6

Zwemfeestje

Cabrerra University, die zich had genesteld in de bovenmodale wijk Coral Gables, had een respectabele academische reputatie, maar bij de meeste mensen maakte CU toch de grootste indruk met zijn footballteam.

Maar voor Calleigh Duquesne was op deze warme herfstochtend het zwemprogramma van de school het interessantste, ook al ston­den de zwemmers lang niet zo hoog op de nationale ranglijsten als de footballploeg.

Ze kwam hier ook niet om te trainen, althans niet op het sportieve vlak. De enige training die ze gepland had was het bij wijze van test afvuren van de AK-47 die haar baas Ken LaRussa had weten af te troggelen.

In haar marineblauwe korte broek, witte blouse en CSI-jack zag ze er heel professioneel uit, zoals ze daar in het benauwde kantoortje van zwemcoach Phil Cunnick zat, die nu aan zijn tweede jaar bezig was als trainer van de zwemploeg. De lucht van chloor van het zwem­bad dat vlakbij was, hing doordringend in het kleine hokje, wat de coach waarschijnlijk allang niet meer rook, maar wat de ogen van gasten als Calleigh deed branden. Op de grond naast haar stond de sporttas met de AK-47 die ze al had onderzocht op vingerafdruk­ken.

Cunnick was groot en gespierd en zag er in zijn team-T-shirt en gymbroek jong uit voor een universiteitscoach; waarschijnlijk was hij nog geen dertig. Hij droeg zijn blonde haar lang, wat ongebrui­kelijk was voor een zwemmer, maar waarschijnlijk zwom hij op dit punt van zijn carrière alleen nog mee in wedstrijden van het kaliber Olympische Spelen.

Ze had Phil Cunnick vóór vanochtend nog nooit ontmoet, maar ze had hem bij de laatste Olympische Spelen wel zien zwemmen op tv.

Hij had een laconieke uitstraling, en de vage gelijkenis met Brad Pitt deed hem ook geen kwaad. Zijn groene ogen waren warm en vriendelijk en zijn lach was net zo breed en wit als veelvuldig aan­wezig.

'Is dit een grap of zo?' vroeg Cunnick. 'Word ik nu voor de gek gehouden?'

'Nee, nee. U hebt mijn papieren toch gezien? Het hoofd van uw faculteit heeft u toch wel gebeld om mijn komst voor te bereiden?' 'Ja, maar... u kunt toch niet van mij verwachten dat ik toesta dat u mijn hypermoderne, Olympische zwembad aan diggelen gaat schieten?'

Ze lachte hem bemoedigend toe en hield haar toon luchtig, hoewel haar woorden dat niet waren. 'Miami-Dade heeft een goede relatie met de universiteit, die zouden we nooit op het spel zetten.' 'Ik kan u onmogelijk toestemming geven.'

Haar lach verflauwde geen moment. 'Ik zal het echt niet beschadigen.'

'Dat kunt u niet menen.' Ze overhandigde hem de documenten.

Cunnick liet zijn ogen steeds weer over het korte briefje van het faculteitshoofd gaan. Toen keek hij haar vastbesloten aan. 'Moet u horen... faculteitshoofd of geen faculteitshoofd, dit zwem­bad, dit hele gebouw, valt onder mijn verantwoordelijkheid.' 'Dat snap ik. Zo denk ik ook over mijn lab.'

'U heeft een lieve lach, mevrouw Duquesne, en een prijzenswaardig professionele houding, maar ik ga dit toch echt niet goedkeuren.' Ze boog zich voorover. 'Ik beloof u, meneer Cunnick, dat er niets zal gebeuren met uw zwembad.'

Hij zuchtte. 'Ja, ja... Een AK-47 afvuren kan mijn zwembad wel hebben.'

'Het water zal de vaart van de kogels breken en tegen de tijd dat ze

bij de bodem zijn, zijn ze volkomen onschadelijk.'

Met een frons zei hij: 'Op tv vuren die ballistische experts hun

geweren toch altijd af op vuilnisbakken en zo?'

Met de lach nog steeds op haar gezicht antwoordde Calleigh: 'In de

eerste plaats zijn we geen ballistische experts, dat is een televisie­term. We zijn deskundigen op het gebied van vuurwapens en werk­tuigsporen. En in de tweede plaats hebben we wel een tank die we gebruiken om kogels in af te vuren, maar die procedure werkt het beste bij één of twee kogels. Ik ga een vijfenzeventigschotsmagazijn leegschieten. Als je dat in een tank doet, gaat het water zo kolken, dat het de testresultaten vertekent.'

Hij keek haar aan alsof ze net uit de lucht was komen vallen, recht door het dak heen en zo in de stoel tegenover hem. 'Tja, ik begrijp nu hoe u het faculteitshoofd hebt omgepraat... Kunt u me beloven dat de politie van Miami voor alle eventuele schade opdraait, mocht u toch geen gelijk hebben?' 'Die bevoegdheid heb ik niet.' 'O, maar u...'

'Dat wil niet zeggen dat u nergens kunt aankloppen als er een onge­lukje gebeurt. Ik vraag u niet ergens te tekenen om ons van onze verantwoordelijkheid te bevrijden. En bedenk ook dat ik toestem­ming heb van de universiteit.' 'U weet zeker dat dit geen grap is?' 'Heel zeker.'

'En u kunt me niet vertellen waar het om gaat?' 'Helaas niet, nee. Het maakt deel uit van een lopend onderzoek.' 'Nou ja, het soort wapen waar het hier om gaat... Ik heb de kran­ten gelezen en het nieuws gezien. Het gaat om die bendeoorlog, zeker?'

Omdat duidelijk was dat ze daar geen antwoord op kon geven, besloot Calleigh het over een andere boeg te gooien. 'Meneer Cun­nick...' 'Phil.'

'Phil. En ik luister ook liever naar Calleigh dan naar mevrouw Duquesne. Mag ik je wat vragen, Phil? Is er iemand op deze cam­pus die meer van zwemmen weet dan jij?'

Hij lachte zelfgenoegzaam. Zijn zelfvertrouwen was groter dan de twijfels die hij blijkbaar had. 'Absoluut niet, Calleigh.' Ze wierp hem haar charmantste lach toe. 'Nou, en zou er iemand zijn die meer van vuurwapens weet dan ik?'

Die woorden leken Cunnick even uit het veld te slaan; toen begon

hij te grinniken. 'Oké, laten we het dan maar proberen. Maar als er ook maar één scherfje van een tegel afgebrokkeld is, sleep ik de gemeente voor de rechter.' 'Daar heb je dan alle recht toe,' zei ze opgewekt. Toen ze uit Cunnicks kantoor kwamen, stonden er verschillende zwemmers en schoonspringers in groepjes om het bad, hun lichaam nog nat, hun haar tegen hun hoofd geplakt en druipend. Ze liep naast de coach in hun richting met de sporttas om haar schouder. Het gefluit en gejoel begon vrijwel meteen. Ze stoorde zich er niet aan. Het waren maar kinderen en het was ook niet bepaald voor het eerst dat Calleigh Duquesne werd nagefloten. Ze nam trouwens aan dat de meesten van hen dachten dat zij de vriendin van de coach was en dat ze hem wilden pesten. 'Hou toch op,' zei Cunnick toen ze dichter bij het team waren. 'Het lijkt haast alsof jullie nog nooit een dame gezien hebben, uilskui­kens.'

'Niet zo een als zij,' zei iemand achteraan hijgerig. Inwendig moest ze lachen, ook vanwege de woordkeus van de coach. Uilskuiken was een woord dat haar vader vaak gebruikte. Het was zo'n heerlijk, beeldend, ouderwets scheldwoord. Calleigh ritste haar windjack los, waarop er meteen een paar opgewonden kreten klonken... die meteen weer in de jonge kelen stokten, toen de zwemmers het wapen en de penning zagen. Nu was het enige geluid in de zaal het zachte klotsen van het water. Ze lachte hen beleefd toe. 'Ik heb jullie nodig, jongens,' zei ze, met de nadruk op het J-woord. 'Willen jullie me even helpen?' Kr verschenen grijnzen en onhandig werd er veelbetekenend hulp aangeboden, waarna de woorden weerkaatsten tegen de als in een droom echoënde muren.

' Rustig nou, stomkoppen,' zei hun coach. 'Luister nou maar naar technisch rechercheur Duquesne.'

Uit het gemompel dat opklonk - 'Ze is van de technische recherche.' 'Jee, een echte CSl'er.' - viel op te maken dat de jongens opeens op een heel andere manier van Calleigh onder de indruk waren. 'In de eerste plaats,' zei Calleigh met haar wijsvinger in de lucht, wil ik graag dat jullie deze ruimte even verlaten, zodat ik mijn werk

kan doen. Terwijl jullie wachten, zal de coach jullie uitleggen wat jullie moeten doen als jullie weer terugkomen.' 'Dus, heren,' zei Cunnick. 'Ik wil dat jullie binnen een minuut iets aangetrokken hebben en de deur uit zijn!'

Ze reageerden meteen, getraind als ze waren om hun coach te gehoorzamen, maar terwijl ze hun trainingsbroeken aanschoten, vlogen de vragen hem en hun gast om de oren. Noch de coach, noch Calleigh liet iets los. In een mum van tijd liep het groepje jon­gens in de richting van de deur, nog omkijkend naar hun ongebrui­kelijke bezoekster.

Hun timing was perfect, want zo vingen ze nog net een glimp op van Calleigh die de sporttas openritste en er de AK-47 uit tevoor­schijn trok. Verbaasde kreten als 'Cool!' en 'Wow!' klonken op voordat de coach de jongens met hun ogen als schoteltjes en hun opengevallen monden naar buiten dreef en de deur met een klap dicht liet vallen.

Opeens was het goddelijk stil en was ze alleen. Buiten werd Cunnick overspoeld met vragen van de zwemmers. 'Wie is die spetter, coach?' vroeg Rick Britton, de kampioen rug­slag.

'Ho even!' zei de coach met een dreigende blik naar de jongen. 'Respect.'

Ben Jackson, die de vlinderslag trainde, vroeg: ' Wat doet ze hier, als ze van de technische recherche is?'

'Is ze uw vriendinnetje?' wilde Ron Murray, een van de schoonspringers, weten.

'Dat mocht hij willen!' zei Yoshi Tamura.

Enigszins in verlegenheid gebracht en overweldigd door het geplaag van de jongens, stak Cunnick zijn handen in de lucht. Hij wilde hen net streng gaan toespreken, toen Calleigh hem onbedoeld hielp... want toen ze begon te schieten, renden al die brede, stoere sportmannen weg om dekking te zoeken, ook al was zij binnen en stonden zij buiten.

Calleigh had het magazijn bevestigd dat gevuld was met haar genummerde kogels, een veiligheidsbril en haar oorbeschermers opgezet en liep toen naar het eind van de lage duikplank. Die ver­koos ze boven de hoge, een drie meter hoge plank rechts van haar, omdat het nergens voor nodig was om zo hoog te klimmen om alleen maar een stel kogels af te vuren.

De boog die de uitgeworpen hulzen zouden beschrijven zou van zo'n hoogte trouwens ook veel groter zijn en ze wilde het de zwem­ploeg zo gemakkelijk mogelijk maken, ondanks hun goedmoedige, jeugdige pesterijtjes.

Toen ze op het randje van de lage duikplank stond, keek ze naar beneden in het diepe blauw van het bad, de AK-47 klaar in haar hand. Door het licht van de TL-buizen aan het hoge plafond kon ze haar eigen weerspiegeling in het water niet zien, maar als ze goed door de golfjes heen keek, die nog zachtjes klotsten van de training van zonet, zag ze een zwarte plek op de bodem van het diepste gedeelte, waarvan ze aannam dat daar de afvoer zat. Ze zorgde ervoor haar voeten iets uit elkaar te zetten zodat ze door de terugslag van het wapen niet van de plank zou vallen, het water in, en ze probeerde zo loodrecht mogelijk boven het wateroppervlak te staan. Op die manier zouden de hulzen in het bad terechtkomen. Vervolgens mikte ze op de afvoer onder water, haalde de veilig­heidspal over, ademde diep in door haar neus en liet de lucht weer ontsnappen via haar mond en haalde de trekker over. Het water siste en spetterde, toen de hete kogels erin plonsden; zelfs met de oorbeschermers op hoorde ze hoe het donderende geluid weerkaatste in de grote, betegelde ruimte. De terugslag was aan­zienlijk, maar ze was gewend aan het effect en het kostte haar geen moeite haar evenwicht te bewaren.

Zoals ze de coach al geruststellend verzekerd had, verloren de kogels vrijwel meteen hun snelheid en zakten ze onschadelijk naar de bodem van het bad. Het water erboven begon wel wit te schuimen, nu de kogels van Calleigh op het oppervlak bleven neerregenen. Als ze de tank op haar werk gebruikt had, zou ze de kogels door het gewicht en de onelegante vliegroute van de projectielen van 7.62 mm niet aan het andere eind van de tank hebben gevonden (zoals de meeste mensen die geen ervaring met vuurwapens hadden dach­ten), maar juist vlakbij, aangezien de kogels van een AK de neiging hadden voorover te duiken, zodra ze het water raakten.

Amateurs verwachtten juist altijd dat hoe groter het geweer was, des te verder de kogel zou vliegen. Niet altijd, wist Calleigh, niet altijd. Als ze mocht schieten, was Calleigh Duquesne helemaal in haar ele­ment. Al sinds haar kindertijd was ze gek op vuurwapens en ze had niet de behoefte zich daarvoor te verontschuldigen, zoals ze ook geen geduld had met idioten die domme seksuele toespelingen maakten op haar passie voor pistolen. De enige manier waarop seks er iets mee te maken had, was dat ze altijd een wat popperig, klein meisje was geweest en dat ze dat mooi kon compenseren met vuurwapens. Maar ze genoot ook van hun macht, van de simpele poëzie van hun techniek en de vaardigheid die je moest ontwikkelen om ze veilig, precies en verantwoordelijk te kunnen gebruiken. Terwijl ze de laatste kogels wegschoot, bedacht ze dat het zwemteam daarbuiten intussen wel hard weggelopen zou zijn en de gedachte aan die grote, stoere jongens die angstig wegdoken, zorgde voor een klein lachje op haar gezicht. Nu het vijfenzeventigschots- magazijn was leeggeschoten, hing de scherpe lucht van cordiet in de lucht. Het geweer lag heet en zwaar in haar handen, ook al was het nu vijfenzeventig kogels lichter. En nu het water enigszins begon te kalmeren, stapte ze weer van de duikplank af, nog nagenietend van het warme gevoel dat het leegschieten van zo'n groot magazijn gaf. Ze zette haar oorbeschermers af, maar hoorde nog steeds het gal­men van de schoten in het zwembad. Met haar AK-47 nog in de hand, de loop omlaag gericht, liep ze naar de deur, trok die open en gebaarde naar coach Cunnick dat hij zijn team weer binnen kon brengen. De zwemmers staarden naar het wapen, toen ze langs haar heen naar het bad liepen.

'Weten ze wat hun te doen staat?' vroeg Calleigh. Cunnick grijnsde. 'Dat wilde ik ze net gaan vertellen, toen jij het vuur opende. Er waren jongens bij die sneller weg waren dan ze ooit gezwommen hebben. Ik moest de helft uit het douchehok vandaan gaan halen.'

Het team keek verlegen; met hun natte, gladde haren leken ze op vochtige pups die iemand tevergeefs had geprobeerd te verdrinken. 'En, Calleigh,' zei de coach. 'Heb je mijn zwembad heel gelaten?' 'Ga zelf maar kijken, Phil,' zei Calleigh met een engelachtige lach.

Cunnick tuurde over de rand van het bad en ze wist dat alles er vanaf daar prima uitzag; maar ze wist ook dat het de coach vooral om de bodem ging. Ach, als hij met het team mee het water in zou gaan, zou hij dat ook snel genoeg zien.

'Oké, jongens,' zei Calleigh tegen het team. 'Er liggen vijfenzeven­tig kogels en hun hulzen op de bodem van het zwembad... en ik heb die nodig. Wie heeft er zin om de schat op te duiken?' Geen van allen zei iets, maar de plotselinge explosie van plonsgelui­den en het feit dat zij en Cunnick binnen drie seconden nog de eni­gen waren die aan de rand van het bad stonden, sprak boekdelen over de bereidheid van de jongens om het kleine vrouwtje met haar grote geweer te helpen.

Cunnick trok zijn team-T-shirt en korte broek uit, waar een Speedo onder tevoorschijn kwam en zei: 'Terwijl mijn mannen je kogels opduiken, ga ik even kijken hoe mijn zwembad eruitziet, als je het niet erg vindt.'

'Ga je gang.' In stilte bewonderde ze zijn gespierde lichaam; ze was ook maar een mens. 'Als je dan, als je weer boven komt, maar je excuses maakt dat je aan me getwijfeld hebt.' Zijn enige antwoord was een grote grijns. Die beantwoordde ze met eenzelfde lach, waarop hij het bad indook en onder water langs de aflopende bodem zwom.

Kort daarna kwamen de andere zwemmers naar de rand toezwemmen om de kogels in een plastic emmertje te deponeren dat Cal­leigh daar had neergezet; ernaast stond zo'n zelfde emmer voor de hulzen en in minder dan tien minuten had ze alle kogels en hulzen binnen.

Cunnick kwam om de zoveel tijd even boven om naar adem te hap­pen en verdween dan weer onder water. Eén keer liet hij zelfs een huls in het emmertje vallen voor hij weer onderdook, maar geen van die keren zei hij iets tegen Calleigh.

Toen alle zwemmers het bad uit waren en zij haar spullen stond in te pakken, hees de coach zich eindelijk uit het water, greep een handdoek en begon zich af te drogen.

'Bedankt, coach Cunnick,' zei Calleigh, terwijl ze de sporttas om haar schouder zwaaide.

'O, nu is het weer "coach Cunnick",' plaagde hij, 'nu je klaar bent met mijn zwembad.'

Ze lachte kort en zei: 'Nou, is het zwembad door de keuring geko­men?'

'Geen krasje,' zei hij, terwijl zijn mondhoeken het begin van een lach verrieden. 'Ik had niet gedacht dat zoiets mogelijk zou zijn. Ik zal me dus moeten verontschuldigen.'

Ze schudde haar hoofd. 'Nee, hoor. Je team en jij hebben me een

grote dienst bewezen.'

'Sorry, dat ze zich enigszins misdroegen.'

'Ach ja, zo zijn jongens nou eenmaal. Ik vond ze erg lief, toen we elkaar eenmaal beter hadden leren kennen.'

Hij trok een nadenkende frons. 'Maar je kunt nog steeds niet zeg­gen waar dit nou goed voor was?'

'Het spijt me. Niet zolang het onderzoek nog niet is afgerond.'

'Het heeft met die bendes te maken, hè?'

'Sorry.'

'En later? Als het onderzoek wél is afgerond?' Ze haalde haar schouders op. 'Misschien.'

'Ik ben wel erg nieuwsgierig geworden. Misschien wil je er bij een etentje wel meer over vertellen? Als ik hier mijn boekje niet mee te buiten ga?'

'Je hebt mijn visitekaartje. Je kunt me op mijn werk bereiken. Dan hebben we het er nog wel over.'

Hij ging half grijnzend met zijn handen in zijn zij staan. 'Weet je, Calleigh. Ik hoop dat ik inderdaad net zoveel van zwemmen afweet als jij van ballistiek.' 'Vuurwapens,' zei ze met een knipoog.

En toen liep ze met kwieke pas weg, haar sporttas over haar schou­der.

De afgelopen twee dagen vertegenwoordigden alles wat Andrew Chevalier altijd uit alle macht probeerde te vermijden. Chevalier, een zwaargebouwde man die zich alle geneugten des levens graag liet smaken, had een huid met de kleur van gepolijst mahoniehout, zwarte dreadlocks die achter op zijn hoofd met een zwartzijden strik bij elkaar gebonden waren, een hoofd als een betonnen blok en een gezicht waarop de littekens van gevechten in zijn jonge dagen op het eiland nog te zien waren. Op dit moment liepen de zaken goed voor de Faucones, en het laat­ste wat Chevalier en zijn mensen konden gebruiken was een ben­deoorlog. Maar na Mendoza's aanslag op Wallace, gevolgd door de onbezonnen aanval op die DEA-lul Burnett, was de hel losgebroken. Maar net als de meeste bendes hadden ook Chevaliers Faucones een mol bij de politie en dat stemmetje had hun ingefluisterd dat het brandpunt van het onderzoek langzaam verschoof van Mendoza naar dat Mituszwijn Manny Calisto.

Tot nu toe waren van de plaatselijke bendeleiders alleen Trenchleider Peter Shakespeare en Chevalier zelf buiten beeld gebleven als mogelijke daders van de moorden. Hij was er zelf van overtuigd dat Mendoza, en niet Calisto, achter de schietpartijen zat, maar wist hij veel?

Burnett had Mendoza vaak genoeg te grazen genomen en het was niet meer dan logisch dat Mendoza die smeris liever dood dan levend zag; en de leider van de Culebras was zo'n heethoofd. Die zou heel goed in staat zijn tot zoiets debiels als het neerschieten van een DEA-agent.

Nu zijn eigen mensen bij bosjes stierven en zijn eigen luitenants om wraak schreeuwden, wist Chevalier maar al te goed wat de andere bendeleiders doormaakten. Die vervloekte gouverneur van Florida leek van plan te zijn om in Miami net zo tekeer te gaan als zijn broer in Irak. Chevalier wist dat ze het allemaal wel konden vergeten als de Nationale Garde binnen kwam marcheren. Als dat eenmaal in gang was gezet, wie weet hoe lang ze hier dan zouden blijven. En hoe langer ze bleven, des te meer geld het de bendes zou kosten; alles zou dan zo goed als stilliggen. Enerzijds was wat Chevalier van plan was te gaan doen bedoeld om zijn eigen bende en hun zakelijke belangen, waar zoveel van afhing, te redden; maar aan de andere kant zou zijn plan ook de concur­rentie redden. Hoe erg ze elkaar ook haatten en hoezeer ze elkaar ook de voet dwars probeerden te zetten bij het zakendoen, toch was het zo dat, als alle groepen hun mond konden houden en elkaar de strot niet afknepen, ze allemaal konden overleven en een graantje mee konden pikken van de ruimschoots aanwezige mogelijkheden. De eerste die Chevalier belde was Calisto.

Het mobiele nummer dat hij van de Colombiaanse drugdealer had, klopte vanzelfsprekend niet meer. Dat had hij na de crisis allang gewijzigd, maar Chevalier kreeg wel een van Calisto's luitenants aan de lijn, die de boodschap zou doorgeven aan een andere luitenant, die hem ook wel weer zou doorgeven aan een ander. Uiteindelijk, anderhalf uur later, nam Chevalier op de achterbank van zijn kastanjebruine Hummer zijn mobiel op. De stem aan de andere kant van de lijn was diep en sprak met een zwaar accent. 'Ben jij dat, Chevalier?' 'Oui.'

'Wat denk je wel? Mij zomaar bellen? Denk je dat je mij zomaar wanneer je wilt lastig kan vallen? Ik zal zorgen dat je schedel aan een spijker komt te hangen!'

Dat kon niemand anders dan Manny Calisto zijn. Het antwoord had zo op het antwoordapparaat van de bendeleider kunnen staan. Dat van die schedel aan een spijker was zijn stan­daard dreigement aan het adres van al zijn vijanden, maar het was nogal loos. Chevalier had nog maar één keer gehoord dat hij het ook daadwerkelijk had uitgevoerd en dat was bij een verrader bin­nen zijn eigen organisatie geweest.

Toch voelde Chevalier de woede opborrelen toen Calisto zijn scheldpartij voortzette. In plaats van terug te ketsen dat Calisto's troepen als eersten het vuur geopend hadden op die van Chevalier, dwong de leider van de Faucones zichzelf zijn toon kalm te houden, toen hij de Colombiaanse drugdealer in de rede viel. 'Manny, het is duidelijk. Wil je nu even naar me luisteren?'

'Godverdegodver!' schreeuwde Calisto. 'Commandeer je hond en blaf zelf.'

Toen begon de Mitusleider weer aan een nieuwe scheldkanonnade en Chevalier hield de hoorn maar een eind van zijn oor vandaan in afwachting van het moment dat Calisto naar adem zou happen. Toen dat moment daar was, zei Chevalier: 'Wil je nog even door­gaan met schreeuwen, vriend, of wil je naar een manier zoeken om

een einde te maken aan al dat doden? Vóór de broer van de presi­dent het leger op ons afstuurt en onze handel kapotmaakt?' Tot zijn verbazing volgde er een korte stilte en zei Calisto ten slotte: 'Ik luister.'

'Goed,' zei Chevalier. 'We moeten om de tafel gaan zitten om te praten. We moeten hier een eind aan maken voor het een eind aan ons maakt. Deze oorlog zal ons allemaal te gronde richten.' 'Denk je nou echt dat als wij gaan praten Las Culebras en de Trenches elkaar niet meer neer zullen knallen? En ons?' Soms vroeg Chevalier zich wel eens af hoe het mogelijk was dat Calisto ooit de leider was geworden van de Mitus; het was duidelijk dat de man stommer was dan de kippen op de boerderij van de familie Chevalier even buiten Belle Anse, thuis op Haïti. 'We moeten met z'n allen praten,' zei Chevalier in de telefoon. 'Jij, ik, Mendoza, Shakespeare, en ik zou zelfs iemand uit het kamp van Wallace willen uitnodigen, als ik al wist wie er daar aan de top komt bovendrijven.'

Een lange stilte duidde erop dat Calisto waarschijnlijk zat te bedenken hoe Chevalier nog dommer was dan de kippen thuis in Mitu.

Toen barstte Calisto los in een reeks verwensingen, gevolgd door: 'Je bent totaal gestoord, man. Je denkt toch niet echt dat ze dat doen? Ik denk niet eens dat ik dat doe.'

Heel even vroeg Chevalier zich af of hij het bijltje er maar helemaal bij neer zou gooien en het erop aan zou leggen de andere leiders te doden. Maar anders dan Calisto wist de bendeleider van de Fauco­nes heel goed dat als hij Mendoza zou vermoorden de draak alleen maar een nieuwe kop zou krijgen en een die misschien nog wel gewelddadiger en meedogenlozer zou zijn dan Mendoza zelf. Chevalier wist zijn geduld te bewaren en zei: 'Denk je soms dat het een val is?'

'Zou jij dat in mijn plaats dan niet denken?' 'Ik ben in jouw plaats.'

'Niet waar. Jij stelt voor om te gaan praten. Hoe weet ik dan, hoe

weet iemand van ons, of dat niet gewoon een truc is?'

Tegen zo'n achterdochtige houding kon Chevalier niets inbrengen.

'We moeten het gewoon doen, Manny. We moeten om de tafel gaan zitten.'

'En hoe wil je ons ervan overtuigen dat je uit bent op vrede en niet op oorlog?'

'We verdelen de afspraken. Jij mag de plaats kiezen, Shakespeare de voorwaarden, Mendoza het moment... op die manier beslis ik niets.' Een volgende langdurige stilte werd gevolgd door een traag uitge­sproken 'Dat zou misschien kunnen werken'. Hè, hè, dacht Chevalier. Er begint schot in te komen... 'Maar,' zei Calisto, 'dan is het probleem weer dat Shakespeare en Mendoza zullen willen weten waarom ik de plaats mag kiezen en zij niet... en op die manier blijft er voor de man van Wallace niks te kiezen over. Om er nog maar over te zwijgen dat, als ik iemand van Wallace was, mijn enige voorwaarde zou zijn dat ik Mendoza's kop eraf zou mogen knallen.'

'Laten we bij deze bijeenkomst de mensen van Wallace er nog maar even buiten houden. Die lopen toch maar rond als kippen zonder kop nu hun leider er niet meer is.' 'En mijn andere bezwaar?'

'Verdeel de verantwoordelijkheden maar op zo'n manier dat ieder­een zich erin kan vinden, het zal mij een rotzorg wezen wie de plaats uitkiest, zolang het maar een neutrale en veilige plek is.' 'Drie dagen geleden zou ik voor een openbare gelegenheid gekozen hebben,' zei Calisto. 'Maar na het Archer weet ik dat niet zo zeker  meer.'

Chevalier zuchtte inwendig. Dit kon nog wel een tijdje gaan duren. Maar het moest gebeuren.

Anders zou het moorden doorgaan tot het leger er een einde aan maakte of tot ze allemaal dood waren. Om te overleven móésten de bendes een topontmoeting organiseren en moesten ze een manier vinden om dat tot een succes te maken. Hij legde dit allemaal uit­voerig aan de Colombiaan uit en toen Chevalier eindelijk uitge­praat was, bleek Calisto het met hem eens.

Vervolgens worstelden ze nog anderhalf uur met het idee voordat ze een plan hadden dat Chevalier wel aan de anderen meende te kun­nen voorleggen.

Desnoods leidde dit alleen maar tot een tijdelijk vredespact met Calisto. En als alle bendeleiders tot overeenstemming zouden weten te komen, zouden het leven en de handel op de oude voet voortge­zet kunnen worden.

Chevalier meende ook dat dit wel eens tot iets groters zou kunnen uitgroeien. In het verleden, in de dagen van Venici en Capone, waren rivaliserende bendes ook al eens gestopt met elkaar uitmoor­den en hadden ze overeenkomsten gesloten, wat was uitgegroeid tot een nationaal misdaadsyndicaat.

Wie weet? Misschien zou er toch nog wel wat moois uit dit alles kunnen voortkomen...

Horatio Caine zat aan zijn bureau op scenario's te broeden die een einde zouden kunnen maken aan de bendeoorlog, toen Calleigh Duquesne binnenkwam met de grote sporttas om haar schouder. 'Klaar?' vroeg hij.

'Met het schieten wel. Met het onderzoek ben ik nog niet eens begonnen.' Ze zette de tas op een van de twee stoelen tegenover Caines bureau en ging zelf op de andere zitten. 'Ik nam alleen aan dat je dit bewijsstuk wel op tijd terug zou willen bezorgen bij LaRussa.' 'Dat is correct.'

'Ik zal de kogels en de patroonhulzen nu meteen gaan onderzoe­ken.' Ze lachte hem vrolijk toe. 'Misschien kan ik dan aan het eind van de dag wel al verslag bij je komen uitbrengen.' 'Ik wou dat ik er honderd had zoals jij,' zei Caine. 'Sorry, ik ben uniek.'

Voor de eerste keer in uren verscheen er een lach op zijn gezicht. 'Dat ben je zeker. Maar het kan inderdaad geen kwaad om een aan­klager in ieder geval voorlopig nog even tevreden te houden. Als hij niets met deze zaak te maken blijkt te hebben, zou het mooi zijn als hij nog steeds aan onze kant staat.'

Calleigh stond op en zei: 'O ja, ik heb al vingerafdrukken genomen bij de AK-47 voor ik de test heb uitgevoerd. Ik heb alleen nog geen tijd gehad om ze door de database te halen.'

Caine stond ook op, trok zijn jasje aan en liep om zijn bureau heen.

'Aarzel vooral niet om mij te laten weten wat de uitslag is.' 'Natuurlijk niet.'

Tripp ging dit keer niet met hem mee en toen een vermoeid ogende LaRussa in de lobby op hem af kwam om hem te begroeten, hield Caine de sporttas voor zich uit.

'Drieëntwintig uur en eenendertig minuten,' zei Caine schertsend. LaRussa probeerde te lachen, maar dat lukte niet helemaal. 'Wat is er?'

LaRussa liep met Caine naar de andere kant van de kamer, bij de receptioniste vandaan. 'Pelitiers advocaat belde me net. Onze man wil niets meer zeggen.' 'Waarom niet?' vroeg Caine verbaasd.

LaRussa haalde zijn schouders op. 'We werken allebei in een groot gebouw waar de muren oren hebben. Die lui hebben vrienden bin­nen het systeem. Misschien hebben ze er lucht van gekregen dat jij dat geweer aan het onderzoeken was en denken ze nu dat ze de storm wel kunnen doorstaan zonder iemand van hun bondgenoten te verlinken.'

'Maar we gaan zijn zaak helemaal niet heropenen.'

'Dat weet ik. Wat je gisteren zei, was alleen maar... mij om de tuin

leiden.'

'Luister, Ken...'

'Ik ben een grote jongen, Horatio. Maar goed, als Pelitiers advocaat er op de een of andere manier achter is gekomen dat jij dat wapen hebt meegenomen, zullen ze daar wel uit afgeleid hebben dat je de zaak wilt gaan heropenen.'

Hardop denkend zei Caine: 'Tja, als zijn advocaat weet dat het wapen onderzocht wordt.

'Hij weet ook dat dat helemaal geen slechte zaak is voor zijn cliënt, die een prima alibi heeft voor allebei de schietpartijen, namelijk dat hij achter de tralies zat.'

'Dat wij zijn wapen onderzoeken doet niets af aan wat hij in Little Haiti gedaan heeft.'

LaRussa haalde zijn schouders nogmaals op. 'Zijn advocaat ziet dat anders.'

Hoofdschuddend zei Caine: 'Op die manier bezorgt Pelitiers advo­caat zijn cliënt een dodelijke injectie.'

'Dat helpt mij niet bepaald verder bij mijn doel de drugsdealers van de straat te krijgen, Horatio.' Caine zei niets.

'En hoe ver ben jij met je onderzoeken?' vroeg LaRussa. 'Heb jij al iets gevonden?'

'Daar kan ik nog niets over zeggen. Zodra ik meer weet, laat ik het je weten.'

LaRussa stak zijn hand uit. 'Even goede vrienden. We staan aan dezelfde kant, weet je nog?'

Dit keer had Caine er helemaal geen moeite mee de man de hand te schudden.

Andrew Chevalier was stomverbaasd.

Dat overkwam hem niet vaak. Nadat hij de hele dag aan de telefoon gehangen had, was het hem gelukt om een topontmoeting te rege­len van hemzelf, Calisto, Peter Shakespeare van de Trenches en zelfs de teruggetrokken Antonio Mendoza van Las Culebras. Nadat de mannen van Wallace zijn huis hadden aangevallen en in brand gestoken, was Mendoza ondergedoken; de enige manier waarop de leider van Las Culebras bereid was samen te komen, was als iedereen een tweede man mee mocht nemen... En hij wilde de tijd en plaats bepalen.

De andere bendeleiders leken daarvan nog zenuwachtiger te wor­den en ook Chevalier zelf voelde de angst kriebelen in zijn buik; maar hij had het toch maar voor elkaar gekregen: ze hadden erin toegestemd om rond de tafel te gaan zitten.

Misschien werd het allemaal niets, maar dan hadden ze het tenmin­ste geprobeerd. Natuurlijk was daar nog altijd de andere mogelijk­heid dat hij Mendoza zo alleen maar hielp hen erin te luizen en dat ze tegen de ochtend allemaal dood zouden zijn en die idioot van een Culebra als enige over zou blijven.

Een vent die een DEA-agent overhoop schoot, was tenslotte tot alles in staat.

Als het zo zou lopen, had Chevalier zijn eigen plan al klaarliggen.

Hoewel de meeste van Chevaliers troepen ongetrainde jochies waren bij wie je het vooral van hun blinde toewijding aan de Fau­cones moest hebben, was een handjevol anderen na een gedegen training veel dodelijker.

Als Chevalier vanavond iets zou overkomen, zou Mendoza daar met zijn leven voor boeten.

In de slaapkamer van zijn huis in Little Haiti trok Chevalier zijn kogelvrije vest aan onder een ruimvallend zwart overhemd. Hij trok er een zwart colbert bij aan en een groot gouden kruis aan een ket­ting. Hij knielde en kuste het kruis één, twee, drie keer. Chevalier, een vrome katholiek, wist zeker dat Jezus hen zou beschermen zoals Hij tot nu toe altijd gedaan had.

De vergadering zou plaatsvinden om drie uur 's nachts, uitgerekend in de bar van het Archer Hotel. Zowel de bar als het hotel zelf, waarvan de verbrijzelde ramen waren dichtgetimmerd, waren nog gesloten wegens de vernielingen. Als de plaats van de eerste moord­partij zou de bar van het Archer wel de minst voor de hand liggende plaats lijken voor zo'n topontmoeting.

Wat het de perfecte ontmoetingsplaats maakte voor vier mannen die door niemand in de stad samen gezien wilden worden. Een half uur voor de afgesproken tijd reden Chevalier en de man die hij het meest vertrouwde, Jean-Claude, de parkeergarage op de hoek van Twelfth en Collins binnen. Jean-Claude liet de kastanje­bruine Hummer in het parkeervak glijden. Het dak van het voer­tuig raakte net het betonnen plafond van de parkeerlaag niet. Ze stapten uit en Jean-Claude drukte op de afstandsbediening om de auto af te sluiten. Die toeterde eenmaal als reactie en knipperde met de lichten, waarop de twee de koele nachtlucht in wandelden. Terwijl ze in de richting van Ocean Drive liepen, vroeg Chevalier: 'Is Caje er klaar voor?'

'Hij is er klaar voor,' antwoordde Jean-Claude, lang, mager, pokda­lig en met een opgeschoren kapsel. 'Als ons iets overkomt, gaat Mendoza eraan.'

'Misschien moet ik Calisto's kont likken om de vrede te bewaren. Heb je daar moeite mee?' 'Calisto is een varken.'

Dat is geen antwoord, Jean-Claude.'

Jean-Claude haalde nauwelijks merkbaar zijn schouders op. 'Ik vind alles best. Als de tijd daar is, eindigt Calisto toch in het moeras, waar de krokodillen zijn ballen zullen opvreten.' Voor hen was het geel-zwarte politielint dat in rafels hing zichtbaar. Als de tijd daar is,' zei Chevalier.