34

Kustgebergte, Oregon

Vrijdag, 17.07 uur

Mulder omklemde het versleten stuur van het vrachtwagentje. Het had geen bekrachtiging en elke keer dat hij moeizaam een bocht wilde nemen, moest hij extra hard trekken.

De auto had een heel sterke motor en maakte, hotsend en rammelend over de wegen van Oregon, een hels lawaai. Iets van metaal - een moer- sleutel of gereedschapskist - rinkelde bonkend in de laadbak, maar Mulder negeerde dat, of probeerde het in ieder geval. Op de bank naast hem zat Jeremy Dorman tegen het bijrijdersportier. Hij verloor Mulder niet uit het oog en bekeek de fbi-agent wantrouwig met half geloken ogen.

Mulder begreep niet wat die zwaargebouwde man van hem te vrezen had. Hij had die afschuwelijke plaag en bovendien een geladen vuur­wapen. Mulder niet. Mulder zat hier opgesloten in een cabine met een menselijk monster, dat een razend besmettelijke nanoziekte had die in de vorm van een viruskanker werd overgebracht. Veel te levendig naar zijn zin zag Mulder voor zijn geestesoog het vlek­kerige, verkrampte lijk van de vrachtwagenchauffeur. Hij voelde zich in dezelfde situatie. Hij ademde dezelfde lucht en zat op een halve meter afstand van de man wiens huid op eigen initiatief kronkelde en bewoog. Alsof Dorman zijn gedachten kon lezen, zei hij zachtjes en bijna verdedi­gend: 'Je hoeft niet bang te zijn, agent Mulder - zolang je me maar niet aanraakt.' 'Dat zeg jij,' zei Mulder. De auto reed rammelend een bocht om. Hij wist niet waar hij naartoe ging, maar zolang hij doorreed, zolang het maar net leek of hij een doel voor ogen had, was Dorman tevreden en liet hij hem zijn ongrijpbare partner zoeken. Maar Mulder was helemaal niet van plan om Scully te vinden. Nog niet, althans.

'Weet je,' zei hij, 'een FBI-agent tegen zijn wil vasthouden is een zwaar misdrijf. Je kunt er in grote moeilijkheden mee komen.' Hij wist dat zijn opmerking nergens op sloeg en probeerde Dorman alleen af te leiden. De man snoof. 'Laten ze me maar een boete geven.' Mulder worstelde met het stuur om een verpletterd stinkdier op de weg te ontwijken. De zure, bijtende stank woei als een wolk de cabine in. Dorman merkte het blijkbaar niet.

'Agent Mulder, mijn lichaam vernietigt zichzelf. Als ik niet snel die jon­gen vind, heb ik niet lang meer te leven. De federale regering kan mijn resten in een emmer scheppen en een massa uiteengevallen biologisch weefsel in de cel zetten. Lijkt je dat goed genoeg als gevangenisstraf?' Mulder haalde zijn schouders op. 'Doet me denken aan een paar boeven die ik achter de tralies heb gekregen.'

De auto reed dreunend verder. Mulder zette een raampje op een kier om de muffe, vieze lucht kwijt te raken. Het vochtige windje van buiten bood een pittig, fris contrast.

'Wat zijn jouw motieven hiervoor, agent Mulder?' vroeg Dorman. 'Besef je wat jullie mensen gedaan hebben toen ze DyMar platbrandden om de resultaten geheim te houden, mij te doden en Jody te pakken te krijgen? Slaap je 's nachts eigenlijk wel?'

'Je deelt me verkeerd in, ben ik bang,' zei Mulder. 'Ik zit achter dezelfde mensen aan als jij. Ik ben hier voor een onderzoek, namelijk naar een dode nachtwaker die aan een vreemde ziekte is bezweken.' Mulder wierp een blik op Dorman. 'Daar weet jij vast meer van.' 'Ik zei dat hij me niet moest aanraken,' zei Dorman alsof dat enig ver­schil maakte. 'Hij probeerde me tegen te houden. Iedereen probeert me tegen te houden en te vernietigen - samen met dat waar ik de drager van ben.' Hij kneep zijn donkere ogen half dicht. 'Jullie van de overheid willen het alleen maar voor jezelf. Jullie willen elk spoor van de nano­beestjes uitwissen... behalve wat jullie zelf achterhouden.' 'Ik niet,' zei Mulder. 'Maar ik ken wel een paar mensen die aan dat pro­fiel voldoen.'

Mulder zou gefascineerd en ontzet zijn geweest over de samenzwering die langzaam zichtbaar werd - als hij niet zo bang was geweest voor het slijm dat van Dormans huid droop. Over de nanoplaag die zijn eigen kant op kwam.

Toen siste de zwaargebouwde man plotseling van pijn. De revolver viel in zijn schoot. Hij vertrok zijn gezicht tot een grimas en kneep zijn ogen stijf dicht.

Mulder draaide zich om. Hij vroeg zich af of hij moest stoppen en het op een lopen zetten, maar Dorman deed zijn ogen snel open en tastte naar zijn revolver, hoewel hij nog steeds dubbelgevouwen zat alsof er met een stormram in zijn maag was gebeukt.

Door de scheuren van Dormans overhemd zag Mulder kronkelende woe­keringen, alsof een zwiepende python zich in zijn ribbenkast genesteld had. De huid puilde uit en verkleurde. Plotseling verschenen er uitsteek­sels, die daarna weer verdwenen.

Dorman riep zo hard 'Nee!' dat Mulder zich afvroeg of zijn nieuwe strot­tenhoofd zou scheuren.

Zijn huid werd grijzig en steeds gladder en natter, alsof er meer slijm uit zijn poriën droop. Hij hyperventileerde - maar uiteindelijk kalmeerde hij weer.

Dorman richtte de revolver met grote moeite weer op Mulder. Zijn ogen laaiden nu - van angst of van woede. 'Rij door,' zei hij knarsetandend met een door slijm verstikte stem. 'Je moet je partner vinden... want ik weet niet hoe lang ik mijn lichaam nog in de hand heb.' Hij leunde achterover tegen de piepende veren van de bijrijdersstoel. 'Als dat gebeurt, sta ik niet voor de gevolgen in.'