28

Dormans vakantiehuisje, Kustgebergte, Oregon

Vrijdag, 23.45 uur

Scully verdwaalde tweemaal op de kronkelende, onverharde houthakkers­paden, maar na een voorzichtige U-bocht vond ze eindelijk het pad dat Max van de winkel van Sinkel annex kunstgalerie beschreven had. Er stond geen brievenbus, alleen een metalen reflectorpaal met een on­doorgrondelijk cijfer dat voor de brandweer of de vuilophaaldienst het nummer van een bepaald areaal aangaf.

Het was gewoon een privépad zonder enige aanduiding. Het boorde zich door het dichte kreupelhout, beklom een helling en verdween er­gens in een afgelegen dal. Maar dit was wel degelijk de plek waarheen Patrice en Jody waren meegenomen - of zich verborgen hielden. Zo snel als ze durfde reed Scully door de plassen en over de hobbels van het pad. Op de hellingen aan weerszijden leken de bomen te ver op te rukken. Takken tikten schrapend tegen haar zijspiegels. Ze versnelde na een grote hobbel - een al sinds lang begraven boom­stam - en bereikte de top van de helling. De bodem van de auto schraapte over het grind toen ze weer naar beneden reed. Op een met gras begroeide open plek, aan alle kanten door een dicht bos omringd, stond één enkel huisje. Een volmaakt schuiloord. Dit simpele, primitieve huisje leek nog meer afgelegen en onzichtbaar dan het survivorskamp dat zij en Mulder een dag eerder bezocht hadden. Ze reed voorzichtig verder en zag een bemodderde auto naast het huisje staan. Een golfijzeren afdak beschermde hem tegen de regen. De auto was een Volvo - echt een auto voor een stadse medisch onderzoeker. Een vaste bewoner van deze bergen zou een oud vrachtwagentje of een terreinauto hebben gekocht.

Haar hart klopte als een bezetene. Ze voelde dat ze het spoor te pakken had en hoopte dat Mulder succes had met zijn onderzoek van het lijk in de oplegger. Voorlopig stond ze er hier alleen voor. Ze bracht haar auto langzaam voor het huisje tot stilstand en wachtte een paar tellen. De situatie was gevaarlijk. Ze was hier alleen, zonder achterhoede. Ze had geen idee of Patrice en Jody zich hier vrijwillig schuilhielden. Misschien hield iemand hen wel in gijzeling, iemand met wapens.

Scully stapte met bonzend hart uit. Ze bleef even staan omdat ze kleuri­ge flitsen zag, maar toen vermande ze zich met een diepe ademhaling en sloeg het portier van de auto dicht. 'Hallo?'

Ze maakte geen geheim van haar aanwezigheid. Wie dit huisje bewoon­de, had haar horen aankomen - misschien al voordat ze de top van de helling had bereikt. Heimelijkheid had geen zin. Ze moest zich openlijk vertonen. Scully bleef een paar tellen naast de auto wachten. Ze hield het etui met haar identiteitsbewijs in haar linkerhand en legde haar rechter op de Sig-Sauer aan haar heup. Ze was op alles voorbereid. Maar op de eerste plaats wilde ze Jody zien en zorgen dat hij de medi­sche hulp kreeg die hij nodig had.

'Hallo? Is daar iemand?' riep Scully. Ze schreeuwde niet, maar praatte met genoeg stemverheffing om voor iedereen in het huisje verstaanbaar te zijn. Ze deed twee stappen bij de auto vandaan. Het leek wel een spookhuis. De ramen waren donker en voor sommige hingen gordijnen. Binnen bewoog zich niets en ze hoorde evenmin iets... maar de deur stond op een kier.

Scully liep de glibberige houten veranda op. 'Is er iemand thuis?' vroeg ze opnieuw. 'Ik ben van de overheid.' Ze wilde niet uit alle macht schreeuwen, want het kon best zijn dat iemand in de verte haar hoorde. Ze wilde het stap voor stap aanpakken.

Maar nog terwijl ze voor de deur stond te aarzelen, keek ze naar links en zag ze iemand in het hoge gras naast het huisje liggen. Een doodstille, menselijke gestalte.

Scully verstijfde. Al haar zintuigen waren waakzaam. Toen liep ze naar het einde van de veranda en keek ze over de leuning. Het was een vrouw, die languit op haar buik in het hoge gras lag.

Ze rende weer het trapje af, bleef staan en keek neer op de vrouw die ze herkende als Patrice Kennessy met haar rossig blonde haar en smalle ge­zicht. Maar daarmee hield alle gelijkenis op.

Scully herinnerde zich de glimlachende vrouw op de foto die ze al zo vaak gezien had. Haar man was een bekende en begaafde onderzoeker, haar zoon lachte en was gelukkig - totdat de leukemie toesloeg. Maar Patrice was niet meer actief. Ze was niet eens meer op de vlucht om haar zoon te beschermen. Ze lag languit in het gras, haar hoofd was weggedraaid en ondanks de dood keek ze nog steeds grimmig en wan­hopig. Onderhuidse schade had talrijke bloeduitstortingen veroorzaakt en ze was verminkt door woekeringen in alle vormen en maten. Haar ogen waren stijf dicht, maar tussen de oogleden zag Scully weggesijpeld bloed. Ze had haar handen als klauwen uitgestrekt, alsof ze zich uit alle macht tegen iets afzichtelijks had verzet en zo gestorven was. Scully stond als aan de grond genageld. Ze was te laat gekomen. Als arts was ze verstandig genoeg om uit de buurt van het misschien be­smettelijke lijk te blijven, maar als mens wilde ze zich over Patrice heen- buigen en haar vasthouden om haar nog in haar dood te troosten... Scully kon echter niets meer doen om het heengaan van deze dappere vrouw vrediger te maken.

Ze stond op. Patrice was dood. Het enige dat haar restte, was Jody vin­den en in veiligheid brengen - tenzij ook hem iets overkomen was. Ze hoorde de fluisterende wind in de hoge dennen, het zachte geritsel van tegen elkaar schrapende naalden. Het dikke wolkendek aan de hemel dreigde voortdurend met regen. Ze hoorde een paar vogels en an­dere bosgeluiden, maar de stilte en de eenzaamheid om haar heen waren drukkend.

Toen hoorde ze in het bos een hond blaffen. Fel en opgewonden. Even

later hoorde ze de duidelijke knal van een vuurwapen.

'Kom direct hier, verdomme!' verstond ze. Op deze afstand klonk de

stem afgevlakt, maar bars en dreigend. 'Jody, kom hier!'

Scully trok nu haar eigen pistool en liep in de richting van de stem in

het bos. Jody liep daar nog steeds en vluchtte voor zijn leven. En de

man die kennelijk de drager van de epidemie was, de man die Patrice

Kennessy besmet had, zat achter hem aan.

Scully moest hem zo snel mogelijk te pakken krijgen en rende het bos in.