46
Immu drong moeizaam door het strijdgewoel heen, kuchend van de rook, struikelend over de dode lichamen van vriend en vijand, de schermutselingen en tweegevechten ontwijkend die de binnenvesting tot een hel van bloed en staal maakten. "Anigel!' riep ze. 'Prinses, waar ben je?'
Maar toen ze gewonde Wyvilo of Uisgu naar haar vorstelijke meesteres vroeg, kon niemand die de kracht had om te antwoorden haar iets vertellen, want ze wisten niet dat Prinses Anigel onzichtbaar met hen meevocht.
Immu zag Koning Voltrik uit de vesting komen, een groep ridders om zich heen verzamelen en vervolgens bijna recht op haar af stappen. De strijd leek plotseling te verflauwen. Gehoorgevend aan de bevelen van Orogastus en hun aanvoerders dromden de meeste Labornoki nu naar de vernielde wachttoren en de Citadel Poort, waar ze zich opnieuw opstelden om de aanval van de legermacht die uit de richting van de rivier kwam aanstormen af te slaan.
Maar de koning leek een ander doel voor ogen te hebben.
"De heks!' schreeuwde Voltrik. 'Hierheen, mannen! Ik moet de heks doden!'
Hij had Heer Osorkon, die net op tijd voor het gevecht was aangekomen, bij zich, evenals Heer Rinutar, die de avond tevoren bij de Citadel was gearriveerd met berichten over de aanvallers, en nog twee andere ridders: Lotharon en Simbalik.
De koning en deze vier drongen door de oprukkende menigte verdedigers, sloegen hun vizier op om in de rokerige chaos beter te kunnen zien en begonnen onhandig de barricade op te klauteren waar Prinses Kadya nog bewusteloos lag.
Ook Immu zag haar. En met alle lenigheid die ze met haar oude botten nog kon opbrengen, klom ze aan de andere kant van het rokende bouwsel moeizaam omhoog, en rende - eenmaal boven gekomen - hijgend naar de plek waar de in gouden harnas gestoken gestalte lag.
Onzichtbare handen verwijderden de geschubde kap van Kadya's hoofd. En Immu hoorde duidelijk een trillende stem zeggen: 'Kadi! Word alsjeblieft wakker, Kadi!'
De Nyssomu-vrouw riep uit: "Anigel! Ben je daar, mijn liefje?' De blondgelokte prinses verscheen ineens toen ze haar kroon afzette. "Immu! Kom gauw! Kadi ademt nog, maar ik vrees dat ze gewond is.'
"Twee!' klonk een rauwe kreet. 'Grote Zoto, de heksen zijn alle twee hier!'
Op dat ogenblik bereikten Koning Voltrik en zijn vier ridders de top van de barricade. De vorst sloeg Immu neer, greep Anigel bij haar haren, trok haar weg bij haar zus en richtte zijn zwaard op haar hals. Haar kroon schoot uit haar hand en viel met een zacht tinkelend geluid op de verkoolde planken. Onmiddellijk doofde de gloed van de trillium-barnsteen.
Simbalik en Lotahron trokken Kadya overeind. Het zwaardachtige voorwerp viel uit haar gevoelloze vingers en ook die barnsteen doofde. Maar haar ogen gingen langzaam open en ontmoetten die van haar zus.
"Mannen van Labornok!' schreeuwde Koning Voltrik buiten zichzelf van opwinding. 'Ziehier! Twee van de heksen die de troon van ons prachtige land bedreigden zijn in mijn macht!'
Onder de menigte soldaten steeg een oorverdovend gejuich op, en vanaf de borstwering boven de ingang van de vesting donderde de stem van Orogastus: 'Heil, Voltrik! Heil, allesoverwinnende Koning! Laat ons zien hoe zij die zich tegen uw heerschappij wilden verzetten, worden beloond!'
Gedurende deze opschudding was Immu op Anigels kroon af gekropen. Ze dook er als een lothok bovenop en gooide hem in Anigels uitgestoken hand, net voordat iemand het in de gaten kreeg. Twee mannen grepen de oude voedster en maakten zich op om haar van de hoge barricade af te smijten.
Anigel, nog met Voltriks zwaard aan haar hals, riep luid: 'Als jullie haar kwaad doen, breng je het er niet levend af.'
De trillium-barnsteen in de kroon straalde als een fakkel en de mannen die Immu vasthielden verstijfden. Koning Voltrik riep woest: 'De andere magische talisman! Dat Donkere Zwaard daar! Pak het!' "Wacht!' gilde Osorkon, want hij herkende het voorwerp en het gevaar dat erin school.
Maar Rinutar had Immu al losgelaten en bukte zich om Kadya's talisman op te pakken. Net voor de ridder de hand op het gevest kon leggen, raakte Kadya het aan. Het Drielobbige Brandende Oog ging wijd open en de stralen schenen vol op Rinutars gezicht.
Zijn wapenrusting ging schitteren. Voor hij het uit kon schreeuwen of zelfs maar overeind kon komen, brandde het vlees weg van zijn schedel, die rood opgloeide als staal in een smeltoven. Terwijl Voltrik en zijn mannen het uitschreeuwden van angst en afgrijzen, wankelde de brandende ridder slingerend naar de rand van de barricade en viel als een menselijke meteoor op het plaveisel van de binnenhof.
Er brak een hels kabaal uit onder de omstanders. Maar Voltrik - dat moet tot zijn eer worden gezegd - had zijn zwaard geen vingerbreedte van Anigels keel bewogen, hoewel het koude zweet in zijn ogen prikte en zijn hart zo bonsde dat het uiteen dreigde te spatten. Anigel draaide haar hoofd om hem aan te kunnen kijken. 'Laat me gaan. U bent verslagen. Geef u over en lever uzelf uit aan onze genade '
Voltrik schoot in een hysterische lach. 'Nee, heks! Eerst sterft je zus, en dan jij!'
"Mijn Koning!' Heer Osorkon wees met een van angst vertrokken gelaat naar beneden. 'Het Duistere Zwaard - het beweegt!' Steunend van afgrijzen zagen Voltrik en zijn metgezellen hoe het Drielobbige Brandende Oog langzaam uit Kadya's hand opsteeg en ter hoogte van haar middel bleef zweven. Prinses Anigel leek niet verontrust bij de aanblik. Zelf liet ze de kroon los, en deze wiegde weg om zich bij het afgeknotte uiteinde van de andere talisman te voegen.
"Nee!'
De galmende wanhoopskreet kwam van Orogastus, die op de borstwering boven hen stond. Maar het was te laat.
Prinses Haramis werd zichtbaar tussen haar twee vastgeklemde zussen. De Kroon van Ruwenda die ze op het hoofd droeg, schitterde in het schijnsel van de kampvuren, de mantel van de Oertovenares golfde van haar schouders. Ze nam haar eigen talisman en stak het stafje door een opening in het zwaard, zodat de Drievleugelige Cirkel met het Driehoofdige Monster een meridiaan en evenaar vormde. Binnen deze ruimte ontvouwden de vleugels zich, en in het midden was een grote Zwarte Trillium in barnsteen te zien.
Orogastus hief iets groen glimmends hoog op. Toen wierp hij het met al zijn kracht naar de stenen van de binnenhof.
Haramis richtte de Scepter van Macht - en de vliegende bol met Verdoemelijke Damp lichtte even op, om vervolgens in een wolkje witte rook te verdwijnen.
Nu wendde ze zich tot de twee ridders die Kadya vasthielden. De donkere ogen van het meisje stonden waakzaam en haar spieren spanden zich, gereed voor een gevecht.
"Laat haar los!' beval Haramis. Maar de mannen aarzelden. "Laat haar gaan, idioten die jullie zijn!' riep Osorkon uit. "Nee!' brulde Koning Voltrik. 'Dat verbied ik!'
Toen ze zag dat de twee ridders verstrakten en niet aflieten, kwam Haramis bedaard, maar met tegenzin in beweging en richtte de Scepter eerst op Lotharon en toen op Simbalik.
Deze keer gloeide het harnas niet. Binnen ieder vizier bloeiden een onderdeel van een seconde blauwwitte stralen op, en toen ze doofden waren beide helmen leeg, evenals de rest van de harnassen. Twee stalen wapenrustingen kletterden in stukken op de planken.
Koning Voltrik slaakte een rauwe kreet en liet Anigel en zijn zwaard los. Hij viel op de knieën. 'Genade! Vrouwe, heb genade!' Haramis richtte rustig de Scepter op hem. 'Ontvang zoveel genade als u zelf ooit hebt geschonken en laat de voorspelling bewaarheid worden. '
Met nietsziende ogen zette de knielende Koning zijn monsterlijke helm af. Hij boog heel diep het hoofd. Terwijl de menigte in angstig zwijgen toekeek, ging Voltriks eigen zwaard omhoog, en de punt boorde zich in zijn nek, net onder de schedel. Koning Voltrik viel voorover, en het wapen prikte hem vast aan het hout onder hem. Door de hele geteisterde Citadel voer een geluid als het zachte ruisen van bomen in de wind. Op de barricade legde Heer Osorkon zijn zwaard aan de voeten van Haramis en knielde met ontbloot hoofd voor haar neer. Toen gooiden overal in de grote vesting de ridders en soldaten van Labornok met kletterend geraas hun wapens neer, om vervolgens verdoofd te blijven staan, in afwachting van de dingen die komen gingen.
Over de grote binnenhof heen keek Haramis Orogastus aan. Hij had zijn sterrenmasker afgezet, zijn witte haren wapperden in de opstekende wind. Rook en stof werden verdreven en de vuren die nog brandden, laaide heviger op door de aanstromende lucht. Een wolkeloze hemel strekte zich over alles uit, en midden tussen het zenith en de westelijke horizon stonden de Drieling Manen dicht bijeen, leken elkaar te raken en één cirkel met drie lobben te vormen.
Haramis hief de Scepter en richtte hem op Orogastus. "Laat nu worden geoordeeld over onze levens en onze dienstbaarheid,' zei ze. 'Hebben we volbracht wat van ons werd gevraagd? Hebben we juist gehandeld? Hebben we bijgedragen aan het herstel van het evenwicht? Oordeel over ons, en ook over hem.'
Orogastus greep met beide handen de rand van de borstwering. Zijn tanden waren opeengeklemd en zijn ogen straalden weer als sterren met de verschrikkelijke schittering van magie. De toeschouwers slaakten kreten van angst.
Als uit het niets verscheen ineens Prins Antar en nam Anigel in zijn armen. De kleine Immu stond naast Kadya, de twee vormden een onwrikbaar paar.
"Haramis!' riep Orogastus, zijn stem nog steeds versterkt door het instrument dat hij gebruikte. 'Ik kan je nog vernietigen! Ik kan de Duistere Machten oproepen en de aarde zelf in beroering brengen!' Haramis sloot de ogen en omklemde de Scepter; maar voor haar geestesoog zag ze nog steeds zijn gezicht. Zo gaat het niet, besefte ze. De Scepter heeft ons alle drie nodig. "Kadya, Anigel,' zei ze dringend, 'help me! Houd de Scepter vast en concentreer je!' Ze voelde haar zussen dicht bij haar komen en hun handen omsloten nu ook de Scepter.
De kracht die erin lag, gloeide plotseling op tot volle sterkte. Zij bond hen allen samen: Haramis, Kadya en Anigel aan de ene kant, en Orogastus aan de andere. Zij straalde zo helder dat ogen erdoor werden verblind, zelfs door gesloten oogleden heen; en toch besefte Haramis dat ze nog kon zien. Kadya en Anigel stonden aan weerskanten van haar, zo dichtbij dat ze een deel van haar leken, en over de uitgestoken Scepter heen keek Orogastus hen aan. En in de stralende macht die hen bijeenhield brandden alle zinsbegoochelingen weg, en ze zagen zichzelf en elkaar zoals ze werkelijk waren.
Het was een angstwekkende ervaring. Haramis werd zich bewust van de keren dat ze mensen, zelfs onbedoeld, had gekwetst, van de keren dat ze op haar zussen had neergekeken als waren ze minderwaardige schepsels. Dat besef was des te sterker tegen de achtergrond van de schoonheid en kracht die ze nu in hen zag. Ze voelde dat in hen hetzelfde omging: spijt over al hun tekortkomingen en fouten in het verleden en eerbied voor wat ze nu in elkaar zagen. Maar door de gedachten en herinneringen heen stroomde de liefde die de zussen voor elkaar voelden. Haramis begreep het nu, en ze wist dat haar zussen het ook begrepen; in zekere zin vormden zij drieën een eenheid, hun sterke kanten en hun zwakheden vulden elkaar aan en hieven elkaar op. Ondanks de persoonlijke verschillen - of misschien wel juist daardoor - waren zij één, en zij waren Ruwenda.
Dit moet Binah met evenwicht hebben bedoeld.
Ook Orogastus was zichtbaar voor Haramis, maar hij gaf haar een heel ander gevoel. De verbondenheid die ze had ervaren toen hij haar in zijn armen had gehouden, was helemaal verdwenen; wat ze nu voelde was zijn volledige en angstaanjagende isolement. Niets bond hem met Ruwenda of enig ander land, noch met iemand van het Volk, en niets bond hem met Haramis, ondanks alles wat tussen hen was voorgevallen.
Hij leek in zichzelf opgesloten te zijn en verschrikkingen te ervaren die de prinsessen slechts vaag konden aanvoelen. Zelfs nu nog deed het Haramis pijn, en ze merkte dat Anigels medelijden naar hem uitging. Maar Orogastus was zich alleen van zichzelf bewust. En hij leek zichzelf niet te kunnen verdragen.
Haramis richtte de Scepter op Orogastus. 'Oordeel over ons,' fluisterde ze. 'Oordeel over hem.' Weer gloeide de Scepter op.
Een ogenblik waren allen verblind, en zovelen schreeuwden het uit van ontzetting dat het minuten duurde voor zij beseften dat de tovenaar was verdwenen.
Alles wat er van hem overbleef, was een grote zwarte roetveeg tegen de borstwering waar hij had gestaan, en boven de vesting, hoog boven de borstwering, het witte silhouet van een lange man.
Dat jaar werd, voor het eerst, het Feest van de Drie Manen drie dagen te laat gevierd. Het werd uitgesteld om de gewonden te kunnen verzorgen en de gestorvenen de laatste eer te bewijzen. Maar op de derde avond na de grote strijd, toen de Drieling Manen geheel verenigd boven het Labyrintmoeras oprezen, kwam iedereen van het Volk die rond de Heuvel was gelegerd, en ook alle mensen uit Ruwenda en Labornok nog een keer samen in de grote binnenvesting van de oude Citadel.
Eerst marcheerden de Uisgu binnen onder aanvoering van Prinses Kadya; ze droegen driearmige fakkels en zongen hun oude feestlied. Daarna volgden de vriendelijke Nyssomu, met Jagun en Immu voorop, en de overlevende Wyvilo met Lummomu-Ko aan het hoofd.
Toen kwamen de Labornoki met hun nieuwe koning, Antar, ongewapend en met alleen bloemen in hun handen. En ten slotte het leger van vrije Ruwendianen, aangevoerd door Graaf Palundo, met zo veel ridders en edelen in zijn gezelschap als konden worden opgeroepen door het Volk, dat door middel van de taal zonder woorden het nieuws door het moeras had verspreid.
Haramis - gekroond, gehuld in de mantel van de Oertovenares, en met de machtige Scepter in de hand - verwelkomde hen. Antar kwam naar voren en knielde aan haar voeten om haar de plechtige overgave van zijn land aan te bieden.
Maar Haramis zei: 'Ga staan, Koning Antar, want ik kan uw overgave niet aanvaarden.' Ze nam de grote Kroon van Staat van haar hoofd en hield hem omhoog. 'Ik, erfgenaam van de troon van Ruwenda, doe nu afstand van deze Kroon. Ik doe een beroep op Prinses Kadya, de zus die na mij komt, om hem te aanvaarden - want ik ben geroepen tot een andere taak, die van Oertovenares.'
Kadya stond aan het hoofd van de grote menigte aborigines; de trillium-amulet gloeide op de borst van haar gouden harnas en haar kastanjebruine haar viel neer op haar schouders. Ze zei: 'Ik doe ook afstand van de Kroon, want mijn lotsbestemming is niet om over mensen te heersen, maar om leider en vriend te zijn van het Volk, dat mij heeft gevraagd hen te dienen. Ik doe een beroep op Prinses Anigel, mijn jongere zus, om de Kroon te aanvaarden die zij zo rijkelijk heeft verdiend.'
Anigel sloot even de ogen en zag weer dat vreemde visioen waarin zij door een bos achter haar moeder aan rende. En omdat ze nu Koningin Kalanthe had ingehaald, voelde ze geen ongerustheid meer toen haar moeder haar waste en kleedde en gereed maakte. Wat haar nu wachtte, had haar van het begin af aan toebehoord.
Ze wist ook dat van hun drieën zij het meest geschikt was om de Kroon te dragen. Ze opende haar ogen, liep op Haramis toe en knielde met opgeheven hoofd voor haar neer. Toen de grote Kroon met zijn smaragden en robijnen en enorme barnsteen met trillium op haar hoofd rustte, stond ze op, draaide zich langzaam om, en maakte het drielobbige teken in de lucht boven de hoofden van de toeschouwers. Antar stond nog dichtbij, en nu knielde hij voor haar neer. 'Wilt u mijn overgave aanvaarden, Grote Koningin?'
"Maar die heb ik al,' zei ze glimlachend, 'evenals, naar ik hoop, uw hart. En aangezien ik een koningin ben die niet zonder koning kan regeren, stel ik voor dat we onze rijken samen regeren als man en vrouw, in eeuwigdurende vrede.' Ze nam zijn handen en liet hem overeind komen om naast haar te gaan staan.
"Volk van Ruwenda,' sprak ze, 'ik geef u uw Koning.' En hij sprak: 'Volk van Labornok, ik geef u uw Koningin!' Toen brak een oorverdovend tumult van gejuich en blij vreugdegehuil los, het Volk zong zijn feestlied nog een keer, grote hoeveelheden voedsel en dranken werden aangevoerd. Het echte feest kon beginnen.
De zussen omhelsden elkaar. Toen nam Haramis de Scepter van Macht op en haalde hem plechtig uit elkaar. Het zwaard zonder punt, wiens Oog nu in slaap was gesloten, gaf ze aan Kadya, die het in de schede stak en vastbond met een koord. De zilverige kroon met de drie vreemde gezichten plaatste Anigel in de Kroon van Ruwenda, die ze toen weer op haar gouden lokken zette. De staf met zijn gevouwen vleugels en slechts flauwtjes oplichtende trillium-barnsteen hing Haramis weer aan de ketting om haar hals.
"We zijn Een geweest,' zei Haramis, 'en nu zijn we weer Drie. God geve dat de wereld weer in evenwicht is, en dat de Scepter van Macht nooit meer nodig zal zijn.'
"Bij de Bloem!' bromde Kadya. 'Dat hoop ik zeker niet! We hebben allemaal rust nodig. Denk je eens even in hoeveel we alle drie nog moeten leren! Ani de langdradige kunst van het regeren, Hara de magie, en ikzelf ben van plan om terug te gaan naar een zeker Oord der Kennis, waar ik een aantal heel belangrijke vragen zal stellen aan een wezen dat daar verblijft. Er moeten ingewikkelde problemen worden opgelost aangaande de toekomstige betrekkingen tussen Volk en mensdom, en ik vermoed dat het wel even duurt voor alles is uitgezocht!' Anigel vroeg aan Haramis: 'Roep je na afloop van het feest je lammergier, zus, en vlieg je dan weg om in Noth te gaan wonen, zoals de voormalige Witte Vrouwe deed?'
Haramis wendde de blik af en liet die even over de borstwering boven de ingang van de vesting dwalen. 'Nee. Die woning is tot stof vergaan toen Binah stierf. Ik ga naar een ander verblijf - één dat ik ken, hoog in de bergen.'
Antar kwam nu op hen af en zei met een verontschuldigend glimlachje dat hun gezamenlijke onderdanen wensten dat de vorsten hen voor zouden gaan in een feestelijke dans.
"De vreselijke verplichtingen van het vorstendom!' lachte Kadya. 'Ga maar, Koningin Anigel. De Oertovenares en ik zullen onze gewichtige discussie over voedsel en drank voortzetten, en als Uwe Majesteit gaten in uw schoenen hebt gedanst, kunt u zich weer bij ons voegen.'
Hand in hand liepen Anigel en Antar weg, en de muziek begon.
Terwijl hij zich over de schemerige Heuvel naar de Citadel haastte, hoorde de oude muzikant Uzun feestgeluiden, en hij versnelde zijn pas. Hij kon zijn oren nauwelijks geloven. Dat waren toch de liederen van de Drieling Manen! Maar was het feest niet drie dagen geleden gevierd, toen hij en de anderen in zijn boot aan de rivieroever waren opgehouden om de aardverschuiving te herstellen? Hij had de grote strijd gemist, de overwinning gemist, de aanblik gemist van zijn geliefde Prinses Haramis die de schurk Orogastus velde - alles had hij gemist.
Of toch niet? 0, als hij maar niet zo onbedreven was in de taal zonder woorden!
Dat waren bepaald de liederen van het festival, en de feestgeluiden die
op de nachtbries kwamen aandrijven overstemden bijna de roep van de moeraswezens. Wat een wonder! Hij kwam toch nog op tijd... Iets op de maanverlichte grond trok zijn blik.
Hij bleef staan en bukte zich om het beter te kunnen zien. De aarde was nog heel vochtig door de vroege Regens, en allerlei soorten jonge plantjes leken in minder dan geen tijd te zijn opgekomen. Maar dit was iets anders. Iets waarvan hij nauwelijks kon geloven dat het echt was. Iets magisch...
Ontelbare kleine planten groeiden op deze bodem waar voorheen niets anders dan gras en zegge had gestaan. Planten met kleine zwarte driedelige bloemen.
Uzun de muzikant plukte een van de Zwarte Trilliums en hield hem omhoog in het maanlicht. Ja! Er was geen twijfel aan. De grond was ermee bezaaid. Ze groeiden overal.
Verdwaasd lachend plukte hij zoveel bloemen als hij kon dragen, en rende weg om het goede nieuws te vertellen aan de mensen in de Citadel. Duizenden trilliums bleven achter, en ze spreidden hun bloembladen uit onder het licht van de Drieling Manen.
|