15

Bij het licht van de Drieling Manen doorkliefde de Uisgu-boot het wa­ter. Met een gesmoorde kreet werd Anigel wakker. Voor de vierde op­eenvolgende nacht had ze over de droogte en het vuur gedroomd, en ze lag bezweet en verstijfd van angst onder de slaapzak van plantendons die Immu om haar heen had gestopt. Die verdraaide droom! Het was zo dom om die pijnlijke fantasie steeds weer te beleven. Ze greep de trillium-amulet die aan de ketting om haar hals hing. Hij voelde warm aan tegen haar ijskoude hand en ze vroeg zich af waarom haar gehei­me ik haar weer die afschuwelijke nachtmerrie had laten beleven. Ze wist toch wat het betekende. Ze had haar tekortkomingen toch onder ogen gezien en beloofd om dapper te zijn? Waarom bleven de droom­beelden haar kwellen? Het was niet eerlijk!

Vastbesloten zette ze de herinneringen aan de angstige droom van zich af en concentreerde zich op het hier en nu.

Ze voer in een boot die aan beide uiteinden in een punt uitliep en on­geveer dezelfde lengte had als de Nyssomu-punters. Deze boot was echter niet uit de stam van een kalaboom gesneden, maar gevormd van lange bundels riet, die stevig samengevlochten waren als een grote mand, en aan de binnenkant bedekt met een hard materiaal. De twee rimoriks die de Uisgu-boot trokken waren slanke pelsdieren, groter dan een man, met gladde koppen, enorme zwarte ogen, en gevliesde poten met reusachtige klauwen. Ze waren vlekkerig groen van kleur en het enige geluid dat ze voortbrachten was gesis. Ze hielden niet van mensen en hadden hun slagtanden laten zien toen Anigel een poging tot toenadering deed. De wezens waren ingespannen door middel van een dubbel tuig dat achteraan de boot was bevestigd. De Uisgu Lebb en Tirebb menden hun waterrossen met behulp van leidsels die aan weerskanten van de boeg door ringen liepen. Anigel moest de reis doorbrengen op een kleine matras in de smalle achtersteven; anders zou zij de rimoriks van streek maken met haar menselijk aura. Om de zes uur onderbraken ze de reis bij een Uisgu-dorp om de vermoeide trekdieren in te wisselen voor nieuwe en de twee menners gelegenheid te geven elkaar af te lossen.

De afgelopen drie dagen hadden ze door het vreemde gebied van het Goudmoeras gereisd. Overdag was het gloeiend heet. Er waren heel weinig inheemse dieren te zien, behalve dichte vluchten vogels, vliegen met Bazige vleugels die soms wel tien centimeter lang waren en ontelbare vissen. De scherpgerande grassen waren vaak tweemaal zo lang als Anigel en bekroond met pluizige goudgele bloempjes. Eerst was hun boot een bochtige smalle vaargeul gevolgd door een dichtbegroeid gebied ten noorden van Trevista. Ze draaiden voortdu­rend een andere kant op, tot Anigel alle gevoel voor richting had ver­loren. Op de tweede dag kwamen ze in een gebied met korter gras en minder duidelijke waterwegen. De rimoriks zwommen toen gewoon rechttoe rechtaan over de ondergelopen prairie. De boot suisde over het gras als over een vettig wegoppervlak, nauwelijks het water ra­kend.

Hun rustplaatsen waren altijd eilandjes, dichtbegroeid met loofbomen en struiken die beladen waren met allerlei soorten bloemen en vruch­ten. Daar woonden de schuwe Uisgu in hun kleine dorpen. Ze leefden van rauwe vis, de overvloedige wilde vruchten en groenten, en een "gewijde' bruine drank die miton heette. Immu weigerde te vertellen wat het voor drank was en verbood Anigel ervan te proeven. Anders dan de Nyssomu maakten de Uisgu geen gebruik van vuur. Ze woon­den in hutten die op dezelfde manier waren gevlochten als hun boten, en die op palen stonden als beveiliging tegen de overstromingen gedu­rende het regenseizoen. De Uisgu waren veel kleiner dan de Nysso­mu, en droegen alleen gouden, met edelstenen bezette sieraden, die ze van de Vispi in de noordelijke bergen kochten, en een kort kiltachtig kledingstuk. Rond hun uitpuilende ogen waren kleurige ringen ge­verfd, en de blote mannenborsten werden gesierd door een geverfd patroon van drie in elkaar grijpende cirkels. Hun lichamen waren meestal bedekt met kort haar, dat ingevet was met een dikke olie die sterk naar muskaat rook. Anigel merkte de geur nu nauwelijks meer op, maar toen ze in het huis van de Waarnemer Lebb en Tirebb voor het eerst had ontmoet, had ze bij het schudden van hun vettige handen een gevoel van walging moeten onderdrukken. Geen wonder dat be­paalde onbeschofte Ruwendianen de kleine Oddlings Glibberige Dui­vels noemden! De bootslieden en Immu konden elkaars dialect bijna niet verstaan, maar er was ook niet veel behoefte om te praten. De twee Uisgu wisten precies waar de ruïnes van Noth lagen, en ze had­den Frolotu beloofd om de prinses en Immu daar zo snel mogelijk heen te brengen.

Als het donker was en als de sterren boven de prairie niet door mist werden versluierd en twee keer zo helder leken als gewoonlijk, klonk in het Goudmoeras een orkest van nachtelijke geluiden op dat totaal anders was dan dat van de Beneden-Mutar of van Trevista. In dit uit­gestrekte boomloze gebied huilden en brulden geen grote dieren; hier hoorde je tikkende ritmische moerasgeluiden, als honderden kleine slaginstrumenten, allemaal op verschillende toonhoogte. De steeds veranderende melodie begeleidde het suizen van de boot door de gras­zee. Het was een slaapverwekkend geluid, en Anigel voelde zichzelf weer insluimeren.

"Geen dromen, geen dromen,' smeekte ze zwakjes terwijl de slaap haar overmande. Toen ze wakker werd, lag de boot vast. Het was och­tend, en ze voelde zich heerlijk opgefrist.

Drie merkwaardige gezichtjes staarden haar aan over de rand van de boot, gefascineerd en tegelijkertijd verschrikt. Ze leken enigszins op de Nyssomu, maar hun opstaande oren waren naar verhouding gro­ter, evenals hun scherpe tanden, en hun hele hoofd was bedekt met een gladde vettige vacht. De ene had geelomrande ogen, de andere twee droegen roze en okerkleurige oogverf.

De prinses uitte een kreetje van verrassing, en de drie gezichtjes ver­dwenen.

"0, dat spijt me nou,' zei ze zacht. 'Wees maar niet bang, kleine Uisgu. Ik weet dat ik in jullie ogen een lelijke reuzin ben, maar ik zal jul­lie geen kwaad doen.'

Een hoofdje verscheen, en toen de andere twee. Ze waren niet groter dan de hoofdjes van mensenbaby's. De Uisgu-kinderen kakelden op­gewonden onder elkaar. Ze konden het er blijkbaar niet over eens worden wat voor monster ze slapend in een boot op hun strand had­den aangetroffen.

Je hoeft echt niet bang te zijn,' stelde Anigel hen gerust. Ze hield de trillium-amulet aan de ketting omhoog - en plotseling leek alles duide­lijk.

De drie jonge Uisgu begonnen blij te kwinkeleren en ontblootten hun slagtandjes in een brede grijns. Ze klommen op de rand van de boot en zouden zich erin hebben laten zakken als ze niet lachend had gezegd: "Nee, nee. Blijf alsjeblieft daar even zitten terwijl ik me aankleed. Daarna kunnen jullie me naar je dorp brengen. Ik neem aan dat Immu en Lebb en Tirebb daar al heen zijn om rimoriks te wisselen, en mij, slaapkop, hebben achtergelaten!'

Ze schoof de slaapzak van zich af en liet een zachte japon van geweven gras over haar hemd glijden. In het begin had ze de inheemse kleding die Frolotu haar had geschonken met tegenzin gedragen; maar het zachtgroene kleed bleek veel koeler dan haar gescheurde vervuilde hofjapon, en de lange pofmouwen en ruime capuchon beschermden haar tegen de felle zon in de kale prairie. Haar kapotte schoentjes had ze verruild voor kuitlaarzen met stevige sandalen eroverheen. Haar reistenue werd gecompleteerd door een riem van gevlochten vezels met een leren tas eraan, waarin de prinses haar zakdoek, kam, mes, en enkele andere benodigdheden droeg.

Een van de jeugdige Uisgu was van zijn zitje op de railing verdwenen. Nu verscheen hij weer en overhandigde haar giechelend een sliert wasachtige witte bloemen die pittig geurden. Anigel dankte het we­zentje, maakte een krans van de bloemen en zette het geschenk op haar hoofd. Toen klom ze uit de boot en volgde het drietal over een smal pad.

Het dorp was vlakbij. Het bestond uit vijf hutten op palen en het ge­bruikelijke afdak op de grond, waar de Uisgu in het droge seizoen ge­woonlijk bijeenkwamen voor de gezelligheid, om te vergaderen en om maaltijden te bereiden en te gebruiken. Immu en de bootslieden Lebb en Tirebb kregen net ontbijt uit de gemeenschappelijke pot. Het dorpshoofd verwelkomde Anigel met een vriendelijke maar onbegrij­pelijke speech en liet haar ook eten brengen.

Ze was nu gewend aan de gehakte rauwe vis, die in zuur vruchtensap was gemarineerd tot hij wit en schilferig was geworden, en erg leek op gekookte vis. Ze nam ook schijven meloen en een handvol geurige no­ten, maar in navolging van Immu sloeg ze de gewijde mitondrank be­leefd af.

"Deze mensen zeggen dat het nog maar een paar uur is naar Noth,' vertelde Immu de prinses. 'Maar het ondergelopen deel van het Goudmoeras waar de rimoriks kunnen zwemmen eindigt een paar mijl achter het dorp. Het water wordt daar erg ondiep. Om bij de wo­ning van de Oertovenares te komen, zullen we naar de Nothar moe­ten, een beetje naar het oosten, en die een eind volgen. De Uisgu wa­gen het gewoonlijk niet om zonder uitnodiging naar haar huis te gaan, maar ik heb uitgelegd wie je bent en waarom de Witte Vrouwe je heeft ontboden.'

Het hoofd onderscheidde zich van de andere acht volwassen mannen in het dorp door de pracht van zijn gouden halsband en armbanden, zijn kilt van glimmende visschubben, en de driedubbele witte ringen die om zijn ogen waren geverfd. Hij kwam op de prinses af toen ze klaar was met eten en sprak haar enige tijd toe in zijn eigen taal. Ani­gel probeerde geen schrikbeweging te maken toen zijn geklauwde vin­gers de trillium-amulet grepen die om haar hals hing, en hem aan zijn mensen liet zien.

Het groepje Uisgu uitte een zachte bewonderende kreet die werd on­derbroken door het gekakel van de drie kinderen, ongetwijfeld om de ouderen mee te delen dat ze Anigel al herkend hadden. "De Uisgu die in het westelijk deel van het Labyrintmoeras leven, houden nauw geestelijk contact met hun stamgenoten,' zei Immu zacht tegen de prinses. 'Het dorpshoofd zegt dat je niet het enige Bloemblad van de Trillium bent dat op weg is naar Noth. Er is er nog een - ongetwijfeld je zus Kadya - die de gevaren van het Zwartmoeras heeft overleefd. Zij en haar metgezel - dat moet Jagun zijn - hebben een Nyssomu-dorp bereikt, vlak bij de plaats waar de Nothar en de Boven-Mutar bij elkaar komen.'

"Wat heerlijk!' riep Anigel uit. 'We kunnen in Noth haar komst af­wachten!'

Immu keek weifelend. 'Dat moet de Oertovenares beslissen.' Het dorpshoofd zei weer iets. Deze keer gebaarde hij naar de lucht in het noorden, fronste, en veegde ten slotte in een gebaar van uiterste afkeuring zijn handen langs zijn harige heupen.

"Bij de Bloem!' mompelde Immu. 'Hij zegt dat een derde persoon die de trillium-amulet draagt meer dan een week geleden uit Noth is ver­trokken. Zij is in noordelijke richting het voorgebergte in gegaan en toen naar de sneeuwvelden van het Ohogan-gebergte geklommen. Hij zegt dat het heel onverstandig is van deze persoon om dat gebied te be­treden, omdat de Vispi dat aan alle andere Volken op straffe des doods hebben verboden.'

"Hij kan alleen Haramis bedoelen!' riep Anigel uit. 'En ze zou alleen daarheen gaan waar de Witte Vrouwe haar naartoe heeft gestuurd! Maar hoe kon ze... '

"Stil,' waarschuwde Immu, 'niets meer zeggen.' Ze richtte een kort dankwoord tot de dorpsbewoners, gaf toen Lebb en Tirebb een teken dat ze zouden vertrekken. Een nieuw paar rimoriks was al ingespan­nen.

Het dorpshoofd hield hen beleefd staande. Hij gaf een kort bevel, en een van de Uisgu-vrouwen gaf hem een kleine felrood geverfde kalebasfles met een stop, en met een geknoopt draagnetje er omheen. Dit overhandigde hij plechtig aan Anigel. "Is dat miton?' vroeg de prinses fluisterend aan Immu. Ja. En deze keer moet je het aannemen, want het is een bijzonder ge­schenk dat ze zelden aan niet-Uisgu geven - laat staan aan mensen. De Heren der Lucht zij dank dat ze niet eisen dat je het opdrinkt...' Anigel boog het hoofd en dankte de dorpsbewoners in haar eigen taal. Ze schenen het te begrijpen. Een verschrompeld, oud Oddling-vrouwtje dribbelde achter hen aan toen ze terugliepen naar de boot. Ze tikte Anigel op de schouder en wees steeds maar naar de grond met een aanmoedigend lachje.

"Miton!' zei ze. "Miton! Miton kaporu ti!'

Ze klommen in de boot, de Uisgu-voerlieden voorin, Immu en Anigel op hun gebruikelijke plaatsen achterin. Toen ze van het eiland weg­voeren, hieven de dorpsbewoners op de oever hun handen ten af­scheid. De krasserige stem van het oudje schreeuwde voor de laatste maal: Miton ka poru ti!'

"Wat betekent dat?' vroeg Anigel aan Immu. Ze hield de kalebasfles op schoot en bekeek aandachtig de merkwaardige knopen van het netje dat er omheen zat.

"Ze zegt: "Miton geeft kracht en moed",' vertaalde Immu met tegen­zin. 'Daarom noemen ze het een gewijde drank.'

"Maar dat is geweldig!' riep de prinses opgelucht uit. 'Ik neem meteen wat, want ik moet bekennen dat ik verschrikkelijk zenuwachtig ben bij het vooruitzicht dat ik eindelijk de Witte Vrouwe ga ontmoeten.' Immu wendde zich af. Alsof ze tegen zichzelf sprak, zei ze: 'Tussen de rimoriks en de Uisgu bestaat een vreemde symbiose waarbij ieder de ander helpt en behoedt. Ze staan niet als meester en huisdier tegen­over elkaar, maar als echte vrienden. De rimoriks zijn sterk en moe­dig, de Uisgu zijn zwakker, maar intelligenter. Hun band wordt voortdurend versterkt door middel van de miton, die ze allebei drin­ken... en daarin is het bloed van beide soorten vermengd.'

De prinses zat als versteend. Een hand was instinctief naar haar amulet gegaan.

"Ik weet niet,' besloot Immu, 'of deze drank moed geeft of niet. Mijn volk, de Nyssomu, staat er in het algemeen angstig tegenover. Degenen die ervan hebben durven drinken - de rimorikmenners onder ons - worden een ras apart. Er schuilt zeker grote toverkracht in, maar je zou er verstandig aan doen dit geschenk aan de Oertovenares over te dra­gen, of in ieder geval haar te raadplegen omtrent de eigenschappen.' "Dat... dat zal ik doen,' zei het meisje. Ze bleef een hele tijd zwijgen, keek nu eens naar de rode kalebasfles, dan weer naar het landschap voor hen, waar aan de noordelijke horizon bergen begonnen op te doemen.

Toen er bijna een uur voorbij was, keek Anigel Immu glimlachend aan. 'Alleen de Heren der Lucht weten of deze mitondrank echt ruggengraat geeft aan degene die ervan drinkt. Maar er is iets vreemds ge­beurd... Door gewoon hier te zitten en de fles vast te houden heb ik mijn angst voor de ontmoeting met de Witte Vrouwe overwonnen. En dat is genoeg toverkracht voor het moment.'

De ruïnes van Noth waren wel uitgebreid, maar veel minder indruk­wekkend dan die van Trevista, en Anigel was een beetje teleurgesteld. De Uisgu-boot bracht hen door een buurt met verlaten en overwoe­kerde stenen gebouwen naar een kreek, die helemaal verstopt zat met ranzig riekende gele buidelbloemen, tot de meeldraden volgepropt met rottende gevangen insekten. Ze legden aan bij een verrassend goed onderhouden steiger. Daarachter lag een oplopend terrein met kortgeknipt gras en gecultiveerde bloementuinen. De overdadige junglevegetatie was hier teruggedrongen. Tamme togars met lange halzen waggelden rond, net als ze op het erf van een boer op de Heu­vel zouden hebben gedaan, zo nu en dan gras of een lekker hapje knabbelend. Een eindje verderop lag, boven aan een trap van rustieke plavuizen, een landhuis zoals Anigel er nog nooit een had gezien. Het dak was van stro en in de witgepleisterde muren waren de donke­re houten steunbalken te zien. Uit een stenen schoorsteen kringelde een rookwolkje op. De ramen hadden glas-in-lood ruitjes, en bloem­bakken op de vensterbank en er waren houten luiken die je dicht kon doen als het waaide. De voordeur bestond uit twee delen, waarvan al­leen het onderste deel was gesloten. Naast de deur stond een rieten bank waarop een klein gestreept wollig dier lag te slapen; ervoor stond een spinnenwiel met een mand wol en een bak vol bollen draad. Het zag er in vergelijking met de sombere ruïnes van de verloren stad zo charmant en onschuldig uit dat Anigel zich hardop afvroeg of ze hier wel moesten zijn.

Immu ondervroeg Lebb en Tirebb, die ongewoon veel haast maakten om hun passagiers aan wal te zetten en er vandoor te gaan. De twee kleine wezens knikten hevig en wezen op het huis. De een gooide de bagage van Immu en de prinses op de kant, de ander liet een sissend gefluit horen ten teken dat de rimoriks weg konden zwemmen. "Nou, nou!' Immu keek, duidelijk van haar stuk gebracht, de snel wegvarende boot na. 'Wat denk je daar nu van!'

Anigel liep de trap al op. 'Kom gauw!' riep ze uit. "Je zult niet geloven wat hier groeit!'

"Kom kom kom,' mopperde Immu, op haar korte beentjes volgend. Tussen het water en het huis stonden enkele kleine bomen die beladen waren met ronde oranje vruchten. Ze hadden een andere plant aan het oog onttrokken waarnaar Anigel nu met eerbiedige bewondering stond te kijken.

Het was een Zwarte Trillium van een meter hoog, een en al reusachti­ge bloem.

Immu viel op de knieën en barstte in snikken uit. 'Het is waar! We hebben haar gevonden! 0 Heren der Lucht, heb dank!' De prinses knielde neer bij haar vriendin om haar op te beuren, maar even later klemden ze zich met een verschrikte uitroep aan elkaar vast. Plotse­ling was tussen hen en de felle middagzon een donkere figuur komen staan.

"Vrouwe?' vroeg Immu onzeker met trillende stem. De figuur bewoog, en zonlicht viel op het gezicht van een bejaarde vrouw, een gezicht dat zo gerimpeld en verschrompeld en versleten was dat de trekken bijna niet meer te zien waren, behalve wazig blau­we ogen die diep weggezonken lagen in donkere kassen. Ze droeg een­voudige kleren van witte wol, en een sluier van geborduurde katoen bedekte haar piekerige witte haren. De hand die ze uitstak was uitge­teerd, met gezwollen gewrichten en dikke aderen. Ze droeg een grote ring van platina filigrain met een barnsteen erin, en in de glanzende steen zat een trilliumfossiel.

"Ik ben Oertovenares Binah,' zei ze. 'Welkom.'

Anigel kwam wankelend overeind en liet Immu als verlamd op de grond zitten. Er gloeide iets op haar borst, en ze haalde de amulet aan de ketting te voorschijn. De barnsteen glansde op bij iedere hartenklop en de knop die erin zat was veranderd: hij was gedeeltelijk openge­gaan.

De oude vrouw glimlachte en draaide zich om, Anigel beduidend dat ze haar moest volgen. De Oertovenares schuifelde moeizaam gebogen voort, steunend op een zilveren stok. De prinses volgde haar zonder een spoor van angst. Hoe kon iemand bang zijn voor deze arme ster­vende Witte Vrouwe?

"0, daar zou je verbaasd over staan,' antwoordde de Oertovenares met een lachje dat klonk als het geritsel van dorre bladeren over ste­nen. 'Maar jij zult niet bang voor me zijn, lieve kind. Ik ben je peet­moeder en ik houd van je. Je moet me vertrouwen.'

"Dat doe ik,' zei Anigel.

De Oertovenares bleef bij de hoge trilliumplant staan. 'Het is de enige die nog in ons land groeit. Hij lijkt wel sterk, maar hij is stervende, net als ik.'

Anigel slaakte een kreet van ontzetting. Maar de oude vrouw legde een vinger op de lippen. 'Er zal een ander soort trillium voor in de plaats komen, als God het wil. Weet je wat ik bedoel, dochter?' "Ja,' gaf het meisje toe. 'Maar ik ben een zwakkeling, en misschien stuur ik uw grootse plan in de war als...'

"Zwijg,' waarschuwde Binah. 'Zo'n dwaze speculatie kan de misluk­king teweegbrengen waartegen zij zich juist verzet! Je moet rust aan­kweken, liefje, want dat is een kenmerk van echt koningschap. Zie wat een rust er uitgaat van deze bloemen, die voedsel aanvaarden van blad en wortel, hun gezicht altijd naar de zon keren en het zaad diep in hun hart koesteren. En ze zullen in alle rust sterven, want anders komen hun zaadjes misschien niet vrij.'

Anigel schudde verbijsterd haar hoofd. 'Alstublieft, Vrouwe... het spijt me als ik traag van begrip lijk. Maar ben ik dan voorbestemd om voor mijn land te sterven?'

"Ik weet het niet,' zei de Oertovenares. 'Wel weet ik dat je een belang­rijke daad moet verrichten die je nog onthuld zal worden. En je zult ook een teken krijgen: een talisman die het teken geeft dat de beslissende strijd om Ruwenda, en om je eigen ziel, gaat beginnen. Je zus Haramis is haar zoektocht al begonnen. Je zus Kadya zal binnenkort op zoek gaan naar haar bestemming. Je zult ieder je eigen talisman vinden, en te zijner tijd zullen de Drie Bloembladen van de Levende Trillium weer bijeenkomen. Verder dan dat, waar de slotfase ligt, kan ik niet zien.' Anigel was krijtwit geworden, maar ze bleef rustig staan, haar trillium-amulet omklemmend. 'Zal dit geschenk, dat u mij bij mijn geboorte hebt gegeven, mij op mijn zoektocht begeleiden?'

"Ja, en dit ook.' De Oertovenares plukte een groot blad van de trilliumplant en stak het haar toe, terwijl ze met de andere hand op het oppervlak wees. 'Dit blad draagt de beeltenis van ons land. Kijk goed! De nerven en aderen vormen de kaart van Ruwenda. Hier bij de punt ligt Noth, en de gouden nerf die vandaar naar beneden kronkelt is de waterroute die je moet volgen om je talisman te vinden. Eerst de Nothar af, dan over de Boven-Mutar naar de Beneden-Mutar.'

Anigel bekeek het blad met verbaasde belangstelling. 'Maar de gou­den nerf loopt helemaal door tot de steel! Kijk - hier maakt de Mutar een bocht om de Citadel, en dit moet het Wum-meer zijn, en daar achter heb je de Grote Mutar die door het gebied van de Wyvilo en de wilde Glismak stroomt!' Het meisje keek ineens heel angstig. 'Moet ik daar heen? Naar het donkere Tassaleyo Woud?'

"Blijkbaar,' zei de Oertovenares. 'Ik wist het zelf ook pas toen ik het blad had geplukt.' Ze schudde het hoofd. 'Zo'n lange weg te gaan! Mijn arme liefje... maar het is allemaal stroomafwaarts, dus de reis gaat sneller dan tot nu toe.'

"En de taak die ik moet volbrengen?'

"Die zal je geopenbaard worden.' Het gezicht van de oude vrouw ver­trok even van pijn en ze wankelde. Immu, die eerbiedig op een af­stand was blijven staan, liep snel naar de Witte Vrouwe toe en pakte haar bij een arm. Anigel nam de andere, en samen hielpen ze de Oertovenares het huis in. Ze zetten haar in een grote stoel met kussens en brachten haar een kopje water.

"Maak je geen zorgen, lieverds,' zei de oude vrouw. 'Ik ga nog niet dood. Mijn werk is nog niet af. Ik ben alleen heel, heel moe.' Anigel aarzelde even, maakte toen haar gordeltas open en haalde het rode flesje met miton eruit. 'Dit heb ik van de Uisgu gekregen. Men zegt dat het kracht en moed geeft...'

"Het geschenk was voor jou bedoeld,' sprak Binah vermoeid. 'Houd het, maar gebruik het alleen als het nodig is.'

"Wanneer zal dat zijn?' vroeg Anigel. Maar Binah had de ogen geslo­ten, haar hoofd was voorover gezakt en ze ademde langzaam en luid­ruchtig.

"Kunt u me tenminste vertellen waar ik mijn talisman kan vinden?' smeekte Anigel.

"Aan... het einde van de steel.' De stem was nauwelijks te horen. "Maar u hebt me niet verteld wat de talisman is!' riep Anigel wanho­pig uit.

De Oertovenares zuchtte.

"Alstublieft!' Het meisje was bijna in tranen. 'Vertel me alleen waar ik naar moet zoeken!'

"Het Driehoofdige Monster,' fluisterde Binah en viel als een blok in slaap.