2
Barni had zo hard gelopen dat zijn adem stokte. Hij had stekende pijn in de zij en zo'n hoofdpijn door de klap die Koning Voltrik hem had gegeven dat hij alles dubbel begon te zien. Terwijl hij het nauwe trapje naar de koorgalerij op stommelde, hoorde hij in de verte het regelmatige gekletter van geharnaste voeten en een vijandelijke stem die riep: 'Hierheen!'
In de kerk was het bijna aardedonker. Er brandden alleen een paar votieflampjes en de trap was helemaal niet verlicht. Dat veranderde ogenblikkelijk toen Koning Voltrik en zijn ridders met hun fakkels de centrale hal door stormden en de kerk binnendromden.
De schildknaap raakte in paniek, struikelde en viel toen hij bijna boven was, waarbij hij zijn pijnlijke hoofd stootte. Zijn krachten begaven het en het leek erop dat hij andermaal zijn plicht zou verzaken. 'Witte Vrouwe!' snikte hij hardop. 'Help me. Help onze arme koningin en de prinsessen.'
Zoete lucht vulde zijn verkrampte longen en hij zag weer scherp. Zijn hoofd deed nog lelijk pijn, maar hij kon tenminste verder. Meer als een scharrelende veelpotige worram dan als een mens kroop hij de laatste treden op en de splinterige houten vloer over naar de muur achter de rijen koorkrukjes. Deze was van bewerkte steen, met een gebeeldhouwde en geschilderde afbeelding van het koninklijke wapen van Ruwenda, een grote heraldische Zwarte Trillium met een gouden knop in het midden op een hemelsblauw veld.
Barni kroop er naar toe en drukte met beide handen op de knop. Meteen zwaaide het stenen vierkant naar binnen, zodat een smalle opening ontstond waar een man zich met enige moeite doorheen kon wringen. Nauwelijks was hij binnen en had hij het paneel weer gesloten, of de grijsgebaarde Heer Manoparo en twee andere ridders, Korban en Wederal, kwamen vanuit een verlichte ruimte de nauwe geheime gang in, wapens in de aanslag.
"Niks doen, niks doen, ik ben het,' piepte de schildknaap, op zijn knieën overeind komend.
"Bij de Bloem! Onze Barni!' Manoparo stak z'n zwaard in de schede en trok de verfomfaaide knaap overeind. 'Vertel eens, mijn jongen...' "Vlug! Als u de dames wilt redden, vergrendel dan de buitendeur en vernietig het mechaniek om hem open te maken, zodat de vijand niet binnen kan!'
Vloekend haastten Korban en Wederal zich om de deur met vier grote stalen grendels af te sluiten en met hun zwaarden het houten mechaniek van het geheime paneel kapot te slaan. Nauwelijks was dat gebeurd, of aan de andere kant begon een hevig gebonk, begeleid door strijdlustige kreten. En toen - zo mogelijk nog griezeliger - werd het stil.
"Ze zijn een stormram gaan halen,' zei Wederal.
"Eerder de tovenaar,' beet Manoparo hem toe. 'Terug naar het bolwerk.'
Ze sleepten de schildknaap mee naar het geheime vertrek. Dit was ongeveer elf vierkante meter groot en toegerust voor een beleg, want de zware deur was van hard gondahout, met ijzer beslagen, en vergrendeld met drie dikke houten balken. De muren waren bedekt met antieke tapijten en de vloer met dikke kleden en slaapmatten. Er waren geen ramen, alleen twee openingen in de hoogte, zo smal dat een vinger er nauwelijks door kon. Er stond een kleine tafel in de kamer en één stoel waarop Koningin Kalanthe zat, bewaakt door een vierde ridder, Heer Jalindo. Aan weerszijden van een piepklein haardvuur, niet veel groter dan een komfoor, stonden kisten met voedsel en vaten wijn en water. Een gedeukte vergulde vloerkandelaar en nog wat kaarsen in een nis verspreidden flakkerend licht.
Heer Manoparo boog voor de koningin, die er bleek en kalm bij zat, haar drie dochters tegen haar rokken gekropen. Ze droeg haar grote platina Staatskroon, met fonkelende smaragden en robijnen en bovenop een schitterende diamanten zon met een hart van barnsteen zo groot als een ei. Midden in de barnsteen zat een fossiele Zwarte Trillium ter grootte van een duimnagel.
"Mijn Koningin, de vijand heeft ons gevonden.' Manoparo wees op de terneergeslagen Barnipo. 'Deze schildknaap kwam ons waarschuwen en we hebben de toegang zo goed mogelijk gebarricadeerd. Maar ze halen zeker de tovenaar erbij om de deuren met behulp van zijn zwarte magie open te breken en ons te overmeesteren.'
De kleine Prinses Anigel gaf een hartverscheurende gil van ontzetting. Ze zou zeker een aanval van hysterie hebben gekregen als haar zus Kadya haar niet een fikse klap had gegeven met de waarschuwing dat ze zich stil moest houden. Haramis nam het snikkende meisje in haar armen terwijl de koningin Barnipo ondervroeg.
"Hoe is het met mijn koninklijke echtgenoot?'
De schildknaap viel op z'n knieën en de tranen dropen over zijn vuile wangen. '0, Mijn Vrouwe, hij is dood en ons arme Ruwenda is verloren.' De vier ridders vloekten binnensmonds en de vorstelijke dochters slaakten kreten van afgrijzen. Koningin Kalanthe boog alleen het hoofd en vroeg: 'Hoe is mijn heer gevallen?'
"Helaas!' riep de jongen uit. 'Mogen God en de Heren der Lucht me vergeven, want het was allemaal mijn schuld.' En hij bleef zichzelf op deze manier beschimpen tot Heer Jalindo een hand op zijn schouder legde.
"Kom, kom. Je bent nog geen vijftien, en niemand van ons kan geloven dat zo'n jong iemand de dood van koningen kan veroorzaken. Vertel ons duidelijk wat er is gebeurd.'
Dat deed Barnipo. En toen hij verhaalde op wat voor beschamende manier Koning Krain het leven had moeten laten, viel Prinses Anigel flauw in de armen van haar zus Haramis en riep Prinses Kadya met gebroken stem: 'Daar zullen ze voor boeten!' Maar de koningin zat doodstil naar de vergrendelde deur tegenover zich te staren, in haar schoot het bezwete en bebloede hoofd van de schildknaap van de koning, die weende alsof zijn hart zou breken.
"Je kunt er niets aan doen, Barni,' suste ze hem. 'Die doortrapte Orogastus heeft je bedrogen. Niemand neemt je iets kwalijk. De schuld rust op de tovenaar en Koning Voltrik, en op dat monster Hamil, die opdracht gaf om mijn geliefde uiteen te scheuren.'
"Ze zullen ervoor boeten,' fluisterde Kadya, maar alleen Haramis hoorde het.
Plotseling klonk er een enorme dreun. De ridders trokken hun zwaard en stelden zich op tussen de vrouwen en de deur. De koningin sprong overeind, zodat de schildknaap op het vloerkleed belandde.
"Een vrouw uit ons huis,' zei Kalanthe, en uit haar ogen straalde vastbeslotenheid. 'Dat is het wat de duivelse Voltrik vreest! De voorspelling is dus toch geen Oddling-sprookje, want de waarzegger van de Labornoki bevestigt het zelf!'
Ze keek haar dochters aan. Anigel was weer tot zichzelf gekomen en drie paar ogen waren op hun moeder gericht. 'De val van Labornok zal door een vrouw van ons huis teweeg worden gebracht. Jullie zullen in leven blijven, dochters... en de voorspelling bewaarheiden!'
De vijand hakte nu met knuppels en bijlen in op de deur van het heiligdom zelf. Orogastus kon zijn magische vernietigende bliksemschichten in deze beperkte ruimte niet gebruiken omdat dan de muren misschien in zouden storten. Koningin Kalanthe schoof een van de wandtapijten opzij. Ze waren gemaakt van een antieke stof die in de Citadel hier en daar nog te vinden was en die de bouwers van de grote burcht had overleefd en de mensen die daar al acht eeuwen woonden altijd ontzag had ingeboezemd. De stof was grijs, en toen de koningin haar opzij schoof werd ze blauw; erop of erin bewogen schaduwen en toch zag niemand ooit wat het precies voor schaduwen waren.
Achter deze wonderbaarlijke draperie lag een huiselijke noodzakelijkheid, de toilet van het bolwerk, een piepkleine ruimte, precies groot genoeg voor één persoon. Kalanthe trok de smalle deur open en beval: "Dochters, naar binnen!'
Haramis gehoorzaamde en trok Anigel - haar tere lijfje schudde opnieuw van het snikken - met zich mee. Met z'n tweeën pasten ze maar nauwelijks in het hokje. Kadya trok haar degen en zei: 'Geeft niet. Ik blijf bij u, moeder...' "Naar binnen!' commandeerde de koningin met harde stem, zoals geen van de meisjes ooit had gehoord. Kadya keek haar met open mond aan en begon toen de andere twee naar binnen te duwen en te dringen tot er voor haar ook plaats was. Het ging maar net, en de deur wilde niet helemaal dicht.
"Eén ding nog,' zei de koningin, en ze nam haar grote kroon af en legde hem in de uitgestoken handen van Haramis. 'En bid nu, lievelingen van mij, en mogen wij in een gelukkiger wereld herenigd worden.' Ze liet het stoffige wandtapijt vallen. Er bleef een smalle spleet open tussen de kleden, en zo konden de drie prinsessen zien wat er verder gebeurde.
Het gondahout van de deur was nu versplinterd onder bijlslagen van de Labornoki. Ze begonnen op de deurpost in te hakken tot de hengsels het begaven en de houten balken neerstortten. Het laatste gevecht begon.
Prins Antar, die een blauw gelakte wapenrusting en een gevleugelde helm droeg, drong als een der eersten door de opengebroken deur binnen. Hij viel Heer Manoparo aan, en de twee hiewen op elkaar in met tweehandige zwaarden die klonken als klokken door de kracht van de slagen. Nog meer ridders van Labornok stormden het vertrek binnen en gingen de andere Gezworen Gezellen te lijf, terwijl Koning Voltrik en Orogastus zich afzijdig hielden. De koningin had zich bij de haard teruggetrokken, zo ver mogelijk van de plaats waar haar dochters zich hadden verstopt. Vanuit hun schuilplaats zagen de meisjes haar duidelijk, en ook de hevige strijd die in het vertrek werd uitgevochten. Heer Manoparo gaf een geweldige klap op de gevleugelde helm van Prins Antar. De riemen braken en de helm viel van het hoofd van de prins. Vreemd genoeg was zijn gezicht niet vertrokken van strijdlust, maar eerder van ellende. Niettemin toonde Antar zich een uitnemend en krachtig vechter. En zodra hij zijn kans schoon zag, hief hij zijn enorme zwaard boven het hoofd om Heer Manoparo neer te sabelen. Dat ging met zo'n kracht dat het hoofd van de Ruwendiaan met helm en al in tweeën spleet.
Toen werden Korban en Wederal dodelijk verwond en ontwapend; alleen Heer Jalindo vocht nog door, tot ook hij door de overmacht van Labornoki werd geveld. Toen de laatste Gezworen Gezel neerstortte, begonnen de overwinnaars hem en zijn gevallen kameraden in mootjes te hakken.
Het was gruwelijk! Prinses Kadya's ogen schoten vuur en ze gromde in stille wanhopige razernij, als een klein wild beest dat bij zijn vermoorde moeder wordt weggerukt om getemd te worden. De barbaarse ellendelingen waren gewoon voor hun plezier de gevallen Ruwendianen met hun zwaarden aan het bewerken en ze spotten met hun stervenskreten. Kadya werd overmand door de drang om uit haar schuilplaats te voorschijn te springen en wraak te nemen. Tussen haar zussen in geklemd greep ze haar zwaard, iedere spier gespannen voor de aanval...
"Hier blijven!' siste Haramis. 'Bij de Bloem, blijf waar je bent! Wil je ons allemaal dood hebben?'
Anigel had haar trillium-amulet aan het kettinkje uit haar onderlijfje getrokken en drukte het nu tegen de lippen. 'Witte Vrouwe, voogdes van ons land, ik bid u!'
"Ik bid u dat die duivelse woestelingen ons niet vinden,' mompelde Haramis, haar eigen amulet omklemmend. "Laat iemand ons komen redden, bid ik u,' smeekte Anigel. Kadya trilde van angst en woede, maar ze voelde toch haar greep om de degen verslappen. Bijna zonder dat ze het wilde kroop haar hand naar de halsopening van haar jak. Daar lag de amulet onder haar zijden blouse, warm tegen haar bonzende hart.
"Ik bid dat ik het zal zijn,' fluisterde ze, 'die Voltrik en Antar en generaal Hamil en de tovenaar met hun leven laat boeten voor wat ze vandaag hebben gedaan!'
"Bid ook om zelfbeheersing,' zei Haramis, 'want anders zal je roekeloze dapperheid ons allemaal nog te gronde richten. En hou op met dat gedraai, verdikkeme, of we vallen zó voor de voeten van Voltrik!' "Stil toch, stil toch. Direct horen ze ons,' smeekte Anigel. Het vreselijke hakken en het gelach van de ontaarde ridders was opgehouden en Koning Voltrik zelf was aan het woord.
Tegen haar wil smeekte Kadya in stilte zelfbeheersing af. De razernij gloeide nog in haar binnenste, maar langzamerhand werd zij haar emoties de baas, zoals men de kolen van een kampvuur afdekt om de vlammen weer te kunnen opwekken als het juiste moment daar is. "Kijk!' fluisterde Anigel, haar stem bijna onhoorbaar door afgrijzen. "Onze moeder!'
Koning Voltrik had tegen de koningin gesproken, kennelijk om haar te vragen waar de prinsessen waren. Het was bedompt en rokerig in het versterkte vertrek. De kaarsen in de nis dropen en een paar vloermatten, die vlam hadden gevat toen de grote kandelaar was omgevallen, smeulden. De koning had zijn helm afgezet en handschoenen uitgetrokken, en de woedende blik die zijn gezicht verduisterde, maakte duidelijk dat Koningin Kalanthe hem had getart.
Ze stond rechtop, de ontredderde schildknaap Barnipo wezenloos ineengedoken aan haar voeten, en zei: 'Nooit zal ik u vertellen waar mijn dochters zijn.'
"Orogastus, dwing haar!' brulde Voltrik. 'Of spoor de vorstelijke kinderen op met je verziend oog!'
"Ik kan haar wil niet breken, Mijn Koning,' antwoordde de tovenaar. "Zij is boven angst verheven. En ik kan de verscholenen niet opsporen. Dat kon ik beneden in de troonzaal ook niet. Deze oude Citadel moet doortrokken zijn met een geheimzinnige toverkracht die mijn zoekende Gezicht blokkeert. Ik bezit een magisch apparaat dat succes zou hebben, ongeacht welke hindernis dan ook, maar het is omvangrijk en heel zwaar: het kan niet uit mijn woning op de Brom worden verwijderd.' "Dan zullen we andere middelen moeten aanwenden om de dame aan het praten te krijgen.' Koning Voltrik kwam met getrokken zwaard langzaam op de koningin af en greep haar rechterpols.
"Nu is het genoeg geweest, vorstelijk wijf! Vertel me vlug waar de meisjes zijn, of ik hak je hand af. En als je dan nog niets zegt, hak ik de andere hand af. Daarna je voeten, en daarna stukje bij beetje je ledematen, tot je antwoordt. Want zo zet Labornok haar vijanden hun brutaliteit betaald.'
"Sire!' riep Prins Antar met ontstelde blik uit. 'Zij is een koningin, en die straf is bedoeld voor opstandige slaven... '
"Stilte!' donderde Voltrik. Er ging gemompel op onder de andere mannen, maar dat stierf weg toen de koning zijn zwaard hief. "Vrouw, spreek je nu?'
Wat er toen gebeurde, ging zo snel dat de toekijkende ridders en de prins het niet konden bevatten, maar de prinsessen zagen alles duidelijk. Barnipo ontwaakte opeens uit zijn schemertoestand en sprong op Koning Voltrik af zoals een plunderende fedok op het boerenerf zijn prooi aanvalt. Omdat hij geen degen had, zette hij zijn tanden in de linkerhand van de koning, de hand waarmee hij de koningin vasthield.
Voltrik wankelde brullend van pijn achteruit, terwijl de jongen zich aan hem bleef vastklampen. De koning sloeg als een wilde met zijn grote zwaard om zich heen. Ongelukkigerwijze raakte hij de koningin in de keel, ze zakte in elkaar terwijl het levensbloed uit haar wegstroomde op de haardplaat. Schildknaap Barnipo werd met talloze degens doorstoken en eindelijk liet hij los, lachend ondanks de pijn, tot de koning zelf de dappere jongeling het hoofd afsloeg.
Toen gaf Voltrik lucht aan zijn gloeiende razernij met zulke laag-bij-de-grondse vloeken dat zelfs zijn helpers van kleur verschoten. Want Koningin Kalanthe was nu ook dood, onbereikbaar voor dwang, en de drie prinsessen nog op vrije voeten.
"Wat moeten we doen?' vroeg Prins Antar.
"Ze kunnen niet ver weg zijn,' zei Orogastus. "Ze moeten zeker bij hun moeder zijn geweest tot op het ogenblik dat dit verachtelijke ventje' - hij schopte tegen het ontzielde lichaam van de schildknaap - 'vanuit de troonzaal de snelste weg heeft gevonden om hen te waarschuwen. We moeten de hele vesting doorzoeken.'
Zich weer beheersend zei Voltrik: 'Orogastus heeft gelijk. Milotis neemt de leiding over deze ridders en gaat meteen kerk en omgeving doorzoeken. Wees bedacht op geheime gangen en trappen die tussen muren zijn verborgen! Doorzoek daarna de Hoge Toren hierboven. Antar en Orogastus, kom met mij mee. We zullen de rest opporren en in dit gebouw de onderste steen boven halen, van de hoogste borstwering tot de diepste kerker.'
Toen begon de koning verwensingen te mompelen aan het adres van Barnipo, die een flink stuk uit de muis van zijn hand had gebeten. De wond deed vreselijk pijn. Orogastus verbond de hand, terwijl hij zei dat Voltrik heel voorzichtig moest zijn, omdat menselijke beten vaak gevaarlijke vergiftigingen veroorzaakten.
"Moge de hand ontsteken,' fluisterde Kadya heftig, 'en moge het vergiftigde bloed opstijgen naar het reeds verrotte hart van Voltrik!' "En mogen de Heren der Lucht de arme Barni naar de hoogste hemel dragen,' verzuchtte Haramis, 'want door zijn dappere daad is moeder martelingen bespaard gebleven en hebben wij tijd gewonnen om te ontkomen.'
De koning vertrok met zijn zoon en de tovenaar; na een kort onderzoek van de gang buiten het bolwerk trokken ook Heer Milotis en zijn mannen zich terug om de koorgalerij te doorzoeken. Gedurende enkele minuten stampten ze luid roepend en meubilair omver smijtend in het rond, om vervolgens de trappen af te drommen voor een speurtocht door de kerk.
Kadya zei: 'Ik denk dat het nu wel veilig is dit hok te verlaten.' Helemaal verstijfd en trillerig slopen ze vanuit de garderobe naar de kamer die in een afschuwelijk slagveld was veranderd. Met de plotselinge schok van een ijskoude douche werden ze zich hun situatie ten volle bewust. Anigel hield Haramis' hand stevig vast, en ze beet zo hard op haar onderlip dat een paar druppels bloed over haar kin liepen. Kadya stapte over de wirwar van lijken heen op de gestorven koningin af.
"Ze ziet er vredig uit,' zei het meisje verwonderd. 'Haar ogen zijn gesloten en haar trekken vriendelijk.' Ze pakte een zwartzijden jas die iemand had laten vallen en zou het lichaam van haar moeder hebben bedekt als Haramis niet had gezegd: 'Dommerd! Stel je voor dat een van hen terugkomt en het ziet?'
Verdrietig gaf Kadya toe: "Je bent verstandiger dan ik, zus.' "Geef mij die jas, dan kan ik de kroon erin wikkelen,' zei Haramis. 'Ik zal hem meenemen - hoewel er weinig kans is dat ik hem ooit zal dragen.
Anigel liet een onderdrukt angstig gepiep horen. Haar grote saffieren ogen stonden rond van schrik terwijl ze zwijgend naar een hoek tegenover de deur wees.
Er lagen daar geen lijken en toch bewoog een stapel kussens. "Uit de weg,' beval Kadya. Ze trok haar degen en ging erop af. Met de punt van haar degen pakte ze de kussens één voor één op en gooide ze opzij. Ten slotte was het vloerkleed te zien, opgestuwd als een tent, en steeds meer omhoog komend.
"Bij de Bloem, een luik!' riep Haramis uit. 'Vlug, Kadya, trek het kleed weg.'
"0, pas toch op,' piepte Anigel, 'misschien is het de vijand!' "Vijand vijand vijand, welja!' zei een scherp stemmetje. 'Een beetje vlugger, meisjes, anders snijden ze ons de pas af.' De drie prinsessen slaakten verbaasde kreten, en toen Kadya het kleed van het luik had weggetrokken stond daar in het trapgat een klein vrouwelijk wezen, keurig gekleed in een bombazijnen japon, een groene geplooide sjaal, en een leren schort. Haar bleke gezicht was breed, evenals haar mond, en - anders dan bij mensen - staken haar prachtige goudkleurige ogen ver uit boven twee piepkleine neusgaten. Smalle puntige oren met zilverachtige versiersels erop staken tussen de plooien van haar katoenen hoofddoek omhoog. Haar handen hadden twee brede vingers en een duim, en zaten vol vlekken en littekens door het jarenlange mengen van vreemde dranken.
"Immu!' riep Anigel buiten zichzelf van vreugde en opluchting. 'Liefste Immu, je bent ons toch komen redden. We dachten dat je met de andere Oddlings was gevlucht...'
"Gevlucht gevlucht gevlucht! Wat een onzin!' Immu klom het vertrek in en wees toen met een dramatisch gebaar op het trapgat. 'De ladder af met jullie, want ik moet nog iets verzinnen om het luik achter ons te sluiten.'
Haramis en Anigel trokken hun lange rokken op en gingen onhandig de ladder af, terwijl Kadya zo lenig als een eekhoorn naar beneden klauterde. In het ruwe keldergewelf wachtte hen nog een verrassing. "Uzun!' riep Haramis uit. 'En Jagun!'
Twee andere figuurtjes stonden te wachten met groenig stralende lantarens waar lichtgevende moeraswormen in zaten. Het waren mannelijke wezens van hetzelfde Nyssomu-ras als Immu. Jagun droeg een jachthoed van fedokhuid en ongeveer net zo'n bruinlederen uitrusting als Kadya. Uzun, de musicus, had zijn gebruikelijke geborduurde bruinfluwelen hemd aan. Zijn baret van goudbrokaat was besmeurd met kleverige zwarte insektenweefsels uit de geheime gang.
Kadya omhelsde haar kleine mentor. "Je hebt ons niet in de steek gelaten, Jagun!'
"In de steek gelaten? In de steek gelaten?' De Meester der Dieren was verontwaardigd. 'We hebben ons gewoon verborgen, het verstandigste wat we konden doen. Alleen jullie mensen zijn dom genoeg om te blijven kijken hoe de dood de ophaalbrug over marcheert en rechttoe rechtaan je voordeur in, zoals dwaze topars door het maanlicht gehypnotiseerd worden.'
"Onze eer gebood ons de Citadel te verdedigen,' zei Kadya heftig. "Nou, moet je zien wat jullie met die eer zijn opgeschoten,' zei Uzun de muzikant. 'Was je het Labyrintmoeras maar in gegaan, naar ons volk in Trevista, dan zouden we jullie opgevangen hebben.'
"En wat dan?' vroeg Kadya.
"Dan... ' De Meester der Dieren haalde zijn smalle schouders op. "Dan had je bij ons kunnen wonen.' "Maar dit is ons thuis,' wierp Anigel vriendelijk tegen. "En nu is het van hén,' zei Immu kortaf. Ze had het luik gecamoufleerd, kwam vlug de ladder af en pakte haar eigen lantaren op. 'En ze zijn vastbesloten jullie een kopje kleiner te maken. Ons ook, als ze ons te pakken krijgen.'
"Maar toch ben je ons komen redden,' zei Anigel zacht. Ze hield de trillium-amulet vast. 'De Witte Vrouwe heeft onze gebeden verhoord.'
"Dat is waar.' Uzun maakte eerbiedig een mystiek drielobbig teken boven zijn hoofd. 'Zoals jullie weten, lieve Prinsessen, ben ik niet erg thuis in magie voor huiselijk gebruik. Ik kan veel beter overweg met de harp en de blokfluit! Maar gisteren heb ik in water de toekomst gelezen. Ik zocht naar een teken dat ons Nyssomu zou vertellen of onze toekomst lag bij de mensheid die we zo lang hebben gediend of bij ons eigen volk. En de Oertovenares heeft gesproken.'
"Oertovenares!' zei Haramis. 'Dat is een van de namen van de Witte Vrouwe.'
"Vrouwe vrouwe vrouwe!' mopperde Immu. 'Hou je stil, kind, en laat Uzun alles uitleggen, want we moeten onmiddellijk weg.' Haramis boog het hoofd. "Ga door, vriend Uzun.'
"De Witte Vrouwe heet eigenlijk Binah. Oertovenares is haar titel, want ze is een tovenares, de machtigste op ons hele Schiereiland.' "Liever gezegd, dat was ze,' zei Jagun somber. "Ze is stervende, want ze is al vreselijk oud, en haar afnemende krachten waren niet bij machte om die van de verschrikkelijke Orogastus af te wenden.'
"Ze heeft ons gevraagd jullie bij haar te brengen,' zei Uzu. "Waarom?' vroeg Kadya nogal brutaal. 'Als ze echt stervende is, kan ze ons nauwelijks helpen, en dit ogenblik is niet bijster geschikt voor ziekenbezoek.'
"Het lijkt me beter dat we naar Trevista gaan,' voegde Haramis eraan toe. 'Dan kunnen we daar wachten tot de Winterregens, die hier binnen een paar weken beginnen, voorbij zijn. Misschien kunnen we ons daarna vermommen en ons bij een karavaan aansluiten, en zo ten slotte de kust bereiken en een schip nemen naar Var. Daar wil Koning Fiodelon ons zeker een veilig onderkomen verschaffen.'
Uzun antwoordde eenvoudig en waardig. 'Ik weet niet of dat wel zo'n geschikt plan is. De Oertovenares heeft ons opgedragen jullie bij haar te brengen - net zoals ze ons vele jaren geleden opdroeg te dienen in dit kasteel van de mensen, als zekerheid tegen een heel kwade dag voor het hele Volk dat in het Labyrintmoeras woont.'
"En die dag is vandaag,' zei Immu, 'of ik ben een vloskop met een rattestaart!' Ze klemde haar brede lippen op elkaar en hield het hoofd schuin, ingespannen luisterend. De lange gevoelige oren bewogen heen en weer, zodat de versiersels glinsterden in het licht van de levende lantarens. "Ze gaan de kerk uit,' zei ze eindelijk. 'Maar anderen zullen overal in de vesting naar jullie zoeken op last van Koning Voltrik. En dat zullen die drie volgelingen van de tovenaar, die zijn Stemmen worden genoemd en die heulen met de Skritek, ook doen. We moeten er vandoor.'
"Haramis, Oudste Dochter van de Koning, ga jij met mij mee,' zei Uzun. 'Jagun en Immu nemen met je zussen een andere weg. Dat heeft de Oertovenares bevolen.'
Het leek er even op dat Haramis zou weigeren. Haar zussen in de steek laten? Haar hand ging naar haar borst en haar vingers sloten zich om de amulet die zij sedert haar geboorte altijd had gedragen. "Maar ik kan ze toch niet achterlaten! Ik ben de oudste, de erfgenaam van de troon, ik ben verantwoordelijk voor hen. En als bepaalde zaken dat eisten, was ik altijd degene die voor ons allemaal besliste.'
"Ham, doe wat ze zegt,' drong Anigel aan. 'Vertrouw op de Witte Vrouwe.'
"Dit bevalt mij niet,' zei Kadya. Er lagen rimpels op haar gebruinde voorhoofd, en haar haar, kastanjebruin als dat van de koningin, was helemaal in de war, de eens zo keurige vlechten losgewoeld. 'Als we bij elkaar blijven, geeft mijn degen ons allemaal enige bescherming. Ik wil graag mijn leven geven... '
"Leven leven leven!' Immu' s reactie was uiterst geïrriteerd. 'Waarom ben je toch altijd zo'n heethoofd? En waarom moet Haramis alle beslissingen nemen? Anigel is niet zo resoluut als jullie, maar ze is wel de wijste! Zeg het ze, Uzun! Vertel wat de Oertovenares nog meer heeft gezegd.'
"Ik heb mijn mond gehouden omdat ik jullie niet van streek wilde maken,' gaf de muzikant schaapachtig toe. 'Oertovenares Binah ontbiedt jullie omdat jullie nog niet gereed zijn om op de grootse bestemming af te gaan. Jullie weten zelfs nog niet eens welke die is.'
Haramis en Kadya wilden tegenwerpingen maken, maar Uzun ging door: 'Jullie drieën, Bloembladen van de Levende Trillium, kunnen dit land redden van de onderdrukkers Koning Voltrik en Orogastus. Maar daar slaag je alleen in als je je tekortkomingen en zwakheden hebt overwonnen. De Oertovenares zal je vertellen hoe dat kan als je bij haar bent.'
Anigel greep de handen van haar zussen. 'Ham..., Kadi... alsjeblieft!'
Kadya sloeg haar flitsende bruine ogen neer en knikte. Even later zei Haramis: 'Goed dan.'
"Bij de Bloem, dat werd tijd!' riep Immu uit. "Haramis, volg Uzun! Anigel en Kadya, kom met Jagun en mij mee.'
Met die woorden trok het Oddling-vrouwtje Anigel mee de nauwe stoffige gang in, en de jager volgde, Kadya voor zich uit drijvend als een boerin haar togars. Al gauw was het licht van hun levende lantarens in de dichte duisternis verdwenen.
"En wij moeten samen op pad,' zei Haramis tegen de musicus. 'Ik hoop dat de Witte Vrouwe je gebrekkige toverkunst een beetje heeft opgepoetst, oude vriend. De deuntjes op je fluit zijn prachtig, maar ze zullen de krijgers van Labornok en hun stormverwekkende tovenaar niet lang tegenhouden.'
"Ik ben ook bang, Prinses,' gaf Uzun toe. 'Maar ik stel vertrouwen in de Oertovenares, en dat moet jij ook doen. En ze heeft me opgedragen je naar de Hoge Toren van de grote vesting te brengen.' Het gezicht van het meisje verbleekte van schrik. In de krans van blauw-zwart haar lichtte het spookachtig op in het schemerduister. "Maar we zitten daarboven in de val! Ze ontdekken ons vast! 0, waarom heb ik toch niet naar Kadi geluisterd.'
"Kom mee,' drong Uzun aan. Hij haastte zich weg met de lantaren, en er bleef Haramis niets anders over dan hem te volgen.