21
Op een ochtend dat de hellingen van de Rotolo in parelgrijze mist waren gehuld, gooide Haramis het laatste zaadje van de Zwarte Trillium op. Toen ze wakker werd, had het merkwaardig warm geleken. De wanden van de grot waar ze - verrassend lekker - had geslapen, glinsterden van smeltende sneeuw. De bontgevoerde mantel die ze om haar slaapzak had gewikkeld, was helemaal doorweekt. Hij was twee keer zo zwaar geworden als normaal en niet meer te gebruiken, omdat ze hem niet kon drogen. Met haar mesje had de prinses toen de waterafstotende slaapzak langs een zijkant en de onderkant opengesneden. Ze had nu een soort cape die wel stug was, maar in ieder geval waterdicht. Na een ontbijt dat bestond uit koud water had ze het laatste zaadje laten gaan en was ze de grot uit gestruikeld om het te volgen door enkeldiepe natte sneeuw.
Het zweefde op nog geen armlengte voor haar uit, op zijn gemak voortdrijvend, zijn snelheid aan haar langzame stappen aanpassend. Ze zag niet verder dan een meter, zo dik was de mist, en zwaar leunend op haar stok met de ijzeren punt sjokte ze door. Ze was zich vaag bewust dat ze steeds duizeliger werd van de ijle lucht, maar dat vond ze niet belangrijk. Alles was veraf en wazig. Ze lette nauwelijks op waar ze haar voeten zette, zolang het zwevende zaadje maar in zicht bleef.
Vele malen struikelde en viel ze, en haar witwollen kleding en laarzen en wanten werden steeds natter. Nu de donsvoering van haar slaapzak-cape aan de lucht was blootgesteld, begon die ook vochtig te worden en het duurde niet lang of de cape was pijnlijk zwaar. Toen Haramis weer viel, liet ze het ding liggen. Het was nu zo warm dat ze de cape niet nodig had.
Het zaadje. Het gevleugelde zaadje. Dat was alles wat ze zag, alles waar haar benevelde geest zich op kon concentreren. Ze sjokte maar door, steeds verder omhoog. Soms kwam de sneeuw tot haar knieën, soms was het een dun laagje, maar altijd zwaar en nat plakkend aan haar laarzen, zodat haar benen van lood leken.
Drie of vier uur later onderging het weer een onheilspellende verandering. Haramis was zo versuft dat ze niet had gemerkt dat de mist van parelgrijs steeds somberder grauw was geworden; het was haar ook niet opgevallen dat de lucht hoe langer hoe killer werd. Ze had geen gevoel meer in handen en voeten, maar daar trok ze zich even weinig van aan als van de zeurige pijn in haar lege maag. En toen begon het te sneeuwen.
Ze stond stil, kon eerst niet bevatten wat er gebeurde. Zaadjes? Zweefden overal pluizige trilliumzaadjes? En welk zaadje was haar eigen magische gids? Dat? Nee...
De mist trok op naarmate het harder ging sneeuwen, en Haramis kon de hoog oprijzende wanden en rotspunten van de berg die ze aan het beklimmen was weer zien. De wind stak op en blies sneeuwvlokken in haar gezicht. Ze merkte dat ze haar wandelstok kwijt was. Het zaadje dat haar als gids moest dienen was verdwenen...
Verdwenen als alle andere - maar niet aan het eind van de dag, nadat het haar eerst naar een veilige schuilplaats had geleid. Het was hier verdwenen, vlak bij een vlijmscherpe rotskam waar de wind de sneeuw vanaf had geblazen. Het laatste zaadje van de Zwarte Trillium, weggewaaid; zo was ze dus aan het einde van haar zoektocht gekomen...
Rondvliegende sneeuwvlokken beten in haar gezicht, brachten tranen te voorschijn in haar nietsziende ogen, lieten haar wangen en neus tintelen en daarna gevoelloos worden. Ze werd door een dodelijke vermoeidheid bevangen en het heerlijkste op de hele wereld leek haar om te slapen. Waarom zou ze doorvechten? Iedere keer dat ze ademhaalde, ging het als een mes door haar heen. Haar hart bonsde alsof het haar ribben zou breken. Haar handen en voeten waren bevroren.
"Ik ga naar de top van de bergkam,' zei ze bij zichzelf. 'Nog maar twintig stappen. En daar kijk ik voor de laatste maal uit over mijn koninkrijk.'
De wind probeerde haar tegen te houden. Hij loeide en duwde als een reusachtig boos wezen, leek bijna een muur die haar verhinderde verder te gaan. Ze zette, voorover gebogen, de ene voet voor de andere, drong haar lichaam vooruit, vocht met heel haar afnemende kracht tegen de wind.
Vader! Moeder! Ik zal gauw bij jullie zijn, want ik heb gefaald. Ik wilde zo graag dat de droom werkelijkheid werd, dat de waanzinnige zoektocht tot een magische vervulling zou leiden. Ik wilde zo graag geloven dat de arme, oude Oertovenares mijn lotsbestemming kende. Maar het schijnt dat ze haar niet kende, en uiteindelijk bestond er dus geen magie. Ik vermoedde het al.
Wind.
Sneeuw.
Koude.
En haar lichaam was nog steeds in beweging. Ze voelde nu bijna geen pijn meer. Met haar tanden trok ze een bevroren want uit en liet hem vallen. Toen stak ze haar ijzige blote hand in haar bevroren bovenjak om de trillium-amulet een laatste keer te voelen en te smeken om een laatste beetje kracht.
Laat me alleen de top van de kam bereiken. Nog vijf stappen, de zwaarste, vreselijkste handelingen die ze ooit had volbracht... God, help haar die op U heeft vertrouwd... Nog één stap... Ze was er!
De rotskam was een plateau met maar een dun laagje sneeuw. Toen ze rechtop ging staan, leek het gebeuk van de wind af te nemen, de sneeuwstorm geselde haar niet meer. Waar ze vandaan kwam, was de lucht nog vertroebeld door stormachtig grijs; maar vóór zich zag ze blauwe lucht en een oogverblindend panorama van besneeuwde toppen dat zich tot ver in het westen uitstrekte. Aan haar voeten lag een steile kloof waarvan de oneindige diepte verloren ging in nevel.
"Hier ben ik,' fluisterde ze. Ze werd bevangen door een duizeling, stond te zwaaien en verloor bijna het bewustzijn. Maar de hand die de amulet omklemde, was niet langer gevoelloos, er stroomde een pijnlijke warmte in. In plaats van zich over te geven aan een welkome dood dwong ze zichzelf om een laatste maal de ogen te openen.
Rechts van haar op het plateau draaide, op nog geen steenworp afstand, een grote sneeuwige wervelwind, glinsterend in de zon als diamantstof.
Haramis viel op de knieën en staarde ernaar, helemaal hulpeloos. Het zwaaide en wervelde en groeide uit tot een reusachtige vloeibare witte kegel die op zijn punt draaide. En in de wervelwind zaten Ogen. Ogen die groen waren als ijs. Tientallen ogen. En ze keken haar aan. "Ik zoek de Drievleugelige Cirkel,' fluisterde ze.
Die bewaken wij, en we komen je halen.
"Ik groet U,' zei Prinses Haramis waardig. Toen stortte ze in een diepe en welkome duisternis.
Er volgde een periode waarin ze veel droomde, waarbij ze eerst hevige pijn leed en daarna een alles omvattende zoete verlossing vond. De Ogen in de Wervelwind bevolkten haar dromen, alleen waren ze nu eens boos en dan weer vriendelijk. Ze hoorden toe aan lange elegante wezens die gekleed waren in bleekgetinte fladderende kleren en behangen met verbazingwekkende hoeveelheden sieraden. Ze fluisterden tegen haar, verzorgden haar en bevalen haar dit of dat te doen, terwijl zij als een klein kind gehoorzaamde.
Ze vroeg hun wie ze waren, en ze vertelden haar dat ze tot het Eerste Volk behoorden, en sinds onheuglijke tijden de bewaarders waren geweest van de grote Scepter van de Macht van de Verdwenen Wezens. Ze vroeg hun of deze Scepter de talisman was die ze zocht, en ze zeiden: In zekere zin wel, en aan de andere kant niet. Want in donkere vervlogen tijden is de Drievoudigheid gespleten en zijn de onderdelen verspreid om te voorkomen dat de Scepter in de handen van het kwaad zou vallen.
Nog steeds dromend vroeg de prinses aan de Ogen of zij in feite de bewaarders waren van de Drievleugelige Cirkel, haar eigen talisman. Ja, want dat deel van de Drievoudigheid hebben we in een ijsgrot bewaard. De twee andere delen zijn door de Witte Vrouwe ver weggezonden, om door anderen behoed te worden tot het ogenblik dat haar krachten zouden afnemen, en de Scepter nodig zou zijn om het grote evenwicht van de wereld te herstellen.
"Mijn zussen zijn op zoek naar twee andere talismans,' zei Haramis.
De boze geest van deze tijd ook. Op dit ogenblik kijkt hij naar je, in de hoop dat je slaagt in je opdracht...
Het kwam Haramis voor dat een paar wakende Ogen van ijsgroen in stralend sterrewit veranderden; ze zag het mooie gezicht van een man die naar haar glimlachte en ze vroeg: 'Is hij het?' En ze zeiden: Ja.
In de droom stak de man zijn hand naar haar uit, en ze glimlachte terug. De man zei: 'Ik ben niet zoals zij zeggen dat ik ben. Laat je niet voor de gek houden. Deze kleintjes begrijpen maar een deel van het grote geheel. Schort je oordeel op tot je me echt hebt leren kennen, en beslis dan voor jezelf.'
Haramis werd wakker in een smal bed met gaasgordijnen eromheen. Ze was verbaasd dat ze het zo warm had, tot ze besefte dat de warmte uit de matras onder haar straalde.
De onderkant van het bed en de vloeren worden door een onderaardse oven verwarmd, zei een zachte stem. Door de buizen loopt stoom uit de warme bronnen. Zo verwarmen we onze huizen.
De gordijnen werden uiteengeschoven, en Haramis zag een inheemse vrouw van een ras dat ze nog niet kende. Haar gezicht was smaller dan dat van de bekende Nyssomu, en haar mond en neus waren menselijker. Aan de enorme ogen - eerder groen dan goudgeel - en de oren die uit een golvende massa platinablond haar opstaken was te zien dat ze tot het Volk hoorde. Ze had ook handen met drie vingers, maar de klauwen waren heel klein en leken op vingernagels - behalve voor wat betreft de dikte en een blijkbaar natuurlijke neiging om in een punt uit te lopen.
Toen ze tegen Haramis lachte, bleek dat haar tanden er niet als slagtanden uitzagen, maar klein en regelmatig waren. De prinses herinnerde zich het melodieuze timbre van de stem van de Vispi-vrouw uit haar dromen; het duurde een paar minuten voor ze besefte dat de vrouw haar lippen niet bewoog bij het spreken.
Maar natuurlijk niet, erkende ze vrolijk. U zou onze taal niet verstaan, dus gebruiken we de taal zonder woorden! Mijn naam is Magira, en ik groet u, Prinses Haramis van de Trillium. Kom nu uit bed en laat mij u helpen met aankleden, want u bent helemaal hersteld. Ons volk wil u graag ontmoeten voor u uw zoektocht voortzet.
"Maar je kunt me verstaan...' De prinses was nog niet helemaal wakker, en ze wist niet precies wat droom was en wat werkelijkheid. Dat Magira sprak over 'voortzetten van haar zoektocht' ontmoedigde haar erg.
Terwijl u spreekt herhaalt uw geest uw gedachten, Prinses. Wij Vispi kunnen u gemakkelijk verstaan... Vindt u deze japon mooi? Ik denk dat hij heel prettig zal zitten, en de rand van zwart bont staat goed bij uw haar. "Ja, dank je. Een prachtige jurk.'
Haramis liet zich door Magira kleden in een wijde japon van zachtblauwe stof, die op fluweel leek, maar minder zwaar was, afgezet met
zacht zwart bont. Langs de hals en de onderkant van de mouwen en de zoom liepen brede met zilverdraad geborduurde banden die helemaal bezet waren met saffieren en maanstenen. Ze trok laarzen van zilverachtig leer aan en deed een zilveren gordel om met een tasje eraan dat helemaal opgewerkt was met edelsteentjes. Ze liet de Vispi-vrouw haar haren in twee dikke strengen vlechten en vastmaken met blauw lint. Wij Vispi zijn warmbloedig, dus kunnen we veel luchtiger gekleed gaan dan mensen. Doe deze cape ook aan, en de handschoenen, dan breng ik u naar het Stadhuis van Movis. Het is niet ver hier vandaan.
Gehoorzaam trok Haramis de met juwelen bestikte handschoenen aan terwijl Magira een prachtige cape van wit en zwart bont over haar schouders legde en de capuchon opzette. Daarna liep de prinses achter de vrouw het slaapvertrek uit, een stenen trap met smalle beglaasde ramen af, een hal in, en naar buiten.
"Dus dit is Movis!'
Haramis bleef in de veranda staan en liet haar blikken dwalen over de stad die zij slechts kende uit een legende. De lucht had een gouden glans en de zon ging blijkbaar bijna onder. De prinses zag een centraal gelegen plein waar een paar honderd mooi gebouwde stenen huizen, vele van indrukwekkende omvang, en een aantal aanzienlijk grotere gebouwen omheen stonden.
Overal stegen stoomwolken op - niet alleen van de leistenen daken van de huizen, maar ook uit roosters in de beklinkerde straten, en uit een soort hokjes die in elke voorhof stonden. Iedere woning was omgeven door kleine bomen en een keurig tuintje, maar er waren geen mensen of andere levende wezens te zien. Het geheel was merkwaardig belicht, zonder schaduw, want op de bodem van de vallei kwam geen direct zonlicht. Over de hele Vallei van Movis lag een stralend wolkendek, als een gouden plafond dat door honderden pilaren van witte stoom werd gedragen. De lager gelegen hellingen waren groen en liepen in terrasvorm op; de hoge hellingen lagen in de sneeuw. Van een brede gletsjer stroomde een waterval als een lange witte sjaal.
De inwoners hebben een feestelijk avondmaal voor u bereid, en ze wachten op uw komst, zei Magira.
"Dat lijkt me heerlijk,' zei Haramis. Ze liep snel om de lange benen van de Vispi-vrouw bij te kunnen houden. Deze ijlde met soepele passen door de bochtige straten, haar voile kleding om haar heen wapperend als bleke vlaggen in de wind. 'Ik heb een ontzettende honger, misschien ligt het aan de lucht hier.'
U hebt vijf dagen geslapen, Prinses. "0!' zei Haramis.
In die tijd hebben onze verzorgers op u gepast, en uw bevroren ledematen en andere verwondingen laten genezen. Ongetwijfeld hebt u in uw dromen gemerkt dat zij voor u zorgden.
Ja. En ik heb ook van iemand anders gedroomd.' Magira ging langzamer lopen en richtte haar groene blik op de prinses. De toon van haar gedachte-spraak was ongerust.
We weten dat de boosaardige tegen u heeft gesproken. Hij kan uw beeld alleen opvangen door middel van zijn ijsspiegel: niet voortdurend, maar alleen met tussenpozen van twee of meer dagen. Door uw amulet wordt u beschermd tegen natuurlijke gedachtenobservatie door mensen die het kwade voorhebben... "Maar in mijn dromen kon hij wel tegen me spreken?' Omdat hij wist dat u hier was kon hij dat. Als u wakker was geweest, had u natuurlijk niet hoeven luisteren.
Haramis gaf toe aan een heel merkwaardig gevoel dat Orogastus in haar geest opriep, en ze praatte niet door over de tovenaar. In plaats daarvan zei ze tegen Magira: 'Vertel eens, kunnen jullie in deze vallei in je eigen behoeften voorzien?'
We verbouwen gewassen die niet veel licht nodig hebben om te gedijen, en we houden ook huisdieren — togars en nunchiks binnen de stad, en de grotere vloskoppen en een paar froniksen daarbuiten. In het droge seizoen laten we ze weiden, en als het regent of sneeuwt zetten we ze op stal in grotten. In de grotten groeien voedzame lichtgevende mossen en paddenstoelen. U zou vreemd opkijken als u onze dieren 's nachts zag, want hun winterdieet maakt dat hun tanden en geweien en hoeven licht geven in het donker. "Zijn dat de dieren die jullie via de handel verkrijgen?' Ja, want in de bergen planten zij zich niet snel voort.
Haramis stak een handschoen op en de opgestikte edelstenen glinsterden. 'Verhandelen jullie alleen edelstenen en kostbare metalen?' Magira lachte. Dat is meer dan genoeg, Prinses, want alle stammen van het Volk zijn dol op zulke versierselen. In vroeger jaren strekte onze handel zich uit van het Ohogan-gebergte tot het Tassaleyo Woud, en de schuwe kleine Uisgu traden altijd op als onze tussenpersonen. Sedert de komst van het Ruwendiaanse mensenras is de handel van karakter veranderd, omdat de mensen ons nu van meer dieren en zoetwaren voorzien dan het Volk ooit heeft gekund. En zo zijn de Vispi welvarend geworden.
"Maar jullie laten nog steeds geen anderen toe in je land.' Magira haalde even de schouders op. Er zijn niet veel valleien met warme bronnen en ze liggen ver uit elkaar. Het leven is er in wankel evenwicht. Wij, het Eerste Volk, zijn voor dit klimaat geschapen. Het heerste toen bijna overal op de wereld, maar bij het verstrijken der eeuwen trok het zich steeds meer terug. Wij namen in aantal af, hoewel het ons lukte onze cultuur te behouden. In de loop der tijden hebben andere rassen van het Volk, die zich van ons hebben afgescheiden, zich bij de verfoeilijke Basis familie gevoegd in wat nu het Labyrintmoeras wordt genoemd. Maar de hoge bergen behoren ons toe, en we schermen ze af met afschrikwekkende zinsbegoochelingen zoals de Ogen in de Wervelwind. En aangezien we tot het Volk van de Trillium behoren en onder gezag van de Witte Vrouwe staan, beschermen we ook de Vispir-pas tussen Ruwenda en Labornok... Haramis bleef staan en keek haar metgezel verwijtend aan. 'Waar waren jullie dan toen het leger van Koning Voltrik Ruwenda binnenviel?'
Helaas... de Vrouwe heeft ons niet op tijd gewaarschuwd voor de komst van uw vijand. Toen de bewakers van de Vispir-pas er eenmaal waren, werden hun zinsbegoochelingen verstoord door de macht van de tovenaar. Hij verzocht de soldaten om zich niets aan te trekken van de visioenen, maar te vechten tegen de wezens van vlees en bloed die ze lieten ontstaan. De invallers vermoordden alle Vispi-bewakers in onze dorpen bij de pas, ongeveer driehonderd zielen...
"Het spijt me,' zei de prinses oprecht. 'Dat wist ik niet. In de Citadel hebben we weinig gehoord over de invasie, want de invallers trokken met noodlottige snelheid op en liepen onze mensen onder de voet voor ze wisten wat er gebeurde. Zelfs nu weet ik nog niet wat er met de bewoners van het Dylex-gebied of van de afgelegen hoeven in het zuiden is gebeurd...'
Ze waren eindelijk bij een heel groot gebouw gekomen. De ramen lichtten op in de schemering en muziek drong flauw door de muren naar buiten. Magira wierp de deuren open, en Haramis was verbijsterd over de grote menigte Volk die daarbinnen bijeen was: vele honderden, sommigen aan ronde tafels gezeten, anderen op plechtige muziek dansend in een open ruimte in het midden.
Aan het einde van de zaal zaten zeer feestelijk geklede Vispi op een groot podium. Een vlag met een grote Zwarte Trillium, omlijnd met glinsterende diamanten, hing boven hen aan de muur. De vrouwelijke bewoners van Movis waren, net als Magira, gekleed in soepele pastelkleurige gewaden met een overvloed aan juwelen. De kleding van de mannen was overwegend heel donker nachtblauw, met witte blouse en hoge laarzen. Hun met juwelen bezette gordels, kragen en armbanden schitterden in alle kleuren van de regenboog onder de duizenden toortslampjes die aan het hoge plafond hingen.
Een enorm geraas brak los toen Magira haar gast naar de notabelen op het podium leidde. Het werd Haramis zwart voor de ogen en ze zou gevallen zijn als Magira haar niet had ondersteund. Dat geschreeuw, in gedachten en in klanken! Zoiets had ze nog nooit meegemaakt. Ze voelde zich aangevallen, zowel binnenin haar lichaam als aan de buitenkant, en hoewel ze wist dat de wezens haar vriendelijk gezind waren, voelde ze zich verpletterd.
Hou op! kreet ze onwillekeurig in gedachten. Verwarring.
Stilte, voelbaar berouwvol.
Trillend van opluchting zei ze: 'Dank jullie wel. Ik stel jullie verwelkoming op prijs, maar ik ben nog niet gewend aan jullie manier om je uit te drukken.'
Een man met een zeer eerbiedwaardig voorkomen, wiens ogen niet groen maar flets wit waren, stond op van zijn plaats aan het hoofd van de tafel en sprak Haramis toe. Ze wist dat hij blind was; ze wist ook dat hij haar kon zien.
Lieve Prinses, vergeef ons! We hebben je niet opzettelijk aan het schrikken willen maken. We werden meegesleept door onze vreugde over je komst. Ik groet je uit naam van alle Vispi. Ik ben Carimpole, Ziener van Movis. We hebben lang op je gewacht. Het was bekend dat de zwevende zaadjes je naar onze stad zouden brengen... als je sterk genoeg was om ze te volgen. We hebben je gedurende je hele reis gadegeslagen, vanaf het moment dat je Noth verliet We hebben je ontberingen en vermoeidheid en moedeloosheid gezien. We hebben je de besneeuwde bergen in zien komen, waar je grote intelligentie geen enkel nut had en alleen wilskracht en lichamelijk uithoudingsvermogen je konden redden.
En toen leek het erop dat je verzwakte en zou falen, zoals vaak gebeurt bij hen die veel nadenken en spotten met het lichaam dat niet in staat lijkt de brandende geest die erin huist in stand te houden. In je moeilijkste uren hebben we voor je gebeden, en dat heeft de Witte Vrouwe ook gedaan. Misschien heb je daaruit nieuwe kracht geput om het lichaam te dwingen de geest te gehoorzamen en je zware opdracht te voleindigen. Je hebt onze binnenste grens bereikt - en toen was het ons toegestaan je op te nemen.
Haramis hoorde overal om zich heen gemompel in de geest, haar zacht en welwillend aanrakend. Haar stem was nauwelijks te horen toen ze vroeg: 'Was... was het jullie verboden om me eerder te helpen?'
Ja. Voor jou was de reis zelf van het grootste belang. Die vormde een essentieel onderdeel van je opdracht.
"En nu... ben ik aan het einde van mijn zoektocht gekomen? Bezitten jullie de Drievleugelige Cirkel en willen jullie die aan mij geven?' Morgen zullen we beginnen je te leren hoe je de grote vogels die jullie mensen lammergieren noemen, moet besturen. Je talisman bevindt zich enkele mijlen hier vandaan, in een Visgrot hoog op de Gidris. Een lammergier zal je naar de grot brengen. Of je dan aan het einde van je zoektocht bent gekomen, kan ik niet zeggen. Het betekent op zichzelf niets om de Drievleugelige Cirkel te bezitten. Hij moet van kracht worden voorzien. Hoe dat in zijn werk gaat, weten wij niet. "De Oertovenares heeft gezegd dat ik bij haar terug moet komen met de talisman als ik mezelf overwonnen heb. Maar ze heeft ook gezegd dat mijn lot verbonden is met de lotsbestemming van mijn twee zussen; dat we alleen in onze opdracht slagen als we alle drie onze taak volbrengen. Moet ik dan nu Kadya en Anigel bijstaan?'
Dat weten wij niet, Haramis van de Trillium. Ik denk dat je dat zelf moet beslissen. "Ik ben de oudste van ons drieën en ik heb me altijd verantwoordelijk gevoeld voor de andere twee. Onder het Moerasvolk leeft ook een bepaalde voorspelling die zegt dat een vrouw van Ruwenda de troon van Labornok ten val zal brengen. Het schijnt mij toe dat ik de vrouw moet zijn, want de Kroon van Ruwenda komt mij toe en op mij rust de verplichting om ons bezette land te bevrijden.'
De grote vogel zal je brengen waarheen je maar wilt. Maar we kunnen je verder geen raad geven. Nu je van je verwondingen bent genezen, kunnen we alleen je komst vieren en je vertrek bespoedigen. Maar wil je nu bij ons aan tafel komen zitten? Je hebt vijf dagen alleen vloeibaar voedsel tot je genomen en we hebben geprobeerd schotels te bereiden die je menselijke tong zullen strelen. "Ik dank u,' zei Haramis, 'en ik wil graag samen met u dineren.' De Ziener klapte in zijn handen. Breng de feestelijke vleesschotels en pasteien, en honingzoete vruchten en kruidenwijn! En laten we muziek maken en dansen en vrolijk zijn, want Onze Prinses nadert haar doel, en de wereld is weer iets dichter bij het herstel van haar verloren evenwicht gekomen. Laten wij de Witte Vrouwe, de Heren der Lucht en de Drieënigheid prijzen boven allen!
Gejubel steeg op in de grote zaal. Zijdeuren vlogen open en een stoet koks en helpers droeg zware schotels en dampende schalen binnen. De muzikanten begonnen weer te spelen terwijl iedereen zich naar zijn tafel haastte.
Prinses Haramis trok haar handschoenen uit, maakte haar cape los en zeeg dankbaar neer op de stoel die Ziener Carimpole haar wees. Magira ging naast haar zitten. Even voelde Haramis zich weer duizelig worden. Ze sloot de ogen en het leek of ze zó door de muren van de zaal heen kon kijken. De nacht viel en uit laaghangende bewolking zweefden sneeuwvlokken naar beneden. Maar ze smolten als ze in de warme lucht boven de daken kwamen en veranderden in regen die op het stadje van de Vispi viel, eerst zacht, toen steeds harder, met een tikkend geluid op de ramen, alsof hij naar binnen wilde. Tussen het getik door hoorde ze zwakjes de stem van een man die haar naam riep. Haramis deed haar ogen open en zag niets dan licht en vrolijkheid om zich heen. Ze hoorde alleen de feestvierende Vispi en hun muziek - het klonk vreemd, half in haar oren en half in haar geest.
Iemand gaf haar een kristallen roemer met sprankelende wijn. Ze nam een grote slok en probeerde te glimlachen.