30
De rimoriks zwommen nog drie dagen stroomafwaarts, Anigel in haar boot voortduwend. Soms maakte de vaargeul een bocht vlak langs de beboste oever, en de prinses keek dan met ontzag naar de onbekende bomen. Sommige waren heel hoog, met takken die lussend en kronkelend opwaarts gingen als de lenige armen van een danseres. Andere hadden merkwaardig gegolfde stammen, alsof duizenden ringen op elkaar waren gestapeld, en bogen naar deze of gene zijde over op een manier die met de zwaartekracht spotte. Er waren massieve gedrongen bomen als reusachtige knollen, breed van onderen en van boven spits toelopend, met een koddige kroon van kleine takjes en blaadjes die aldoor trilden. Anigel zag prachtige gondabomen, die zeer in trek waren in de bouw, en hier hoger waren dan ze ooit in het Labyrintmoeras konden worden. Hun reusachtige pilaarachtige stammen waren stuk voor stuk breder dan de hoofdpoort van de Citadel, en ze vormden stille groene bogen die verlicht werden door schuin invallende gouden zonnestralen. Ze zag bloeiende bomen die zo vol helderrode en oranje bloesem zaten dat ze in brand leken te staan. Er waren logge bomen met morsig gebladerte, verwrongen takken en grote gaten in hun stammen, waarin lawaaiige kolonies nachtzangers huisden. Zoveel soorten bomen waren er, dat het Anigel ten slotte ging duizelen, zodat ze blij was als de vaargeul hen weer een eind van de oevers wegvoerde. Het was duidelijk dat de brede, bijna droge bedding van de Grote Mutar tijdens de Regens bijna overliep. Hoe verder stroomafwaarts ze kwamen, hoe vaker grote stapels drijfhout door de vaargeul zwierven, de droge verbleekte takken dikwijls opgevrolijkt met bloeiende klimplanten. Hier huisden grote zwermen vogels, die voedsel vonden op de modderbanken en in het ondiepe water en die krijsend en schreeuwend opvlogen als de boot voorbijkwam. Zo nu en dan waren er dieren te zien - vette grijze viervoeters met gapende muilen die zich voedden met de waterplanten in de poelen, lenige visetende carnivoren die op reusachtige pelriks leken en die door de rimoriks als vrienden werden begroet. En altijd waren er massa's van die onschuldige geelgestreepte wezentjes die Anigel hadden gewekt toen ze in het Tassaleyo Woud was beland; ze zwermden rond het groen op de oevers en leefden ook op de eilanden in de rivier.
Maar ze zag geen mensen.
Anigel vroeg haar vrienden hoe dat kwam. Ze vertelden haar dat de Wyvilo nu al jaren in één groot dorp woonden. Zo voelden ze zich veiliger, net als bepaalde vissen of vogels, want ze werden voortdurend lastig gevallen door hun neven de Glismak, die stroomafwaarts diep weggedoken in het bos woonden.
Lang geleden, vertelden de rimoriks, hadden de Wyvilo geen vaste woonplaats en leefden ze in kleine familiegroepen. Ze hadden de Glismak, hun vrij onhandige vijanden, nogal gemakkelijk kunnen ontwijken door nooit tweemaal op dezelfde plaats te slapen. Maar toen de Wyvilo handel waren gaan drijven met de mensen hadden ze te veel bezittingen verzameld om nog te kunnen zwerven. Hoe rijker ze werden, hoe meer hun leven in gevaar werd gebracht door de jaloerse Glismak.
Maar ze willen niet terugkeren tot hun oude levenswijze. Dat zouden ze erger vinden dan doodgaan. Wij begrijpen dat niet.
"Maar ik wel,' zei de prinses tegen de rimoriks. 'Met de mensheid is het net zo gegaan. Er is iets dat bepaalde mensen drijft om het almaar beter te doen, meer te leren, zich meer in te spannen, meer te bereiken. Niet alle mensen zijn zo, maar die drijfveer gaat vaak van ouders op kinderen over. Dat is niet verkeerd. Het is heel mysterieus dat de drijvende kracht in de wereld levende wezens - en vooral denkende wezens - ertoe brengt om steeds ingewikkelder te worden - terwijl je zou menen dat ze genoeg zouden krijgen van al dat streven en weer tot eenvoud vervallen, zoals een vuur in as uiteenvalt. De heel ouden onder ons krijgen er ook genoeg van. Maar er lijken altijd weer jongeren te zijn die vol enthousiasme doorgaan, die een steeds beter leven willen.'
Dan lijken mensen en Volk op elkaar.
"Ja, dat zal wel. Maar ik weet het niet zeker. Onze wijzen zeggen dat de aborigines - de mensen die jullie Volk noemen - wezenlijk deel uitmaken van deze wereld. En wij mensen niet.' De rimoriks lachten. 0 jawel.
"Ik ben geen geleerde, maar ik heb onderricht gehad van de beste docenten,' sprak Anigel berispend. 'Mijn zuster Haramis, die heel intelligent is, verzekert mij dat het waar is. En het zijn niet alleen de Ruwendianen die er zo over denken, ook andere menselijke volken denken zo.'
Mensen liepen eerder dan het Moerasvolk, eerder dan het Bergvolk, eerder dan het Bosvolk op deze aarde rond. Alleen de grote Verdrinkers liepen nog eerder op de aarde rond.
"Hoe weten jullie dat?' vroeg Anigel sceptisch. 'Jullie zijn toch maar dieren!'
Maar de rimoriks lachten alleen nog eens en wilden er verder niet over praten. Even later ving Anigel een eerste glimp op van de Wyvilo-nederzetting, en dat vond ze interessanter dan nadenken over mysteries.
De Wyvilo wisten blijkbaar dat ze in aantocht was. Een vloot van meer dan dertig slanke, doorzichtige kano's voer uit en kwam snel op haar af. Ieder vaartuig had meer dan twintig peddelaars aan boord, en een stuurman die trots in de boeg stond en met gebaren zijn bemanning aanwijzingen gaf.
"Ik denk dat we beter stil kunnen gaan liggen,' zei Anigel onzeker tegen de rimoriks. 'Bij de Bloem, wat zijn ze met velen! Kunnen jullie... kunnen jullie je koppen uit het water steken en een beetje dreigend kijken?'
Geplons was het antwoord en de grote dieren grijnsden haar toe voor ze hun ogen op de naderende vloot richtten.
Het Wyvilo-dorp lag verspreid over een groot open terrein; later hoorde de prinses dat het een eiland was dat omgeven werd door kunstmatig uitgegraven geulen. Aan de oever wemelde het van kleine steigers waar nog veel meer van die glimmende lichtgewichtvaartuigen aangemeerd lagen. (De rimoriks hadden haar verteld dat het materiaal voor de kano's uit de zwemblaas kwam van een reusachtige riviervis.) De huizen, allemaal op palen, waren prachtig opgetrokken uit geschilde stammen, met spanen daken, luiken en allerlei soorten balkons en veranda's - de laatste vol toeschouwers. De meeste huizen waren onderling verbonden door nogal gammel uitziende luchtbruggen.
In het gedeelte van het dorp dat het verst stroomafwaarts lag, had kort geleden blijkbaar een brand gewoed. Zwartgeblakerde bouwwerken werden afgebroken en nieuwe constructies verrezen uit de ruïnes. Vreemd genoeg hadden de Wyvilo helemaal geen bomen in hun dorp; maar er waren massa's struiken en tuintjes en op veel bemoste spaandaken groeiden bloemen.
Toen de leidende Wyvilo-boot Anigels stilliggende vaartuig tot op ongeveer vijftig meter was genaderd, hield hij plotseling stil. De andere gingen ernaast liggen, zodat een dichte rij boten werd gevormd, vol nieuwsgierige Oddlings, die er heel anders uitzagen dan de Oddlings die de prinses tot nu toe had gezien.
Ze waren langer dan de Nyssomu en Uisgu van het noorden, ongeveer zo groot als forse volwassen mensen. Hun hoofden waren langwerpig, niet rond, en hun neuzen leken op kleine snuiten. De ogen waren karakteristieker voor de aborigines: groot en geel, maar ze hadden verticale pupillen - net zoals de Skritek, wist Anigel. De open monden van de verbaasde Wyvilo onthulden formidabele tanden. Hun lichaam was deels behaard en deels met huidplaten bedekt die op glimmende bruine schubben leken. Het Woudvolk droeg prachtig geschilderde lendendoeken en was behangen met een overvloed aan kettingen, armbanden, maagbanden, enkelbanden en andere juwelen - soms van goud of platina en ingelegd met glinsterende edelstenen. Geregen blauwglazen handelskralen leken net zo in de mode als kostbare metalen, en Anigel zag een inboorling trots rondlopen in het bewerkte stalen kuras van een Ruwendiaanse ridder, terwijl een ander de sjaal met franje van een dame uit de polder om zijn geweldige schouders had geslagen.
Terwijl de vloot naderde, had Anigel rustig haar haar gekamd en de leren cape van Immu aangetrokken om haar sjofele kleding te verhullen. Nu ging ze voorzichtig rechtop staan in de boot, geflankeerd door de rimoriks, en hief beide handen op. De cape viel terug en onthulde de trillium-amulet die op haar borst glansde.
Onder de menigte drijvende Wyvilo ging een zachte kreet op. Klauwen wezen naar haar, en degenen die achterin de boten zaten, verdrongen de anderen en rekten zich uit om beter zicht te hebben, mompelend en uitroepen slakend in hun taal vol keelklanken. "Ik kom hier met vreedzame bedoelingen,' zei Anigel. 'Ik ben op zoek naar een magische talisman die het Driehoofdige Monster heet.' Ineens heerste er stilte onder het Woudvolk. Weer vielen hun monden van verbazing open en puilden hun goudgele ogen uit.
Anigel wachtte een poosje en zei ten slotte: 'Is er iemand onder jullie die met mij kan praten?'
Een van de meest uitgedoste stuurlieden maakte een kort gebaar. Zijn boot maakte zich los uit de rij en voer op die van de prinses af. "Deze persoon kan met u spreken,' deelde hij in de taal van het Schiereiland mee. Hij had een hese en bijna onverstaanbare stem en zijn bruin behaarde voorhoofd was hevig gefronst. Hij droeg een brede ketting van bewerkt goud, bezet met veelkleurige edelstenen, een chique Ruwendiaanse hoed van romig brokaat met een briljanten broche en wuivende rode veren en een bijpassende lendendoek van brokaat. "Deze persoon is Sasstu-Cha, Spreker van Let,' zei hij schor. 'Wie ben jij? En waarom kom je de Wyvilo om een gunst vragen?'
"Ik ben Prinses Anigel van Ruwenda. U weet misschien dat mijn land bezet is door mensenvijanden uit het noorden?' Ze hield de trilliumamulet omhoog en vervolgde: 'De Voogdes van ons land, de Witte Vrouwe, heeft mij opgedragen een talisman te zoeken. Die zal mijn volk bevrijden uit de boeien van de overwinnaars. Hebt u over het Driehoofdige Monster gehoord?'
De Spreker aarzelde. 'Wij weten dat zoiets bestaat. Maar het is geen talisman. Om het te vinden moet je een halve dag verder reizen over de rivier en dan nog een paar uur stroomopwaarts over de Kovuko - in het gebied van de Glismak.'
De prinses hapte verschrikt naar adem, wat een glimlach op het gezicht van de Wyvilo teweegbracht.
"Kunt u me een gids geven die mij erheen brengt?' vroeg ze. "Nee.'
Anigel zwaaide met haar amulet. 'Ik eis het van u! Bij de Bloem!' Onder de menigte Wyvilo ging een zachte, zuchtende kreet op. Wanhopig trok ze het blad van de Zwarte Trillium uit haar gordeltas en hield het omhoog. Het Volk slaakte nu een luidere kreet, en deze keer klonk er duidelijk angst in door. "Maar ik moet erheen! Help me,' smeekte Anigel. "Als je de Kovuko opvaart, zul je zeker omkomen,' zei Sasstu-Cha. "De bomen zijn daar net zo vraatzuchtig als de Glismak zelf. Niemand van ons durft je daarheen te brengen. Zelfs als het geen oord was dat door de Hemelgod verboden is verklaard, zouden we er niet heen kunnen. Vier zonnen geleden hebben de Glismak Let overvallen en vele van onze huizen in brand gestoken. Dat doen ze altijd aan het einde van het droge seizoen, want ze weten dat de opbrengst van onze handel met de mensen dan het grootst is. De Wyvilo moeten allemaal hier blijven om huis en haard te verdedigen. Zelfs de heilige Zwarte Trillium kan ons niet van deze taak afbrengen.'
Anigel ging rechtop staan en haalde diep adem. 'Goed. Dan gaan mijn vrienden de rimoriks en ik alleen. Wilt u me dan tenminste nauwkeurige aanwijzingen geven, zodat ik die Kovuko snel kan vinden?'
"Met alle plezier. Ook voedsel en schone mensenkleren, als je dat wenst.'
"Dat zou heel welkom zijn. Er is nog één grote gunst die ik van u wil vragen. Andere mensen, mijn vijanden, achtervolgen mij. Ik smeek u hun niet te vertellen waar ik heen ben.'
"We zullen zwijgen, zei Sasstu-Cha. Hij zwaaide een arm omhoog in een gebaar naar zijn peddelaars. 'Nu vraagt deze persoon je om ons te volgen, Prinses Anigel van Ruwenda. Aanvaard voor vannacht de hachelijke gastvrijheid van Let en ga dan verder. En als je je magische bevrijdende talisman vindt, denk dan niet alleen aan je eigen bedreigde huis, maar wijd ook nog een enkele gedachte aan dat van ons.'