11
De zaadjes van de Zwarte Trillium voerden Haramis en Uzun de muzikant steeds verder door de hooglandmoerassen in de heuvels aan de voet van het Ohogan-gebergte. Ze zweefden zo langzaam dat Haramis en Uzun ze goed konden bijhouden. Als een van hen struikelde of even in het moeras wegzakte, of zelfs stil moest staan om een geldige reden, wachtte het zaadje-van-de-dag schijnbaar vertraagd door het wegvallen van de wind of belemmerd door het een of ander - met verder zweven tot ze gereed waren om de tocht voort te zetten. Dit zaadje bepaalde ook wanneer en waar ze voor de nacht zouden stoppen: iedere avond viel het op de grond, op een plek die het geschikt vond om te kamperen, zo veronderstelde Haramis. Of misschien zoeken de zaadjes een plekje voor zichzelf om te groeien, dacht ze bij zichzelf. Als ik in leven blijf en hier volgend jaar terugkom, vind ik dan langs deze route trilliumplanten, telkens op afstand van een dagmars?
Maar de zaadjes lieten haar ook geen ruimte om te dralen, en toen ze een paar dagen westwaarts hadden getrokken door het hoogland, begon Haramis de pluizige vliegende dingetjes bijna te haten. Soms werd haar aandacht getrokken door een vreemde plant of een intrigerend onbekend wezen en had ze graag even stilgestaan om beter te kijken. Maar het zaadje-van-de-dag zweefde door, en Uzun en zij moesten volgen.
Een keer, toen ze twee dagen onderweg waren, had ze het gewaagd de magische gids te trotseren. Het spoor dat ze door het hooglandmoeras volgden, leidde langs een veld met de grootste, sappigste, zoetste bergframbozen die Haramis ooit geproefd had. Ze stond erop dat ze de zaad-gids lieten voor wat hij was en even stopten om ervan te genieten. Het zaadje was verder gezweefd en uit het zicht verdwenen. Toen Haramis een ander zaadje uit de zaadbol had geplukt en in de lucht had gegooid om hen te leiden, was het naar beneden gedwarreld. Zelfs als ze er tegen blies, had het niet willen zweven.
In paniek had ze nog een zaadje geprobeerd. Dit zweefde zo snel weg dat ze bijna moest hollen om het bij te houden; de arme oude Uzun volgde haar struikelend, wankelend en steunend. Hij had geen verwijtend woord laten horen, maar Haramis wist maar al te goed dat zij de schuld was van zijn ellende.
Ze had haar amulet gegrepen en buiten adem gefluisterd: 'Ik heb verkeerd gedaan! Ik had het zaadje moeten volgen! Heb tenminste medelijden met Uzun, als je het met mij niet kunt hebben! Langzamer! Alsjeblieft!' En het zaadje vertraagde meteen zijn vlucht tot een prettiger snelheid.
Maar Haramis bleef wrokken. Had de Oertovenares haar niet een waardiger instrument kunnen bezorgen om deze zoektocht te ondernemen? Ze was toch geen baby of dom beest, dat ze op zo'n onbuigzame manier voortgejaagd moest worden? De zoektochten waarover ze in legenden had gelezen, werden volbracht in een sfeer van waardigheid en adel. Maar het scheen dat zij haar belangrijke lotsbestemming moest bereiken door heuvel op heuvel af achter een raar pluisje aan te sjouwen, door blaren op haar doorweekte voeten te krijgen en insektenbeten in haar nek, en door een toenemende hekel aan de gezonde maar saaie leeftocht die de Oertovenares geschikt had geoordeeld om in hun rugzakken te stoppen.
Veel voedsel was er trouwens niet.
Op de vijfde dag kwamen ze bij een grote rivier, die volgens Uzun wel eens de Boven-Mutar kon zijn. Voor het eerst bedacht Haramis dat ze snel door hun voorraden heen zouden zijn als ze er gewoon van bleven dooreten. Het gebied zag er volstrekt verlaten uit, en Uzun scheen te denken dat leden van zijn eigen Nyssomu-stam en ook Uisgu niet zo ver naar het noorden, voorbij de grenzen van het Labyrintmoeras, zouden leven. Deze hoogvlakte was een stuk niemandsland, dat het moeras scheidde van het berggebied waar de Vispi leefden.
Haramis zat op een rots die op de snelle stroom uitkeek. De zon ging bijna onder, en het zaadje dat ze die dag hadden gevolgd was omlaag gedwarreld, ten teken dat het tweetal hier kon overnachten. Uzun was brandhout aan het sprokkelen en voorbereidselen voor hun maaltijd aan het treffen. Hij maakte die iedere avond en ochtend klaar, en stond erop de prinses met dezelfde eerbied te bedienen als was ze nog thuis in de Citadel.
"Uzun,' riep ze, en de kleine muzikant kwam glimlachend aanhollen. "Denk je dat er vis in deze rivier zit?'
"Dat denk ik zeker, Mijn Prinses. Er zit vast garsu in, en ongetwijfeld andere soorten waarvan ik de naam niet ken.'
"Ik heb in mijn rugzak een stuk lijn en drie haken gevonden. Kun je daar niet een lekker visje mee vangen voor ons diner? Ik heb zo genoeg van die meelkoeken en dat gedroogde vlees. Bovendien is de voorraad aan het slinken, en ik betwijfel of we erop kunnen rekenen dat we in dit godverlaten oord een Volk vinden dat ons voedsel kan geven.'
Het gezicht van Uzun betrok. 'Maar over een uur is het donker, Prinses. Als ik ga vissen, waar haal ik dan de tijd vandaan om hout te sprokkelen en te koken?' Hij lachte verontschuldigend. 'En ik vind het vervelend om te moeten bekennen, maar ik heb nog nooit in mijn leven gevist en waarschijnlijk breng ik er niets van terecht.' Haramis lachte. 'Het kan toch niet zo moeilijk zijn als zelfs de kleine kinderen van landeigenaren in de Citadel het doen? Ik heb een fantastisch idee! ik ga vissen! En in plaats van dat saaie eten te koken, ga jij bessen plukken en een beetje van die lekkere waterkers die we langs die moeraspoel zagen groeien, een eindje terug langs het pad. En als je goed rondkijkt, vind je zeker paddenstoelen - dan hebben we vanavond een feestmaal!'
Zoals altijd deed Uzun wat ze wilde. Hij stapelde hout op voor een mooi vuur, en liet Haramis vervolgens alleen om op zoek te gaan naar voedsel.
Vissen was gemakkelijk, zei de prinses bij zichzelf. Je pakte een stok, maakte er een lijn aan vast, deed een haak aan het eind van de lijn, en aan de haak iets van aas...
O jee. Dat aas moest doorboord worden. En waar haalde je trouwens aas vandaan?
Ze zocht tussen het drijfhout op de oever van de rivier en vond een heel geschikte stok. Onder een verrot stuk hout zag ze een paar wriemelende wormen die vaag opgloeiden in de vallende schemer. Ze vermande zich (ze kokhalsde een keer, maar gelukkig was Uzun te ver weg om het te horen) en zag kans een van die vieze beestjes aan de haak te prikken, nadat ze er twee tussen haar bevende vingers had platgedrukt.
Ze maakte haar handen schoon, zocht een plaats waar de rivier diep was en wierp de hengel uit. Lijn en aas dreven snel stroomafwaarts, waar het water schuimend om rotsen kolkte; Haramis trok de lijn terug, maar die dreef weer even snel weg.
Goed. Dit was een probleem dat elk intelligent mens kon oplossen. En nu ze eraan dacht, herinnerde ze zich dat die kinderen in de Citadel dobbers en gewichten gebruikten om het aas op zijn plaats te houden. Ze trok de lijn in. Natuurlijk was die ellendige worm verdwenen en moest ze een nieuwe aan de haak doen. Vlak bij de haak maakte ze een kleine steen vast, en ongeveer een halve meter daarboven een stuk droog hout als dobber. Toen ze dit tuig vanaf een geschikte plaats uitgooide, landde het prachtig midden in de poel, waar het bleef. Haramis ging met een zucht op de kant zitten en wachtte af.
Van nu af aan moet ik dit doen, dacht ze. Ik ben een geweldig uilskuiken geweest, om me helemaal door die arme Uzun te laten bedienen, alsof het een picknick op de weiden van de Citadel was. Het is duidelijk dat we van nu af aan zelf ons voedsel moeten zoeken en de weinige reisproviand die er nog is voor noodgevallen bewaren. Alleen de Heren der Lucht weten hoe lang deze zoektocht zal duren - en waar hij ons heen zal voeren!
Haramis liet haar blikken stroomopwaarts dwalen, over de hoogvlakte met de weinige bomen en het dichte struikgewas. Het smalle spoor maakte hier bij de rivier een bocht en liep langs de oever verder in noordelijke richting. Ongetwijfeld zouden de onverzoenlijke zaadjes dit spoor volgen en hen de bergen in leiden. De bergen...
Achter de donkere heuvels doemden ze op, met sneeuw gekroond en afschrikwekkend, het gebied van de geheimzinnige Vispi. Was haar talisman daarboven verborgen? Als dat zo was, hoe konden dan twee onervaren mensen als Uzun en zij hopen hem te vinden? En dan dacht ze er nog niet eens over na hoe zij ermee terug moest naar Noth, zoals de Witte Vrouwe had bevolen.
De Witte Vrouwe, die ziek was, stervende, misschien zelfs waanzinnig. Alles wat ze konden doen was de zaadjes volgen - doodgewone bruine dingetjes, elk met een pluimpje van witte zijige draden, die niets magisch leken te hebben, behalve hun doelbewuste tocht door de lucht. Zij drijft ze aan, dacht Haramis. Zij weet waar we zijn, en waar we heen moeten en drijft de zaadjes voort, terwijl wij volgen. En ze heeft me niet verteld waar ik heen moet, omdat ze wist dat ik dan te bang en te moedeloos zou worden om zelfs maar aan de reis te beginnen...
"Prinses! Ik heb bessen en waterkers en een overvloed heerlijke paddenstoelen...'
Haramis schrok op. Ze was zo in gedachten verzonken geweest dat ze Uzun niet aan had horen komen. Op dat ogenblik werd er zo'n ruk aan de vishengel gegeven dat hij bijna uit haar handen vloog. Ze pakte hem stevig beet en werd naar het uiterste randje van de oever gesleurd, zó hevig trok daar iets.
"Uzun! Help! Een vis!' riep ze. En toen sprong er iets groens en zilverige uit het water, om er met een grote plons weer in terug te vallen. De Oddling-muzikant liet zijn buit uit zijn handen vallen en snelde brabbelend van opwinding te hulp. De twee worstelden en gilden en lieten bijna de hengel schieten, en de vis stribbelde zo hevig tegen dat ze op het punt stonden de strijd op te geven.
Maar Haramis riep: 'Nee! Je gaat er niet vandoor, je bent ons diner!' Daarna staakte het wezen zijn verzet, en ze trokken het de kant op. Het was een glanzende garsu, zo lang als Haramis' been. "Misschien had je die haak helemaal niet nodig, Prinses,' plaagde Uzun, 'als je toch een diner uit het water kunt opcommanderen.' "Ik hoop dat het gewoon toeval was,' lachte Haramis. 'Ik zou het afschuwelijk vinden om te moeten denken dat ons diner een intelligent wezen was dat menselijke taal kon verstaan - of, nog erger, een betoverde prins!'
"Zoals in de oude balladen?' vroeg Uzun. 'Dat lijkt me niet waarschijnlijk. Dit is een hele gewone garsu, en hij zal heerlijk smaken - en er blijft genoeg over voor het ontbijt en de lunch. Goed gedaan, mijn prinses. Goed gedaan!'
Ze grijnsden elkaar toe. En toen keek Haramis strak naar de grote vis, en haar vreugde sloeg om in verwarring. "Uzun?' vroeg ze. 'Weet... weet jij wat er nu moet gebeuren? Hoe je, eh... hem klaarmaakt?' Uzuns mond viel van schrik open en hij schudde zijn hoofd. "Nou ja, geeft niet,' zuchtte Haramis. 'Met vallen en opstaan schijn je alles vlug te leren.'
Uzun keek onzeker. 'Maar om goddelijke inspiratie bidden kan ook geen kwaad.'