35

Generaal Hamil kwam met grote stappen op Kadya af, geflankeerd door twee soldaten met flambouwen. Zijn hand greep weer in haar ha­ren en hij trok haar op de knieën.

Hij lachte, en ze hoorde dat anderen meededen. 'Eindelijk heb je de juiste houding, dochter van Krain: nederig - op je knieën. Wat is hier voor spelletje gespeeld?'

Haar ogen schoten van het rechtopstaande zwaard naar dat akelige verschroeide hoopje. Een verkoolde skeletachtige hand leek te wijzen naar het voorwerp van macht dat de eigenaar had begeerd. Er viel een langdurige stilte, en toen lachte Hamil weer, iets minder zelfverzekerd nu. Enkele tientallen gewapende mannen waren samen­gedromd, maar ze bleven allemaal zorgvuldig uit de buurt van het ding in de grond.

"Zo, het lijkt er dus op dat de Stem de waarheid heeft gesproken, maar het zelf niet geloofde! Hoe is het gebeurd, sloerie?' De generaal schud­de Kadya heen en weer aan haar haren. 'Hij heeft geprobeerd zich meester te maken van de talisman, en die was aan jou gebonden en heeft hem dus vernietigd.' Zijn greep verslapte en hij streek met een vinger heen en weer over zijn onderlip. Kadya had genoeg over de ge­neraal gehoord om te weten dat hij, hoewel hij zich als een bruut had laten kennen, ook geslepen was en verstandiger dan hij eruitzag.

Enkele mannen in het groepje gingen opzij om een andere officier door te laten, een reus van een kerel. Zijn gescheurde jas was eens zo stijlvol geweest als die van Hamil, maar nu liep hij zonder helm, met een vuil verband om zijn hoofd, en wangen en kin waren bedekt met grijze stoppels.

"Wat gebeurt hier, generaal?' De scherpte in zijn stem verried dat ze weliswaar aan dezelfde kant vochten, maar geen wapenbroeders wa­ren.

Voor Hamil kans kreeg te antwoorden, schreeuwde een stem ergens onder de manschappen: 'Rijg de heks aan het zwaard en schop haar het moeras in!'

Er klonk goedkeurend gemompel. Toen kwam een andere soldaat met het advies: 'Laat de Skritek op haar los!' Dit werd zo mogelijk met nog meer instemming begroet. De groep mannen was van Kadya weggeweken, de menigte versmolt nu met het duister, waar fakkel en kampvuur niet makkelijk doordrongen. Het leek erop dat het verkoolde lichaam op steeds meer mensen steeds meer indruk maakte.

Hamil liet een woedende blik over het gezelschap gaan. De mannen kenden die blijkbaar maar al te goed, want het gemompel verstomde, alsof een deur plotseling was dichtgeslagen. Toen wendde hij zich tot de grote officier.

"Wat hier gebeurt, Osorkon? Wel, we volgen bevelen op. We volgen altijd bevelen op! We zijn hiernaar op zoek geweest.' Hij versterkte zijn greep op Kadya's haar zodanig dat ze wel heen en weer moest zwaaien. 'Nou, we hebben het gevonden. En we hebben nog iets an­ders gevonden...' Hij wees op de talisman. 'Als Koning Voltrik dege­nen die een van die koninklijke meiden voor hem vangen goed be­loont, wat zal hij dan niet schenken aan hen die de hand hebben ge­legd op een schat die onze Groot-Minister van Staat vurig wenst te be­zitten?'

"Een schat,' zei Osorkon met nadruk op het woord, 'die reeds een man heeft vernietigd die beter dan wie ook van ons de gevaren ervan kende.'

"Ja.' Hamil streek met zijn tong langs z'n vlezige lippen. Hij trok Kadya overeind, zodat hij niet zo ver naar beneden hoefde te kijken om haar vierkant in de ogen te zien. 'Ik denk dat je nu eerlijker tegen ons zult zijn. Wij kennen hele goede manieren om degenen die een en al dapperheid en eerzucht zijn zó te behandelen, dat ze ten slotte maar al te graag onze zin doen, ook al betekent dat dat ze een heel dierbaar iemand moeten vernietigen.' Hij knipte met de vingers, en de menigte week uiteen toen een van de Skritek aan kwam sloffen.

Tellan!' Hamil liet die naam als een bevel klinken. Uit de achterste gelederen kwam een uitgemergelde figuur aanwankelen. Kadya, die de gids voor kooplieden in zijn weldoorvoede eerzame leven tussen medemensen had gekend, herkende hem eerst niet. Hij was een men­selijk wrak dat op zijn knieën viel in plaats van een formele buiging te maken en naar de generaal opkeek met een gezicht dat eigenlijk al dood was.

Hamil boog zich voorover en bekeek de talisman aandachtig. Toen knikte hij alsof hij een bevredigend antwoord op een vraag had gekre­gen. 'Hij zit er nog...' Hoewel het zwaard een gedaanteverandering had ondergaan, zat de lus van slangenhuid die de Stem om het gevest had gelegd er nog veilig om.

Tellan, zeg tegen dit stomme beest dat hij het zwaard bij de lus moet oppakken en weer op de rug van het meisje moet leggen.' De man slikte alsof hij moeite had met spreken. Toen liet hij een reeks keelgeluiden horen. De Skritek keek van hem naar het zwaard en toen naar Hamil. De getande kaken gingen open en het wezen antwoordde in zijn grommende taaltje.

Onder het vuil van het moeras zag Pellans gezicht bleek. Kadya zag dat zijn handen hevig trilden en dat hij ze haastig vouwde in een stevige greep.

'Nou?' vroeg Hamil toen het een tijd stil was gebleven. 'Heer generaal - hij wil het niet aanraken.' De gids knikte naar het zwaard. 'Hij zegt dat het van de Verdwenen Wezens is en hun tover­kracht bezit.'

'Nou, en?' Hamils gezicht veranderde niet van uitdrukking. Hij pakte de lus van slangenleer en trok het zwaard uit de grond. Toen draaide hij langzaam rond, alsof hij ervoor wilde zorgen dat iedereen heel goed zag wat hij deed.

'De Verdwenen Wezens,' merkte hij op. 'We hebben een heleboel over die Verdwenen Wezens gehoord sedert we door dit moeras be­gonnen te ploegen. Let op, jullie allemaal! Moet iemand die het sym­bool van het grote Labornok draagt, bang zijn voor sprookjes?' Osorkon kuchte even. 'En hij dan?' Hij wees op de verkoolde resten. "Het lijkt erop dat sommige sprookjes gegronde waarschuwingen be­vatten.'

Hamil knipperde zelfs niet met de ogen, maar Kadya was er op dat moment heel zeker van dat de generaal zijn directe ondergeschikte niet mocht. Hoewel ze zag dat de soldaten langzaam terugdeinsden, merkte ze ook dat het gebaar van de generaal iets van hun angstige ontzag had weggenomen.

"Die daar,' knikte Hamil naar de asresten, 'was iemand die met zulk magisch speelgoed speelde. Misschien zijn die van zijn meester veilig genoeg, maar dit ding hier heeft een andere achtergrond. Als een man bepaalde wapens gebruikt zonder zich ooit te bezeren, wordt hij on­voorzichtig. Ik denk dat deze Stem te veel hooi op zijn vork heeft ge­nomen.'

De generaal stond nu weer bij Kadya. Met zijn zware knuist op haar schouder draaide hij haar zo snel om dat ze bijna weer viel. Maar ze wist op de been te blijven toen ze het zwaard langzaam weer tussen de banden voelde glijden waarmee ze was geboeid.

Hamil had zich al afgewend. Hij wenkte een soldaat die vlak bij een van de fakkeldragers stond. Vervolgens wees hij op de Skritek die had geweigerd zijn bevel op te volgen.

"Deze hebben we niet meer nodig,' merkte hij op.

De Skritek dook brullend in elkaar. Een bijl met een gemeen dubbel blad lag ineens in een geschubde vuist. De opstandige kreet van het wezen werd door een aantal soortgenoten beantwoord.

De door Hamil aangewezen soldaat sprong naar voren, zijn zwaard in de aanslag. Het was blijkbaar niet de eerste keer dat een Labornoki een gevecht aanging met een van zijn onplezierige bondgenoten. Toen de bijl uit de klauwen van de Skritek vloog, ging dat met zo'n kracht en snelheid dat in de schemering alleen een veeg te zien was. Maar de soldaat had zich al naar voren gestort, niet om het wapen te pareren, maar in vechthouding. Op hetzelfde moment blikkerde zijn zwaard, en donker bloed spoot op. De Skritek gooide zijn hoofd in de nek met een oorverdovend gebrul. Zijn linkerbeen was half van zijn li­chaam gehouwen. De onderarmen met hun scherpe klauwen schoten uit. Misschien meer bij toeval dan opzettelijk haakte een klauw in de schouderbescherming van de soldaat en trok hem omver. Nog voor hij kreten van pijn en angst had geslaakt, hadden zijn kameraden hun zwaarden al getrokken, en de andere Skritek wierpen zich ook meteen in de strijd.

Labornoki-soldaten en Skritek vochten en stierven in een wilde strijddans om het kampvuur. Een van de fakkeldragers verdreef een mon­ster dat binnen klauwbereik van Hamil zelf was gekomen door het vu­rige uiteinde van zijn fakkel tussen de half geopende kaken van het we­zen te duwen. Het gevecht was hevig maar kort, want de bende Skritek verdween in de moerasnacht. Ze lieten vijf van hun soortgenoten achter, waarvan er drie dood waren. Vier soldaten lagen bewegingloos op de grond en een aantal anderen moest bloedige wonden verzorgen. Toen de schermutseling begon, had Osorkon Kadya gegrepen en haar teruggesleept naar Hamils tent, die half inzakte toen een lijn brak. Hij deed geen poging zich in de strijd te mengen, maar bleef staan kijken. Toen het voorbij was, wierp hij aandachtige broedende blikken op Hamil. Hij zei echter niets vóór de generaal, bloed van zijn zwaard vegend met een handvol bladeren, zo dichtbij was gekomen dat nie­mand hem kon horen, behalve misschien Kadya.

"Onze bondgenoten zijn kennelijk op andere gedachten gekomen wat dienstverlening betreft,' merkte hij droogjes op. "U hebt die bendewattel met z'n dubbele tong...' - hij knikte naar Pellan die ineengedo­ken zo dicht mogelijk tegen de tent aan zat - 'voor gids laten spelen tot het laatste punt in de rivier dat hij kende, drie of vier dagen geleden. Sedertdien zijn de monsters onze gidsen geweest.' Nu knikte hij in de richting van de plek waar de Uisgu-vrouwen dicht bij elkaar geboeid lagen. 'Overal om ons heen broeit het in het moeras en onze verken­ners hebben ook al twee dagen niets laten horen. Ik vind dat we terug moeten keren nu we ons doel hebben bereikt. U hebt immers het meis­je en hetgeen ze bij zich draagt.'

Hamil fronste het voorhoofd. 'We kunnen misschien nog meer schat­ten vinden.'

"Stel dat de Oddlings in opstand komen? We hebben Uisgu gevangen genomen en de manier waarop we ze hebben behandeld, geeft hun soortgenoten alle reden om zich tegen ons te keren. En nu hebben we de Skritek tegen ons in het harnas gejaagd. Als we ons verlaten op gid­sen die goede redenen hebben om ons te haten, zijn we niet goed wijs.' "Oddlings - slijmerige duivels! Hebben ze zich ooit bereid getoond wapens op te nemen? Nee! Het zijn kleine lafaards, ze hebben even weinig pep als tamme togars. De Uisgu in opstand? Onmogelijk! Ze kunnen niet vechten en ze willen het niet. Heb ik geen gelijk, worm?' Hamil porde Pellan aan met de punt van zijn laars. 'Heb je ons niet altijd verteld dat die moerasdieren lafaards zijn?'

Pellan hief het hoofd en stak ook zijn stakerige arm op alsof hij een klap proberen af te weren. 'Dat is tot nu toe altijd zo geweest, gene­raal. De Skritek vechten wel, maar alleen als de duivels van het Laby­rintmoeras hen aanvallen. Onderling maken ze geen herrie en ze heb­ben ook nooit de wapens opgenomen tegen ons mensen, als wij het moeras in gingen. Ik heb gehoord dat hun in oude tijden een verbod is opgelegd om oorlog te voeren, en dat zij daaraan zijn gebonden.' Hamil snoof. 'Deze meid heeft kans gezien haar weg te vinden in de Doornige Hel, en de Uisgu moeten haar hebben geholpen, anders was ze hier nooit gekomen. 'Als we haar bij ons hebben, en die daar' - hij gebaarde naar de andere gevangenen -, 'zullen de Uisgu ons geen strobreed in de weg leggen.'

De volgende ochtend braken ze het kamp op en marcheerden stroom­opwaarts, een onduidelijk spoor volgend. Hamil sprak niet meer tegen Kadya, maar hij hield haar wel in de buurt als hij naar verslagen van flankeurs en verkenners luisterde. Zo hoorde ze dat de Labornokistrijdmacht niet alleen was op zijn tocht door het moeras. Iets - of ie­mand - sloop met hen mee, maar het lukte de mannen nooit om te zien wat of wie het nu precies was. Werden ze gevolgd door moerasbe­woners die te langen leste in opstand waren gekomen om de moord op hun stamgenoten te wreken? Mocht ze op zoiets geweldigs hopen? Kadya schrok op uit haar staat van verstarde lethargie toen ze een met insektenbeten en moerasmodder overdekte soldaat hoorde zeggen: 'Het was Gam. Dat zweer ik bij Zoto's Schild! Alleen zijn grijnzend hoofd op een paal in een varenbosje. Geen spoor van de monsters. Alleen een paar vage kleine voetsporen in de modder - en dit.'

Hij liet iets zien, en Kadya zag dat het een pijl was - langer dan die ze de Nyssomu ooit had zien gebruiken. Maar op de schacht waren twee smalle ringen geschilderd, een blauwe en een gele, en die had ze wel eens gezien. Jagun! Althans zijn jagersteken.

"Gam,' herhaalde Hamil. Zijn bemodderde nagels schraapten over de baardstoppels op zijn kin. 'Die heb ik nog de piraten in het westen te lijf zien gaan, twee tegelijk met één klap. Nou, hij zal zich in ieder ge­val niet gemakkelijk gewonnen hebben gegeven. Hebben de Skritek dat op hun geweten?'

"Dit is geen Skritek-pijl.' Osorkon had het ding nu in de hand. 'Die werken ze niet zo netjes af.'

"Wat heeft onze prinses hierover op te merken?' informeerde Hamil bij Kadya. Haar dragers hadden haar geboeid en wel op het pad neer­gelaten. 'Heb je nog een andere vriend die zijn kans afwacht om zich in onze zaken te mengen?' Hij hield zijn hand klaar om haar een klap te geven.

Ze kon hem gedeeltelijk naar waarheid antwoorden. 'Ik... heb zoiets... nog nooit gezien.'

Osorkon gaf de generaal geen gelegenheid om haar tot een ander ant­woord te dwingen.

"Als ze inderdaad over andere wapens beschikken, kan zij als lokaas dienen. Verspil geen tijd met haar hier toe te takelen. Laten we zorgen dat we vaste grond onder de voeten hebben als er een gevecht dreigt.

Als we in deze duivelse modder blijven rondzwalken, kunnen we wei­nig beginnen.'

Plotseling steeg ergens voor hen een oorverdovend gebrul op. Hamil had onmiddellijk zijn zwaard in de hand, en de soldaten achter hem gingen dicht om hun aanvoerder heen staan.

"Skritek!' schreeuwde de verkenner. 'En zo te horen zitten ze een arme duivel achterna!'

"Doorlopen!' beval Hamil. 'Aansluiten! Verderop ligt hoger terrein, en we moeten vaste grond onder de voeten hebben.' Wederom klonk het gebrul van de Skritek. Kadya's oren tuitten en ze verloor bijna het bewustzijn omdat de voortrennende dragers haar zo hevig op en neer schudden. Door de boeien had ze geen gevoel meer in haar armen. Ze wist niet of ze in staat zou zijn haar talisman te ge­bruiken, zelfs al was ze niet meer geboeid. Toch hield ze ondanks de pijn, het gevoel van hulpeloosheid - en ja, ook angst, grimmig vast aan die diepgewortelde kern van woede. Er moest een manier zijn om terug te slaan! Als die magische verlamming maar voorbij was...

Ze trokken snel voort en verlieten zich op de mannen aan de flanken om hen voor onraad te waarschuwen. Ze kwamen nu op droog en vrij open terrein, waar alleen wat lage gewassen groeiden. Maar tegelij­kertijd bood het dezelfde griezelige aanblik als het gebied dat Kadya eerder met Jagun had doorkruist. Hier en daar groeiden netwerken van dikke grijzige kruipplanten, met bladeren die eruitzagen als ver­schrompelde knoppen, met zwermen insekten eromheen. Als erop werd getrapt, gaven de planten een bedorven geur af.

En toen stootten ze op een gebouw.

Het was niet van steen, maar van hetzelfde gladde materiaal als de kom waarbij Kadya met Jagun had overnacht en het huis waar ze haar talisman had verworven. In één muur was een toegangspoort uitge­spaard, en aan iedere kant stond een groot standbeeld dat dezelfde vorm had als de wachters die de Verboden Weg bewaakten. De Sindona hielden beiden een zwaard in de hand. Kadya knipperde met haar pijnlijke ogen. Het waren zwaarden zonder punt, zoals het zwaard dat ze nu op de rug droeg. De wapens waren uitgestoken en gekruist om de toegang te ontzeggen.

Hamil bleef staan om alles in ogenschouw te nemen. Zijn stem klonk begerig toen hij zei: 'Bij Zoto, precies wat ik hoopte te vinden! Een vesting van de Verdwenen Wezens, waarschijnlijk vol schatten! Kapi­tein Loskar, ga jij die daar eens even kietelen.' Hij knikte naar de standbeelden. 'En laat de rest van jullie pijlen gereedhouden!'

Het zei heel wat over het gezag dat Hamil over zijn troepen had dat hij prompt werd gehoorzaamd, ondanks alle rampen die zo kort gele­den nog waren geschied. Een jonge officier stak zijn zwaard uit zodat het tegen het raakpunt van de gekruiste zwaarden aan kwam. Het me­taal sloeg met een scherpe tik terug. Loskars wapen vloog uit zijn hand. Hij stiet een gekweld gebrul uit, greep zijn zwaardarm en viel op de knieën.

"Pijlen - naar binnen!' beval Hamil kortaf.

De Labornoki-oorlogspijlen, bedoeld om af te schrikken en te doden, vlogen luid fluitend de opening achter de wachters in. Het was daar donker, en er viel niets van het binnenste te bespeuren. Er kwam ook geen enkele reactie op de aanval die Hamil had laten uitvoeren. Hij riep naar de mannen die Kadya droegen: "Wunit! Vor! Duw haar on­der de zwaarden door!'

De soldaten slingerden haar met draagstokken en al de toegangspoort in. Toen de wachters zich niet verroerden, doken Wunit en nog een man of twaalf onder de zwaarden door, haar achterna. "Het is veilig, generaal!' riep Wunit. 'We hebben fakkels nodig!' Vlug werden een paar fakkels aangestoken en doorgegeven. Binnenin het gebouw was niets te zien, behalve één enkele deur aan het einde van een smalle gang. Daarboven was een grote trillium uitgehouwen. "Wacht, ik kom zelf,' zei Hamil. Hij greep een fakkel, bukte zich en ging naar binnen.

Meteen doofden alle fakkels van de Labornoki. Geschreeuw van man­nen, geluiden van tegen elkaar botsende lijven, toen algehele stilte. Kadya lag op haar buik, niet in staat zich te bewegen. Er drong geen daglicht naar binnen. Misschien hing er een gordijn voor de toegangs­poort hoewel ze niets had gevoeld toen ze naar binnen werd gegooid. Ze haalde diep en hijgend adem. Vreemd genoeg leek de verlamming die haar in zijn greep had te verdwijnen. Ze kronkelde zich als een vis op het droge in een poging om overeind te komen. Het was aardedon­ker om haar heen, maar toch merkte ze dat de angst die zij sedert haar gevangenneming steeds had gevoeld, verminderde.

Het meisje wrong zich in alle bochten. Plotseling had ze haar armen vrij, en lag de talisman los onder haar lichaam. Ze trok de overgeble­ven boeien van haar benen. Het oppervlak onder haar voelde aan als­of er geen stofje of rommeltje uit de buitenwereld op lag. Het was zelfs glad en helde nu onder een steeds scherpere hoek over. Toen ze zich op haar gevoelloze armen wilde oprichten, begon ze te glijden. Steeds vlugger viel ze, en toen stortte ze, de talisman nog steeds in de hand, tegen een onzichtbare hindernis aan, om vervolgens een andere kant op te glijden en weer ergens tegenop te botsen. Half bewusteloos om­klemde ze het magische zwaard... tot ze een laatste hindernis raakte, door de lucht vloog, en buiten kennis op een vlak oppervlak belandde. De neus van een laars porde in haar zij en maakte haar wakker.

Kadya knipperde met de ogen, en knipperde nog eens. Ze was niet langer door het duister ingesloten. Ze bevond zich in een groot ver­trek, dat schemerig verlicht was door een onzichtbare lichtbron. "Het is een taaie, generaal.'

Drie mannen stonden dicht om haar heen. Een van hen was Hamil, de andere twee Wunit en Vor. De rest van de troep stond er gemelijk achter. Kadya zag dat de Labornoki overal gekneusd waren en dat ze probeerden hun angst te verbergen.

Ze tilde haar hoofd op. Hoewel ze haar armen weer goed kon bewegen, kon ze met haar hand net niet bij het gevest van de talisman die gedeeltelijk onder haar lag.

"Denkt u dat zij weet hoe we hier uit moeten komen?' vroeg Vor. "Dat kan best,' antwoordde Hamil. 'Maar terwijl we hier rondkijken, kunnen we haar in ieder geval gebruiken om te testen of er nog meer van die valkuilen zijn. Laat haar voorop lopen.'

Niemand raakte haar aan. Ze greep haar talisman en kwam langzaam overeind. Haar hoofd deed pijn van de klappen die ze erop had gekre­gen. Wazig vroeg ze zich af waarom ze niet hadden geprobeerd haar het zwaard af te nemen, maar toen bedacht ze dat ze alle reden had­den om dat griezelige wapen niet te durven aanraken.

Het schemerige licht scheen op een soort binnenplaats. Voor hen kla­terde een fontein. Aan de andere kant van de fontein ging een trap naar boven. Ze liep erheen, maar boven heerste duisternis, en Kadya kon niet zien waar de trap heen voerde.

Op iedere tree gloeide een rode voetstap.

Hamil toonde geen aarzeling. 'Vooruit!' beval hij. Hij plantte een voet op de eerste afdruk, en begon toen hevig te sidderen, als iemand met moeraskoorts. Lijkbleek wankelde hij achteruit, trok zijn zwaard, en zwaaide ermee naar Kadya.

"Magie!' zei hij schor. 'Laat haar maar voorgaan.' Hij trok Kadya voor zich, zodat het haar voet was die de afdruk op de volgende trede raakte.

Bij de trillium, ze ging gillen! Er schoot iets door haar heen dat als een steekvlam aanvoelde. Toen gaf de talisman die ze vasthield datzelfde gevoel van brandende hitte, maar ze kon hem niet wegwerpen. Ze hoorde een verbijsterde kreet van Hamil. Ze was bij de vijfde tree ge­komen, buiten zijn bereik, en het gloeiende voetspoor dat haar daar wachtte, verdween plotseling. Het was een zilveren cirkel met een Zwarte Trillium in het midden waarop ze nu haar voet zette. Wat er toen gebeurde, had Hamil niet verwacht. Ze was vrij, geheel hersteld van haar letsels en de betovering, en iedere tree die voor haar lag, was van hetzelfde bemoedigende symbool voorzien. Terwijl haar voeten snel de ene na de andere tree betraden, voelde zij haar krachten toene­men.

Woede welde in haar op. Ze hoefde zich maar om te draaien en ze kon hen allemaal vermoorden! Nee, dat was een dwaze reactie. Gewapen­de mannen hielden haar in de gaten, sommigen met pijl en boog. Zij had alleen haar talisman, waarvan ze nog steeds niet helemaal zeker was.

Even later stond ze bovenaan de trap in een langwerpig vertrek. Op de wanden kruisten rode lichtstralen elkaar. Midden in het vertrek stond één blok van hetzelfde vreemde bleke materiaal, en alleen daar was nog een andere kleur te zien. Want daar stond de beeltenis van een plant in zilverig metaal, oprijzend uit het blok als uit een goed on­derhouden bloembed. Een trilliumplant. De stengel liep uit in één en­kele stijf toegevouwen knop.

Hamil was haar voorzichtig gevolgd, zijn mannen achter zich aan. Nu kwam hij aanstampen om de plant te bekijken, een hand op het gevest van zijn zwaard. Hij mocht zich dan midden in vijandig gebied bevin­den met een afgebrokkeld leger, er was in zijn houding niets dat erop wees dat hij niet volledig in zichzelf en zijn eigen kracht geloofde. Hij keek woedend naar Kadya, die vastbesloten tegenover hem stond met de talisman in een hand geklemd. 'We gaan niet verder,' zei ze rustig. De generaal wierp een blik over zijn schouder. Hij zei niets, maar Wunit en Vor kwamen snel met getrokken zwaard naast hem staan. "Ik heb gehoord,' zei Hamil, met een zachte stem vol haat, 'dat bloed macht vertegenwoordigt. Dit is zeker een oord van macht.' Hij gaf een bevel: 'Drijf haar naar dat altaar!'

Ze drongen haar achteruit met hun zwaarden, tegen de steen aan waaruit de Bloem ontsproot.

"Ik,' zei Hamil nu met luide stem, 'ben een man van bloed. Ik heb ge­leerd dat ik met bloed moet betalen voor wat ik wil hebben. Als je sterft, prinses, ben je niet langer gebonden aan die magische talisman. Orogastus heeft hier geen macht meer. Ik wel! Ik ben van plan de hand van jou die de talisman vasthoudt af te hakken, en als het leven uit je is weggevloeid, neem ik de talisman in bezit.'

Zijn zwaard zwaaide omhoog. Boven haar rees de reusachtige Bloem op. Het scheen Kadya toe dat deze begon te trillen en dat de knop openbarstte. Was het een bloem of iets anders - zoiets als de wachter? Ze wist het niet, want rondom straalde een verblindende groene gloed.

Het lemmet van haar talisman deelde de kracht van de Bloem, en straalde ook heldergroen.

Ze wist zeker dat door de trillingen van het licht om haar heen op het altaar iets was veranderd. Want Wunit en Vor en de soldaten holden verbijsterd en lijkbleek langs de trap naar beneden. Hamil zag rood van razernij. Hij vloog haar aan. Buiten haarzelf om reageerde de talisman, en blokkeerde het zwaard van de generaal. Het scheen haar toe dat de tijd in de war was - eerst verging hij snel als een wervelwind, toen vertraagde hij alsof ze beiden door loden gewichten werden gehinderd. Iedere stoot van hem pareerde ze. Hij had drie­maal haar omvang, maar hij kon haar niet vellen, kon niet door de on­doordringbare bescherming van haar talisman heen stoten.

Hij gooide zijn hoofd achterover en brulde als een beest. En tot haar grote verrassing draaide hij zich om en bonkte de trap af. Kadya hield zich in evenwicht tegen het altaar. Boven haar bloeide een reusachtige Zwarte Trillium op een zilveren steel. Nu durfde ze op te kijken. Ze hield de talisman omhoog en de drie ogen op de knop gingen open en keken drie grotere ogen aan in het hart van de bloem op het altaar.

Nu was het of in dat vreemde vertrek een raam was opengegooid om het daglicht binnen te laten. De ogen straalden. Ze leken tot in het diepst van haar ziel te reiken.

Zijzelf was niet meer belangrijk. Kadya van. Ruwenda bestond niet meer... alleen de Vrouwe der Ogen.

En toen verdween alle pracht. Wat een zuil van licht op het altaar was geweest, vlamde nog eenmaal op en was weg. Geen Zwarte Trillium. Ze stond in een leeg vertrek met een talisman die niet meer blonk. Kadya draaide zich om en liep naar de trap. De kleuren op de muren verbleekten, alles was nu stoffig grijs. Ze ging de trap af en vond de deur open, hoorde buiten de kreten van mannen en andere wezens, en wapengekletter. Als iemand die geheel herboren is naar geest en li­chaam stortte ze zich in wat een ware strijd bleek te zijn.

Labornoki vielen ter aarde met giftige pijlen in onbedekte delen van hun lichaam. Nu stormden honderden Uisgu het struikgewas uit, lenig pijlen ontwijkend met merkwaardige hink-stap-sprongen. Er wa­ren ook Skritek, die de Oddlings te lijf gingen. Hamil, zijn verfomfaai­de dienstjas van zijn schouders gezakt, was in een gevecht gewikkeld met drie kleine Uisgu die met speren zwaaiden. De generaal wilde met zijn zwaard uithalen om de Oddlings neer te maaien, maar Kadya sprong - bijna struikelend over een lijk - op hem af.

Naderhand zou ze altijd zweren dat een geest bezit van haar had geno­men. Ze liet de talisman bijna vallen, maar greep met beide handen het botte lemmet zonder punt en zwaaide het gevest omhoog op het moment dat Hamil haar wilde neersabelen.

Ze had nog net genoeg adem om uit te roepen: 'Keer terug naar wat je zelf hebt gewrocht, man van bloed!'

Hamil kreeg stuiptrekkingen. Hij liet zijn zwaard vallen en greep met beide handen naar zijn keel. Zijn ogen stonden in brand, vlammen lekten uit zijn lippen en liepen over zijn hele lijf. Hij stootte zo'n ge­kwelde kreet uit, dat Kadya sidderde. Het Drielobbige Brandende Oog keek hem met al zijn kracht aan en hij stortte ter aarde. Hamil onderging hetzelfde lot als de Stem: er bleef slechts een hoopje as van hem over.

Uit de zwaardknop van de talisman kwam nog een geweldige steek­vlam, die in vuurstromen uiteenspleet en de Skritek bedreigde. Ze gingen er halsoverkop vandoor, achter de vluchtende Labornoki-soldaten aan.

"Vrouwe der Ogen... '

Kadya keek naar de menigte juichende Oddling-strijders. Jagun!' De naam leek van ergens diep in haar geheugen op te wellen, deel van een andere tijd. Je bent veilig!'

Maar nu sprak ook een andere stem, één waardoor zelfs het steunen der gewonden verstomde. Dochter!'

Kadya ging terug naar de wachters bij de poort. Om hun nobele hoof­den hing een zilveren krans, waarin een vertrouwd gezicht glimlachte. "Witte Vrouwe! Heb ik... heb ik gedaan wat ik moest doen?' "Nog niet.'

Kadya haalde diep adem, en het leek een snik. 'Wat moet ik dan nog doen? Dit' - ze stak de talisman uit - 'naar zijn eindbestemming bren­gen?'

"Ja,' antwoordde de rustige stem.

"Ik ben nu geworden waartoe ik ben gevormd... ' Het was deels een smeekbede.

"Dat is ook waar.'

Ze moest nog zoveel leren!

"Wat staat mij nog te wachten?'

Er kwam geen antwoord. Het visioen vervaagde en verdween, en Kadya stond daar, terwijl de tranen over haar gewonde gezicht stroom­den. Ze had een glimp mogen opvangen van iets dat haar verstand te boven ging, waarnaar ze zelfs nu nog moest hongeren; maar alles wat ze nu kon doen was doorzetten. Daarom draaide ze zich om en nam het slagveld in ogenschouw. Daar stonden de Uisgu met een glimla­chende Jagun in hun midden. Ze hieven hun kleine handen op in een groet. Ze hadden hun oude manier van leven laten varen, ze hadden clan en stam bijeengebracht om één gezamenlijk doel na te streven. Zij moest zich er helemaal op toeleggen om hen één te maken.