34
Nadia had een kleine voorsprong opgebouwd. Maar haar zij begon te steken en het zuur kwam omhoog. In paniek keek ze achterom en veegde ze de regen uit haar gezicht. Ze moest op adem komen en dook achter een geparkeerde auto weg. Met haar rug tegen het spatbord hapte ze piepend en half huilend naar lucht. Ze begreep niets van de plotselinge woede-uitbarsting. Ling had haar bijna gewurgd. Ze moest zich wel verdedigen. Ling was gek. Wat brulde ze nou over haar broers? Ze kende de jongens niet eens.
Ze hield haar adem in toen ze snelle voetstappen hoorde naderen. Voorzichtig gluurde ze langs de auto en zag Ling aan komen strompelen. Ze stond in gebogen houding drie meter van haar vandaan. Met haar handen op haar knieën zocht ze hijgend de omgeving af. Ze vermande zich en liep op een sukkeldraf de straat uit. Toen Ling rechts was afgeslagen, kwam Nadia achter de auto vandaan en verdween in de tegenovergestelde richting. Ze was niet erg bekend met de omgeving en was dan ook blij toen ze na tien minuten een bushalte tegenkwam. Hoopvol las ze het routeschema aan de wand. Ze had geluk, want bus 6 ging in de richting van haar huis en kon over zeven minuten arriveren. Verscholen achter het bushokje wachtte ze op de komst van de bus. Zeven minuten! Het leek een eeuwigheid te duren, maar toen de bus eindelijk voor de halte stopte, wist ze niet hoe snel ze naar binnen moest springen. Ze liep direct naar achteren en hield de wacht bij de deuren in het midden van de bus. Gespannen keek ze naar buiten en toen de bus de kruising overstak, zag ze Ling lopen. Ze dook weg. Ling had haar niet gezien.
Haar tas… Nadia schrok. Die had ze tijdens de aanval in het eerste bushokje laten vallen. Ze ging echt niet terug. Terwijl ze haar zakken afzocht naar de huissleutel, ging haar telefoon over. Zou het Bas zijn of misschien haar vader? Ze haalde het toestel tevoorschijn en keek op de display. Ling. Ze negeerde de oproep en na een paar seconden viel de beltoon stil, maar die kwam bijna direct weer tot leven.
De hele weg naar huis klonk herhaaldelijk het irritante melodietje van haar telefoon door de bus, zodat zelfs de buschauffeur een boze blik naar achteren wierp. Bij de Grintweg stapte ze uit en toen ze een paar meter van haar huis was, begon ze te rennen. Hijgend trok ze haar sleutel uit haar jaszak en tevergeefs probeerde ze het trillen van haar hand onder controle te krijgen. De sleutel kraste langs de slotplaat en na enkele vergeefse pogingen gleed het staal het slot in. Ze gaf de deur met haar schouder een duw en viel met een gil op haar knieën naar binnen. Snel krabbelde ze op en duwde toen de deur dicht. Snikkend liet ze zich met de rug tegen de deur op de grond glijden. De mobiel in haar broekzak ging over, en tegelijkertijd rinkelde de telefoon in de woonkamer. Overspannen sloeg ze haar handen voor haar gezicht. Ze wilde rust. Was dat te veel gevraagd? Misschien dat een extra pilletje haar zou kalmeren. Ze strompelde naar haar slaapkamer en pakte een strip pillen uit haar la. Met een glas water spoelde ze alles weg en toen ging ze languit op bed liggen. Ze staarde naar het plafond en probeerde de warboel in haar hoofd te ordenen. Haar mobiel piepte en ze besloot alleen de afzender te checken. De knipperende envelop boven in het scherm gaf aan dat er berichten waren binnengekomen. Kijken kon geen kwaad, hield ze zichzelf voor. Ze opende haar inbox: veertien ongelezen sms’jes. Afzender: Ling, Ling, onbekend, Joyce, onbekend, Ling, Ling, Ling, onbekend, Joyce, onbekend, Ling, Ling, onbekend. Haar duim hing weifelend boven de knoppen, maar uiteindelijk opende ze het eerste bericht.
‘Ik vind je wel. Je kunt je niet verstoppen. Slet!’
‘Ik ben in de buurt. Jij ziet mij niet maar ik jou wel. Val dood, hoer!’
‘Ik kom eraan met vier man. We zullen jou wel even te grazen nemen.’
‘Lachen… We gaan je pakken. Teef. Niemand komt je helpen. Zelfs Bas staat aan onze kant.’
‘Je bent al lelijk maar als ik met je klaar ben… Je enige uitweg is de dood!
‘Ik heb een paar man opgetrommeld die je komen verkrachten. Je krijgt wat je verdient… PIJN. Veel pijn.’
Met een snik gooide Nadia de telefoon van zich af.
Rotkinderen. Zou ze haar vader bellen? Ze liep verward de gang op. Of Desiree of… Fien of… De telefoon in de woonkamer rinkelde en ze rende de trap af.
‘Papa?’ Ze kneep in de hoorn en de knokkels van haar hand kleurden wit.
‘Ben je thuis? Mooi, ik kom eraan’, krijste Ling in haar oor. ‘En ik kom niet alleen!’
Nadia gooide de hoorn neer. Haar maag deed pijn en ze had het gevoel dat ze moest overgeven. Ze wist het gevoel te onderdrukken en activeerde haar vaders nummer. De beltoon klonk en nog eens en nog eens, maar hij nam niet op. De voicemail schoot aan en Nadia begon te huilen. ‘Kom naar huis. Je moet naar huis komen. Ze gaan me vermoorden.’ Ze schrok van de deurbel en liet de telefoon uit haar hand vallen. Het geklepper van de brievenbus was te horen en de stem van Ling galmde door de gang. ‘Kom naar buiten, lafaard. Ik steek de boel in de fik. Doe open!’ Er werd hard op de deur gebonkt en gebeld. ‘Verstop je maar. Het vuur weet je wel te vinden!’ De deur bewoog in de sponning en toen was het stil.
Nadia rende de trap op en liep de badkamer in. Ze gluurde door een kier van de zonwering de tuin in, maar er was niemand te zien. Ze sprong letterlijk een halve meter in de lucht toen ze beneden een dreun hoorde, en daarna glasgerinkel. Hadden ze een brandbom naar binnen gegooid? Ineens zag ze Ling met een telefoon aan haar oor. Ze verdween langs de zijkant van het huis. Nadia holde naar de logeerkamer, waar ze een beter zicht had op de straat. Ze drukte haar hoofd tegen het glas en zag Ling de straat uit lopen. Opgelucht en toch ook in paniek rende ze de trap weer af. Ze moest het vuur beneden doven. Maar er was geen vuur. Er lag een steen met glas onder het raam in de woonkamer. Het gat was zo’n vijftien centimeter groot, daar kon niemand door naar binnen kruipen. Misschien kwam Ling terug met versterking. Met stokken en met vuur en met messen en…
De kamer begon te draaien voor haar ogen en ze week achteruit, maaide de vaas van de bijzettafel en greep zich vast aan de leuning van de bank. De pillen begonnen waarschijnlijk te werken. Haar vader had haar nog zo gewaarschuwd dat ze zich aan de voorschriften moest houden. Drie was te veel. Wat maakte het eigenlijk uit? Wie zou haar missen? Ze was in één klap van alle ellende af. Langzaam zakte ze naast de bank op de grond. Het leven was niet leuk. Het leven was pijn en eenzaamheid en… Een lading braaksel kwam naar buiten en de krampen in haar maag werden heviger. Misschien kon ze beter even gaan liggen. Ze legde haar hoofd op de grond en luisterde naar de intense stilte in het huis.
Merel had net haar fiets in de stalling geparkeerd toen ze het sms’je van Ling binnenkreeg. Ze zuchtte toen ze het bericht opende. De les begon over zeven minuten. Ze verschoot van kleur toen ze de tekst op haar display las.
‘We gaan die trut pakken. We geven haar de laatste zet. Ze moet weg. Ling xx’
De blik van Merel dwaalde af naar het schoolgebouw en toen weer terug naar het scherm. Ze beet op haar onderlip en borg haar telefoon op. Met een resoluut gebaar trok ze haar fiets los en sprong op het zadel. Haar benen trapten de pedalen driftig rond en de miezerregen prikte als kleine naaldjes in haar gezicht. Ze trapte door, bang dat ze zich zou bedenken en rechtsomkeert zou maken. Haar handen hadden zich als bankschroeven aan het stuur vastgeklampt. Het wiel bonkte tegen de stoeprand omhoog en ze reed de tuin in. Ze liet haar fiets vallen in het gras en hield haar duim op de bel. Net zo lang tot er een schim achter het matglazen raam verscheen. De deur vloog open en met een boos gezicht keek haar moeder haar aan.
‘Wat doe jij nou hier? Waarom ben je niet op school? Is er iets gebeurd?’
‘Nog niet.’ Ze rende met twee treden tegelijk de trap op.
‘Ben je wat vergeten?’ riep haar moeder onder aan de trap. Ze kreeg geen antwoord. Merel kwam weer de trap af en trok haar moeder mee de woonkamer in. ‘Ik wil dat je dit leest.’ Ze legde haar dagboek open en schoof het onder haar moeders neus.
‘Nu? Wat is er aan de hand?’
‘Ik heb stomme dingen gedaan, mam. Gemene dingen.
Dingen waarvoor ik mij schaam. Het staat hier allemaal in. Ik weet niet meer hoe ik het kan oplossen. Het moet stoppen. Laat ze stoppen, mam. Alsjeblieft?’
De vrouw staarde verbijsterd naar het handschrift van haar dochter.
Lief dagboek,
Ik kan niet slapen. Ik lig maar te woelen en te draaien. Telkens zie ik dat witte gezicht van de nieuwe voor me met van die angstige ogen. Haar gegil gaat niet meer uit mijn hoofd. Ling zegt dat de nieuwe aan de pillen zit. Het schijnt nogal leuk te zijn, want iedereen moest lachen. Dat lijkt mij zo erg als je pillen moet slikken om naar school te gaan. Ze hebben een weddenschap afgesloten. Volgens Ling krijgen ze de nieuwe zover dat ze zelfmoord pleegt. Ik zag aan de ogen van Gaga dat die het wel een uitdaging vond. Niemand protesteerde. Ik ook niet. Ik had het wel moeten doen. Waarom schakelt die trut de politie niet in? Of haar ouders? Waarom blijft ze maar terugkomen? Ik heb er buikpijn van.
Haar moeder keek op. Er was een mengeling van verbazing en woede in haar ogen te lezen.
Merel stak haar mobiel naar voren en liet haar het laatste sms’je van Ling lezen. ‘Deze kreeg ik vanmorgen binnen.’ ‘Wat zijn jullie voor beesten?’ Langzaam kwam haar moeder met het dagboek in haar hand uit de stoel omhoog.
Merel begon te huilen. ‘Ik wilde dit niet maar…’
‘Verschuil je niet achter anderen. Jij bent verantwoordelijk voor je eigen daden.’
Met een klap viel het dagboek op tafel. De koffiekopjes op het dienblad protesteerden rammelend.
Haar moeder bukte en graaide haar handtas van de grond. ‘Wij gaan naar school, aan de directeur vertellen wat voor gemeen en laf gespuis daar rondloopt.’
‘Ik pak je jas’, zei Merel met een zweem van opluchting in haar stem.
Haar moeder rukte de jas uit haar handen en beende naar haar fiets.
Hoe lang Nadia op de grond had gelegen wist ze niet. Het leek alsof ze even had geslapen. Een hard geluid had haar gewekt. Ze spitste haar oren en meende voetstappen op de overloop van de tweede etage te horen. Waren ze boven naar haar aan het zoeken? Mannen die haar wilden verkrachten?
Haar pijn wilden doen? Een krassend geluid van meubels die versleept werden, dwarrelde de trap af. Een deur sloeg dicht. Misschien was het haar vader. Ze stond moeizaam op en wilde hem roepen, maar ze vertrouwde het toch niet. Straks had ze het mis en verried ze haar aanwezigheid. Er zat niets anders op dan stiekem te gaan kijken.
In de gang pakte ze een paraplu uit de hoek en bleef met ingehouden adem onder aan de trap staan luisteren. Het zweet stond op haar voorhoofd. Er was een stem in haar hoofd die haar commandeerde door te gaan. Voetje voor voetje klom ze de trap op. Wat als ze straks achter haar stonden? Misschien was het een hele groep en hadden ze zich verspreid door het huis. Je laat je niet pakken, hoor, zei een stem in haar hoofd. Ze kneep in het handvat van de paraplu. Een andere stem schreeuwde: Ik vind je wel. Val dood, hoer! Ik vind je wel. Weer een andere: We zullen jou te grazen nemen. Zelfs Bas staat aan onze kant. Teef. Slet! En: Ik heb een paar man opgetrommeld. Pijn. Veel pijn! Ze sloeg met haar vuist tegen haar hoofd in de hoop dat de stemmen zouden bedaren.
Haar slaapkamerdeur stond op een kier en het geluid leek daar vandaan te komen. Een zacht geschraap. Geritsel, gemompel. Was het dan toch haar vader? Val dood, hoer! klonk het in haar hoofd. Niemand komt je helpen. Vier man. Lachen… Pijn. Voorzichtig deed ze een stap naar binnen. Nog een stap en nog een. Het geluid was gestopt. Het zat in haar hoofd. Ze had het zich maar ingebeeld.
Met een diepe zucht liep ze naar het bed en pakte haar mobiel van de lakens. De paraplu gleed uit haar handen. Ze draaide zich om en verstijfde toen ze Ron met een mes in de deuropening zag staan. Haar kast stond open. Een stapel kleding en een plank lagen op de grond. Je kunt je niet verstoppen, schreeuwde de stem in haar hoofd. We gaan je pakken. Je krijgt wat je verdient. Je enige uitweg is de dood. Ze week achteruit en keek gebiologeerd naar het jachtmes in zijn hand. ‘Wat doe jij hier?’ hakkelde ze.
‘Ik woon hier’, antwoordde hij. ‘Dit was mijn huis voordat hij kwam.’
Hij had zich bij de deur opgesteld, zodat de enige vluchtroute was geblokkeerd. Het mes hing langs zijn been en wees omlaag. Hij gaat je vermoorden, krijste een stem. Pijn. Je kunt nergens heen. Hij slacht je af! Wat moest ze doen? Hij stond daar, met een glimlach om zijn mond. Zijn ogen keken in de hare.
Vlucht! Vlucht dan toch. Het gekrijs in haar hoofd veranderde in een onderdrukt gesis. Je enige uitweg is de dood.
Paniekerig keek ze rond. Er was maar één uitweg: het raam. Ze schoot naar voren en duwde met een zenuwachtige haast het raam open. Ze ging in het raamkozijn zitten en draaide haar benen over de rand. Spring, spring, spring lafaard, dramde een stem. Ze schatte de afstand in: drie meter, hooguit vier. Ze zou het kunnen overleven.
‘Nadia!’
Ze draaide haar gezicht naar hem toe.
‘Doe niet zo idioot en kom naar binnen…’
Zijn stem was van klank veranderd. Het mes gleed uit zijn handen en hij deed een stap naar voren. Hij had haar verwenst en allerlei scenario’s bedacht om van haar af te komen. Zelfs moord. En nu was één woord genoeg om haar te doen springen. Maar hoe ze daar zat en hem met van die angstige, grote ogen aanstaarde… Nee, dit wilde hij niet. Hij raakte in paniek.
‘Als je naar binnen komt, dan ga ik weg. Ik beloof het. Dit is het niet waard.’
Hij liegt. Heeft hij altijd gedaan. Luister niet naar hem. Het is een rat. Hij heeft je al een keer geduwd. Hij doet het weer.
‘Nadia! Je bent in de war. Zullen we je vader bellen, of je moeder?’ Hij smeekte haar en stak zijn hand uit om haar te overtuigen van zijn woorden. Maar die ene stap was te veel. Ze drukte haar lichaam omhoog. Niemand gaat jou missen, beweerde de stem.
Een toen sprong ze.
Ron gaf een schreeuw en rende naar het raam. De tranen stonden in zijn ogen toen hij naar beneden keek en haar op de grond zag liggen. Bewegingloos. Hij sloeg zijn hand voor zijn mond en week achteruit. Verdoofd staarde hij naar het mes op de grond. Wie zou hem geloven als hij zei dat ze uit zichzelf was gesprongen? Hij kon vluchten. Er was nog één plank die hij moest loswrikken. Hij had genoeg geld om van te leven. Niemand wist dat hij thuis was geweest. Hij keek naar de gordijnen die zachtjes bewogen in de wind. Toen draaide hij een knop om en hij vloog de kamer uit. Holde de trap af en trok de voordeur open. Hij knielde naast haar neer en streek met zijn hand over haar haren. ‘Nadia, wat heb je gedaan?’
Er kwam geen antwoord. Wat moest hij doen? Moest hij haar omdraaien, moest hij haar hartslag controleren? Een zacht gekreun kwam over haar lippen en geschrokken trok hij zijn hand terug. Ziekenwagen… Hij haalde zijn telefoon tevoorschijn en belde het alarmnummer 112.
‘Ze is gesprongen!’ riep hij zodra er contact was. ‘Mijn zus is uit het raam gesprongen. Ze heeft hulp nodig.’