Vrijdag
Het moet gauw gebeuren, maar ik wil ook dit gevoel vasthouden. Als het nu niet gebeurt, moet ik misschien huilen van uitputting, maar ik wil alle energie geven die ik heb, tot op de laatste volt. Ik verlang ernaar, ik kan niet zonder, maar ik moet wachten tot ze het me geeft. Ik wil dat er een einde aan komt, maar pas op het allerlaatste moment.
Met een schok richt ik me op, als een stervend dier. Mijn voorhoofd klapt tegen het hoofdeinde van het bed. Mijn mond wijdopen. Ik trek Cara's hand weg, maar houd haar drijfnatte vingers nog even vast. Onze lichamen plakken aan elkaar als de bladzijden van een boek dat in de regen heeft gelegen.
Na een poosje zegt ze: 'Dat was lekker. Zullen we nu naar Northern Exposure gaan kijken?'
De truc was om meteen op te staan. Ik schudde de droom van me af,
sloeg het dekbed terug en plantte mijn voeten op de vloer. Het
eerste dat me opviel was de kou; vandaag geen zonneschijn. Hoe
slopend het ook was geweest, ik merkte toch dat ik het miste; ik
kon de winter nog niet aan.
Pas toen ik mijn tanden had gepoetst en koud water in mijn gezicht had geplensd, keek ik op mijn horloge en leidde uit de stand van de wijzers af dat het kwart voor zeven was; ik hoefde pas over een uur op te staan. Ik kroop er weer in en trok het dekbed over mijn hoofd. De lakens waren al afgekoeld en wikkelden me in een cocon van kilte.
Eerlijk is eerlijk: ik vond het niet prettig om in mijn eentj e in bed te liggen. De keren dat het gebeurde, lag ik bijna altijd op Cara te wachten. Soms, als ze ver weg was, om politieke of sociale redenen, trok ik me helemaal terug in mezelf, als een walvis in diep water en genoot van die momenten van respijt. Andere keren was het een regelrechte hel. De verstikkende jaloezie die me zo nu en dan in zijn greep kreeg, had niet zozeer betrekking op seks; ik kon me niet voorstellen dat ze het met een ander beter in bed zou hebben dan met mij. Het was ook geen echte bezitsdrang; Cara zou zich nooit door wie dan ook laten bezitten op de manier waarop sommige mensen dat doen (ook al hoorde je dat niet meer te zeggen). Nee, het was eerder de angst dat degene met wie Cara de nacht doorbracht, zo boeiend zou blijken te zijn dat ze nooit meer thuiskwam.
Omdat mijn verliefdheid op Cara binnen de context van haar passie voor een ander was ontstaan, kon ik moeilijk verwachten dat het een traditionele relatie zou worden. Mevrouw Mew (een vrouw die te veel mascara gebruikte en die ik, hoewel ik dat nooit tegen Cara had gezegd, nooit had gemogen) was de sleutel, de katalysator, de vlaggemast waar wij onze dagen aan ophingen. En na mevrouw Mew volgden er anderen, een voor een, keurig op rij, een soort emotionele oriëntatiecursus. Toen Cara in haar studietijd een keer in een toneelstuk speelde en ik met haar had afgesproken om kersencakejes te gaan eten, zei ze mistroostig: 'Volgens mij word ik verliefd op Jenny.'
'Wie is Jenny?'
'Je weet wel, die de serveerster speelt. Ik ben bang dat we het weer moeten uitmaken.'
Plotseling voelde ik de drang om het script te herschrijven. 'Ach nee, laten we dat maar niet doen.'
'Huh?'
'Je kunt verliefd worden op wie je wilt, dat verandert niets aan wat wij samen hebben.'
Cara had er geen woorden voor hoe geweldig ik was. Ook als haar hart een uitstapje maakte naar een ander, zei ze, wist ze diep vanbinnen altijd heel zeker dat ze weer terug zou keren naar het punt waar alles om draaide, het Pen-punt.
En uiteindelijk werd ze niet eens echt verliefd op Jenny; na een paar weken was het doodgebloed. Ik zat niet zo met haar onbeantwoorde liefdes. En als ze bij me wegging voor een man, draaide het niet zozeer om de jaloezie alswel om het verlies. Waar ik het later toen ik bij haar woonde, moeilijker mee kreeg, waren de keren dat ze geluk had en met een vrouw naar bed ging die haar verlangen beantwoordde.
Cara had niet per se behoefte aan seks, maar meer aan een gevoel van vrijheid, van onbegrensde mogelijkheden. Haar retoriek wist me er altijd van te overtuigen dat een slippertje op z'n tijd de beste manier was om een langdurige relatie fris te houden.
'Zelfs als ik met een andere vrouw vrij,' zei ze een keer, 'ben ik van jou.'
'Jij bent veel te ongrijpbaar om van iemand te zijn,' antwoordde ik, terwijl ik aan haar oorlelletje sabbelde.
'Ja, maar als ik van iemand zou zijn, dan was het van jou.'
Ik geloofde haar. Ik liet haar op mijn brede voeten staan en mijn wenkbrauwen likken. Het grootste deel van de tijd was ik gelukkig.
Er waren moeilijke nachten. Ik kon me de eerste keer nog herinneren, de nacht dat ik wakker lag omdat ik wist dat zij in Kilkenny was. Niet omdat ik me tot in detail probeerde voor te stellen hoe ze daar lagen te vrijen; ik voelde me gewoon zo ontzettend alleen. Maar de volgende dag nam Cara vroeg in de middag de trein terug, haar zakken vol kruisbessen uit een exotische groentezaak in de stad. We trokken een voor een de velletjes eraf en staken de gele ballen in elkaars mond. Toen we in een bad van donker water lagen, onze ademhaling synchroon, kende ik geen jaloezie.
Een andere keer kwam Cara met een boek op me af rennen en wees een passage aan. Ik las hardop: 'Als je wilt, kan ik je laten zien waar Melanie vroeger woonde...'
'Nee, meer naar boven.' Ze rukte het boek uit mijn handen. 'Met verraad,' declameerde ze, 'bedoel ik beloven dat ik aan jouw kant sta, en dan aan de kant van een ander gaan staan.' Cara wachtte op een reactie. 'Nou, zo ben ik niet,' legde ze uit. 'Ik sta altijd aan jouw kant, ik lig alleen niet altijd in jouw bed.' Zo geformuleerd klonk het niet onredelijk.
Maar soms, als ik 's nachts alleen in het grote huis was en de wind de dakpannen deed rammelen, vergat ik alle rationalisaties en was ik weer drie. Mijn moeder had een keer gezegd dat wat zij het ergste van het hebben van kinderen had gevonden, de momenten waren dat zij in het hokje van een openbaar toilet verdween en wij begonnen te snikken; terwijl ze worstelde met haar rits, zag ze die kleine handjes onder de deur verschijnen en kreeg dan een overweldigend verlangen om erop te gaan stampen. Dat kon ik me voorstellen, maar ik kon me ook voorstellen welk basaal verlangen Gavin en mij ertoe aanzette om onze handen onder de deur door te steken.
In de begintijd van onze onderhandelingen wilde Cara altijd elk detail met me delen. 'De helft van de pret is dat ik weer naar huis ga en het allemaal aan jou kan vertellen,' zei ze smachtend. Maar ik kende mijn eigen grenzen en ik wist dat mijn trommelvliezen zouden knappen als zij me precies zou vertellen wat ze allemaal met wie deed. Ik kon het wel verdragen om te horen met wie ze het had gedaan in een of ander verafgelegen oord, en dat het 'leuk' of'matig' was geweest, maar zodra er meer levendige details volgden hadden die de neiging om tot een film te versmelten die op dubbele snelheid in mijn hoofd werd afgedraaid wanneer ik de slaap niet kon vatten. Een tijd geleden was ik er ook mee opgehouden haar te vragen wie het precies waren. Het bleek makkelijker voor me te zijn haar met verschillende mensen te horen dwepen en mijn eigen conclusies te trekken. Op die strategie was ik overgestapt de dag dat Cara een beladen vraag beantwoordde met: 'Wil je dat echt weten, schat?' en het tot me doordrong dat ik dat niet wilde.
Ik ontwikkelde een hang naar discretie - een ouderwets begrip, ik weet het, maar misschien was ik wel de echte dochter van meneer Wall en waren Cara en ik bij onze geboorte verwisseld. Op die manier had ik voor mijn gevoel meer privacy en meer grip op de situatie dan zo'n geweldige 'open' relatie me ooit had kunnen bieden. Op deze manier was ik de vriendin, de geliefde, de partner. Het was belangrijk voor me om niet het gevoel te hebben dat ik op het tweede plan kwam, mochten we elkaar met z'n allen een keer tegen het lijf lopen. En eerlijk is eerlijk, Cara hield zich ook aan andere ongeschreven wetten, zoals: neem geen ander mee naar het grote huis, zorg dat ik niet om je aandacht hoef te smeken, ga niet met een ander mee naar huis als ik met je ben meegegaan naar een feestje. Ze was nooit smoorverliefd op die andere vrouwen en zodra zij smoorverliefd op haar dreigden te worden, trok ze zich terug. Ik herinnerde me dat ik ooit een flard had opgevangen van een afscheidsgesprek toen de ongeruste vrouw uit Kilkenny Cara had gebeld. Het had me verbaasd hoe goed mijn stuntelige geliefde erin was geworden om op het scherp van de snede te balanceren en haar scharreltjes (zoals ik ze in stilte noemde) op de achtergrond te houden.
Zo goed zelfs dat ik er nooit achter was gekomen met wie van De Zolder ze het de afgelopen zomer had gedaan, alle keren dat ze daar was blijven slapen omdat ze 'de laatste bus had gemist'. Naar mijn idee was er ook weinig verschil tussen al die vrouwen met hun doorgesleten wollen truien en zelfgemaakte yoghurt; toen ze nog leefde, leek het er ook weinig toe te doen. Zo rond het middaguur kwam Cara altijd weer bij me terug. En daar ging het toch om?
Soms bereikten we een punt waarop het nauwelijks meer liefde leek. Niks passie of genot op sommige dagen, maar eerder een gevoel van verbondenheid dat zo sterk en duurzaam leek dat ik me niet kon voorstellen hoe ik zonder zou moeten leven.
Tien over halfacht; ik zwaaide mijn benen weer over de rand van het bed. Deze hele dag riep een zeker gevoel van déja vu op. Mijn lijstje met klussen hing op het prikbord en drukte me met mijn neus op mijn lamlendigheid. Ik pakte een potlood om er 'de was' bij te schrijven en de scherpe punt prikte door het papier; ik liet het gewoon in tweeën rijten.
Er waren nog meer condoléancekaarten gekomen. Meneer Wall (die steeds vroeger leek op te staan, aangezien de gladde zijkantvan de ketel nauwelijks nog warm was) had ze als kerstkaarten op de schoorsteenmantel uitgestald. Het was vast niet zijn bedoeling geweest om een macabere sfeer te scheppen. De radio leidde mijn gedachten af van het brood dat ik liet verbranden. Volgens het weerbericht zou het 's middags weer warmer worden; ik ging mijn badpak zoeken. Op de trap botste ik tegen Kate op. Ze keek naar het gekreukelde groene kledingstuk. 'Na school ga ik naar het zwembad,' zei ik bijna schuldbewust. 'Heb je zin om mee te gaan?'
Ze zag weer bleek onder haar gebronsde huid. 'Ik zou wel willen, maar ik heb geen badpak.'
'O, ik kan er wel eentje van Cara voor je pakken. Tenzij...'
'Nee hoor, graag,' zei Kate gauw.
Ik kon het badpak niet vinden in de stampvolle laden in Cara's kamer en bedacht toen dat ze het natuurlijk mee naar Griekenland had genomen. Ik haalde de koffer onder het bed vandaan en deed voor het eerst de rits open. Gelukkig lag haar badpak bovenop, hemelsblauw, in een knoedel. Toen ik het voor mijn gezicht hield, rook het niet naar Cara, maar naar zout. Ik had de aanvechting om het in mijn zak te steken, een vleugje Egeïsche Zee voor wanneer ik er behoefte aan had. Ik wilde het niet aan Kate geven omdat het dan uit model zou raken en naar chloor zou gaan stinken. Maar ze riep me en dus haalde ik nog een keer diep adem en ging ermee naar beneden.
Grace zat op tafel en snuffelde aan het restje melk van Kates cornflakes. Ik gaf hem een duwtje, en nog een, en pakte hem toen op om hem van tafel te tillen. Hij haalde naar me uit, sloeg zijn nagels in mijn hals. Ik liet hem vallen en vloekte. Net op dat moment kwam meneer Wall de keuken binnen; ik schaamde me en probeerde me te beperken tot zacht gesis, terwijl ik over de huid wreef. Hij pakte wat ontsmettingsmiddel voor me uit de verbanddoos die in de kast onder de trap stond. Grace zat bij het kattenluikje en keek ons dreigend aan, alsof hij ons wilde chanteren met zijn naderende vertrek.
Op weg naar Immac voelde mijn buik hard aan en zo nu en dan voelde ik een felle kramp; ik vroeg me af of dat van het verdriet kwam of dat ik iets verkeerds had gegeten. Mijn buik was weer een beetje bedaard tegen de tijd dat ik het lokaal binnenstapte. Tien minuten te vroeg. Ik liep wat rond en las alle verweerde posters voor de zoveelste keer: het uitroepen van de republiek in 1916 waarbij 'alle kinderen van het land in gelijke mate gekoesterd zullen worden', de informatieve strip van het Bureau voor Verkeersveiligheid en een plaat met veel voorkomende veldbloemen.
Ik had nog net genoeg tijd om op het lerarentoilet mijn haar te kammen. In de spiegel zag ik er net zo uit als anders; mijn mondhoeken krulden guitig omhoog. Op het eerste gezicht zou niemand zien dat er iets met me was. De wolf had me opgepeuzeld en liep door de gangen in mijn vestje en op mijn veterschoenen, zachtjes boerend zodat niemand het zou horen.
Op de trap liep ik Robbie tegen het lijf; met zijn ene hand greep hij mijn mouw beet en met zijn andere begon hij in zijn tas met Schotse ruiten te graaien. 'Ik heb iets voor je.'
Ik wachtte. Wat voor cadeau geef je bij dergelijke gelegenheden? Geen bidprentje, leek me, niet van een agnosticus uit Glasgow.
Hij haalde een vrolijk gestreepte plastic zak te voorschijn. Er zat een boek in; met zijn lange gitaarnagel peuterde hij aan het prijsje. 'Sorry, ik ben zo klaar. Ik zag dit gisteren in de stad liggen.'
Op het omslag stond een vrouw in een lavendelblauwe jurk die over een bergpaadje liep, de handen diep in de zakken gestoken. Jezelf zien te vinden in je eentje, luidde de boodschap. Ja logisch, dat kan een ander moeilijk voor je doen, dacht ik nog, en toen viel mijn oog op de vale letters van de ondertitel: Een leidraad voor rouwverwerking. Robbie haastte zich om me gerust te stellen: 'Het is geen Iers boek. Het gaat over alle mogelijke vormen van... relaties. Er staat ook een hoofdstuk in over' - voor ik een hand op zijn mond kon leggen, waren zijn ogen al naar zuster Lucas geschoten, die tree voor tree de trap afdaalde, als een weldoorvoede engel - 'jouw specialiteit.'
Ik kon een milde glimlach niet onderdrukken.
'Sorry,' fluisterde Robbie. 'Ik hoop dat je het niet verkeerd opvat.'
'Dank je. Ik zal het zeker lezen,' beloofde ik, terwijl ik het weer in het tasje deed omdat zuster Lucas eraan kwam. Toen ontstond er achter ons een opstopping van meisjes in gymkleren en liet ik hem gaan.
Mijn klas was echt onmogelijk die ochtend. Lucy Parkes had een paperclip in haar pony en kreeg hem er niet meer uit, en maar liefst drie meisjes beweerden dat ze hun huiswerk Iers wel gemaakt hadden maar dat het nog thuis lag. Niemand kon zich de onvoltooid verleden tijd herinneren. Saoirse Mullan haalde steeds againn en agaibh door elkaar, als een kind van vier. Tot tien over tien worstelden we ons door de oefeningen heen, terwijl mijn geduld het vezel voor vezel begaf, als een touw in een thriller over bergbeklimmen.
'Juf O'Grady, mag ik alstublieft...'
'As Gaeilge, Deirdre.'
'An bhfuil cead agarn dul go dtí an leithreas?' En voor ik had gezegd dat het goed was, vloog Deirdre Summers naar de wc, waar ze waarschijnlijk tien minuten voor de spiegel stond om haar rondingen te bewonderen. Brona Tyrrel zei dat ze het ook niet meer 'hield', maar omdat ze vriendinnen waren liet ik haar wachten tot Deirdre weer op haar dooie gemak de klas binnenkwam. Daar hadden die vier jaar pedagogiek me dus voor klaargestoomd: het reguleren van het toiletbezoek.
Rond tien over halfelf leek de wijzer van de klok stil te blijven staan. Een paar keer was ik ervan overtuigd dat hij kapot was, maar dan verschoof hij weer een heel klein stukje, alsof hij even schokte in zijn slaap. Ik stelde mijn blik scherp en zag Deirdre Summers met de deurkruk in haar hand. 'Mag ik misschien vragen waar jij...' (Het was merkwaardig hoe het lager onderwijs in ieder van ons de Thatcher wakker riep.)
'Ik heb me gesneden, juf. Het bloedt. Mag ik het even gaan schoonmaken?' kakelde ze, terwijl ze een vinger de lucht in stak die zo felrood was dat ik dacht dat ze er op z'n minst met haar passer in had gestoken. Toen wenkte ik haar.
'Toe juf, het doet zo'n pijn...'
Mijn stoel piepte over de houten vloer toen ik hem naar achteren schoof en naar haar toe ging. Van dichtbij bleek het rode inkt te zijn die van Deirdres vingers in mijn hand liep. De meisjes vlak bij ons giechelden nerveus. Ik keek Deirdre strak aan en deed mijn mond open.
'Sodemieter dan ook maar op, achterlijk kreng, en als je ooit nog eens echt een vinger verliest is dat je verdiende loon. Hoe durf je me lastig te vallen met je kinderachtige aanstellerij terwijl de vrouw van wie ik houd ligt te vergaan in Glasnevin?'
Ik had het niet gezegd. Mijn keel had zich samengeknepen om de woorden te smoren terwijl ze naar buiten kwamen. Ik had niets gezegd. Deirdres blik was afgedwaald naar haar vriendinnen; ze begon te giechelen. Ik liet haar vingers uit mijn hand glijden. Mijn hele lichaam hunkerde naar het bevredigende geluid van een hand die een wang raakt.
'Ga zitten, wil je?' zei ik tegen haar.
De klas leek van zijn stuk gebracht door mijn ingehouden reactie. Ze hielden zich koest terwijl ik weer plaatsnam achter de vesting van de lerarentafel en zei dat ze het verhaal van Fionn en zijn hond voor zichzelf moesten gaan lezen.
'Wil je iets voor me doen?' Cara's stem wordt bijna helemaal
gesmoord door het kussen. We liggen als twee lepeltjes in bed,
hartje winter, de wol en het katoen van mijn lichaam volgen die van
haar, tot aan haar kuiten, waar mijn benen eindigen.
'Natuurlijk. Neem ik aan.'
'Wil je me slaan?'
Roerloos staar ik naar haar nek. Die is te dichtbij om hem scherp te zien, maar met mijn neus kan ik alle minuscule haartjes voelen. Cara draait haar hoofd om te kijken of ik haar wel heb verstaan. 'Ik pieker er niet over,' fluister ik.
'Alsjeblieft.'
Ik sluit mijn ogen en begraaf mijn gezicht in het holletje tussen haar nek en het laken.
'Ah, toe nou. Alleen maar één flinke klap om me uit mijn sombere bui te halen.'
Ik wilde dat ik een manier wist om mijn oren af te sluiten.
Als een platvis draait Cara zich om, tot haar neus mijn oog raakt. 'PenVriendin? Toe? Je hebt het vast weleens gewild.'
'Nooit. Je hebt te veel naar oude films gekeken,' zeg ik luchtigjes. 'Een klap brengt mensen niet bij hun positieven.'
'Dat weet je niet. Toe nou, één keertje maar, om mij een plezier te doen.'
'Nee,' zeg ik in het kussen. 'Sla maar met je hoofd tegen de muur als je dat zo graag wilt.'
De wol komt omhoog en ze zit rechtop tegen het hoofdeinde. 'Oké, trek jij je maar terug in je morele ivoren toren, zoals altijd, godverdomme.'
'Daar gaat het niet om.' Cara's rug is rond als een zwerfkei. 'Ik wil je gewoon geen pijn doen,' probeer ik uit te leggen, steunend op mijn ene elleboog.
'Lichamelijk, bedoel je.'
Daar ga ik niet op in. 'Ik wil alles doen om je op te vrolijken, maar...'
'Maar je wilt niet voor me doen wat ik wil.'
'Ach schat, het bestaat niet dat je echt geslagen wilt worden.'
'Ik heb je gevraagd me één klein klapje te geven om mijn stemming te doorbreken, meer niet,' terwijl haar stem de lucht in schiet, 'ik heb het niet over harde sm of zo. Maar God verhoede dat ik zou weten wat ik wil. God verhoede dat jij me zo heel nu en dan eens als een volwassene zou behandelen.'
'Gedraag je dan ook zo,' zeg ik, terwijl ik overeind kom.
'Je bent gewoon bang om iets te doen waardoor je last van je geweten zou kunnen krijgen.' Cara bijt me de woorden toe over haar schouder.
'Dat klopt, ja, als je bedoelt dat ik geen zin heb om me schofterig te gaan gedragen enkel en alleen omdat jij dat nu ook eenmaal doet.' Dan begin ik te stamelen. 'Ach schat, laten we nou niet zo tegen elkaar doen.'
Haar ogen richten zich op mij, koel als kiezelstenen. 'Weet je,' zegt ze lijzig, 'het zou zoveel beter gaan tussen ons als jij het lef had om me een klein beetje te haten.'
Ik laat mijn oogleden op mijn knieën rusten.
'Jouw liefde is niet te stuiten.'
Ik druk tot ik sterretjes zie.
'Ik hoef er niets voor te doen, ik hoef het niet te verdienen,' gaat Cara verder. Haar stem schiet de hoogte in als ze iets bedenkt: 'Ik weet wat het is, het is net als met die gratis pakjes melk die we vroeger op school kregen. Soms heb ik er trek in en soms niet, maar elke ochtend staat er weer een voor mijn neus, dus soms stamp ik het gewoon fijn.'
Mijn redding is een traan die uit mijn ooghoek drupt. Ze ziet het en buigt zich voorover om hem met haar lippen op te vangen. 'Toe, PenUmbra, niet huilen. Melk is heel goed voor me. En als ik eenmaal een slokje heb genomen, vind ik het altijd lekker.'
Ik hoop dat er meer tranen volgen maar dat is niet het geval. Cara neemt me evengoed in haar armen en wiegt mijn stevige lijf. Ik zeg niets, uit angst haar te provoceren. Kussend baant ze zich een weg van mijn kraaiepootjes naar de binnenkant van mijn oor. Dan maakt ze zich van me los, gaat rechtop zitten en gaapt. 'Soms,' zegt ze, 'loop ik op de universiteit rond en doe ik net alsof ik vrij ben.'
'Vrij?' vraag ik.
'Bevrijd van jou.'
Ik druk mijn natte gezicht weer tegen mijn knieën voor zij het kan zien.
'Ga nou niet bij alles wat ik zeg meteen huilen. Je weet toch dat je me niet serieus moet nemen als ik depressief ben?'
'Ja,' zeg ik schor, 'maar dat je zegt dat ik je niet serieus moet nemen maakt misschien wel deel uit van je depressie. Waar houdt de stemming op en waar begin jij? Hoe moet ik weten welke Cara's echt zijn?'
'Geen van allen,' grapt ze en drukt een oorverdovende kus op mijn oor.
We maken onze veters vast.
Ik loog toen ik tegen Cara zei dat ik haar nooit had willen slaan.
Soms welde het verlangen in me op als we vreeën. Als haar gezicht
helemaal was vertrokken van genot, haar hals gebogen, haar mond
happend naar adem, werd ik soms overvallen door een uitzinnige
woede. Gedurende een fractie van een seconde had ik de aanvechting
om haar ogen dicht te slaan, een kussen tegen haar gezicht te
drukken, haar uit bed te gooien. Maar vooral om op te houden met
waar ik mee bezig was, domweg mijn hand terug te trekken en te
kijken hoe Cara zou reageren. Want het was aan mij om haar al dan
niet te geven waar ze naar smachtte. Datgene waar zij naar
verlangde, kon ik haar onthouden.
Ik hield nooit op, natuurlijk; de tedere gevoelens kwamen altijd weer boven en maakten dat ik doorging. Maar stel nou dat het vooral de gedachte was die telde?
'Juf O'Grady?'
Ik keek neer op Saoirse Mullan, op de appel en de beboterde cracker die ze tegen haar borst hield.
'Het is pauze, juf. De bel is eeuwen geleden gegaan.'
'Dank je.' Ik bleef roerloos zitten tot ze was verdwenen.
In de docentenkamer ging ik zo ver mogelijk van de trillende sigaret van de aardrijkskundedocent zitten .Jezelf zien te vinden in je eentje stak uit mijn tas. Onder het plakkertje dat hij eraf had gepeuterd, stond duidelijk de Engelse prijs vermeld; wat een schat was Robbie toch, om meer dan tien pond uit te geven aan een leidraad om deze periode door te komen. Ik pakte het boek om het even door te bladeren en hield het schuin, zodat niemand het omslag kon lezen. Het leek me dat de meelevende woorden van de inleiding me te veel zouden worden en ik ging daarom meteen door naar een interculturele beschrijving van begrafenisplechtigheden. Orthodoxe joden, las ik, zitten zeven dagen op een krukje zonder zich te wassen en eten alleen gekookte eieren en gezouten vis. Het klonk als een recept voor een depressie, maar het was waarschijnlijk surrealistisch genoeg om te werken; proberen om gewoon door -te gaan met het leven van alledag, dat was pas echt bespottelijk.
'Stadia van rouw,' heette het volgende hoofdstuk; daar had ik weleens van gehoord. Een verdoofd gevoel, woede, verdriet, gemis, al met al kon het wel drie jaar duren, stond er. Hoezo, elk stadium negen maanden, steeds een afgeronde groeiperiode inclusief geboorte, of overlapten ze elkaar? Of was de verdoving alleen maar de aanzet die een driejarige storm van de andere aspecten inluidde? Ik begreep niet hoe je dat soort dingen in 's hemelsnaam kon meten. Misschien waren de proefpersonen in het onderzoek het na drie jaar gewoon beu om steeds met dezelfde symptomen aan te komen. Misschien merkten ze het niet meer en waren ze vergeten dat ze zich ooit anders hadden gevoeld dan verdoofd, boos, verdrietig en verloren.
Eens kijken hoe ver ik al was: was ik een braaf meisje, in het licht der rouwenden? Ik leek het gevoel van verdoving vrij snel te hebben afgewerkt. Er konden maar weinig dagen zijn waarin je het verdriet helemaal niet voelde, behalve als je er bijzonder goed in was om in een andere wereld te leven of enkele zeer krachtige kruiden in de tuin had staan. Misschien was er in mijn geval sprake van gedeeltelijke verdoving, een doekje om het bloeden te stelpen. En dan de woede; tja, mijn woede tegenover de bestuurder van de auto die achter op de taxi was geklapt, werd enigszins getemperd door het feit dat hij inmiddels dood was. Ik was waarschijnlijk kwaad op Cara dat ze zo'n losbandig leven had geleid waarin ze zoveel reisde en dus grote kans liep bij een verkeersongeval om het leven te komen. Maar ja, ik was ook vaak genoeg kwaad op haar geweest toen ze nog leefde, dus dat kon geen teken van rouw zijn. En hoe zat het dan met het verdriet? Misschien was ik in de eerste week meteen al met een grote sprong in het derde stadium beland. Nee, verdriet was ook niets nieuws. Dit was belachelijk, ik gooide al die stadia door elkaar. Gemis. Ja, dat was er een mooi, eenvoudig woord voor. Als ik nou verdoving en gemis samen nam, met nog een beetje ontkenning (dat kon er ook bij komen), kon dat misschien verklaren waarom ik in staat was om door te gaan met het leven van alledag en zelfs nog kon genieten van een tv-programma. Maar hoe zat het dan met de paniek die ik telkens voelde als ik wakker werd? Die stomme deskundigen ook met hun stadia en hun emotionele klok; dit was zo'n puinhoop, daar kon niemand enige orde in aanbrengen.
Trouw aan de bel hees ik mezelf overeind uit mijn fauteuil en liep terug naar mijn lokaal. Regel voor haperende, verkeerd uitgesproken regel baanden we ons een weg door een passage uit een roman over een jongen die op de vlucht was voor Cromwell. Ik hield mezelf zoet met raden wat er op de volgende bladzijde, aan het eind van de tekst, voor vragen zouden staan: in elk geval 'Waar en wanneer vindt dit verhaal plaats?' en: 'Welke bijvoeglijk naamwoorden worden gebruikt om aan te geven hoe slecht de Lord Protector is?' Na Lorna Mulcahy, die geen woord verkeerd uitsprak, gaf ik snel de beurt aan Sinéad Green, die moest leren om niet steeds in het midden van een zin adem te halen. Ik sloeg de bladzijde om en daar stond het, in vage inkt tussen twee gedrukte regels: 'Ik hou van je, kanjer.'
Paniek greep me bij de keel en benam me de adem. Ik was opgestaan voor ik er erg in had. 'Lezen jullie zelf maar even verder, meisjes, en kijk vast naar de vragen. Ik ben zo terug.' Ze zullen wel gedacht hebben dat ik in mijn broek had geplast.
Ik stond vlak bij de deur van het lokaal, tegen de hobbelige verf geleund. De kou drong door mijn blouse en bezorgde me kippevel op mijn armen. Ik sloeg geen acht op het aanzwellende geroezemoes aan de andere kant van de deur. Mijn hart klopte in mijn keel; ik was bang dat ik mijn hart zou uitkotsen. Ze moest die woorden maanden geleden al in het boek hebben gezet, in de wetenschap dat mijn klas pas in september aan die opgave toe zou komen. Ze schreef geen briefjes vanuit het hiernamaals. Geesten konden geen pen vasthouden.
Ik wist dat ik eruitzag als een krankzinnige, dus liep ik de gang door en glipte het leerlingentoilet binnen. Ik hield mijn handen onder de kraan tot ze pijn deden en drukte ze toen tegen mijn wangen. Heel even zag ik mijn ogen, voor ik ze sloot.
Op de terugweg kwam ik langs de eerste klas. Als een mantra zongen de kinderen hun versje.
Maria, spreid uw mantel wijd
ons tot een schild en zekerheid
laat ons daaronder veilig staan
tot onze vijand is heengegaan.
Ik ging de hoek om en botste tegen zuster Lucas op. Terwijl ik achteruitdeinsde, putte ik me uit in verontschuldigingen: 'Het spijt me, zuster, het spijt me vreselijk, wat dom van me, hebt u zich bezeerd?'
Ze trok haar habijt recht. Ik wist zeker dat ik erop had gestaan. 'Ik ben niet van porselein, Pen; aan zo'n stootje zal ik heus niet bezwijken.'
'Nee, zuster,' zei ik, terwijl ik teruglachte.
'Ik heb gehoord,' begon ze, 'dat er een sterfgeval bij jou thuis is.'
Mijn gezicht betrok. 'Dat klopt,' zei ik.
'Was het je eerste, als ik vragen mag?'
Ik knipperde met mijn ogen.
'Je eerste ervaring met het hele gebeuren?'
Officieel was mijn vader mijn eerste ervaring, maar ik zei: 'Ja, zuster.'
'Aha,' zei ze, terwijl ze haar adem langzaam liet ontsnappen. Even later zei ze: 'Het zal je steeds beter afgaan.'
'Hoezo, wordt het elke keer makkelijker?'
'Nee, nee,' zei ze, terwijl ze haar handen onder haar habijt stak, 'maar de volgende keer heb je meer verstand van zaken.'
Ik liep naar mijn klas. Uit het lokaal klonk een luid gebrom op, dat wegstierf zodra ik de deur opendeed. Ik nam niet de moeite om ze een standje te geven. Ik begon meteen met de eerste vraag: 'Wat betekenen de volgende woorden: papist, rondkop, puritein, plantage?'
Later, toen we uitrekenden hoeveel bekers melk een kok nodig zou hebben om een pannekoek van drie meter doorsnee te bakken, zag ik Saoirse Mullans hoofd met de vlechten over haar schrift gebogen, haar arm er beschermend omheen gelegd. Ik liep tussen de bankjes door en stak mijn hand uit. Ze zei niets en gaf me met een verongelijkte, schuldbewuste blik haar schrift. De klas ging verder met rekenen terwijl ik Saoirses tekening bekeek. Het was niet de grove of cynische tekening die ik had verwacht. Mijn contouren namen twee volle bladzijden van haar schrift in beslag.
Mijn hoofd hing boven mijn boek, ik zag gordijnen van donker haar, die Saoirse driftig met haar potlood had ingekleurd, en een lange, onvaste welving van arm en borst. Was dat hoe ze me zagen: als een voluptueuze reus? Ik zag dat er tussen het haar door een milde glimlach was getekend.
Zonder een woord te zeggen legde ik het schrift weer op de tafel van het meisje. Ik kon haar moeilijk een uitbrander geven omdat ze een tekening boeiender vond dan de ingrediënten van een reuzenpannekoek. In mijn eigen schooltijd had ik de verveling ook verdreven met tekenen, voor ik Cara had om mee te praten. Ik miste echter het talent om echte mensen te tekenen; in plaats daarvan waren het ballerina's of olifanten of uitdrukkingloze gezichten geweest waar ik valse wimpers en haarwrongen op tekende. Als ik niets meer wist te bedenken om te tekenen, legde ik een Ierse penny onder het papier en ging er met mijn potlood overheen tot de fijne contouren van de harp zichtbaar werden. Onder natuurkunde maakte ik kettingen van nietjes en paperclips. Zo'n onrust, tot mijn handen ontdekten waar ze eigenlijk voor bedoeld waren.
Van achter mijn tafel keek ik naar Saoirses hoofd; haar mond prevelde nu stilletjes berekeningen. Ze zou in de komende jaren kunnen uitgroeien tot een leuk potje. Dat gold ook voor Eilish McGrath of Joan Durcan, voor allemaal eigenlijk; zelfs de uitgesproken vrouwelijke meisjes, wie zou het zeggen. Ik zou er zelf alleen nooit achter komen; ze zouden zich allang buiten mijn blikveld bevinden tegen de tijd dat ze zich ook maar ergens bewust van werden. Deze baan bood me geen enkele gelegenheid om als voorbeeld te functioneren, behalve dan als dat van een dikke, zelfverzekerde oude vrijster. Ik hoopte dat een of twee meisjes nog eens aan deze jaren zouden terugdenken, me zouden doorzien en me niet zouden verachten om mijn compromissen.
Toen ging de bel voor de middagpauze; ik was tevreden dat ik niet op de klok had gekeken. Ik was bang dat Robbie me zou komen zoeken in de lerarenkamer, dus liep ik naar de delicatessenzaak op de hoek. Ze hadden drie piepkleine tafeltjes tussen de glazen toonbank en een stelling vol potten met verschillende olijven geperst. Ik schoof het tafeltje een stukje van de muur om wat ruimte voor mezelf te maken, deed alsof ik de serveerster niet zag kijken en bestelde een stuk uienquiche.
Toen ik hoofdstuk 3 van Robbies boek opsloeg, drong het tot me door dat ik het als een soort huiswerk zag, alsof ik, door de beschrijvingen van de diverse aspecten van rouw door te worstelen, aan de feitelijke emoties kon ontkomen. Ik bladerde 'Iedereen heeft zijn hoogstpersoonlijke moeilijkste moment van de dag' en 'Ken je zwakke plekken' door. Wat een verrukkelijk boek, het maakte je lekker voor alle ellende. Ik nam een grote hap uienquiche.
Ik begon me schuldig te voelen dat ik mijn verdriet veel minder met anderen 'deelde' dan het boek aanraadde. Mijn openhartige gesprek met Robbie van gisteren leverde wel een paar punten op, toch? Het lag gewoon niet in mijn aard om anderen lastig te vallen met mijn emoties. Telkens als Cara bij me weg was gegaan had ik het stilgehouden, deels uit een zekere trots, deels om te voorkomen dat de breuk officieel en dus reëel werd. Maar dit was waarschijnlijk hét moment om me aan nieuwe strohalmen vast te klampen. Kop op, PenArie, leek Cara in mijn oor te fluisteren, het zou zonde van dat heerlijke lijf zijn als je zou wegkwijnen. Zoek liever iemand die naar je luistert; zoek banden om je te verankeren aan de bodem van deze rondtollende planeet.
'Zelfs als je geen zin hebt om je vrienden te zien,' eindigde de alinea in ernstige, cursieve letters, 'is het beter om het toch te proberen op te brengen.' Ik bleef op mijn hap quiche kauwen, maar hij leek niet te slinken. Ik probeerde mijn vriendinnen voor me te zien, keurig naast elkaar als een zangkoor. De bankjes waren vrijwel leeg. Als ik ze al niet eens in mijn gedachten kon zien, hoe moest ik ze dan in 's hemelsnaam in het echt zien? Achteraan zat Robbie, die meneer Wall de krant aanreikte. Jo stond tegen het bankje geleund en kletste met een groepje toevallig aanwezige vrouwen die ik alleen van gezicht kende. Schoolvriendinnen van wie ik me de gezichten nog maar half kon herinneren en studievriendinnen van wie ik de bruiloften maar zo-zo had gevonden, kwamen in groepjes van twee of drie binnenslenteren, waarbij sommigen een kerstkaart op de voorste bank legden. Er moesten er toch wel meer zijn? Ik herinnerde me dat schattige meisje van de lagere school van wie de ouders naar Australië waren verhuisd, maar ik kon haar niet als ouder dan negen voor me zien; ik zette haar toch maar op de voorste bank, haar mollige kuiten over de rand bungelend. Naast haar zat Cara, haar benen over elkaar geslagen, en vroeg haar iets; ze kon altijd al goed met kinderen overweg, ze was meer kind dan ik ooit was geweest. Cara, wat doe jij hier in godsnaam?
Ik ben je vriendin, zei ze. Dat ben ik altijd geweest en dat zal ik altijd blijven.
Geesten tellen niet mee, zei ik tegen haar. Maak dat je wegkomt met je magere lijf.
Ze stak haar tong uit. Die was net zo roze als altijd.
De serveerster stond me aan te gapen. Ik zag er waarschijnlijk uit alsof ik in een uienquiche-trance was geraakt. Ik graaide mijn spullen bij elkaar, wierp haar de glimlach van een grande dame toe en legde een overdreven fooi op het schoteltje.
Toen ik mijn lokaal binnenliep, deden Fiona James en Mary O'Hanlon alsof ze elkaar kusten. Mary was flauwgevallen en lag achterover op Fiona's knieën, haar hoofd op Fiona's elleboog gevlijd, Fiona's hand als een veiligheidspal tussen hun goudvissemonden. Ze stoven uit elkaar toen gesis alom hen attendeerde op mijn aanwezigheid. Ik moest een glimlach onderdrukken terwijl ik naar mijn tafel liep. Haal je hand weg, Fiona, zou ik hebben gezegd als het me niet mijn baan had gekost. Toe maar, een kus kan heus geen kwaad.
Op vrijdagmiddag waren ze altijd vreselijk uitgelaten. Het weekend was in aantocht, als de zon achter de wolken; het beloofde ongekende vrijheid en spannende dingen, maar bleek daar als het eenmaal maandag was vaak weinig meer van te hebben ingelost dan een eenzaam potje tennis tegen de garagemuur en een sentimentele zwart-witfilm op zondagmiddag.
Om de meisjes tot bedaren te brengen voerde ik ze een halfuur lang mee langs Italiaanse steden en liet ze vervolgens hun breiwerkjes te voorschijn halen. Terwijl ik bezig was om het mismaakte teenstuk van Angela Gaineys mohair pantoffel uit te halen, werd me opeens duidelijk: Ik hoef niet langer per se les te geven. Mijn veilige, vaste baan was enkel en alleen bedoeld om een solide basis te vormen van waaruit Cara de wereld kon verbeteren. Maar wat had het nu nog voor zin, nu zij haar wereld had verruild voor een andere? Eigenlijk had niemand me nodig. Immac kon mijn baan vergeven aan een van die vlijtige invallertjes die veel beter de hielen van Dikke Dom wisten te likken dan ik. Meneer Wall zou een vrijgezellenflat kunnen betrekken en collega-bibliothecarissen kunnen uitnodigen om hem te helpen met de kruiswoordpuzzel. Mijn eigen familie zou het nauwelijks merken; triest, maar waar.
Ik zou er 's ochtends vroeg tussenuit kunnen knijpen. Ik zou naar alle plekken kunnen gaan die vroeger tot Cara's domein hadden behoord. Ik hoefde niet langer iemands molensteen te zijn.
Ik liet mijn leerlingen drie minuten voor de bel hun half-zelfgemaakte pantoffels opbergen, zodat ze de bus konden halen. Ik genoot van het geluid van klakkende hakken en stemmen die afscheid namen; het was alsof je een kudde antilopen losliet. Toen ze weg waren, bleef ik nog een paar minuten in het lokaal zitten en luisterde naar de stilte. Terwijl ik de aardrijkskunde-aantekeningen van het bord wiste, dwarrelde er krijtpoeder door de lucht; ik klopte met de wisser tegen het bord, zomaar voor de lol.
Toen ik langs de aula liep, ging de klapdeur op een kiertje open door de tocht die door het gebouw trok. Het koor moest blijven voor een extra repetitie, arme stakkers. Het enige dat ik me nog van koor kon herinneren was hysterisch, gesmoord gegiechel om de doublé entendres die we in elke tekst wisten te ontdekken. De beste was 'Jezus had op de berg verteld...', waarvan ik me kon herinneren dat Kate Wall het had omgedoopt in 'Jezus werd op de berg ongesteld', wat ze op doordringende fluistertoon herhaalde. Op de een of andere manier was niets zo leuk als het beeld van Jezus die met een tampon in de weer was. We zaten zo dicht opeengepakt in de bankjes dat onze hele rij ervan schudde. Ik herinnerde me dat Kate op de bank onder me zat, haar hoekige schouders op minder dan vijftien centimeter van mijn knieën.
Ik keek even door de klapdeuren. Rijen rode vestjes voegden zich braaf naar de dwingende hand van de nieuwe muziekdocente. Maar de teksten waren niets veranderd sinds mijn jeugd. 'Lief dal van Avoca, uw kalmte en rust'... Ik kende de woorden nog altijd uit mijn hoofd. Hadden wij ze met net zo'n ernst gezongen als deze kinderen? Dit zou een onverschillige generatie zijn, grootgebracht met Australische soaps, maar ze zongen het laatste couplet alsof hun dagen geteld waren.
Waar de stormen bedaren,
de koude verdwijnt,
en in onze harten,
de vrede verschijnt.
Ik hoopte dat niemand ze ooit op een schoolreisje mee zou nemen
naar Avoca; ik wilde niet dat ze zouden zien hoe teleurstellend het
dal in werkelijkheid was. Laat ze maar liever in de waan.
Ik liep door de hoofdingang naar buiten en daalde het trapje af, terwijl ik mijn tas in mijn andere hand nam. Ik kon de gedachte niet van me afschudden dat ik nooit meer zou terugkomen. Het was warmer, maar nog altijd bewolkt. Weekend. Hoewel het me niets bood om naar uit te kijken, werd ik nog altijd vanzelf vrolijk als ik dat woord hoorde. Ik leunde tegen Minnies zijkant en zocht mijn sleuteltjes. Mijn mogelijkheden waren onbegrensd. Waarom wilde ik dan opeens niets liever dan op bed liggen, mijn gezicht in het laken gedrukt, terwijl iemand me helemaal suf neukte?
Een paar stevige baantjes trekken zou me goed doen; bovendien had ik met Kate afgesproken in het zwembad. Ik reed Minnie door het hek naar buiten en keek niet naar de door klimop overwoekerde stenen waar Cara soms na een lastige vrijdagmiddag met een chocolade-ijsje op me stond te wachten.
absoluut verboden te keren, stond er aan het begin van een doodlopend straatje. Ik had het bord nooit eerder gezien, maar nu staarde ik ernaar en vroeg me af of het een kosmische betekenis had of dat ik begon te malen.
Ik was in geen maanden meer in het zwembad geweest. Met een scherpe bocht sloeg ik de oude weg in waar het asfalt begroeid was met smaragdgroen en koperkleurig mos. Toen ik Kate tegen de buitenmuur geleund zag staan, de brede schouders van haar feloranje jasje scherp afgetekend tegen het grindsteen, aarzelde ik. Maar ik kon nu niet meer terug, misschien had ze het donkergroene autootje al herkend. Waarom was ik niet op het idee gekomen om in het zwembad zelf af te spreken? Ik vond het vreselijk om me uit te kleden waar vreemden bij waren, met name vreemden voor wie ik op mijn vijftiende was gevallen.
Ik realiseerde me nu dat ik daarna nooit meer echt verliefd was geweest, in elk geval nooit meer als een blok voor iemand was gevallen. Bij Cara was ik meer naar beneden gedwarreld, centimeter voor centimeter. En voor zover ik wist, was er nooit iemand voor mij gevallen. Het was blijkbaar iets waar ik geen behoefte aan leek te hebben.
Ik zwaaide even naar Kates omhooggeschoven zonnebril om duidelijk te maken dat ik haar had gezien en zette toen de auto weg. Er waren tenminste aparte hokjes met plastic gordijntjes, gelukkig niet van die gemeenschappelijke ruimtes zoals in de fitnessclub waar ik ooit was geweest, waar onbekende vrouwen talkpoeder op hun billen smeerden en elkaar hun keizersnede lieten zien. Kate leende me kleingeld voor het kluisje. 'Misschien herinner ik het me niet goed meer,' zei ze, 'maar ik weet nog de dag dat je alles gewoon in het hokje kon laten liggen, als je de waardevolle spullen maar met je handdoek bedekte.'
'Dat klopt.'
Ik weet nog de dag: wat een merkwaardige uitdrukking, alsof onze schooltijd maar uit één dag had bestaan. Hoewel dat in het geval van Kate Wall en mijzelf eigenlijk wel klopte, er was maar één dag die we echt samen hadden beleefd. Want afgezien van de keer dat we elkaar in dit zwembad tegen het lijf waren gelopen en ze me bij haar thuis had uitgenodigd, kon ik me niet herinneren dat ze me verder ooit had zien staan.
Onze voeten probeerden zich weer te herinneren hoe ze zonder schoenen moesten lopen; onze handen friemelden aan de rand van ons badpak met het traditionele gebaar van vrouwen die zich enigszins opgelaten voelen. Op weg naar de douche ving ik heel even een glimp van ons op in de spiegel: Kate klein maar gespierd in het blauwe badpak van haar zus, naast mij in mijn oude, lekker zittende groene badpak. Onze lichamen waren veranderd met het verstrijken der jaren, sinds we elkaar hier in het water waren tegengekomen. Wat zouden we als veertienjarigen zijn geschrokken als we onszelf zo hadden kunnen zien; wat zouden we uitgezakt, gerimpeld en overrijp hebben geleken.
Ik was meestal wel tevreden over mijn uiterlijk, mijn loop-allemaal-naar-de-hel figuur. Maar toen we weer langs een meedogenloos stuk spiegel kwamen, met op de achtergrond allemaal pubers die me met opgeheven hoofd aangaapten, kon ik mezelf alleen maar zien als Nessie, een en al geelgroene uitstulpingen. Kate liep door, maar ik bleef nog even dralen onder de desinfecterende douche. Je bent niet lelijk, hield ik mezelf in de gebruikelijke bewoordingen voor, je bent groots. (Jawel, ik deed al aan zelfbevestiging ver voor het zo genoemd werd.) Maar toch verlangde ik er heel even naar om weer een wezenloos en ondervoed kind te zijn, zonder gemaakte keuzes, zonder gedane investeringen, zonder niet te verhullen vet. Er kwam een groepje rillende tieners voorbij en toen stond ik weer in mijn eentje onder de douche. Ik nam een borst in mijn hand. Cara noemde ze de Glorieuze Grootheden. Vroeger. Nu niet aan haar denken, stuur haar terug naar het badhokje, ze kan zich opkrullen in de kleedruimte en even een tukje doen terwijl jij gaat zwemmen.
Het water was altijd al een toevluchtsoord voor me geweest. Als ik hier kwam, ging ik er meestal via het trapje in en werkte geleidelijk naar een duik toe, maar die dag wilde ik pronken met alles wat ik in de loop der jaren had geleerd. Ik liep direct naar het diepe, vond een leeg stuk, wipte op mijn tenen op en neer, mijn ogen speurend naar haar donkere hoofd. Altijd even de paniek wanneer ik dacht dat ik was vergeten hoe het moest. Dan de duik, vrij vlekkeloos, maar toch lekker met een hoop gespetter.
Happend naar lucht kwam ik negen meter verderop weer boven, vlak bij de plek waar ik het donkere hoofd had gezien, dat er nu niet meer was. Ik voelde mijn nek prikken; de klauwen van Grace die ochtend hadden hun sporen nagelaten. Ik begon baantjes te trekken met mijn normale schoolslag, mijn hoofd geheven als een peinzende schildpad.
Naast me zwommen twee vrouwen, in een iets lager tempo, het haar boven op hun hoofd nog droog, tussen de slagen door met elkaar kletsend. Waarschijnlijk huisvrouwen-en-moeders, die samen een oppas hadden genomen voor de middag. Ik keek achterom; zij keken recht voor zich uit, hun mond breed lachend om wat ze bespraken. Ik stelde me voor hoe hun vingertoppen elkaar onder het wateroppervlak licht zouden raken. Kate, die in hoog tempo crawlde, dook links naast me op en zwom me voorbij. Ze deed een paar slagen op haar rug en ik ving een glimp op van haar kin, die in de richting van het glazen dak stak.
Na braaf een paar baantjes te hebben getrokken liet ik mijn gezicht in het verlokkende water zakken. Zo bleef ik even hangen, slap als een zelfmoordgeval, en liet de zwaarte van de week van mijn schouders glijden. Mijn dijen deinden op de golfslag van een passerende zwemmer. Mijn borsten zweefden, onttrokken aan de zwaartekracht. Toen pakte iemand me bij mijn schouder en proestend kwam ik boven.
'Gaat het?' Een bezorgde blik in Kates ogen.
'Ja, natuurlijk.' Doordat ik water ophoestte, kwam het er scherper uit dan de bedoeling was.
'Sorry. Ik wist het niet zeker.'
'Ik vind het gewoon lekker om af en toe even zo te hangen,' zei ik tegen haar.
'Ik snap het. Wie het eerste bij de kant is?' stelde ze voor, haar stem plotseling vijftien.
Ik was er niet op bedacht en dus kreeg zij een voorsprong, maar al snel had ik haar ingehaald, met de bovenhandse crawl die ik zelden gebruikte. Het was prettig om door het zwembad te ploegen, met als enige gedachte hoe ik mijn lichaam in beweging kon houden. Onze handen raakten de kant in een groot waterballet; het was niet te zeggen wie er had gewonnen. Ik ging als een aap aan de reling hangen en wreef het water uit mijn ogen. Mijn benen dreven naar die van haar en een van mijn voeten schampte langs haar voet, koud en licht. Ik kromde me en zwiepte mijn benen naar achteren.
Kate liet weer los. Ik bleef aan de reling hangen, strekte mijn rug en keek hoe ze resoluut nog zes baantjes trok. Terwijl de lucht in kleine belletjes ontsnapte, liet ik me naar de blauwe bodem van het zwembad zakken en bleef daar, liet de stilte op me inwerken. Het water drukte zacht tegen mijn ogen, maar ik hield ze open. In dit vaalgroene licht was er niets dat mijn lichaam aan banden kon leggen. Hier kon niets me achternakomen.
Toen ik weer naar boven schoot, mijn longen op knappen, dreef Kate naast me. Mijn maaiende arm raakte haar hand; heel even hield ze me vast, tot ik mijn evenwicht had hervonden. 'Wat heb jij een goeie conditie. Hoe doe je dat?' kakelde ik.
'Ik ga elke ochtend om zes uur zwemmen in een fitnessclub. Daar zijn we lid van, via het bedrijf.'
'Nog voor het ontbijt? God sta me bij. Het leukste aan zwemmen vind ik dit', en ik liet haar zien hoe ik graag als een dolfijn in het water buitelde en draaide en tolde, tot ik duizelig was.
Kate keek niet-begrijpend. 'Weet je dat zwemmen weinig tot geen aerobische waarde heeft, tenzij je het vijftien minuten achter elkaar volhoudt?'
'Yep,' zei ik majestueus en zwom van haar weg. Dat zou ze nooit gezegd hebben toen ze nog vijftien was. Een vernietigende opmerking misschien of in elk geval iets spottends, maar niet zoiets bombastisch. Wat hadden ze met haar uitgespookt in Boston?
Ik liet mijn gezicht in het water zakken en liet mijn benen al het werk doen, mijn armen als zeewier achter me aan fladderend. Toen ik mijn druipende hoofd weer boven water hief, stond Kate bij de korte kant tegen de muur geleund, en deed haar zwembrilletje goed. Ik zwom recht op haar af, maar haar ogen, een en al concentratie, registreerden me niet. Ik had deze vrouw nooit gekust en dat zou er ook nooit van komen. Maar toch ondeende ik een heimelijk genoegen aan het feit dat hetzelfde water onze lippen beroerde.
Na het douchen sloeg Kate een handdoek om mijn schouders en klaagde dat ze nog steeds naar chloor rook. Ze tuurde naar de schrammen in mijn nek: 'Daar moet je naar laten kijken. Is hij wel vaker zo vals?'
'Ach, Grace is momenteel gewoon een beetje van slag,' sputterde ik tegen. 'Waarschijnlijk van ons overgenomen.'
In de auto, op weg naar huis, keek ik een paar keer van opzij naar haar donkere krullen, die een voor een terugsprongen na het gewicht van het water. Toen ik de föhn voor haar had vastgehouden, die dag dat ze me na het zwemmen had gevraagd om wat te komen drinken, had er een koperkleurige gloed over het haar gelegen, maar die leek er nu uit te zijn gegroeid.
Toen we bij het winkelcentrum kwamen, vroeg ze: 'Zullen we chips kopen?'
'Bedoel je van die knapperige dingen in een zakje of bedoel je onze patat? zei ik, lachend om de taalbarrière.
'Ierse patat is geen vergelijk met gewone patat. Ik weet dat het stom klinkt, maar ik rammel.'
'Geeft niets,' zei ik en sloeg linksaf de parkeerplaats op.
'Papa kocht altijd patat voor ons als we uit het zwembad kwamen,' zei Kate, terwijl we bij de toonbank stonden te wachten, 'ook al had mama een hekel aan de lucht van azijn in de auto.'
'Minnie is dol op de geur van azijn,' stelde ik haar gerust.
De Italianen gaven altijd reusachtige porties, dus namen we één zak met z'n tweeën. De dochter met de grote ogen hield ons breed lachend zout en azijn voor. We keken hoe ze het erop deed en zeiden geen ho. In de auto stak ik het eerste patatje naar binnen en duwde het met mijn tong rond, zachtjes uitademend om me niet te branden. Kate slaakte onsamenhangende kreetjes van genot. 'Jezus, alsof het gisteren was,' zei ze na lange tijd. 'Hoe heb ik het veertien jaar uitgehouden zonder?'
'God mag het weten.'
'Ze smaken alsof ze van echte aardappels zijn gemaakt.'
'Nee!' zei ik, met geveinsde verbazing.
'En die kleine, knapperige stukjes zijn helemaal doordrenkt met azijn,' vervolgde ze haar litanie.
We staken tegelijkertijd een hand in de doorschijnende zak. Ik had de grote beet die Kate net wilde pakken; hij brak en er kwam een wolkje stoom vrij. Lachend bracht ze haar kapotte helft naar haar mond. 'Het is maar goed ook dat ze in Boston niet te krijgen zijn; er zitten gigantisch veel calorieën in.'
'Hmm. Het is maar goed dat ik toch al dik ben.'
Het patatje bleef halverwege haar mond zweven. 'Je hoeft jezelf toch niet zo de grond in te trappen.'
'Dat doe ik niet.'
Kate verschoof op haar stoel. 'Nou ja, dat woord wordt meestal gebruikt als een... een belediging.'
'Door mij niet,' zei ik liefjes tegen haar. 'Voor mij is het een positieve omschrijving van het figuur dat ik nu eenmaal heb.'
Haar hoofd hing voorover terwijl ze haar patatje opat.
'Nou ja,' zei ik toegeeflijk, 'ik heb misschien geen ideaal figuur, maar als we met een vliegtuig in de ijskoude oceaan zouden storten, blijf ik langer leven dan jij.'
Met een schaapachtige blik keek Kate op. 'Ik bedoel het niet lullig, geloof me. Weet je, om eerlijk te zijn vind ik dat je er fantastisch uitziet, zeker met die sjaal met franjes.'
Ik wist niet wat ik moest zeggen en daarom zei ik maar 'dank je', zoals mijn moeder me had geleerd. Ik hield mijn ogen op de muur voor de auto gericht en voelde hoe ik rood werd. nicky kelly vrij, zeiden de verfklodders, een republikeinse leus van jaren geleden. We hadden het erover of er nog meer regen zou vallen. De laatste patatjes zaten onder in de zak geplakt toen Kate hem aan mij gaf; ik moest in de glibberige spelonken duiken. Ik likte de zoutkorrels van mijn vingers, een voor een, veegde mijn handen toen af aan een papieren zakdoekje en startte de motor. Toen ik een vrachtwagen op me af zag komen, drong het tot me door dat ik een heel stuk over de witte streep zat. Kate zei niets toen ik met een ruk naar links schoot.
Toen ik de oprit was ingereden en de motor had uitgezet, pingelde de motor zachtjes na. Kate staarde uit het raampje. 'Ik ben heel tevreden met mijn flatje, maar ik zou dolgraag een hof hebben, om lekker buiten te zitten,' zei ze.
'Wie wil er nou een hof? Daar heb je geen enkele privacy.'
Ze keek me verbaasd aan en zei toen: 'Sorry, dat noemen jullie een tuin. Dat groen.'
'O, dat.' Ik voegde eraan toe: 'Een paar jaar geleden zag het er mooi uit, toen er sneeuw lag.'
'O ja? Twee centimeter, zeker?' zei Kate spottend.
'Wel tien.'
'Zeg,' zei ze en keerde zich naar me toe, waardoor haar gordel gedraaid kwam te zitten, 'in mijn laatste schooljaar heeft het flink gesneeuwd, maar dat weet je zeker niet meer, hè?'
'Ik geloof het niet,' zei ik, terwijl ik de witte kristallen in haar pony weer voor me zag.
'We wisten niet wat we zagen. Zodra de bel ging, stormden we naar buiten en bekogelden elkaar met sneeuwballen. En zuster hoe-heet-ze-ook-alweer, die de leiding had over de vierde klas...'
'Dominicus.'
'Toen we na de lunch weer binnenkwamen, riep ze door de intercom: "Willen alle meisjes die een sneeuwbal hebben gegooid, zich onmiddellijk bij mij melden." Stel je voor dat we allemaal gegaan waren.'
Ik gooide mijn hoofd in mijn nek en lachte. 'Dan had zich een rij van zeshonderd ongelovigen over de trappen geslingerd, tot aan haar deur.'
'Ze geloofde toch niet echt dat we onszelf zouden aangeven?'
'Natuurlijk niet. Wist je dat Dikke Dom nu aan het hoofd staat van de basisschool? Ze is mijn baas.'
'Ga weg.'
'Dat gedoe met die sneeuwballen is echt iets voor haar; geen echt bevel, alleen een manier om ons een extra schuldgevoel te bezorgen.'
'Nou, dat is dan aardig gelukt.' Kate slaakte een zucht. 'Af en toe, als ik word overvallen door slapeloosheid, schrijf ik haar in gedachten kaartjes: "Beste zuster, zoals u waarschijnlijk weet heb ik destijds ook een sneeuwbal gegooid, maar ik was niet de enige-.'"
'"Beste zuster, het was eigenlijk niet echt een sneeuwbal, maar meer een handvol nattigheid,'" vulde ik aan.
'"Beste zuster, als ik hem nou nog in de kraag van een of ander klein kind had gepropt..."'
'"Beste zuster, wat is er eigenlijk zo erg aan een onschuldig sneeuwballengevecht?"'
'"Beste zuster, ik ben niet eens meer katholiek, laat me met rust.'" We moesten zo hard lachen dat we dubbelsloegen. Kate hing in haar gordel, happend naar adem. Haar hoofd maar een paar centimeter bij dat van mij vandaan. Onder haar krullen zag ik de welving van haar geopende mond.
En toen dook Jo's gezicht op achter de ruit. Ik klikte mijn gordel open en stapte uit. 'Hé,' zei ik, over de auto heen.
'Hé.'Jo droeg een lichtbruin mantelpak; ze zag eruit als iemands moeder. 'Ik was toch in de buurt en ik wilde even vragen of jullie morgen nog wel naar de wake komen.'
Kate deed haar portier open; Jo deed een stap achteruit en knikte haar vriendelijk toe. 'En?' vervolgde ze. 'Kunnen jullie morgenmiddag?'
'Ik vertrek helaas al morgenochtend,' zei Kate.
'Weet je, Jo, volgens mij is het niets voor mij.' Mijn ogen schoten heen en weer om Kate na te kijken, die door de tuin naar de deur liep, zwaaiend met haar badpak en handdoek.
'Denk je?' vroeg ze.
'Ach, liedjes en rituelen en dat soort dingen. Om eerlijk te zijn staat het me allemaal nogal tegen.'
'Je bent wel naar de begrafenis geweest,' zei ze, de handen op haar getailleerde heupen.
'Dat is iets anders,' bitste ik. 'Bovendien, twee keer in één week...'
Jo steunde met haar ellebogen op Minnie. In het vale zonlicht zag ik rimpeltjes om haar lichtblauwe ogen. 'Luister,' zei ze, 'ik heb het niet bedacht, maar volgens mij zou het ons allemaal goeddoen.'
'Ga je gang, ik zal jullie niet tegenhouden.'
'Misschien zou het voor jou ook goed zijn. En het zou heel raar zijn, zonder jou.'
'Ik dacht dat Sherry het organiseerde. Is het laatste scharreltje niet de eregast?' Onvoorstelbaar dat ik zoveel gal kon spuwen.
Jo strekte haar rug en keek even naar de gele rozen. 'Je ziet het helemaal verkeerd, dat is het enige dat ik nu kan zeggen.'
'Als jij het zegt.' Daarna schuldbewust: 'Wil je een kopje thee?'
'Daar hoopte ik al op.' Haar grijns ving het zonlicht op, terwijl we naar de voordeur liepen.
'Ik ben bekaf,' zei ik, terwijl ik de ketel liet vollopen. 'Ik heb voor het eerst sinds tijden weer gezwommen.'
Jo gaapte terwijl ze ging zitten en de verzameling sieraden schikte die in de hals van haar blouse hingen. Ik telde twee gouden tweekoppige bijlen, een drievoudig vrouwenteken (ik vroeg me af of dat voor zusterschap of triootjes stond) en een davidster met een labda in het midden. 'Nooit geweten dat je joods bent,' zei ik, terwijl ik me vooroverboog om hem beter te kunnen bekijken.
'Dat ben ik ook niet; ik heb hem van mijn vorige vriendin gehad. Ik vind het leuk om mensen in verwarring te brengen. Niet dat die lui met wie ik werk enig idee hebben wat mijn ijzerhandel te betekenen heeft.'
Ik pakte de mokken.
'Nou,' ging Jo verder, 'zo te zien kun je het wel aardig vinden met de zus.'
'We zijn erg voorkomend tegen elkaar,' zei ik luchtig.
'Wat is het voor iemand?'
'Moeilijk te zeggen. Ze is er nog maar een paar dagen en ze zit meestal boven rapporten door te nemen.'
'Heeft ze het door, van jullie?'
'O, ja.'
'En, lijkt ze een beetje op Cara?'
'Geen spat.' Ik legde wat Bourbon Creams op een schaal. 'Cara was het meest zichzelf als ze naakt was, toch?'
'O?' zei Jo, terwijl ze haar witte kraagje rechttrok.
'Ja, als ze niet hoefde te besluiten wat ze aan zou trekken, als ze in kleermakerszit op het gras zat, volkomen op haar gemak, met de krant.'
'Mmm.'
'Terwijl Kate... Ik kan me haar niet naakt voorstellen.'
'Heb je dat wel geprobeerd?' vroeg Jo vals, terwijl ze bukte om Grace onder zijn kin te krabben.
Daar ging ik niet op in. 'Weet je, Kate zegt misschien niet zoveel interessants, maar ze wekt wel de indruk dat ze nog allerlei interessante dingen zou kunnen gaan zeggen.'
'Alsof ze dat voor het laatst wil bewaren, bedoel je?'
'Ja.'
'Ik ken dat type. Het is een illusie.'
'Nee, ik weet zeker dat er iets zit.'
'Geloof me, ik kan het weten,' zei Jo ernstig. 'Vroeger specialiseerde ik me in dat soort gestoorde types die niets te zeggen hadden maar de indruk wisten te wekken van wel.'
Ik goot water op de thee. Diep weggestopt in mijn geheugen bewaarde ik de informatie dat Jo melk en twee suikerklontjes wilde. Grace had zich behoedzaam op haar knie geposteerd. Toen ik haar de mok had aangereikt, zei ik, terwijl ik de andere kant op keek: 'Ik ben blij met je steun deze week.'
Luidruchtig nam ze een slok en zette haar voeten naast elkaar. 'Ik had ook al eerder een vriendin voor je willen zijn, maar je leek er nooit behoefte aan te hebben.'
'O, nee?' Ik staarde Jo aan. 'Terwijl ik eigenlijk helemaal geen vriendinnen heb.'
'Nou, je wekte altijd de indruk dat je niemand nodig had. Een beetje ontoegankelijk; met je drukke baan, en Cara en jij samen.'
Ik dacht hier even diep over na. 'Als ik mijn moeder bel, vraagt ze het eerst naar mijn werk, alsof dat is Wie Ik Ben.'
'Part-time marktonderzoeker is dan Wie Ik Ben,' klaagde Jo.
'Dat ben je toch niet echt? Ik ging ervan uit dat je full-time Amazone was.' 'Was het maar waar,' zei ze, terwijl ze haar neus in Grace' oranjekleurige vacht begroef. 'Vandaar dat apepakkie.'
'Ik wilde het niet zeggen,' zei ik.
Jo lachte terug en vroeg toen: 'En, heb je al met je moeder gepraat?'
'Ja, ik heb haar laatst gebeld... O, je bedoelt echt gepraat. Nog niet.' Na een paar tellen voegde ik eraan toe: 'Het is er nog niet van gekomen.'
De damp uit haar mok kringelde langs Jo's wang omhoog. 'Waarom niet?' vroeg ze.
'Kom zeg. Ik kan niet het risico lopen ze in één week allebei te verliezen.'
'Wat heb je te verliezen, met je moeder?'
'Hoor eens...' Ik zocht wanhopig naar een beeld. 'Stel je een open plek in het bos voor, waar je kwam toen je een jaar of zeven was.'
'Voor mensen die in Charlemont Street zijn opgegroeid...'
'Het hoeft niet per se een echt bos te zijn. Gewoon een veilig plekje, helemaal van jezelf.' Haastig vervolgde ik: 'Je bent er in geen jaren meer geweest, maar als je je ogen dichtdoet zie je het zo voor je.'
Aandachtig geknikvan Jo.
'Als je nu terug zou gaan, ligt er misschien een geraamte van een vos of ze hebben de bomen gekapt. Maar als je niet teruggaat, kan het ook niet verpest worden.'
'Dan kun je er ook niet van genieten.'
'Maar ik weet dat het er is.'
'Nee, niet echt; het ligt ergens in je achterhoofd weg te rotten.'
'Kom nou niet aanzetten met dat filosofische gelul over die kat die pas bestaat als je de doos opendoet en naar hem kijkt.' Alsof het zo was afgesproken, schoot Grace precies op dat moment door zijn luikje de tuin in. 'Grace bestaat altijd,' voegde ik eraan toe.
'Heb je het al aan hem opgebiecht, of ga je ervan uit dat hij het wel doorheeft...'
Ik liet een lach ontsnappen en nog geen halve seconde later zat ik te trillen. 'Waarom zit je me juist nu zo op mijn nek?'
'Is er een geschikter moment?' vroeg ze.
'Misschien is het je opgevallen dat ik deze week meer dan genoeg aan mijn hoofd heb. Hoor eens, het spijt me als ik me niet politiek correct genoeg gedraag om het keurmerk van de Amazone Zolder te verdienen, maar het is niet anders.' Ik nam een slok thee en wachtte tot ik weer met vaste stem kon praten. 'Jij hebt het zeker op je twaalfde al aan je moeder verteld?'
Jo wreef over de binnenkant van haar elleboog, waar de opgerolde mouw van haar blouse leek te knellen. 'Nee, om eerlijk te zijn is het er nooit van gekomen.'
Ik zei niets.
'Ik dacht altijd dat mama het ergens wel wist, maar het niet echt wilde weten. En toen kreeg ze kanker. Ze is negen jaar geleden gestorven en sinds die tijd heb ik het haar in gedachten keer op keer verteld, maar ik weet niet of ze me kan horen.'
'Wat erg,' zei ik stilletjes.
Jo legde haar hoofd in haar nek en dronk in een lange teug haar mok leeg. 'Daar hoef jij verder niet mee te zitten. Doe jij nou maar wat je moet doen, oké? We denken dat we alle tijd hebben. Nou, mooi niet.' Ze stond op en rekte zich uit. 'Oké, morgenmiddag op De Zolder?'
'Ik denk niet...'
'Mocht je je bedenken.'
'Dat zal niet gebeuren.' We lachten naar elkaar.
Toen ik de voordeur had dichtgedaan, leunde ik achterover tegen de koude radiator en vroeg me af waarom ik zo snibbig deed. Ik kreeg weer dat licht golvende gevoel in mijn onderbuik. Nee hè, mijn libido zou toch wel het fatsoen hebben om zich een paar maanden gedeisd te houden?
De wolken boven de hangmat waren nog steeds donkerblauw. Ik ging naar boven, deed mijn slaapkamerdeur goed dicht en ging op mijn rug op het kleed liggen. De vloer was prettig hard en rekte mijn ruggegraat op. Ik had het gevoel of er een rubberen band om mijn middel was gespannen; ik was hard toe aan een stevige O. Of misschien maar een kleine O, aangezien ik niet veel tijd meer had voor het eten.
Ik liet mijn benen openvallen. Ik was niet erg enthousiast, gedeeltelijk omdat ik bang was dat ik me alleen nog maar kwetsbaarder zou voelen, maar vooral omdat de hand aan mezelf slaan me het gevoel gaf dat ik ontrouw was aan een vrouw die nog geen twee dagen... Nee, niet aan denken, Pen, gedraag je als een pragmatische Stier, richt je aandacht liever op je begerige lijf. De deur van de middelste slaapkamer kraakte en Kates voetstappen gingen langs mijn deur naar beneden.
Dit was niet het moment om te gaan experimenteren. Ik concentreerde me op de kale muur anderhalve meter voor me, het reliëf van de houtspaanders. Toen sloot ik mijn ogen en riep de fantasie op die altijd werkte, van de vrouw in het zwartleren jack, de vrouw die geen woord sprak maar des te meer zei, haar enige taal bestond uit blikken en aanrakingen. Ik draaide een bewerkte versie van het verhaal af, waarbij ik het eerste oogcontact in een overvolle disco plus alle onbeduidende personages wegliet. Het verliep allemaal voorspoedig - mijn ademhaling versnelde, mijn lichaam had zich een paar centimeter over de grond bewogen, mijn pols was moe maar volhardend - toen Kate opeens haar intrede deed.
Dat wil zeggen, haar schaduw. Het dertig jaar oude gezicht dat boven de opgeslagen leren kraag uit keek behoorde haar toe, met als enige verschil de glimlach van de vochtige lippen. Ik hield op. Geen enkele goede gastvrouw eigent zich het beeld van haar gast toe om zichzelf te bevredigen. Ik kon haar beneden horen stofzuigen, notabene, zich van geen kwaad bewust.
Dat kon van de Kate die zich in mijn hoofd bevond, bepaald niet gezegd worden. Ze ging weer verder met waar ze mee bezig was geweest, met snellere bewegingen, me nog verder meevoerend. Ik probeerde het beeld om te toveren in Cara, maar ik kon haar gezicht niet scherp krijgen; ik kon er alleen een warrige bos rood haar aan toevoegen, maar daaronder waren nog altijd de donkere wortels te zien. Ze schudde het haar naar achteren en keek me aan, en toen voelde ik haar adem in mijn oor, honingzoete beledigingen mompelend. Je weet wie ik ben, fluisterde ze. Ik was de eerste, een jaar voor mijn zusje. Ik was de eerste van wie je nat werd.
Haar haar veranderde van kleur naarmate ik mijn ogen steviger dichtkneep. Het rood trok weg, ging over in zwart, de krullen felgeel, grijs en paars, vervolgens weer terug naar bruin. Het kreng, om me dit aan te doen zonder het zich zelfs maar bewust te zijn. Het spookachtige donkere haar kriebelde tegen mijn oogleden, bleef aan mijn wangen plakken, raakte verstrikt in mijn mond. Ik ging sneller. Ik wist dat ik moest ophouden, maar ik wilde dat het afgelopen zou zijn en als ik nu ophield zou het doorgaan, filosofisch gezien wel een boeiend uitgangspunt, nietwaar Pen? Ik voerde mijn tempo op, het kon me inmiddels niet meer schelen over wie ik fantaseerde. Ik zou alles en iedereen hebben gebruikt om het gevoel van bevrijding te bereiken, de lancering van een straalvliegtuig dat de wolken in duikt en door het wolkendek breekt.
Ik kon het niet. Mijn huid werd droog en begon te irriteren. Mijn hulpeloze arm verloor snelheid. Mijn gedachten dwaalden af en joegen twee zusters na. Ik kwam overeind. Ik probeerde het nog een keer, ditmaal met meer druk.
Een bedeesde klop op de deur. Stomme trut, stomme trut, wat moest ze nu weer? 'Wacht even,' riep ik met hese stem. Ik sprong overeind, trok mijn rok recht en pakte een handdoek om mijn vochtige hand in te wikkelen. Het was Kate helemaal niet, maar haarvader, die een das met rood-zwarte ruiten droeg. 'Ik ga zo,' zei hij bijna opgewekt.
'Sorry?'
'Ik ga bij een collega van Wotherby eten; dat had ik toch gezegd?'
'O. Ja.'
'Ik zal het niet te laat maken.'
Waarom moest hij mij op de hoogte stellen van zijn doen en laten? Het kon me niets schelen, al bleef de goede man de hele nacht weg. Mijn lichaam was inmiddels koud en slap. Ik stak de overloop over en waste mijn handen. Beneden in de gang hoorde ik hoe meneer Wall met zijn regenjas in de weer was. Ik had geen enkele reden om kwaad op hem te zijn, hij had niets misdaan. Hij had me ook niet eens met het eten laten zitten; ik was nog vol van de patat, mijn tong nog ruw van de azijn. Hij had het volste recht om een avond het huis te ontvluchten. Ik hoorde hem een paar maten fluiten van een liedje dat me vaag bekend voorkwam; halverwege stierf het geluid weg.
Toen ik deur hoorde dichtvallen, ging ik naar beneden en botste min of meer tegen Kate op. 'Hoorde ik je nou stofzuigen?' vroeg ik onnozel.
'Ja, ik had modder aan mijn schoenen mee naar binnen genomen.'
'Aardig van je. Om het op te ruimen, bedoel ik.'
'Het was een beetje muf, dus heb ik de ramen maar opengezet.' Plotseling was de spanning voelbaar; als zenuwgas stroomde die de gang in. Kate keek naar de grond en frunnikte aan het bandje van haar horloge. 'Papa is ergens gaan eten, begrijp ik?'
'Dat klopt.'
'Ik wilde maar wat later eten, als de patat gezakt is. Ik kook.'
'Iets bijzonders?'
'Wacht maar af. Ik kan je wel alvast vertellen,' voegde ze er pesterig aan toe, 'dat we taart toe eten. En deze keer zal ik niet het laatste stukje nemen.'
'Chocoladetaart?'
'Dacht je dat ik je met iets anders zou durven afschepen?'
Ik lachte terug. Toen vroeg ik: 'Hoe laat gaat je vliegtuig morgenochtend?'
'Om acht uur.'
'Vroeg zeg.'
Ze keek op en heel even zagen we elkaar recht in de ogen, voor we onze blik afwendden.
'Heb je alles al ingepakt?'
'Bijna. Ik kan het maar beter even afmaken.'
Tien minuten later stond ik de ficus in de vensterbank water te geven, toen Kate de keuken weer in kwam, een opgevouwen blauw bundeltje onder haar arm.
'Klaar?'
'Bijna. Waar staat die doos van je?' vervolgde ze met een enigszins schorre stem.
'Welke doos?'
'Met oude kleren. Voor Oxfam.' Bij dat laatste woord zakte haar gezicht uit. Ik zag hoe er twee rimpels op haar voorhoofd verschenen, haar ogen zich versmalden tot messcherpe lijnen, haar onderlip aan één kant naar beneden zakte. Ik was er nooit eerder getuige van geweest dat dit gezicht uit de plooi viel; het was fascinerend. Pas toen ik de eerste traan op het puntje van haar neus zag, kon ik deze uiterlijke inzinking plaatsen. Ik deed twee stappen naar haar toe. Er viel een traan op het stoffige parket. Ik kon geen woorden bedenken om de afstand tussen ons te overbruggen. 'Wat? Wat is er? Wat is er aan de hand?' zei ik dwaas, in de hoop dat een paar van de lettergrepen tot haar zouden doordringen.
Toen kwam het eerste geluid, een langgerekt gejammer, als van een baby. Hoestend stootte Kate een onbegrijpelijke zin uit. Ik suste haar, zei dat ze alle tijd had. Toen ik een hand uitstak om haar van het blauwe bundeltje te bevrijden, drukte ze het tegen haar borst en begon nog harder te snikken.
'Stil maar. Het komt goed, het komt goed.'
'Het komt helemaal niet goed,' brulde ze en schudde het pakje uit.
Langzaam herkende ik het van de rolschaatsfoto.
'Is dat je tuinbroek?' vroeg ik voorzichtig. Op een van de banden zat een button met de Rolling Stones-tong.
Kate slikte tot haar stem weer herkenbare klanken voortbracht. 'Ik was er al jaren uitgegroeid toen ik wegging.'
Ik wachtte en zei toen: 'Ja?' Er moest meer achter zitten.
Een diepe snik. 'Tegen Cara hield ik vol dat hij me nog prima paste, maar dat ik hem gewoon niet zo vaak droeg.'
'Dat geeft...'
'Ik zei dat zij te klein en te dik was,' zei Kate, terwijl haar lippen de lettergrepen een voor een uitspuugden, 'en dat ze nooit in de pijpen paste. Ze had papa zover gekregen om mij te vragen of ze hem één keer mocht lenen voor een disco-avond in het jeugdhonk, maar ik zei nee. En toen hij vroeg waarom, zei ik: Omdat hij van mij is.'
Ik bleef knikken.
'Ik was hem helemaal vergeten,' zei ze, haar stem fladderend als de grillige vlucht van een vogel. 'Hij lag opgevouwen in de kleerkast. Ze heeft hem met geen vinger aangeraakt. Ze had hem mogen hebben, als ze het me nog een keer had gevraagd.'
Ik haalde diep adem. 'Hij was toen waarschijnlijk toch al te klein voor Cara; ze is flink uitgeschoten toen jij in Amerika was.'
'Ik weet het.'
'Zit er nou maar niet mee,' zei ik zacht. 'Trouwens, ze had er bijna net zo een. In de uitverkoop gekocht.'
Bij die woorden schoten Kates ogen vol.
'O, sorry, ik wilde je niet...' Ik ging wat dichterbij staan en haar hoofd viel tegen mijn schouder. Ik legde mijn armen om haar heen, als een fragiel lint, en zo hield ik haar vast, gespitst op elk teken van weerzin. Maar ze liet zich met haar volle gewicht in mijn armen zakken en begon weer te snikken. Ik wist niet hoeveel minuten er op die manier waren verstreken, onze lichamen als een soort torenspits tegen elkaar geleund, voor ze wat tot bedaren kwam. 'Ik heb je hele blouse onder gesnotterd,' zei ze.
'Dat geeft niet.'
Vaag glimlachend deden we allebei een stap naar achteren. Mijn schouder was nat; ik wreef erover. Er viel een ongemakkelijke stilte. Door het keukenraam klonk een heel zwak gejammer.
'Grace klinkt niet bijster gelukkig,' zei Kate, te hard.
Ik leunde uit het raamkozijn. 'Het is Grace niet.' Ik kon niets zien, maar weer hoorde ik het gejank.
'Een of andere zwerfkat misschien?' Haar stem klonknog steeds onvast.
'Ik heb nog nooit een kat zo'n geluid horen maken.' Bij de derde duw gaf de kromgetrokken keukendeur mee. Kate liep achter me aan de tuin in, terwijl ze met haar mouw haar tranen droogde. We bleven een paar tellen zo staan en keken overal naar behalve naar elkaar, totdat we het geluid weer hoorden. Het duurde even voor ik genoeg rode bladeren van de struik opzij had geduwd om hem te kunnen zien. De egel lag op zijn zij, roerloos, zijn ene pootje schuin naar achteren gestoken. Hij zag er plat uit, heel anders dan de stekelige bolletjes uit stripverhalen. In de modder zag ik het stukje blauwachtig gaas waar zijn pootje in vast was blijven zitten.
Kate ademde hoorbaar. 'Zou hij dood zijn?'
'Hij maakt nog steeds dat geluid, hoor maar.'
'Ik vraag me af hoe lang hij hier al ligt.'
Het beest begon zwakjes te spartelen onder onze blik.
'Heeft hij een stuip?'
'Volgens mij is hij gewoon uitgeput,' zei ik tegen haar. 'Zo te zien is er niets mis met hem, afgezien van die poot.'
'Hoe moet je een egel voeren, denk je? Melk uit een druppelflesje?'
Ontsteld keek ik Kate recht in haar rode ogen. Al zou Hollywood ongetwijfeld denken dat het weer tot leven wekken van een halfdood dier mij zou helpen een zekere gemoedsrust te vinden, het was wel het laatste waar ik behoefte aan had. 'Ik breng hem naar de dierenarts,' zei ik.
Een wilde zoektocht door de keukenla leverde een tuinschaar op. Het plastic gaas was nogal weerbarstig en de egel kromp ineen, maar uiteindelijk wist ik hem los te knippen. Met mijn stevige tuinhandschoenen pakte ik hem op en legde hem in de kartonnen doos die Kate voor me openhield. Ze had er krantesnippers in gelegd. De egel was nauwelijks zichtbaar, bedolven onder krantekoppen. Toen ik zo'n vijf dierenartsen had gebeld en er eindelijk eentje had gevonden die op vrijdagavond spreekuur had, droeg ze de doos als een kostbaar kleinood naar de achterbank van de auto. 'Zal ik meegaan?'
Ik aarzelde, broedend op een zinnige reden om ja te zeggen. 'Ik kan hem wel in m'n eentje dragen, denk ik.'
'Ja, natuurlijk.'
Het was niet mijn bedoeling geweest haar af te schepen. Ik probeerde een manier te vinden om van gedachten te veranderen, maar het enige dat ik kon verzinnen was: 'Zullen we straks dan eten, als ik terug ben?'
'Prima.' Het rood om Kates ogen begon weg te trekken. Ze bleef even op de oprit staan om me na te kijken, of misschien om naar een vogeltje in de tuin te kijken, dat was moeilijk te zeggen. Tegen de tijd dat ik de auto had gekeerd, was zij alweer naar binnen.
De straten waren uitgestorven rond etenstijd; het gras in de berm was bezaaid met stukjes papier. Op een zeker moment verdwaalde ik omdat een straatnaam was overwoekerd door geel sint- janskruid, waardoor ik het bordje niet kon lezen. Toen ik de laatste bocht nam, werd de weg breder en bood uitzicht op een wel heel bijzondere zonsondergang; donkergrijze wolken pakten zich samen tegen een witte lucht, de onderkant gloeiend in de laatste stralen van de zon, die in de schoorsteen van de dierenarts leek te verdwijnen.
In de wachtkamer, die volgepakt zat met dieren, van honden en kanariepieten tot een meelijwekkende goudvis in een kom op de schoot van een klein meisje, stelde ik me erop in dat ik een hele poos zou moeten wachten. Tegen de tijd dat ik weer thuis was, zou ik rammelen van de honger. Kate en ik zouden de laatste fles Rioja kunnen openmaken en wat vlees uit de vriezer kunnen grillen. Als het frisjes was, had ze misschien een vuurtje gemaakt. We zouden een schandalig groot stuk chocoladetaart kunnen delen bij de open haard.
Na vijf minuten had ik er genoeg van om met een seniele labrador wedstrijdjes te doen wie het eerst met zijn ogen zou knipperen. De egel had zich niet verroerd. Het enige boek dat ik bij me had was Jezelf vinden en ik verdiepte me maar eens in hoofdstuk 5. Ik bladerde 'Pillen als houvast' door en voelde geen behoefte om het masturbatiepleidooi te lezen, met als titel 'Zelfhulp, geen zelfvernedering'. Ach kijk, daar was het hoofdstuk dat Robbie me had beloofd: 'Homoseksuelen die hun partner verliezen gaan gebukt onder een last die vaak wordt verzwaard door onzichtbaarheid en vooroordelen', en nog een aantal andere wijze opmerkingen waar ik niet op zat te wachten. Wat me eigenlijk nog wel het meest dwarszat, was het feit dat, als het om een man was gegaan, zuster Dominicus me twee weken vrij had gegeven. Aan de andere kant, realiseerde ik me terwijl ik naar de vrouw tegenover me keek, een weduwe ten voeten uit met haar klaaglijk miauwende poes en een zwartwollen schoot vol haren, zou iedereen het weten als je je man had verloren. Ik kon ook niet alles hebben natuurlijk: én mijn privacy én erover zeuren. Het meisje boog zich over de kom met de goudvis en tuurde door het glas naar binnen. Ik hoopte dat ze hem niet omstootte; ik zou niet kunnen aanzien hoe hij op de vloer naar adem zou liggen happen.
Nadat ik mijn toevlucht had genomen tot de literatuurlijst van het boek - dat was het minst deprimerende gedeelte - was ik eindelijk aan de beurt. De dierenarts was een vermoeide man van in de zestig. Heel voorzichtig tilde hij het pootje van het beest op en verwijderde de laatste restjes gaas. Ja, hij kon hem vanavond na het spreekuur wel naar een asiel brengen. Een wild dier dat door mensen werd opgepakt stond bloot aan extreme stress, maar het kwam weleens voor dat ze een dergelijk trauma overleefden.
'Dus hij wordt weer beter?'
'Onmogelijk te zeggen, mevrouw O'Grady.'
Ik nam niet de moeite om 'juffrouw' te zeggen. Ik bedankte hem en wierp voor ik vertrok nog een laatste blik op het trillende, stekelige hoopje ellende.
Toen ik voor het stoplicht stond rook ik aan mijn polsen, op zoek naar een vleugje chloor. Mijn armen waren zwaar van vermoeidheid. Ik had mijn goede daad voor die dag gedaan; nu had ik toch wel een warm bad, een zachte handdoek en een romantisch dineetje voor de open haard verdiend? Terwijl ik langs het bos naar het grote huis reed, kwam er een detail bovendrijven van die eerste dag, na het zwemmen. Aan tafel bij de Walls was ik erin geslaagd onze vorken te verwisselen: toen Kate de hare naast die van mij had gelegd, spreidde ik mijn hand over beide vorken en bracht vervolgens die van haar naar mijn mond. Niemand had het gemerkt. Ik voelde me zo gelukkig toen mijn tanden het roestvrijstaal raakten dat net tussen haar lippen vandaan kwam. Natuurlijk was ik de dag erop verkouden en werd ik geteisterd door schuldgevoelens over de bacteriën, maar Kate bleek niets te hebben. Wat een lef had mijn jeugdige ik gehad.
De donkerroze kamperfoelie bij de deur verspreidde een zoetig aroma; ik stond stil en ademde de lucht in tot ik er duizelig van werd. Een vogel in het hoge gras maakte het geluid van lepels die tegen elkaar tikken. 'Ik ben er weer,' riep ik, terwijl ik een voet op de mat zette. Geen etensluchtjes, maar ik had ook nog niet zo'n erge trek.
Toen ik het bad liet vollopen, voelde ik me idioot uitgelaten. De kranen liepen terwijl ik een nieuw stukje appelzeep, een gewone spons en een loofah klaarlegde. Toen het bad halfvol was, draaide ik de kranen dicht. 'Kate?' riep ik, mijn hoofd om de badkamerdeur gestoken. 'Ik ga nog even in bad voor het eten.' Ik draaide de warme kraan weer open. Toen bedacht ik dat ze misschien niet al het keukengerei kon vinden, sloeg de grootste handdoek die ik kon vinden om me heen en ging de trap af, enigszins opgelaten.
De ramen waren gapende gaten; het was donker geworden zonder dat ik er erg in had gehad. Kate zat niet in de kamer tv te kijken. De rondingen van de bank waren in duister gehuld; in de erker scheen het wazige licht van een straatlantaarn. Ze zat ook niet in de keuken, waar licht door het raam viel dat de ruwe tuinmuur in een gele gloed zette. Ook niet in de achtertuin, ook niet in de kamer van meneer Wall, ook niet boven in de middelste slaapkamer die er precies zo uitzag als een week geleden, alleen was nu het bed afgehaald. Verdwaasd staarde ik ernaar.
Na lange tijd vond ik het dubbelgevouwen briefje midden op de keukentafel. De keuken was de spil van dit huis, dat plotseling zo overduidelijk leeg was dat het zelfs een holle klank had; waarom was me dat nooit eerder opgevallen?
Pen, begon deze
onpersoonlijke stem in blauwe inkt, je moet het me
maar niet kwalijk nemen dat ik ben vertrokken zonder afscheid te
nemen, maar gezien alle omstandigheden heb ik bedacht dat ik het
niet kan opbrengen om morgen in het holst van de nacht mijn bed uit
te komen, wat zou moeten als ik 's ochtends om halfzeven met een
taxi op het vliegveld wil zijn, dus leek het me beter om nu maar
vast naar het hotel op het vliegveld te gaan en daar te slapen
zodat ik pas twee uur voor het vliegtuig vertrekt hoef op te staan.
Ik had het natuurlijk eerder moeten bedenken maar ik kwam daarnet
pas op het idee.
Bedankt voor al je goede zorgen tijdens mijn verblijf. Ik zal deze week niet gauw vergeten. Doe de groeten aan mijn vader en ik hoop jullie, of een van jullie, nog eens te zien als jullie in de buurt van Boston zijn.
Hartelijke groeten,
Kate Wall.
P.S. Sterkte met de egel.
Ik las het briefje nog een keer over. De wind was als een zwarte
kat in de tuin, hij joeg door de schoorsteen en blies tegen de
ruiten. Ik liet mijn vingertop over de lijntjes glijden en telde:
ze had er honderdeenenzestig paniekerige woorden voor nodig gehad
om helemaal niets te zeggen.
Het was vrijdagavond en ik zat in een handdoek gewikkeld in het middelpunt van een leeg huis en kreeg het met de minuut kouder. Over niet al te lange tijd zou het gevoel uit mijn benen trekken en zou ik niet meer weten dat ik ze had. Mijn lippen zouden blauw worden. Ik zou mijn hoofd op mijn marmerkleurige armen leggen en zo zouden toekomstige onderzoekers me aantreffen: 'Op welhaast magische wijze intact gebleven door chloorresten,' zouden ze mededelen, 'heeft de huid van de Vrouwelijke Kolossus een zekere glans bewaard.'
Ik liet mijn ogen weer over het briefje dwalen. 'Sterkte met de egel', hoe kreeg ze het bedacht. Rillend stond ik op en wreef over mijn armen, maar daarvan kreeg ik alleen nog maar meer kippevel. Ik dwaalde door de woonkamer, stak mijn hand uit om de tv aan te zetten maar bedacht toen dat er nu natuurlijk niets leuks was, dat zou je altijd zien; en het stompzinnige geflikker van beelden zou de hoeken van de kamer alleen nog maar donkerder doen lijken. Ik deed het licht aan, maar dat was zonde als er niets was om naar te kijken; ik knipte het weer uit toen ik de kamer verliet. Grace was nergens te bekennen. Een zoektocht door de voorraadkast leverde niets eetbaars op. Morgen boodschappen doen, droeg ik mezelf werktuiglijk op. Misschien was het niet de trek die ons in leven hield, maar de gewoonte. Ik vond een plak smeltchocolade en knabbelde aan een hoekje, maar het was (zoals elke keer dat ik het sinds mijn kinderjaren had geprobeerd) een teleurstelling omdat het nergens naar smaakte. De chloorlucht die aan mijn vingers kleefde, herinnerde me aan mijn bad en ik sleepte me naar boven.
Gorgelend stroomde het water door de overloop. Ik draaide de kranen dicht, stak mijn hand in het gloeiendhete water en reikte naar de stop om nog meer water weg te laten lopen. Daarna hield ik hem onder de koude kraan tegen de pijn. Toen ik me bukte, liet de handdoek los. Ik hing hem over de radiator. Terwijl ik wachtte tot het waterpeil iets was gezakt, keek ik naar mezelf in de beslagen spiegel. Echt een onbeschreven blad, dit lijf; totnogtoe hadden de jaren geen sporen nagelaten. Op een keer, toen ik mijn hand in Cara's spijkerbroek had gestoken, merkte ik niet dat mijn knokkel langs de stof schuurde, maar achteraf zag ik dat hij bloedde. Toen mijn moeder ernaar vroeg, zei ik dat ik hem had opengehaald aan een muur. Het litteken trok weg, veel te snel.
Ik zat op de rand van het bad. Hoe kouder ik het had en hoe ellendiger ik me voelde, hoe lekkerder het water zou zijn. In gedachten scheurde ik in een taxi naar het hotel op het vliegveld, bonsde op de deur van kamer 7, waar Kate zenuwachtig op me wachtte in een witte badstof kamerjas, en ditmaal zou ik degene zijn die wist wat ze moest doen, zou ik de ruimdenkende geest zijn en zou ik mijn zin krijgen.
Het was het beste om nu maar meteen af te rekenen met al die kinderachtige fantasietjes, zodat ze me straks niet uit mijn slaap zouden houden. Ik deed de stop er weer in en goot wat lavendelolie in het water om lekker te kunnen slapen. Het viel uiteen in kleine, glanzende cirkels. Wat een stomme fantasie trouwens, een misselijke grap. Wat dacht ik wel? Ik wist alleen dat Kate Wall een beetje had geflirt, dat ze me leuker leek te vinden dan redelijkerwijs te verwachten viel en dat ik die dag een paar keer met het bespottelijke idee had gespeeld om haar de hele nacht uit haar slaap te houden, zodat ze het vliegtuig zou missen. Wat mijn beweegredenen betrof, daar kon ik me misschien maar beter niet al te erg in verdiepen.
Het was niet waar, realiseerde ik me terwijl ik rillend op de rand van het bad zat, wat ik ooit tegen Cara had gezegd: dat ik geen ruimte in mijn hoofd had voor meer dan één vrouw. Ja, ik bedoelde dat ik niet met meer dan één vrouw echt naar bed zou gaan en dat ik me zou vastklampen aan mijn officiële trouw omdat ik me daardoor beter voelde. (Beter betekende beter dan Cara, nam ik aan, maar vooral beter dan de Pen die ik zou zijn geworden als ik alles had bezoedeld door met andere vrouwen naar bed te gaan, enkel en alleen om te kunnen zeggen dat ik het had gedaan.) Maar ik zou de waarheid dichter hebben benaderd door te zeggen dat er in mijn gedachten wel altijd twee vrouwen waren. Er dat er meer dan één soort ontrouw bestond.
Hoe vaak had Cara me in de loop der jaren, op plagerige of ernstige toon, niet gevraagd op wie ik op school nou verliefd was geweest? Eerst had ik geprobeerd lauwtjes te reageren, ach, die kende ze toch niet, ze zou niet eens meer weten hoe ze eruitzag, en wat deed het er ook toe? - maar Cara bleef branden van nieuwsgierigheid. Pas toen ik uiteindelijk zei dat ik het haar niet kon vertellen, dat ik iemand in bescherming nam, gaf ze het op. Maar de enige die ik in bescherming nam, was mezelf. Ik hield mezelf altijd voor dat als Cara zou weten wat ik voor Kate had gevoeld, wat ik nog steeds voor haar voelde tijdens sporadische dromen en onrustige middagen in de file, ze gek zou worden van jaloezie; maar in feite was het waarschijnlijker dat ze er flauwe grappen over zou maken. Cara en ik bespraken zoveel, wijdden zoveel woorden aan zoveel onderwerpen, dat er iets moest zijn wat ik buiten het bereik van haar grijpgrage vingers kon houden. Iets, wat dan ook; mijn meest uitgebreide, zuiverste fantasie, opgetrokken uit het niets, gesponnen rond het wazige beeld van een arrogant schoolmeisje. Iets wat weinig of geen verband hield met de dertigjarige Amerikaanse die zich op dat moment in een taxi halverwege het vliegveld bevond. Hoe had ik in 's hemelsnaam verwacht veertien jaar van loze fantasieën werkelijkheid te kunnen laten worden?
Zet het uit je hoofd, Pen, zei ik tegen mezelf, bijna hardop. Kate is niet hier, ze is geen pot en ze is niet wat je nodig hebt. Niets van dit alles is haar schuld. Je hebt een jaar bij haar in de klas gezeten, in de tijd dat broeken met wijde pijpen in de mode waren. Je hebt een keer haar vork in j e mond gestoken. Je hebt met haar onder één dak gewoond tijdens de vijf afschuwelijkste dagen van je leven en misschien ook wel van het hare. Sluit het hoofdstuk nu af. Laat die vrouw terugkeren naar huis.
Toen ik opstond, zat er een rode vlek op de witte rand van het bad. Dat bestond niet, ik was nog maar net twee weken geleden... Tja, het was bekend dat stress de hormoonhuishouding in de war kan schoppen. 'Ik zal moeten bloeden, maand in en maand uit,' kermde Cara altijd in haar kussen. Dat verklaarde een deel van mijn korzeligheid en zelfs de onbegrijpelijke begeerte, pms toverde me altijd om in de bloem uit Een midzomernachtsdroom-, ik smolt weg bij de eerste de beste persoon die me voor ogen kwam. Morgen doe ik weer normaal, dacht ik.
Het bloed druppelde inmiddels langs de rand van het bad, dus stapte ik maar het water in en liet mijn adem in een lange zucht ontsnappen, terwijl de warmte laag voor laag in mijn spieren drong en mijn borsten begonnen te drijven. In een van mijn vroegste kinderfantasieën was ik Cleopatra die door haar bedienden werd gebaad; de eenvoudige, witte zeep werd een kostbare zalf die onder zeer gevaarlijke omstandigheden van het eiland in het noorden van Brazilië was gehaald. Ik vond het leuk om mijn buikspieren aan te spannen tot al het water uit mijn naveltje was gelopen; dan wachtte ik even, kromde mijn rug en liet het hele landschap weer overstromen.
In mijn eentje in bad gaan zou eerder wennen dan alleen slapen. Een bad bood steevast genot, ongeacht wie erin zat. Even raakte ik van slag door de herinnering aan een badpicknick met Cara, een paar zomers geleden; er was een perzik in het water gevallen en hij dobberde naast ons op en neer en werd langzaam gekookt, tot ik hem afveegde aan de handdoek en mijn tanden erin zette, waarbij het hete sap eruit droop en Cara zich vooroverboog om de druppels uit mijn nek te likken. Ach, nou ja. Volgend jaar zouden er weer perziken zijn. Ze zouden nog altijd naar perziken smaken, of in elk geval bijna.
Ik voelde de kramp in mijn buik opkomen. Mijn vingers begonnen gelijktijdig te kloppen; ik liet ze in het water zakken, liet mijn polsen op mijn heupen rusten, dwong mezelf te ontspannen.
Stomme, stomme, stomme trut; verongelukken op een zaterdagavond was niet eens een originele manier om ertussenuit te knijpen. Ik begreep niet waar dit voortijdige verlaten goed voor was. Uiteindelijk waren we er wel uitgekomen, als we onszelf nog een paar jaar de tijd hadden gegund; onze relatie was als een schilderij aan de muur dat je telkens als je erlangs liep even recht moest hangen. Er waren zoveel punten waarop ik haar ooit nog de waarheid had willen zeggen; zoveel dingen die ik even opzij had geschoven in de veronderstelling dat we alle tijd hadden om tot een oplossing te komen. Ik had heel goed geweten dat ik Cara niet moest betuttelen of verstikken of moest proberen alles voor haar te regelen, en ik was heilig van plan geweest die wijsheid een dezer jaren in praktijk te brengen. Of dat hele Gog-Magogamie-gedoe, zoals zij het op melige momenten noemde; ja, ik had me erbij neergelegd dat ze zo af en toe eens met een ander naar bed ging, maar diep vanbinnen zag ik het als een compromis van beperkte duur. Elk jaar, als Cara weer met hangende pootjes terugkwam en haar ogen tegen mijn schouder drukte tot de wol doorweekt was, kon het moment komen waarop ik zei: en nu is het afgelopen met die onzin. (Misschien zou ik een jacquet dragen, de Victoriaanse patriarch ten voeten uit.) En nu is het uit met dat gescharrel waarmee je jezelf en mij en God mag weten wie nog meer verdriet doet, zou ik bulderen. Heb je nog niet genoeg vrijheid genoten? Krijg je er geen bittere smaak van in je mond, kramp in je kaken, een gevoelloze tong? En heb ik inmiddels niet wat rust verdiend? Heb ik mijn liefde nog niet genoeg bewezen, met het geduld van een ware troubadour?
En Cara zou mompelen: ja, o ja. Maar nu ben ik er, zou ze zeggen. Het is allemaal zo duidelijk en eenvoudig. Jij bent de enige voor me. Ik behoor jou toe. We zijn voor elkaar geschapen. En nog meer van dat soort langverwachte clichés.
Ik lag daar in een waas van hitte, mijn hart onregelmatig kloppend. Als ik te lang in bad bleef liggen, zou ik misschien in slaap vallen, onder het wateroppervlak glijden en een volle long water binnenkrijgen. Nee, belachelijke gedachte. Schei uit, Pen. Ik was al die zelfgevoerde gesprekken vol zelfmedelijden nu al beu. Cara, kom terug, ik heb je alles vergeven.
Nee, doorstrepen, ik heb je niets vergeven. Ik stak mijn hand in het bad om mijn krulletjes uit elkaar te kammen en me open te stellen voor het water. Een klontje, zijdeachtig tussen duim en wijsvinger. Het zag eruit als een rijpe framboos, waar twee of drie kleine parels afdrupten die elk afzonderlijk naar beneden zakten. Ik steunde mijn elleboog op mijn gevulde ribbenkast en hield het kloddertje bloed tegen het licht. Vrouwen die met mannen naar bed gingen, bedacht ik, voelden immense opluchting of verdriet als het bloed vloeide, afhankelijk van wat ze wilden. Kate slikte haar leven lang elke dag een pil om ervoor te zorgen dat haar cycli ongestoord verliepen. Ik deed mijn vingers uit elkaar, de robijnrode vlokjes plakten aan de vingertoppen. Die maand vormde het voor mij het bewijs van iets soortgelijks, het leven dat voortging in dit autonome, eenzame lichaam van mij, of ik het wilde of niet.
Dit was dus mijn eerste ongesteldheid zonder Cara op de wereld. Ik wachtte tot het idee helemaal was doorgedrongen en proefde de pijn. Dit bloed was het geluid van een biologische klok die in mijn oor tikte, eentje die me niet doordrong van het feit dat het leven kort is, zoals dat volgens de bladen bij kinderloze vrouwen het geval is, maar die juist de lengte ervan benadrukte. In deze onnatuurlijke eeuw duurde het leven over het algemeen langer dan willekeurig welke passie of reis, waardoor je lichaam bleef doortikken, zelfs als het verhaal waarvoor je geboren leek te zijn helemaal was verteld; om je duidelijk te maken dat je in leven was, alleen was, in leven was, alleen was, en het een kon niet zonder het ander. De mogelijkheid van dood en verenigd zijn was niet voor je weggelegd, want als je je geliefde zou volgen in de dood, als een krijsend kind, liep je grote kans dat ze kwaad werd en zei: je komt me ook altijd achterna, gun me wat ruimte om je te missen, laat me even, wil je? Als ik hier bleef, niet in dit bad maar in dit in hoog tempo afkoelende bestaan, als ik hier bleef en de jaren uitzat die me waren toebedeeld, dan zou Cara tegen de tijd dat ik in de hemel aankwam toch zeker wel staan te popelen om me in haar armen te sluiten?
Met veel gespetter stapte ik uit bad en droogde me voorzichtig af om te zorgen dat er geen bloed op de handdoek kwam. Nu snel naar bed, voor het lege huis de gelegenheid kreeg om me op te slokken. Ik zette alle attributen klaar: een glas water, een doosje aspirine, een pak cakejes, mijn walkman met Bach er al in en extra batterijen ernaast. Ik sloeg het dekbed terug en keek naar de vlekken op de lakens. Ik probeerde te raden welke plekken van Cara waren en welke van mij, welke het meest recent waren en hoe we die V-vormige scheur in de onderkant van het laken hadden gemaakt. Ik hoopte dat ik die nacht niet zou doorlekken; het zou een soort verraad zijn om een nieuwe vlek te maken, alsof ik een stempel zou drukken op een nieuw document, waardoor het oude overbodig werd.
Ik ging op mijn rug liggen en sloot mijn ogen. De pijn kwam flink opzetten, net onder mijn middel. Een pilletje was zinloos; het enige dat echt hielp was Cara's vaste hand die over het rood gleed en uit alle macht probeerde de pijn te verzachten. 'Puur om redenen van medische aard,' mompelde ze dan in mijn oor. Dat was een pijnstiller die ik nooit meer zou krijgen, hield ik mezelf voor, en zei toen tegen mezelf dat ik mijn kop moest houden omdat mijn zelf die avond te moe was voor de realiteit en de voorkeur gaf aan vergetelheid, in welke vorm dan ook.
Cara vond het het lekkerst om me te likken als ik bloedde. Ze haalde haar rode vleugels - vraag me niet waar ze die uitdrukking vandaan had, erg luchtmacht-achtig - toen we een jaar of zeventien waren. In haar vegetarische periode was het waarschijnlijk haar voornaamste bron van ijzer.
Bloed kon gevaarlijk zijn. Een jaar of twee geleden waren we de artikelen over safe sex wat aandachtiger gaan lezen, terwijl we er voorheen alleen maar een vluchtige blik op wierpen; het eerste artikel dat ik me kon herinneren stond in Cara's nieuwsbrief en ging erover hoe weinig inspanning de geleerden zich hadden getroost om de besmetting van vrouw op vrouw te doorgronden. We hadden besloten dat we voortaan veilig zouden vrijen, liever dan Cara te laten testen. (Dat voorstel kwam van mij, omdat ik er geen behoefte aan had tot in de details te horen welke risico's ze had genomen of nog zou gaan nemen, en met wie.) In werkelijkheid kwam de voornaamste verandering erop neer dat we niet langer dezelfde tandenborstel gebruikten.
Cara kwam een keer uit de disco met een gratis beflapje; het was van zulk dik rubber dat we er de slappe lach van kregen en er ooggaten in maakten voor een Zorba-masker. In plaats van veiligheidsmaatregelen te treffen - ik vond het altijd klinken als een soort nucleaire defensiestrategie - besloten we af te zien van de smaak van bloed. Cara bleef een tijdje mokken, als een vampier wie zijn prooi is ontnomen. We voelden ons angstig en onwetend, net schoolmeisjes, alleen was er deze keer geen boek vol geheimen dat we stiekem uit de kast van onze moeder konden pikken. We waren een beetje kwaad op elkaar en heel erg kwaad op wie het ook was die ons niet kon vertellen welke risico's we precies liepen. Nu ik erop terugkeek, zag ik het afzien van bloed meer als een symbolisch offer tijdens de lange vasten. Het was alsof we wilden zeggen: we zijn heus niet zo arrogant om te denken dat we geen enkel gevaar lopen, dus tot we wat meer weten, Dood, heb je hier vast een offer van ons, het is niet veel, maar intiemer is er niet.
Toen ik op dat moment mijn ogen sloot, hing ik boven Cara, een paar centimeter van haar kersrode clitoris.
Het kapje van de clitoris was geen kapje dat je eraf kon halen, maar dat je terug kon duwen. Eigenlijk was het hele geval één grote verzameling lagen en plooien, een magische surprise waarbij het cadeau niet in de verpakking zat, maar de verpakking het cadeau was. Als je het knopje direct aanraakte was het te intens, te fel. Pas als je het indirect beroerde, met en door de huid, kreeg je dat onbeschrijflijke gevoel. Net als bij een liefkozing midden in een nietszeggende zin, of een kers op een krentenbol, was het de combinatie die het hem deed. Het was niet het geopenbaarde dat me opwond, maar het moment van openbaring; niet de sluier of het naakte lijf, maar het geleidelijk ontsluieren.
Ik draaide me om tot mijn voorhoofd tegen een koel stuk van het kussen drukte. Het dekbed lag zwaar op mijn rug.
Zelfs als ik enig vergelijkingsmateriaal had gehad, dan nog denk ik niet dat ik ooit iets mooier had gevonden dan Cara's clitoris. Ik herinnerde me de keer dat het me nog meer opwond om haar niet te likken dan om haar wel te likken. Pervers en katholiek, zonder twijfel, maar alleen al de herinnering verzachtte en verhardde me.
Ik draai me op mijn rug. Uitgeteld buigt ze zich over me heen om
een slok water te nemen; het glas wiebelt in haar hand, water
klotst over het nachtkastje. Ik wacht tot ze het in de plas heeft
teruggezet en trek haar dan naar me toe, om op mijn gezicht te gaan
zitten, zonder te vragen. Ik zie een dieprode waterlijn aan de
bovenkant van haar dijen; een heldere druppel houdt zich schuil in
haar donzige, roestbruine haar. Ze kromt haar rug en houdt zichzelf
van mijn gezicht weg. 'Toe, geef het me,' zeg ik zacht. 'Ik wil
je.'
Ik kan Cara's gezicht niet zien, maar haar stem klinkt schor. 'Ik bloed nog.'
'Weet ik,' zeg ik. 'Ik ruik het.' Ik laat een zucht ontsnappen; hij blaast door haar koperkleurige krulletjes, het kietelt en ze lacht binnensmonds en buigt zich voorover, haar ruggegraat gekromd. Het haar valt voor haar gezicht, onttrekt het aan mijn blik. Haar benen gaan verder uit elkaar, voor het evenwicht, en terwijl ik probeer mijn blik scherp te stellen, zie ik hoe daartussen een druppel bloed opwelt. Ik denk aan het gevaar, maar op dit moment wil ik zo dicht bij haar zijn dat alles wat door haar aderen stroomt ook door die van mij zal stromen. Het verlangen is ondraaglijk; als ik het doe, denk ik niet dat ze in staat zal zijn me tegen te houden. Als een verscholen robijn glinstert de druppel in haar krulletjes. Ik adem diep in zodat zij hoort dat ik haar ruik. Gember en makreel en chocoladetaart en een vleugje metaal, zo ruikt ze. Ik lach breeduit omdat ze zo verdomd lekker ruikt. Ik wil mijn nek strekken en de druppel tussen mijn lippen nemen, als nectar. Ik wil haar verkennen met het puntje van mijn tong, linea recta naar de plek waar, hoewel ze het misschien verwacht, het gevoel haar het meest zal overrompelen. De steevaste verrassing van het lichaam dat zegt: ja, zo, o ja dat bedoel ik, alsjeblieft, ik was vergeten hoe lekker het is. Ze zal haar hoofd achterover gooien, alleen mijn armen verankeren haar aan het bed. De tere plooien zullen uiteen wijken terwijl ik mijn ogen sluit en in het rood duik; ze zullen mijn hele gezicht warm houden. Ik wil Cara in mijn mond nemen zodat geen enkel gevaar haar kan treffen, geen enkel monster haar angst kan aanjagen; daar waar geen gemis of zuigkracht of leegte is, maar alleen hitte en druk en de geruststellende wetenschap dat er tot op de laatste druppel van je gehouden wordt.
En omdat ze heel goed weet dat ik dat allemaal wil, is het verlangen genoeg. Ik voel hoe ik vanbinnen langzaam, huiverend samentrek. Ik zweef onder haar, mompelend adem ik in haar uit, alsof ik bid. Eindelijk gromt Cara als een grote kat en laat zich achterovervallen om op mijn borst te gaan zitten. Ze schuift heen en weer, schurend en glijdend, haar polsen in mijn vuisten, steeds dieper grommend. De adem wordt me benomen als ze tegen mijn ribben stoot, me besmeurt als een woeste schilder, haar merkteken op mijn lijf drukt.
Gelijk opgaand met mijn eigen herinnering vond ik mezelf. In de
lome gelukzaligheid die er altijd op volgde, bracht ik mijn vingers
naar mijn mond en proefde - mijn lichaam vormde geen gevaar voor
mezelf - de mengeling van bloed en opwinding, ijzer en zilver. Ik
veegde mijn vingers af aan de rand van het laken; morgen wassen. In
de lichtbundel van een voorbijkomende auto kon ik de vlekken zien
die ze hadden achtergelaten.
Mijn andere hand sloot zich om de boot die in het kuiltje van mijn hals lag. Die avond was het geen karveel dat oceanen bedwong, maar een weerbarstig gevaarte dat diep de golven in dook, het grote stuurwiel onbeheerd rondtollend, de lange schoten als littekens over het dek schietend. Maar ik liet niet los.
Hoeveel maanden en jaren zou ik in mijn eentje moeten bloeden? Hoeveel lepels bloed kon een lichaam verliezen voor de aldus gevormde rivier me zou meevoeren naar Cara, voor ik haar mond weer op mijn lichaam zou voelen?
Ik kneep mijn ogen stijf dicht, draaide me op mijn zij en wilde gaan slapen. Ik lag te snikken; het bed schudde ervan. Er zat meer leven in me dan ik kon verdragen.