Maandag

Ik was nat toen ik wakker werd, mijn lichaam schokkend onder haar spookachtige pols.

Drie volle seconden doezelen nadat ik met een klap de wekker had uitgezet, voor een enorme vuist me in mijn maag trof.

Ik bleef even doodstil liggen door de schok. Toen dreunden mijn voetzolen over de vloerplanken, mijn hand graaide naar de borstel. Een felle septemberzon scheen door het raam. Beha vastmaken met geoefende vingers, acht passen naar de badkamer, gezicht, tanden, oksels, acht passen terug.

De telefoon ging twee keer over, maar meneer Wall had hem al opgenomen. Ik hoorde zijn gedempte klinkers op de gang.

Ik had bepaalde technieken om emoties te doseren en de uren te laten verglijden. Ik wist vrijwel zeker dat het me zou lukken, aangezien ik ook andere dagen was doorgekomen die op hun beurt de eerste dag na iets onbeschrijflijks waren geweest. Als je alle voorgaande verliezen optelde konden ze samen misschien dit verlies benaderen. En op dezelfde manier, redeneerde ik terwijl ik een wijde rok en een blouse aantrok met mijn meest slobberige, grijze vest, zouden mijn krachten bij elkaar opgeteld worden en toereikend zijn. En anders? vroeg het resterende derde deel van een kapotte knoop, maar ik deed alsof ik het niet hoorde en pakte mijn schoenen. Blik neergeslagen, afgewend van alle dingen die herinneringen opriepen, wat zo ongeveer voor alles gold. Terwijl ik een dubbele strik in mijn veters legde, staarde ik naar de kale muur en zag de grijze vlek waar Cara de dag voor ze naar Griekenland was gegaan correctievloeistof op een vale plek had gesmeerd. Ik sloot mijn ogen en richtte al mijn aandacht op mijn veters.

Toen ik de zakken leeghaalde van de broek die ik gisteren had gedragen, kwam ik het 'Regelen'-lijstje tegen en nam een prikker met een schelp om het op het kurken bord boven het bureau te hangen, tussen een verfrommelde sticker met Cork Vrouwenweekend is genieten en een foto van een paar zomers geleden waarop Grace met een zeer verontwaardigde blik aan de hangmat bungelde. Hij was wazig, maar Grace was wel vaker wazig.

Toen ik de keuken in kwam, waren de gordijnen klam en was de ketel drooggekookt. Er zat een stinkende, zwarte vlek op de bodem. Ik wikkelde hem in een papieren zak, duwde hem diep weg in de vuilnisbak en kookte vervolgens een kopje water in een steelpannetje. De thee had een lichte knoflooksmaak.

Grace stond op zijn achterpoten aan de keukendeur te krabben, zijn woedende oranje kop tegen het glas gedrukt. Hoewel er een kattenluikje voor hem was uitgezaagd, vond hij het soms beneden zijn waardigheid om daar gebruik van te maken. Ik liet hem binnen en bukte me om hem te aaien, maar zijn ruggegraat kromp ineen onder mijn hand. Hij begon de koelkast kopjes te geven. Hij had al gegeten, maar wie was ik om hem beperkingen op te leggen in moeilijke tijden?

Toen ik het onbestemde vlees zag glimmen, werd de gedachte aan ontbijten me te veel. Meneer Wall was nergens te bekennen; hij moest een ketel water hebben opgezet en die vervolgens glad zijn vergeten, iets wat gezien zijn gebruikelijke nauwgezetheid even merkwaardig was als wanneer hij zonder broek naar zijn werk was gegaan. Ik krabbelde op het blok naast de telefoon: 'Mocht Kate bellen van het vliegveld, ik ben om negen uur terug - Pen.'

Tas om mijn pols, geld, zakdoekjes, autosleutels, nog meer zakdoekjes voor het geval ik hysterisch zou worden, en wegwezen. Grace probeerde met me mee naar buiten te glippen, maar ik hield hem tegen met de zijkant van mijn schoen.

Bij het rode stoplicht trapte ik op de rem en haalde met trillende vingers het kleine, zwarte driehoekje uit mijn oor. Niet dat de nonnen zo bij de tijd waren dat ze zouden weten wat het betekende als ik het vergeten was, maar als je toch van plan was om in de kast te blijven zitten, kon je maar beter zorgen dat het niet tochtte daarbinnen.

Het lampje boven de deur van zuster Dominicus was groen, dus ik kon met een gerust hart aankloppen. Als ik voor die deur stond, was ik meteen weer twaalf. Hoewel er redelijk wat tijd was verstreken tussen het moment waarop ik de bovenbouw had verlaten en het moment waarop ik weer was teruggekeerd om les te geven in de onderbouw, waar ik zelf nooit had gezeten, leek het toch soms alsof ik mijn hele leven een gevangene van Immac was geweest, met deze vrouw als mijn genadige bewaakster.

'Binnen, binnen!' De Dikke Dom toonde haar inspirerende maandagglimlach en een camelkleurige de-week-in-één-oogopslag agenda lag opengeslagen voor haar.

Ik schraapte mijn keel om mijn stem wat gewicht te geven. 'Ik ben bang dat ik een paar dagen vrij moet nemen, zuster.'

De vale, bruine mond vertrok.

'Ik begrijp dat het heel vervelend is dat ik er pas zo laat mee kom, maar ik weet het pas sinds gisteren.' Dit zou nog lastiger worden dan ik had gedacht.

'Dat zal ons rooster danig in de war sturen. Is er iets naars gebeurd, Penelope? Een sterfgeval wellicht?'

Ik knikte. Welk woord, van alle mogelijke woorden? 'Mijn vriendin is dood.' Het glanzende, notehouten kruis op zuster Dominicus' linnen borstkas hield mijn blik gevangen. Concentreer je, Pen, probeer overtuigend te klinken, je hebt jarenlang gelogen. 'Mijn huisgenote. Een ongeluk.'

Haar uilachtige ogen keken me aan. 'Arm kind. Ga even zitten. Wil je soms een kopje thee?'

Ik schrok toen ik merkte dat ik niet eens meer de fut had om met mijn ring zuster Dominicus' luchtpijp open te halen. Ik schudde mijn hoofd. Kon ik maar iets verzinnen, een gecompliceerd en veilig verhaal. Misschien een verloofde in een privé-vliegtuig, laten we hem Séamas noemen, laten we zeggen dat hij boven het Australische platteland uit de lucht is komen vallen en laat me met een zwarte sluier voor mijn ogen de halve wereld over reizen en vraag me verder niets meer, zuster. Maar nonnen hadden een goed geheugen en een van die oude besjes aan de onzichtbare eettafel van het klooster zou vast en zeker de link leggen tussen mij en de rouwadvertentie van dat arme, magere kind van Wall, die rooie uit dat ontwrichte gezin. Zo noemden ze dat, alsof ze dachten dat zodra de vrouw des huizes opstapte, de muren uit protest zouden verzakken en alle kinderen kuchend tussen de puinhopen achterbleven.

Zuster Dominicus wachtte gedurende een paar weloverwogen seconden op de tranen. Ik keek haar strak aan. 'Ik vroeg me af of ik misschien tot woensdag vrij kon krijgen - dan is de begrafenis - ik moet van alles regelen, er komt familie over - en dat ik donderdag weer begin.' Grammaticale regels hielden geen stand in haar aanwezigheid.

De non keek in haar agenda; het ritselen van de bladzijden die werden omgeslagen. 'Jammer dat je er niet aan hebt gedacht om gisteravond even naar het klooster te bellen. We zouden dat aardige meisje Dundalk misschien kunnen vragen, als het bij drie dagen blijft; ze is altijd blij met wat werk. Ik zou niet willen dat jouw klas achterop komt, zo vroeg in het semester.' Zuster Dominicus keek met de blik van een martelares uit de barok over de rand van haar dubbelfocusbril. 'Je kunt nu zeker niet even naar je klas toe gaan om ze zoet te houden tot ik dat meisje te pakken heb? Alleen maar even tot aan de middagpauze?'

Dertig gezichten doemden voor me op, vragen gillend. 'Nee zuster, dat zal helaas niet gaan. Ik moet een paar mensen van het vliegveld halen.'

'Niets aan te doen.' Met een gewichtige klap sloeg zuster Dominicus de agenda dicht. 'Dan zal ik zuster Barbara moeten vragen een oogje in het zeil te houden, als ze zich goed genoeg voelt. Ik zou graag even met je willen bidden ter verlichting, maar ik heb helaas geen tijd; zoals je weet, houd ik de samenkomst niet graag later dan 9:03. Je kunt ervan op aan dat ik alle kinderen zal laten bidden voor de zielerust van... hoe heette je vriendin ook alweer?'

'Cara.' Mijn keel kneep dicht.

'Van die arme Tara.'

Ik wilde de naam weer uit haar mond sleuren. Ze kende haar niet eens meer, nadat ze haar zes jaar lang meedogenloos had getreiterd met haar rode haar.

'Tja, Penelope, moge God ons allen zo'n snel einde gunnen.'

Ze kon nu elk ogenblik gaan zeggen dat de besten het eerst gingen. 'Tot donderdag, zuster,' mompelde ik en verliet achterwaarts haar kamer, alsof ik wegliep van een troon.

Ik liep als een zombie de trappen af. Robbie was bezig om de tekeningen van zijn kinderen op het prikbord te nieten; hij leek opgelucht dat hij eindelijk eens iemand zonder vlechten zag. Ik probeerde hem met een werktuiglijke glimlach voorbij te lopen, maar hij riep me na. 'Waar ga jij 's ochtends om negen uur naartoe?'

'Naar huis.'

'Bofkont,' zei hij, behoedzaam fluisterend.

'Familieomstandigheden,' zei ik; wat een afschuwelijk eufemisme. Opeens had ik ontzettende behoefte aan gezelschap. 'Als je nu vrij bent, zullen we dan ergens koffie gaan drinken?'

Robbie streek zijn pony uit zijn ogen. 'Alsof ik ooit vrij ben. Als ik al deze aardappelafdrukken heb opgehangen, moet ik nog zesendertig kinderen doodknuppelen.'

Ik keek naar de stempels van hartjes, clownsgezichten en iets wat wel wat weg had van een paarse champignon, keer op keer herhaald en steeds vager naarmate je lager op het papier kwam. Wat moest het heerlijk zijn om weer vijf te zijn en niets anders te doen te hebben dan stukjes uit een aardappel snijden.

'Maandagochtend, en ik snak nu al naar het weekend,' geeuwde hij. 'Ga je nog een keertje mee wandelen met Sheila en mij en de jonkies?'

'Een keertje op zondag, leuk. Bel me nog maar, goed?' zei ik, terwijl mijn stem begon te trillen. 'Als je het tenminste niet te druk hebt,' riep ik nog en stormde door de klapdeuren de zwoele buitenlucht in.

Op het grind van het parkeerterrein lagen geplette pruimen die uit een overhangende boom waren gevallen en een weke lucht verspreidden. Terwijl ik in mijn tas naar Minnies sleuteltjes graaide, liet ik mijn blik over het gras glijden. In de verte zag ik een rood uniform met soepele passen door de achtertuin lopen. Wie het ook was, ze was te laat voor het ochtendritueel. Rood haar dat vloekte bij haar trui. Kleiner ook; een veel saaier lichaam dan het lichaam waar het me even aan deed denken.

Als ik mijn ogen sloot, zag ik zonder enige moeite Cara weer voor me in haar schooluniform, ook al had ik gezien hoe ze het vol vuur verscheurde op de dag van het eindfeest. Ze had vooral een hekel gehad aan de rode kap; op een keer, toen ze zich verveelde bij de bushalte, had ze hem achterstevoren voor haar gezicht geknoopt. Ik moest haar de bus in leiden, terwijl zij herhaalde: 'Ik ben geen monster. Ik heb de olifantsziekte.'

Zolang ik haar kende, had ze eruitgezien als zeventienenhalf. Het sloeg als een vloedgolf over me heen, terwijl ik over het portier van de auto naar het roodharige meisje keek dat met ferme passen naar de zijingang liep, het destillaat van God mag weten hoeveel winterse middagen.



Tien minuten nadat de bel is gegaan, loop ik het hek van de school uit, mijn gabardine kap op, mijn gezicht bedekt voor het geval deze dag nog een regenbui in petto heeft. Ik ben met mijn gedachten bij de algebrales en de vraag of mama wel brood heeft gekocht.'s Winters heb ik altijd honger. Halverwege de bushalte hoor ik achter me voeten over het trottoir roffelen.

Cara, die ziek thuis hoort te liggen. Ik moet haar omhelzen, ze ziet er zo Sneeuwwitje-achtig uit in de kou.

'Blijf van me af.' Ze deinst achteruit.

'Sorry.'

'Straks worden we allebei van school gestuurd.'

'Vriendinnen omhelzen elkaar toch?' zeg ik ongelukkig.

'Niet in uniform.'

Ik ga naast haar lopen. 'Ik snap niet dat je tegen mij begint te katten, terwijl jij degene bent die zich heeft gedrukt.'

'Ik heb me niet echt gedrukt.' Als ik mijn blik over Cara's bleke gezicht laat glijden, slaat ze haar ogen neer. 'Ik ben vanochtend wel naar school gegaan,' zegt ze, 'maar toen ik uit de bus stapte, werd het me te veel. Omdat het donderdag is en zo.'

'Wat heb je tegen donderdagen?'

Ze werpt me een gekwelde blik toe. 'Geen tekenen.'

'Sorry, dat was ik vergeten.'

'Ik wist dat ik haar de hele dag niet zou zien, behalve als ik zou zorgen dat ik precies op het moment dat zij de lerarenkamer uitkwam, bij het prikbord stond.'

'Toe Cara, er is nog wel iets anders in het leven.' Ongewild laat ik mijn irritatie doorschemeren.

Ze blijft stokstijf staan, plotseling een kwaadaardige blik in haar ogen. 'Nee, dat is er niet. Wat heb je, ben je soms jaloers? Als jij niet kunt accepteren dat...'

'Dat heb ik altijd geaccepteerd.' Voorzichtig nu Pen, een iets mildere stem. 'Je weet toch dat je... dat wat jij voor mevrouw Mew voelt... dat ik je daarom nou juist zo bewonder.'

Cara knikt waardig en ze loopt weer met me in de pas. 'Dus je begrijpt dat ik het vandaag niet aankon. Het was beter om weg te blijven en van haar te dromen. Dat is voor haar ook beter, weet ik.'

We blijven staan bij de eik op de hoek en ik werp een steelse blik op de bushalte, zo vluchtig dat zij het niet merkt. Waarschijnlijk is hij al weg. 'En wat heb je dan de hele dag gedaan?'

'Een beetje op het protestantse kerkhof rondgehangen; ze hebben van die rare dubbele namen. En in de ijzerwinkel geschuild toen het begon te regenen.'

'Had je wel boterhammen gesmeerd?' Ik weet dat ik klink alsof ik haar moeder ben, maar ik kan het niet laten.

'Boterhammen met kaas, maar die heb ik thuis laten liggen; ik had toch geen hap door m'n keel kunnen krijgen.'

Mijn gezicht betrekt. 'Maar engel, je hebt eiwitten nodig. Wat heb je dan de hele dag gegeten?'

'Waarschijnlijk te veel ijs, want ik moest overgeven achter een grafbeeld van een meisje met vleugels. Ik hoop maar dat ze het niet erg vond.' 'Dit kan zo niet langer.' Mijn stem is feller dan de bedoeling was.

Cara staart me aan alsof ik een mes in haar borstkas heb gestoken. Haar volle onderlip steekt naar voren. 'Maar toen ik dat gisteravond aan de telefoon tegen je zei, zei jij van wel, als ik maar positief bleef denken en veel warme, troostende baden nam.'

Ik haal diep adem. 'Nee, ik bedoelde dat je door moet gaan met leven, dat je het wel aankunt - maar zo te horen kun je dat niet.'

'Ik kan het wel aan,' zegt ze verbaasd, terwijl ze haar pony uit haar ogen strijkt. 'Ik ben niet de zee in gerend of zo. Al had jij waarschijnlijk liever gezien van wel,' voegt ze eraan toe.

'Dat is niet waar.' Ik vind het altijd het moeilijkst om overtuigend te klinken als ik de waarheid zeg.

'Soms wel, dat durf ik te wedden. Je wist niet waar je aan begon, hè, toen we zeer-innige-vriendinnen werden?'

'Er staat ook wat tegenover,' zeg ik en haar lach is breder dan een schijf meloen. 'Goed. Hoe lang heb je daar rondgehangen?'

'Een paar uur, denk ik. Ik had mijn horloge thuis laten liggen, dus ik moest op de zon afgaan. Ik dacht dat je vandaag eerder uit zou zijn,' voegt Cara er kwijnend aan toe. 'Na wiskunde heb je toch twee uur vrij?'

Ik leun achterover tegen de heg, voel dat hij nat is en ga weer rechtop staan. 'Sorry, ik ben in de bibliotheek gaan zitten. Daar kan ik beter werken dan thuis.'

'Studie. Je houdt meer van boeken dan van mij.'

'Niet waar. Luister, engel, het spijt me echt dat ik niet eerder uit school ben gekomen, maar ik wil niet dat je met die kou over straat slentert.'

'Ja, baas.' Cara veert op, terwijl ze haar spuuglok om haar vingers draait. 'Mag ik nu met je mee naar huis?'

'Je weet best dat dat niet kan.'

Ze spert haar grijze ogen open tot ze de Verdrietige Deirdre is. Ze weet dat ik helemaal week word van die blik. 'Ik zal niet vervelend doen.'

'Het zou niet aardig tegenover mama zijn om op donderdag onverwacht bezoek mee te nemen.' 'Hoezo, heeft je moeder ook iets tegen de donderdag?'

'Nee, idioot. Papa krijgt op vrijdag uitbetaald.'

'Nou, en?'

Ik voel me bespottelijk opgelaten. 'Dus heeft mama nog geen boodschappen gedaan en hebben we misschien alleen maar witte bonen in tomatensaus in huis. En Gavin heeft natuurlijk weer een grote mond.'

'Ach,' zegt ze, haar voorhoofd nog altijd gefronst. 'Mijn vader doet om de dag boodschappen, geloof ik. En ik hou wel van witte bonen,' lacht ze.

'Schei toch uit.'

Ik ken niemand die zo snel op een andere tactiek kan overstappen als Cara. 'Zeg dan tegen je moeder dat ik geen trek heb. Ik wacht wel op jouw kamer.'

'Dat is nog zoiets: je hoort alles door die muren.'

'Ach, arme stakker. Je schaamt je toch niet?' Ze dartelt om me heen.

'Het heeft niets met schaamte te maken, maar het lijkt me zo'n sof om het huis uitgegooid te worden.'

'Wat nou sof? Je hebt mij toch nog, je ouwe ziv? Maar je ouders zetten je heus niet op straat.'

'Daar zou ik maar niet zo zeker van zijn. Bovendien zou het alleen maar erger zijn als ik dan wel mocht blijven maar ze me er vanbinnen uit zouden gooien, als je begrijpt wat ik bedoel.'

Mijn onsamenhangende woorden wekken Cara's medeleven en ze steekt haar koude hand diep in mijn gabardine zak, waar ze mijn duim voelt. 'Ik bedoel alleen maar dat ze er vast niet achter komen; we zien er net zo uit als alle andere meisjes die boezemvriendinnen zijn. Laat me nou meegaan, ik beloof dat ik deze keer geen gilletjes zal slaken.'

Mijn hoofd gaat heen en weer, zwaar als een marionet.

'Ah, toe, toe, toe. Dan zal ik met je tepels spelen.'

'Schei uit, ze kunnen je horen.' Ik sta toe dat er een lach in me opwelt. 'Waarom kun je niet gewoon naar je eigen huis gaan?'

Ze kijkt somber. 'Dat werkt me op m'n zenuwen.' 'Maar het is zo groot en jullie hebben zulke mooie meubels en je vader is zo aardig.'

Cara haalt haar vingers uit mijn zak. 'Hij verkeert het grootste deel van de tijd op een andere planeet. Als hij uit zijn werkkamer komt om te eten, zijn z'n vingers helemaal grijs van die schimmelige oude boeken. Het is een spookhuis sinds de anderen naar Amerika zijn gegaan. Als ik in de middelste slaapkamer kom, heb ik altijd het gevoel dat Kate kijkt of ik niet aan haar trofeeën zit en haar kleren pas.'

Ik dwing mezelf mijn hoofd niet naar de bushalte te draaien. 'Moet je horen, als je nu naar huis gaat, bel ik je om acht uur.'

'Zeven uur.'

'Als ik mijn biologie afheb. En dan kom ik morgenmiddag bij jou en gaan we naar het bos en dan zal ik een lach op je gezicht toveren.'

Cara kan, zonder van kleur te veranderen, de indruk wekken dat ze bloost. 'Als je dat echt wilt.'

Ik win terrein. 'En ik wil niet dat je met de volgende bus naar me toe komt en onder het keukenraam gaat zitten; mijn moeder is zich de vorige keer een ongeluk geschrokken.'

'Goed, zei ik toch? Maar wat moet ik vanavond dan doen?'

Ik wil niet bij de laatste horde ten val komen en spit in mijn geheugen. 'Vanavond is Top of the Pops-, misschien heeft die bloedmooie Mexicaanse de top-tien wel gehaald. En je kunt een lekker heet bad nemen.'

'Saaaaaaai.' Mijn zeer-innige-vriendin lacht en laat haar hoektanden zien.

'Ik bel je om acht uur.'

'Zeven uur. Pen?' Haar gezicht betrekt weer.

'Wat is er?'

'Vertel eens wat leuks.'

Ik draai me om, mild gestemd door medelijden. 'We zouden zaterdag kunnen gaan wandelen in de bergen.'

'Nee, over haar, mevrouw Mew. Ik zie haar nu het hele weekend niet.'

Een ingeving: 'De foto's van het schoolconcert zullen wel klaar zijn; dan heb je een foto van haar voor jou alleen.'

Cara's gezicht klaart op en betrekt meteen weer. 'Het is uitzichtloos. Zeg eens eerlijk, vind je dat ik me aanstel?'

'Nee, dat vind ik niet. Nog meer leuke dingen, eens even kijken. Het is al bijna weer Kerstmis.'

'Nu ben je echt ten einde raad.' Ze trekt een blaadje van de heg en legt het in mijn handpalm; er zit een platina druppel water op.

'Dag, schat.'

'Pen?'

Haar stem doet mijn ergernis verdwijnen en ik loop nogmaals terug. 'Ja?'

'Ik vroeg me af, hou je ook nog van me als ik weg ben?'

'Als je weg bent?'

'Als ik niet bij jou ben.'

'Zeker,' zeg ik. 'Waarschijnlijk nog meer.'

'Dat komt doordat ik een kleine, dikke klaploper ben.' Cara's gezicht straalt. Ze wuift met haar hand achter haar hoofd, terwijl ze in de richting van het stoplicht draaft.



Mijn gedachten kropen terug naar het heden, naar de hete bekleding van de autostoel die aan mijn benen plakt. Ik had nog zoveel te doen die dag, er lagen nog zoveel surrealistische klusjes op me te wachten; ik kon geen tijd verdoen met dagdromen over onze schooltijd.

Toen ik de auto voor het postkantoor had geparkeerd, sloeg ik meteen de achterpagina van de krant op, voor het eerst. Baby's en verlovingen en... Ja, ze hadden mijn bericht ontvangen en het ertussen gezet. Ze hielden die kolommen zeker vrij tot vlak voor het moment dat de krant naar de drukker moest. Maar hoe wisten ze hoeveel ruimte ze voor elke categorie open moesten houden? Misschien was er een soort formule om voor elke dag van het jaar het gemiddelde aantal overleden Irish Times-lezers te berekenen, gecorrigeerd naar seizoensafwijkingen zoals bedrijfsfeesten.

WA L L, begon het, als een leesboekje voor kinderen. WA L L, onverwacht, Cara, beminde dochter van lan en Winona. Wat zou ze die naam prachtig hebben gevonden; ze zou zich in het wilde weg aan iedereen hebben voorgesteld met: 'Hallo, Wall Onverwacht Cara is mijn naam. Geen bezoek aan huis, ging het verder; wat een discrete manier om de familie duidelijk te maken dat we ze niet met hun taarten over de vloer wilden. Haar familiekring, eindigde de rouwadvertentie, blijft verslagen achter. Die zin was van mij afkomstig, met een beetje fantasie kon ik daar ook onder vallen. 'Kring' klonk wel erg symmetrisch, maar het moest maar. Ik las de woorden nog twee keer over en probeerde het te geloven, maar het klonk alleen maar steeds onwaarschijnlijker.

Ik vouwde de krant dubbel en legde hem op de andere stoel. Het zonlicht sijpelde door mijn dichte wimpers. Ik wachtte tot ik zou beginnen te huilen, maar er gebeurde niets. Ik zag mezelf meestal als iemand die haar tranen makkelijk de vrije loop liet, heus niet alleen bij Het kleine huis op de prairie. Elke keer als Cara en ik weer een proefscheiding hadden, bracht ik gruwelijke middagen door in cafeetjes in de stad, waar ik met haar had afgesproken om 'erover te praten', terwijl de tranen in de Earl Grey-thee drupten. Maar nu ik hier in mijn eentje zat, kon ik niet lekker huilen omdat niemand het zou horen, niemand de tranen van mijn wangen zou vegen, niets me tot bedaren zou brengen, behalve een hoestbui, waarna ik zou voelen hoe het water op mijn wang een zoutkorst vormde. Daarom reed ik maar naar huis.

Hoewel ik pas om halftien terugkwam, was er nog geen bericht van het vliegveld. Verdomme, ik wist wel dat er iets mis zou gaan. Ik liep de keuken in, terwijl ik mijn vinger langs het rauhfaser- behang liet glijden, en vroeg me af of ze er Amerikaans uit zouden zien. Winona wel, natuurlijk; als ik meneer Wall mocht geloven, zag ze er al Amerikaans uit toen ze nog Winnie Mulhuddart heette en net uit Limerick kwam. Maar van Kate wist ik het niet. Een stevige bos donker haar, herinnerde ik me, meer krullen dan ik; de krullen waren inmiddels ongetwijfeld gekortwiekt. Een krachtige kaak; ik herinnerde me hoe die op een keer tijdens Frans met langzame bewegingen een met honing gevulde hoestbonbon had vermalen; ik had mijn ogen er niet van af kunnen houden. Ze zou zeggen: 'Pehhn' - nee, meer iets van: 'Peen, aek bel je wael.' Nee, sukkel, dat was het diepe zuiden. Hoe klonk een Boston-accent? 'Peen, kbel j'whel.' Waarom zou ze je trouwens bellen, idioot, als ze in je huis logeert? Haar huis, bedoelde ik. Of was het nu een beetje van ons allebei? Ik moest mezelf weer in de hand zien te krijgen.

Ik mocht in geen geval proberen indruk te maken op Kate Wall, hield ik mezelf voor terwijl ik onder een sputterende kraan het steelpannetje vulde. Geen gesteven katoenen servetten bij het eten, geen semi-dure wijn. Ze zou geen enkele behoefte hebben aan een troostende arm of een tampon of wat een voorkomende gastvrouw verder nog te bieden heeft. Ik moest ook geen ingewikkelde recepten proberen te maken; we hadden het over een vrouw die waarschijnlijk sushi serveerde als ze mensen te eten kreeg. Cara had weleens verteld hoe haar zus koekrolletjes maakte die ze in de juiste vorm drukte met het handvat van een houten lepel. Ze had het me zelfs een keer voorgedaan met een balpen, in volle ernst.

Ik bracht meneer Wall een kop koffie, maar zijn werkkamer was verlaten; waarschijnlijk was hij om tien over halfhegen naar zijn notehouten kamer in de Wotherby-bibliotheek gelopen, zoals elke ochtend. Als je vurig wenste dat dit een ochtend was als alle andere, was het misschien ook maar het best om te doen alsof. Dan was je misschien in staat om af en toe je persoonlijke ellende een paar seconden te vergeten en weg te zinken in een verrukkelijke alledaagsheid. Ik zette de koffie op een stapeltje Rare Book Digest om af te koeien en bekeek zijn verzameling cassettes van componisten van wie de naam steevast met een B leek te beginnen.

Boven op zijn muziekinstallatie lag het notitieblok dat we altijd beneden naast de telefoon hadden liggen. 'Garda O'Connor,' stond er bovenaan, gevolgd door: 'rond tien over één, taxi van achteren geraakt, één inzitt., alcoholgebr. niet uitgesl. Beide chauffeurs ernst, verw.' Hierna volgde een leeg stuk en vervolgens, onderaan: 'C. geen gordel, hoofd tegen voorruit geslagen, onm. ingetreden.' Ik staarde naar de woorden alsof het hiërogliefen waren die langzaam ontcijferd werden. Waarschijnlijk was het de politie geweest, dat telefoontje van vanochtend. Ik vroeg me af waarom meneer Wall deze stenografische aantekeningen had gemaakt. Vertrouwde hij zijn oren niet bij het vernemen van zulke groteske feiten? Terwijl de wijzer van de klok zacht schrapend naar vijf over tien gleed, dronk ik zijn koffie zelf maar op, in drie slokken.

Telefoontjes plegen, boodschappen doen, lakens verschonen, mompelde ik keer op keer, als een rijtje eisen bij een demonstratie. Er dwarrelde stof op toen ik de trap af liep. Ik leunde tegen de spiegel in de gang en sloeg de dichtbeschreven bladzijden van Ca- ra's Snoopy-adresboekje om. Ik begon met De Zolder van de Amazones, die in meer dan een opzicht boven aan de lijst stond.

Natuurlijk was het uitgerekend Sherry die de telefoon aannam; ik herkende haar hese lachje. 'Met wie? O, Pen van Cara. Sorry, hoor. Moet je horen, kun jij tegen haar zeggen dat ik mijn tandenborstel terugwil? Ik dacht er net aan, we hebben hem op het laatste moment nog gevonden en toen heeft zij hem in een zijvakje van haar tas gedaan.'

'Ik denk niet dat...'

'Het is een gele. Hoe gaat het met je, Pen? We hebben zo'n héérlijke vakantie gehad, heeft Cara je alles al verteld? De laatste dag op het strand hebben we nog een wedstrijdje gedaan om te kijken wie met haar mond bij haar tepels kon.'

Ik opende mijn lippen tegen de hoorn, maar er kwam geen geluid uit.

'En, hoe is het met jou?' ratelde ze verder. 'Heb je het magere Ierse zonnetje nog gezien terwijl wij weg waren?'

'Zo af en toe.'

'Vandaag is het echt een stralende dag, ik kan niet anders zeggen. De rozen zijn helemaal verschrompeld, echt te gek. Je moet een keertje komen om naakt te zonnen op ons klaverveldje.'

'Dat zal niet gaan, vrees ik.' Dit gesprek was niet langer op te brengen. 'Is Jo er misschien? Mag ik haar even? Ik moet...'

'Tuurlijk, wacht even, ze is yoghurt aan het maken.' Een luid gekraak in mijn oor; Sherry had de hoorn waarschijnlijk van het kastje laten vallen, zodat hij nu in een varen bungelde. Even had ik de aanvechting om neer te leggen en naar de keuken te gaan om mijn rammelende maag te vullen. Maar Jo zou me ongetwijfeld direct terugbellen.

'Hoe gaat-ie?' Haar stem dreunde in mijn oor.

'Ik hoop dat je je handen hebt afgeveegd,' zei ik, 'anders ontstaat er een geheel eigen cultuur in de hoorn van je telefoon.'

'Dat bedoelen ze nou met "lesbische subcultuur", het is een soort yoghurt.'

Ik had mijn hoofd al in mijn nek gegooid en gelachen, voor het weer tot me doordrong. Kon ik het gesprek geleidelijk tot een wat minder luchtig niveau terugbrengen of zou ik met geweld een rouwstemming moeten afdwingen?

'Maar goed, waar bel je voor?'Jo's klinkers klonken erg Dublins en lagen prettig in het gehoor. 'Heeft Cara iets vergeten?'

'Nee. Nou ja, niet dat ik weet.' Stel je niet aan, haal diep adem, je longen zitten niet dicht. 'Maar ze... Ik kan het nu niet zeggen, ik bel je nog wel.'

'Wat je wilt.'

Jo's vriendelijkheid bood me een houvast en dus vertelde ik het. Mijn stem klonk opmerkelijk vast; ik hoorde de zin in de verte. Ze zei een hele poos niets. Ze zei niet dat ze het vreselijk voor me vond. Uiteindelijk schraapte ze met veel geraas haar keel en zei: 'Het is nog niet helemaal tot me doorgedrongen.'

'Dat geldt voor mij ook.'

Er volgde een stilte. Ik dacht dat ik Jo binnensmonds hoorde vloeken, maar ik wist het niet zeker. Daarna zei ze, op de haar typerende praktische toon, dat ze zeker wist dat ze allemaal zouden komen woensdag, behalve Sherry, omdat die had gezworen nooit van haar leven meer een voet over de drempel van een katholieke kerk te zetten, maar ze zou vast wel naar het kerkhof komen.

'Goed.'

'O, trouwens, hebben jullie... Weet haar familie het, van jullie?'

Ik liet mijn slaap tegen de koele spiegel rusten en keek naar de rode adertjes in mijn ogen. 'We hebben het nooit met zoveel woorden gezegd. Er zijn mensen die hun huis of hun baan kunnen kwijtraken, snap je? We kunnen niet allemaal plompverloren...'

'Je hoeft niet meteen in de verdediging te schieten,' zei Jo. 'Ik vroeg me alleen af of we ons een beetje gedeisd moeten houden met de T-shirts.'

'Welke T-shirts?'

'Nou ja, op Mairéads nieuwste aanwinst staat: "Voor een clit met pit"; ik wilde je maar even waarschuwen.'

'Jezus, laat haar alsjeblieft gewoon een zwart T-shirt aantrekken.'

'Komt in orde.' Opnieuw een lange stilte. 'Weet je, het verbaast me dat je je nog zo goed houdt. Red je het?'

'Totnogtoe wel.'

Jo wilde weten of ze iets kon doen, mensen bellen of zo; ze veegde mijn beleefde weigering van tafel. Ik las haar alle namen en telefoonnummers uit het adresboekje voor die me iets zeiden; hèt was een enorme opluchting om dat uit handen te geven. Ik nam aan dat Jo, die de veertig was gepasseerd, dit al eens eerder bij de hand had gehad. Ik vroeg me af in wat voor bewoordingen ze het bericht zou achterlaten op antwoordapparaten door heel Dublin: 'Dag, dit is Jo Butler. Ik bel in verband met Cara Wall. Ze kan zelf niet bellen, omdat ze...'

Zodra Jo was uitgepraat, beloofde ik mezelf, zou ik de tuin in gaan en mijn hersens laten verschroeien in de zon. Het licht verblindde mijn linkeroog toen ik tegen de spijlen van de trap leunde. Het raampje boven aan de trap was vuil en zat vol spinnewebben; daar moest ik iets aan doen. De Walls die thuiskwamen moesten niet denken dat ik hun huis liet verslonzen.

'... terwijl ik eigenlijk niet eens kan zeggen dat ik haar zo goed kende.'Jo leek enigszins te bedaren. 'Eigenlijk alleen van deze zomer. Dit is niet te bevatten.'

Ik sloot mijn oren voor haar. De laatste regenbui had streperige vingerafdrukken achtergelaten op het raam.

'En jullie hadden zoiets bijzonders samen, Pen. Ik kon merken dat ze veel van je hield. Weet je, ik heb altijd gevonden dat het er eigenlijk niet om gaat of je relatie monogaam of open of wat dan ook is, het gaat om de kwaliteit ervan.'

'Pardon?'

Een lichte aarzeling aan de andere kant van de lijn. 'Nou ja, jullie wilden niet zo'n klef stel zijn dat het alleen met elkaar deed, toch?' vroeg Jo. 'Voor zover ik van Cara begreep, hadden jullie een heel sterke band, maar ook genoeg ruimte om adem te halen. En ik weet uit ervaring dat je nauwelijks kunt ademhalen met dat monogamie- gedoe.'

'Ik wel.'

'Sorry?'

Vriendelijk en vernietigend liet ik de woorden uit mijn mond rollen. 'Ik ben Cara dertien jaar lang trouw gebleven. Ik ben niet één keer met een ander naar bed geweest. Wat vind jij, Jo, ben ik dan monogaam?'

Stilte aan de andere kant van de lijn.

'Ik wist natuurlijk best dat zij een scharreltje achter de hand had, of op zolder, liever gezegd. Ik wist alleen niet dat ze rondbazuinde dat we een open relatie hadden. Maar wat ik me afvraag, nu je er toch over begint: was het Sherry?'

Jo antwoordde met een klein stemmetje. 'Ik denk dat we hier beter niet nu over kunnen praten. Het spijt me dat ik je van streek heb gemaakt.'

'Nee, nee, het geeft niet. Tot woensdag,' besloot ik het gesprek, bijna opgewekt, en legde de hoorn neer, waarbij ik ervoor zorgde hem niet op de haak te smijten.

Diep ademhalen tot de helm om mijn hoofd iets minder knelde. Jo bedoelde het niet slecht. Zij kon het niet weten. Ik mocht het niet op haar afreageren. Ik zag mijn eigen gezicht in de spiegel. Zo dichtbij, krijtwit en monsterlijk. Het glas was beslagen door mijn adem en mijn neus had er vegen op gemaakt. Ik zocht een paar doekjes in de kast onder de trap.

Tegen lunchtijd had ik alle spiegels en ramen in het hele huis gedaan, behalve die in de achterste slaapkamer. Ik zat in de met roest bedekte vensterbank, mijn voeten onder Cara's bed gehaakt voor houvast, en leunde achterover uit het raam in een poging een spinneweb van de buitenkant van de ruit te verwijderen. De laatste keer dat de buitenboel was gedaan, was in het voorjaar geweest, herinnerde ik me. Cara was op de ladder geklommen terwijl ik de binnenkant schoonmaakte. Ik steunde net heel ongemakkelijk met mijn knieën op de radiator in de achterste slaapkamer toen van achter de klimop haar manische grijns opdook. Ik sprong op, maar haar kon niets gebeuren. We leunden tegen het raam voor een kus, een halve centimeter koel glas tussen ons in. Haar ogen gingen dicht en haar tong ontsnapte aan haar lippen, maar zodra ze zand en spinnewebben proefde, trok ze een vies gezicht, pakte haar schoonmaakmiddel en spoot een cirkel op het raam om onze gezichten weg te wissen.

'Hallo, hallo.'

Ik schrok op uit mijn dagdroom en tuurde over mijn schouder naar beneden. Het sjaaltje dat ik om mijn haar had geknoopt, gleed voor mijn ene oog. 'Ja?' riep ik.

'Ik ben op zoek naar meneer Wall. Of mevrouw O'Grady. Ik heb net aangebeld.'

Ze zou het kunnen zijn, alleen had ze geen bagage bij zich. 'Ben jij Kate? Ik kom eraan,' riep ik en wrong mezelf uit de vensterbank. Een blik in de spiegel maakte me duidelijk dat ik niet veel meer kon doen dan mijn sjaaltje weghalen en een verfomfaaide glimlach te voorschijn toveren.

Toen ik de voordeur opendeed, hijgend en wel, dacht ik dat er niemand was. Toen stapte ze uit de overhangende kamperfoelie naar voren. 'En, is mijn vader thuis?'

Wat een afstandelijke stem, na al mijn verwachtingen. De huid donkerder dan ik me kon herinneren, alles donkerder. De krullen waren er nog, maar meer achterovergekamd. 'Op het moment niet, maar kom binnen, kom binnen,' kakelde ik. Kate veegde haar pumps op de mat. Mijn handen waren plakkerig van het schoonmaakmiddel; ik kon haar geen hand geven. 'Nou. Welkom thuis.'

'Bedankt, maar het is mijn huis niet.' Ze liep langs me, de gang in. Kleiner dan in mijn herinnering, of misschien was ik wel gegroeid. Het was alsof ik boven haar uittorende.

'Zit je moeder nog in de taxi?'

'Nee, helaas. Ik heb haar gisterochtend gebeld. Ze moest een openingslezing geven op een conferentie in Detroit. Dat kon ze onmogelijk op zo'n korte termijn afzeggen.'

Ik zoog op de binnenkant van mijn lip.

Kate draaide zich om. 'En jij bent?'

Ik keek haar wezenloos aan en stak mijn handen diep in de zakken van mijn vest. 'O, ik ben Pen. We hebben elkaar aan de telefoon gehad.'

Een schuldbewuste glimlach gleed over haar gezicht; de beenderen leken te verschuiven onder de huid. 'Neem me niet kwalijk. Ik dacht... Nou ja, het kwam door dat doekje.'

Een golf van schaamte begon in mijn nek. Ik keerde me van haar af en zei: 'Nee, we hebben helaas geen werkster, we moeten het stellen met mij en een fles schoonmaakmiddel, twee keer per jaar. Kom verder, dan zet ik even thee. Of koffie, als je... Heb je geen bagage?'

We hadden het over de schandalige laksheid van het personeel op de luchthaven, terwijl ik haar trenchcoat in de uitpuilende kast hing. Ik zei dat ik haar met alle plezier van het vliegveld had willen halen; zij zei dat het haar makkelijker had geleken een taxi te nemen. Toen viel haar oog op iets achter me. 'Mijn god,' fluisterde ze, 'hij heeft mijn duffelse jas nooit weggegooid.' Ik deed een stap opzij. De stijve kap viel naar voren en de mouwen deinden op en neer toen ze hem bij de kraag oppakte.

Ik grinnikte even zachtjes om de stilte te verbreken. 'Die houtjetouwtje sluitingen heb ik in geen jaren meer gezien. We hebben een doos met oude kleren voor liefdadige instellingen...'

'Hier kun je een kind van de jaren negentig niet in laten lopen.'

'Jawel, dat vinden ze prachtig.'

Vol minachting schudde Kate de jas uit. 'Eén groot stofnest. En kijk, het onderste houtje is eraf.'

Als een zuster in het kwaad hield ik de achterdeur open terwijl Kate de tuin in liep. Ze stopte de grijze jas diep weg in de vuilnisbak. Halverwege onze eerste lach bedacht ik dat we eigenlijk min of meer vreemden voor elkaar waren en richtte mijn aandacht op de steelpan. Toen ik zag dat ze over mijn schouder meekeek, legde ik uit dat er een ongelukje was gebeurd met de fluitketel.

Het kletteren van de theelepeltjes overbrugde de gaten die vielen tussen zinnen over het weer dat zo ongebruikelijk was voor Ierland. Ik wilde zeggen dat ze wel wat kleren kon lenen tot haar bagage terug was van de omweg over Zürich, maar één blik op haar suède schoenen ontnam me de moed. Toen de koffie eenmaal was ingeschonken, vroeg ik plompverloren: 'Wil je weten hoe het gebeurd is?'

Kates oogleden knipperden. 'Vertel maar.'

Ik merkte dat het hielp als ik korte zinnen gebruikte en deed alsof ik het journaal voorlas. 'Het was net na enen, zaterdagnacht. Cara zat in een taxi, op weg van het vliegveld. Ze was met een paar vriendinnen naar Griekenland geweest.'

'Met z'n hoevelen zaten ze in die taxi?'

'Nee, alleen zij, de anderen waren al weg, zij moest op haar bagage wachten.'

Kate knikte, zakelijk.

'Het schijnt,' vervolgde ik, 'dat er een auto van achteren op die taxi is geklapt. Ze vermoeden dat hij dronken was.'

'Heeft hij...'

'Beide chauffeurs zijn gewond. Maar zij hadden hun gordel om. Cara zat achterin omdat het een taxi was, snap je? Als het een gewone auto was geweest, had ze waarschijnlijk voorin gezeten, waar ook een gordel was. Maar alleen bij nieuwe auto's zijn ze ook op de achterbank verplicht. Die taxi was waarschijnlijk al wat ouder. Ik weet niet hoe de wet in Amerika is, maar zo is het hier.'

Ze zat nog steeds te knikken.

'Meer weet ik ook niet,' besloot ik, bijna vrolijk. 'Woensdag is de begrafenis; dan is je bagage vast wel weer boven water.'

'Anders kan ik dit altijd nog dragen,' zei Kate, terwijl ze haar blik over haar donkerbruine broekpak liet glijden. 'Maar ik ben bang dat de familie er schande van zal spreken. Ik neem aan dat de familie op de hoogte is gesteld?'

'Dat zou meneer Wall vanavond doen,' zei ik.

Dit was duidelijk alles wat er over deze zo cruciale gebeurtenis gezegd zou worden. Ik ratelde verder: 'Ik heb nooit goed begrepen waarom mensen zwart dragen bij' - plotseling kon ik het woord niet over mijn lippen krijgen - 'dit soort gelegenheden.' Ik nam een slok thee en ging verder. 'Zwart is tegenwoordig heel chic, je hoeft je niets te ontzeggen door het te dragen. Beige, ja, dat zou pas een vorm van ascese zijn voor de mondaine rouwdrager.'

'Ik heb zwart altijd wel stijlvol gevonden,' zei Kate met een geeuw achter haar korte, goed verzorgde nagels. 'Het beeld van de treurende weduwe.'

Dat ben ik, dacht ik, ontdaan: de treurende weduwe. Ik rammelde plotseling van de honger en bedacht dat ik de hele ochtend nog niets had gegeten. 'Een stukje kaas?' Ik pakte de schaal met restjes uit de koelkast en hield die haar voor.

'Ik ben nu veel te moe, maar toch bedankt.'

Ik viel aan op het lekkende puntje Brie. Het liet me koud of ze me ongevoelig vond.

'Mijn moeder droeg altijd een kanten voile als ze naar de begrafenis van een non moest,' ging Kate verder. 'Die stierven als vliegen in de koude jaargetijden.'

'Tegenwoordig moeten ze langer in leven blijven; de bron van nieuwe geroepenen is bijna opgedroogd. Maar zuster Dom heeft het eeuwige leven.'

Kates zware wenkbrauwen trokken naar elkaar toe in een blik die mijn maag zich nog goed kon herinneren. 'Pardon?'

Ik voelde me belachelijk omdat ik zo over de nonnen zat te kwebbelen. 'Wat zouden we zonder ze moeten, hè?' vroeg ik.

'Er was een boek over nonnen, een paar jaar geleden. Een groot succes in de Verenigde Staten,' vervolgde ze, terwijl haar knokige vingers een cracker in tweeën braken.

Het kattenluikje zwiepte open en daar was Grace, die aan mijn stoelpoot begon te krabben; ik duwde hem weg.

'De meesten gingen in het klooster omdat ze verliefd waren op een koorzuster en dachten dat het platonisch was.'

Ik klopte op mijn knie en Grace sprong omhoog, stootte zijn hoofd tegen de tafel en deed alsof er niets gebeurd was. Hij likte een kruimeltje cracker op. 'Ik moet de eerste keer nog meemaken dat een koorzuster gewijde gedachten bij iemand oproept,' zei ik luchtig, terwijl ik de kat achter zijn oren krabde, die de kleur hadden van geroosterd brood. 'Herinner jij je zuster Lucas nog? Absoluut amuzikaal, maar evengoed dol op muziek. Ze kwam altijd halverwege "Goddelijk Hart van Jezus, bron van alle deugden" door de klapdeuren stormen en riep dan: "Harder, meisjes! Harder!'"

Kates wenkbrauwen trokken weer naar elkaar toe. 'Hoe zou ik jouw koorzuster moeten kennen?'

'Ze was onze koorzuster niet, ze kwam gewoon langs,' zei ik. 'Je was er zelfbij. Op Immac.'

'Immac? O, Maria Immaculata. Sorry hoor, mijn hersenen zijn aangetast door de jet lag. Maar hoezo, heb jij daar dan ook op gezeten?'

Grace bleef aan mijn broek hangen terwijl ik opstond, en sprong toen weg. Ik liep naar de kast voor wat mosterd om mijn tanende eetlust op te wekken. 'Ik zat bij jou in de klas, CaitMaire Fionnuala Wall,' zei ik over mijn schouder.

'Dat meen je niet! God allemachtig, dat wist ik helemaal niet.' Kates stem viel terug in de Ierse intonatie. 'Ik heet alleen geen Cait meer, tegenwoordig.'

'Dat weet ik.'

'Ik laat me door niemand meer zo noemen sinds ik bij m'n gezonde verstand ben.'

'Ik zal eraan denken.'

'Wat een toeval. Kleine wereld, Dublin.'

'Het is geen toeval.' Ik knabbelde op een korstje van de kaas. 'Zo ken ik Cara. Heeft ze je nooit verteld wie ik ben?'

'Weet je, ik heb de afgelopen jaren alleen met kerst een kaartje van mijn vader gekregen, met een grote C eronder gekrabbeld.'

Ik was op mijn nummer gezet. Met een rode kop richtte ik al mijn aandacht op het laatste stukje cracker. Ik had het kunnen weten, natuurlijk; er was tenslotte geen enkele reden waarom Cara iets over mij had moeten zeggen.

Kates kastanjebruine ogen namen me van top tot teen op. 'Jij was toch niet de aanvoerder van ons hockeyteam?'

'Dat was Penelope Pearse.'

'Wie was jij dan?' vroeg ze, terwijl ze met haar vingers het haar naar achteren streek.

'O, niemand,' zei ik. Mijn kopje liet een natte kring achter op het hout; ik veegde hem met mijn hand weg. 'Ik kwam pas in het vierde jaar op Immac, toen we naar het zuiden van de stad verhuisden. En toen ik een potje van het proefjaar had gemaakt, werd ik in Cara's klas gezet om het over te doen.'

'Wacht even, het begint me te dagen. Was jij...' Kate viel stil. Ik zag dat ze probeerde het zo tactvol mogelijk te zeggen. 'Het meisje dat ik in gedachten heb was veel kleiner. En ze droeg haarspelden om het haar uit haar gezicht te houden.'

'Dat was ik,' zei ik enthousiast. 'Ik was in die tijd echt een mager opdondertje; dat stond me niet. En die haarspelden ook niet.'

We lachten naar elkaar. 'We zagen er allemaal bespottelijk uit in dat uniform,' zei ze.

'Behalve Cara. Haar haar had precies de kleur van de stof.' De woorden stierven weg. Ik nam de laatste slokken koffie.

Ik liet Kate geeuwend boven haar kopje achter en haastte me naar boven om schoon beddegoed te pakken. Vijf onzevaders terwijl ik in de middelste slaapkamer de lakens instopte. Hier had in geen jaren meer iemand geslapen, de archivaris die meneer Wall te logeren had gehad was de laatste geweest. Ik zette het raam een stukje open. De zware geur van pasgemaaid gras steeg op uit de tuin van de buren, waar de tandarts met het verbrande, kale kruintje aan het maaien was.

Toen ik door de gang liep, bleef ik voor de glazen deur staan. Kate en de kat namen elkaar op. Ze pakte een stukje cheddar en hield het ter hoogte van haar enkel; Grace sloeg er geen acht op. Zijn staart kringelde door de lucht terwijl hij wegliep.

'Let maar niet op hem, hij heeft een lastig karakter.'

Kate keek op en legde de kaas weer terug op de rand van de snijplank. 'Ik weet nooit goed hoe ik met dieren moet omgaan.'

'Ach, Grace is een lastig exemplaar.'

'Waarom heet hij Grace? Dat klinkt zo...'

'Vrouwelijk?' Ik zette de kaasplank terug in de koelkast. 'Tja, toen Cara hem redde uit een failliete gezondheidswinkel, zat ze midden in een progressieve fase waarin ze dacht dat het patriarchale systeem uitgehold kon worden door jongens zo op te voeden dat ze meer op meisjes zouden gaan lijken. Hij was het enige jonge exemplaar van het mannelijk geslacht waarop ze het kon uitproberen.'

Kate liet dit op zich inwerken. Ik merkte dat alleen al het vocabulaire uit het leven van haar zus haar vreemd was. 'Maar waarom dan Grace?'

'Zie je die witte poot van hem? Dat heeft wel iets van zo'n Grace Kelly-handschoen tot net over de elleboog, vind je niet?'

De kat, nooit eens bereid om mee te werken, verschool zich in de voorraadkast.

'Kom daar eens vandaan.' Ik pakte hem in zijn nekvel en zette hem op mijn borst. 'Toen hij heel klein was, wilde hij daar altijd slapen, tussen de uien. Hij gooide steeds blikjes om en daarom hebben we hem ook Grace genoemd, omdat hij elke vorm van gratie mist.'

Kate hield een hand voor haar mond en gaapte. Waarom zou ze ook geïnteresseerd moeten zijn in de details van ons gezinsleven? Ze was alleen maar op doortocht. Grace sloeg zijn nagels in een borst onder mijn vest; ik trok hem los.

'Ik kan me je nu wel weer herinneren,' zei ze, terwijl ze achter me aan naar boven liep.

Ik bromde, weinig overtuigd.

'Het komt allemaal weer boven. We zaten te klieren bij het koor, hè?'

'Af en toe.'

'Gek hoe alles uit je geheugen gevaagd lijkt te worden als je ergens anders gaat wonen. Ik heb in geen jaren meer aan Immac of dit huis gedacht. Maar zodra we de landingsbaan op het vliegveld van Dublin raakten, kwam het allemaal opborrelen.'

'Als een blik wurmen?'

'Meer als een blikje soep. Allemaal details die tot één geheel versmolten.'

Ik hield de deur van de middelste slaapkamer open om Kate voor te laten gaan. Ze keek de kamer rond alsof er iets miste.

'Volgens mij is er nauwelijks iets veranderd, afgezien van het behang.'

'Ik had toch altijd al een hekel aan die bloementoestand,' zei ze, terwijl ze haar jasje over de bureaustoel hing. Ze liet haar vinger over de inscriptie onder een zilveren beeldje van een speerwerpster glijden; haar vingertop was grijs toen hij eraf kwam. Ik voelde een schuldgevoel opkomen. Ja, Jezus, ze kon toch moeilijk verwachten dat ik 's avonds laat nog eens de trofeeën uit haar schooltijd ging afstoffen?

'Waren er ook sporten waar je nooit een prijs bij hebt gewonnen?' vroeg ik.

'Ik was helemaal niet zo goed. Dit zijn allemaal speelgoeddingetjes.' Haar stem als een doos die dichtsloeg.

Ik bood aan om een wekker te halen; die had ze niet nodig. Een glas water? Nee, het was goed zo. Een asbak, voor het geval ze rookte? Niet meer. Ik trok me terug en vroeg me af hoe iemand zo plotseling kon omslaan van gezellig in gesloten.

'Het gaat goed, Pen,' zei ik binnensmonds op de trap. Een welbestede ochtend, alle ramen gelapt. Nu moest ik iets bedenken om de middag door te komen. Jammer dat de dienst niet thuis werd gehouden, bij nader inzien, want dan was ik de hele dag, plus dinsdag, in de weer geweest met hapjes maken en tafelkleden strijken. Maar nu kon ik toch moeilijk voor halfzes aan het eten beginnen. Tweeënhalf uur, zo lang was dat niet; de kopjes afwassen, de composthoop verzorgen. Ik zou de hangmat nog niet uit de pereboom halen, het was nog altijd zomers, Cara zou het zo gewild hebben. Zij vond het altijd vreselijk als hij eruit gehaald werd, bedoel ik. Net als met de kerstboom, die in het grote huis altijd overdadig was versierd met witte lichtjes en engelenhaar, heel anders dan het kitscherige bouwwerk van mijn moeder. Van Cara moest ik de boom een keer tot 14 januari laten staan en toen was het hele vloerkleed bezaaid met dennenaalden.

Tussen de onderste trede en de keukendeur voelde ik alle energie uit me wegstromen. Het leek me al te veel gevraagd om te blijven ademhalen, telkens maar weer, laat staan om me een middag verdienstelijk te maken in het huishouden. Ik pakte een glanzend tijdschrift van de plank in de gang. Het was zo oud dat ik waarschijnlijk vergeten was wat erin stond, zodat alles me nieuw zou voorkomen. Ik stak het in de zak van mijn vest, zocht mijn sleutel en liep naar het bos.

Eigenlijk grensde het grote huis aan het bos, waardoor meneer Wall bang was voor groepjes opgeschoten jongeren, maar de muur was te hoog om eroverheen te klimmen. Ik moest naar het hek aan de voorkant lopen en toen langs een bungalow waar ze een valse terriër hadden die altijd wachtte tot je in dagdromen verzonken langs zijn houten hek liep om dan keffend op je voeten af te stuiven en je een hartstilstand te bezorgen. Dat kleine misbaksel kon me vandaag niets maken; als ik hem in het oog kreeg, kon hij een trap krijgen.

Troostend viel het zonlicht op mijn half gesloten ogen, terwijl ik de verlaten laan insloeg. Langs de bungalow, het beest was nergens te bekennen. Mijn stap vertraagde toen het zweet mijn knieholten verkoelde. Altijd als ik een uurtje vrij had ging ik naar het bos, wat in de praktijk neerkwam op vrijwel elke dag. Het was een van de weinige plekken in Dublin waar je nog iets van de wilde natuur kon proeven, al werden er elk jaar wel weer een paar bomen gekapt.

Lang voordat ik de Walls kende, ging ik er al één keer per week met de bus naartoe. Mama had liever gezien dat ik bij de padvindsters was gebleven en medailles voor Punctualiteit of Naaikunst had gewonnen, maar ik bracht mijn zaterdagen liever in het bos door. Later, toen Cara en ik zeer-innige-vriendinnen werden, gingen we er ook altijd heen en renden dan met handenvol bladeren achter elkaar aan en kusten elkaar in de spleten tussen de rotsen. De laatste jaren was ze steeds minder vaak meegegaan; ze zei dat ze het een beetje saai begon te vinden en of ik het erg vond als ze thuisbleef om de Spare Rib te lezen. Voor Cara was een wandeling pas een wandeling, plaagde ik haar dan altijd, als er sprake was van een verweerde kaart, gerimpelde dorpsbewoners en de dreiging van mist, die elk moment vanaf de bergtoppen kon neerdalen. Het maakte me eigenlijk niet zoveel uit. Ik vond het wel leuk om haar dubbelgeklapt in de zitzak, met een bierglas vol jasmijnthee, achter te laten als ik ging wandelen. Maar ik kon me niet voorstellen wat ze er saai aan vond. Hoe konden bomen nou saai zijn?

Vandaag hing het hek open, de verf afgebladderd door de hitte. Er waren minder mensen dan ik vanwege het weer had verwacht; misschien lagen ze allemaal topless in hun achtertuin om de laatste kans op een septemberkleurtje aan te grijpen. Op weg naar de rotsheuvel zag ik alleen een cockerspaniël met het obligate gezinnetje dat achter haar aan slenterde. Toen ik de top van de rotsen had bereikt en mijn heupen in een warme spleet liet zakken, waren ze uit het oog verdwenen.

Vijf minuten, Pennekind, hield ik mezelf voor, en dan haal je dat tijdschrift te voorschijn; anders begin je te snikken en dat is veel te vermoeiend met dit weer. Maar gek genoeg was ik helemaal niet bang dat ik zou gaan huilen. Mijn huid was uitgedroogd, het plekje op mijn rechterooglid begon weer te jeuken. De kunst was om alleen maar aan de vervelende momenten te denken, leek het. De fijne momenten waren verraderlijk. Gisteravond, bijvoorbeeld; dat was niet verstandig geweest, om mezelf te verliezen in zoete herinneringen aan haar op het dak van het klooster. De uren na die herinnering waren gruwelijk geweest. Het was makkelijker om zonder al te veel emoties terug te denken aan de eindeloze discussies (zoals wij onze ruzies noemden), misschien wel omdat elke zin tot vervelens toe werd herhaald.

Na het eerste jaar van onze relatie, besefte ik nu, had ik Cara voor hetzelfde geld telkens thuis in de zitzak kunnen achterlaten om alleen het bos in te gaan en onze discussies in mijn eentje te voeren. Ik was er namelijk veel beter in. Ik was meer begaan met de logica van elk afzonderlijk verwijt en het bijhouden van de stand, terwijl het Cara op een zeker moment niets meer kon verdommen en haar grijze ogen afdwaalden naar de verte. Deze regeling zou ons een hoop tijd hebben gescheeld, bedacht ik nu, want tijdens een wandeling van een halfuur tussen de bomen had ik de klachten van de week bondiger kunnen samenvatten, de beledigingen van het voorlaatste stadium eerder kunnen spuien, vervolgens naar een verzoening kunnen toewerken en evengoed nog op tijd thuis kunnen zijn voor het eten.

Jo had een theorie - dit had ik via Cara uit de tweede hand vernomen - Jo beweerde dat mensen het alleen maar konden verwerken dat hun relatie uitging doordat Moeder Natuur je er binnen een aantal dagen na de amputatie aan hielp herinneren wat je had gedaan zonder, wat er allemaal beter kon, welke kleine ongenoegens je had verdrongen. En Jo, die zo'n jaar of twintig aan opeenvolgende en overlappende relaties achter de rug had, kon het weten. Haar theorie klonk best plausibel en het leek me een troostende gedachte als je relatie verbroken werd, maar in mijn geval ging het niet op. Sinds Cara de vorige keer bij me was teruggekomen, zo'n vijf jaar geleden, hadden we nooit meer serieus overwogen om uit elkaar te gaan. En dat zou ook nooit meer gebeuren, realiseerde ik me. Vreemd: verbonden voor het leven, omdat een van ons was overleden.

Bij dat woord wachtte ik even, beducht op een brok in mijn keel, een druk achter de ogen. Ik legde alvast een hand op mijn tijdschrift, voor het geval dat. Maar nee, die middag leek ik volkomen verdoofd. Kate was ook al zo gewoontjes, zij het op een stijlvolle manier, ze raakte me veel minder dan had gekund. Bovendien had ik al mijn energie nodig om me staande te houden in dit weer, dat met de minuut broeieriger werd; de hete lucht drukte tegen mijn wangen, mijn dijen, de bovenkant van mijn vingers.

Vanaf deze uitstekende rots kon ik het hele zuidelijke deel van de stad overzien. De meeste boeken die Cara uit Engeland en Amerika had meegenomen gingen over grootsteedse potten in regenjassen, die een kapitalistisch komplot ontrafelden, of plattelandspotten met ontbloot bovenlijf die een gewond hert verzorgden. Maar de meeste exemplaren die ik in het echt was tegengekomen, waren licht opstandige voortbrengselen van de buitenwijken, die bij etentjes een vest over hun vrouwelijke blouse droegen. Ik moest grinniken bij de gedachte dat ze daar beneden allemaal druk met hun eigen dingetjes in de weer waren, al die potten die ik niet kende. Tegenwoordig scheen 'onzichtbaarheid' het grote probleem te zijn, maar naar mijn idee ging het er vooral om dat je jezelf helder zag. Ik keek niet naar de tv om iemand te zien die enige overeenkomst met mezelf vertoonde. Hoewel het wel grappig was om een glimp op te vangen van een openlijke, trotse lipstick- en leerlesbo in een documentaire op Channel 4, vond ik het beeld van een moeder met drie kinderen die voor het eerst van haar leven aarzelend de borst van een andere vrouw beroert, veel spannender. Ik keek weer neer op de vele vierkante kilometers grijze daken en stelde me voor hoe de onzichtbare epidemie om zich heen greep.

Uit de schoorstenen van Sandymount Strand kringelde rook omhoog. Wat was een stad toch rommelig. Elke straat was aanvankelijk een afspiegeling van de vorige en ging daarna over in een halvemaanvormige rij huizen of liep gewoon dood. Het had wel iets weg van onze discussies, die van Cara en mij, stuk voor stuk variaties op één thema. Bepaalde zinnen werden tot in den treure herhaald: in mijn geval 'Toe nou, schat' of'Je weet zelf ook wel dat je overdrijft'; in haar geval waren ze veel dramatischer: 'Ik word niet goed van mezelf of 'Wat heeft het ook allemaal voor zin?' Soms, bij wijze van experiment, gooide ik er een van haar wanhopige uidatingen tussendoor; dan keek ze me even verbijsterd aan en haastte zich vervolgens om me gerust te stellen. Als mijn rol er voornamelijk uit bestaat, dacht ik altijd, om toe te kijken hoe de woorden uit haar zoete mond rollen, wat moet ik dan saai zijn.

Maar de bomen waar ik me een weg tussendoor baande, waren nooit saai; hoog als de toren van Repelsteeltje, verscholen onder hun eigen haar. Ik kende niet alle namen omdat ze bij biologie net de bomen hadden behandeld in de tijd dat ik thuis lag met de bof. Maar ik was wel vertrouwd met de schors. Je had de schilfers met de oranje bast onder het vlokkerige grijs; de ruwe schors die altijd vol knoesten zat; en dan de langste en gladste boom waar een of andere eikel met een zakmes een hakenkruis in had gekrast. Ik vond het fijn om mijn vingers langs die schors te laten glijden; ik kon me voorstellen dat de wond pijn deed. In oktober zouden ze op hun mooist zijn. De bladeren waren nu al citroengeel en karamelkleurig verschroeid.

Het mooiste van dit bos was dat de tijd er stilstond. In vergelijking met deze topless reuzen was ik nu, in mijn lange vest, niet groter dan de Pen die hier als tiener haar zaterdagen had doorgebracht. Afgezien van de doffe klappen en gedempte stemmen van de tennisbaan en zo nu en dan een gebruikt condoom, was er niets veranderd sinds de jaren zeventig. In het dichtstbegroeide deel van het bos, waar de bomen niet meer dan drie meter uit elkaar stonden, kon het elke datum zijn die ik maar wilde en soms leek het alsof alle jaren één waren, een handvol seizoenen die zich steeds herhaalden, de gesprekken als een slang die zijn eigen staart opeet.

'Die keer in de stad, in de zomer,' begin ik, terwijl ik met Cara door het bos loop.

'Welke zomer?'

'Afgelopen zomer. Die keer dat je wegrende. Waarom deed je dat toen?'

'Ik wilde weg.'

'Waarvandaan?'

'Gewoon, weg.' Cara's huid is spierwit onder de sproeten.

Ik probeer het nog een keer, mijn stem vriendelijk als die van een talkshow-presentatrice. 'Je weet vast nog wel wat er toen door je heen ging.'

'Ik was bang.'

Eindelijk. 'Waarvoor?'

'De mensen.'

'Het was dus een soort agorafobie?'

'Schei toch uit met je -ieën en -ismen,' bitst Cara.

'Oké, was het dan paniek?'

'En jij.'

Ik praat langzaam, zodat de woorden minder verwijtend klinken. 'Had ik iets gedaan of gezegd waardoor je bang van me werd?'

'Nee, niets.' Cara's stem klinkt vermoeid.

Ik moet dit tot op de bodem uitzoeken voor ze er de brui aan geeft. 'Misschien had het met al die mensen te maken, dat die op je zenuwen werkten; het was warm en ontzettend druk.'

Haar blik is afstandelijk. 'Nee, het had vooral met jou te maken.' Ze draait een donkere lok haar om haar vinger.

'Ik had helemaal niets gedaan.' Mijn stem stokt van ergernis. 'Je sprong opeens op en begon als een waanzinnige te rennen.'

'Goed, laat maar. Mama weet het weer beter.'

Probeer weer op rustige toon te praten. 'Ik verwijt je niets' - (leugens, leugens) - 'ik wil alleen maar weten waarom het was.'

'Weet ik niet meer.' Ze gaapt.

'Doe je best. Probeer het je te herinneren; het was een stralende dag, we waren op de bovenste verdieping van die boekwinkel en ik had net die stapel boeken omge...'

'Ik weet heel goed dat het een prachtige dag was, godallemachtig.' Haar ogen zijn staalhard. 'Ik zeg je net waarom het was en je luistert niet, je zit weer boven op me. Ik wilde niet in dezelfde straat zijn als jij, dat is alles.'

Ik staar naar mijn handen; ik heb ze gevouwen in hun moederoverstehouding, onder het lopen veren ze licht tegen mijn buik. 'En waarom hield je dan op met rennen? Alleen maar omdat je buiten adem was?'

Ze laat haar blik naar de horizon afdwalen; er ligt een grijs waas over de pupillen, als poelen stilstaand water.



Mijn heupen werden beurs van de stenen, dus hees ik mezelf overeind en liep in de richting van het hek. Mijn benen deden pijn en mijn hoofd bonsde. Ik liet mijn oogleden zakken, maar het zonlicht drong er nog steeds doorheen en spatte bij elke wimperhaar uiteen in een spectrum van kleuren. Ik wreef in mijn rechteroog en zei tegen mezelf dat ik dat niet moest doen.

We konden uren zo doorgaan met bekvechten, Cara en ik. Zonder iets op te lossen, zonder iets te veranderen, domweg woorden uitwisselend, als vanzelf, als altijd, tot de dag ten einde was en we het bad konden laten vollopen en ons vredig tegen elkaar aan konden nestelen, terwijl het water alle woorden wegspoelde. Ik schoot er niets mee op om me bepaalde gesprekken voor de geest te halen (als het al gesprekken waren geweest die ik me zo levendig kon herinneren, en geen spinsels van mijn rusteloze geest). Herinneringen losten niets op. Weinig dingen waren zinlozer, hield ik mezelf voor terwijl ik met een klap het hek liet dichtvallen, dan ruziemaken met iemand die dood was en dat, al geloofde ik er niets van, scheen ze nu te zijn.

Het was al tien over vijf toen ik weer bij het grote huis aankwam, maar het was nog steeds even warm. Het zweet had een onzichtbare sjaal om mijn nek gelegd. Ik leunde tegen het aanrecht, de tegels heerlijk koel aan mijn middel. Ik dronk een kwart liter frambozesap en liep toen naar de hangmat, maar die was al bezet.

Toen ik Jo zag, was ik veel minder kwaad dan ik had verwacht. Mijn uitbarsting aan de telefoon die ochtend had ze nergens aan verdiend; haar constateringen klopten. Bovendien mocht ik Jo wel. Met name, dat moest ik toegeven, omdat ze dik was, net als ik. We waren niet echt vriendinnen - ik kende haar alleen via Cara en omdat we elkaar weleens tegen het lijf liepen in boekwinkels of op vrouwenfeesten - , maar telkens als zij en ik ergens naast elkaar belandden, moesten we grinniken. Alle anderen leken dan zo nietig.

Die dag had Jo de kleur van geroosterd brood met boter. Ze hees zichzelf overeind en maakte plaats voor me op de rand van de hangmat. Ik betwijfelde of die ons allebei zou houden en leunde ertegenaan, terwijl ik keek hoe Grace achter onzichtbare insekten aanjoeg tussen de sla.

'Lekker bruin,' merkte ik op.

'Je had mee moeten gaan.'

Ik gaf de meest beleefde verklaring. 'Het semester is al weken geleden begonnen.'

'Dat is waar ook. O ja, ik heb wat extra afdrukken meegenomen van de vakantiefoto's,' liet ze erop volgen. 'Ik heb ze in de keuken gelegd.'

En toen, voor het eerst sinds weken, zag ik Cara's gezicht helemaal voor me, bleek in de zon, met de scherpe, V-vormige haarlok in het midden van haar voorhoofd en de scheve, lachende lippen. Het was vaak onmogelijk om het gezicht voor je te zien van iemand met wie je samenwoonde, wist ik, omdat je zoveel uitdrukkingen ervan had gezien dat ze over elkaar schoven en elkaar uitvaagden. Maar op dat moment zag ik dat van Cara voor me, scherper dan een foto.

'Je hoeft ze niet vandaag te bekijken,' zei Jo, haar warme hand vlak boven mijn elleboog. 'Ik dacht alleen dat je het misschien wel fijn zou vinden om ze te hebben, maar misschien kun je ze beter in een la leggen tot je ze nodig hebt.'

Ik knikte langzaam. 'Ja. Zou je...'

Aan de andere kant van het tuinpad, gestoken in een bruinsatijnen peignoir, op blote voeten die tussen de chrysanten verdwenen, baande Kate zich een weg. Ik had er nog niet eens over nagedacht hoe ik het haar moest vertellen, van haar zus en mij, en nu trof ze me min of meer liggend in een hangmat aan, naast een vrouw die een T-shirt droeg waarop stond: 'Een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets.'

'O. Eh, Kate, dit is...'

'We kennen elkaar al,' zei ze, terwijl ze Jo een beker koffie aanreikte.

Ik ging op het verdorde gras zitten. 'Hoe kom je aan die peignoir?'

'Uit de kast in mijn slaapkamer. Hij is van mijn moeder geweest; hij is mij wat te Katherine Hepburn-achtig.'

'Ik dacht dat je sliep,' zei ik, veel te beschuldigend.

'De kinderen die op straat voetbalden, hielden me uit mijn slaap. Deze goede ziel heeft me bijgepraat over de ontwikkelingen in de Ierse politiek van de afgelopen vijftien jaar.'

'Dat kan nooit lang geduurd hebben.'

'Ik zal niet ontkennen,' zei Jo, terwijl ze van haar gloeiendhete koffie slurpte, 'dat ik eerst wat heb gebazeld over het geknoei met kiesdistricten in het noorden en toen meteen ben overgestapt op de referenda over abortus.'

'Dat verbaast me niets.'

'Ach Pen, je bent nog maar zo'n broekie; jij kunt het ook niet helpen dat je geen enkel benul hebt van de geschiedenis van je land.'

Ik zag hoe Kate zich op het smeedijzeren bankje installeerde, de witte krullen grillig afgebladderd na twintig jaar verven en roesten. Ze sloeg het satijn om haar knieën en nam voorzichtig een slokje van haar koffie. Mijn ogen namen haar op: nog precies dezelfde trekken, sommige wat milder, andere wat meer verhard, alsof ik even mijn blik had afgewend en zij intussen veertien jaar ouder was geworden. Grace stoof voorbij; Kate schrok op en zakte toen weer achterover tegen de ongemakkelijke spijlen van het bankje. Wat een bespottelijk vredig tafereeltje; dames brengen elkaar een bezoekje op een zomerse namiddag. De bruine beuk naast het bankje was nog steeds dofgeel, alleen de bovenste bladeren van de takken waren al bruin verweerd.

'Cara heeft een keer geprobeerd een uitkering aan te vragen,' zei ik hardop. De twee anderen keken omzichtig op, alsof de naam hen in verlegenheid bracht. Ik ging verder: 'Ze zei dat ze ten einde raad was, dat haar vader een oudere weduwnaar was die niets kon inbrengen en dat ze in een krakkemikkig huis zonder warm water woonden. Vervolgens kwam er een ambtenaar langs en die trof meneer Wall aan in de tuin, bezig dode blaadjes uit de rozestruik te plukken. Hij geneerde zich een ongeluk.'

Smalend liet Kate haar adem ontsnappen.

'Ik neem aan dat Cara's redenering hierop neerkwam,' zei Jo loom, 'dat ze het grootste deel van haar tijd vrijwilligerswerk deed dat van cruciaal belang was en waar de staat eigenlijk voor zou moeten opdraaien; dus waarom zouden ze haar dan niet rechtstreeks betalen?'

'Ik blijf het profiteren van de samenleving vinden,' zei Kate, terwijl ze haar peignoir rechttrok.

Woede borrelde op achter mijn slapen. Ik hield mijn kaken op elkaar geklemd tot ik zeker wist dat ik mijn mond kon houden. Daarna wendde ik me tot Jo. 'Nou, wat heb ik dan allemaal gemist op het gebied van de vaderlandse geschiedenis?' spoorde ik haar aan, terwijl ik mijn ogen sloot en de geur van het pasgemaaide gras van de buren inademde.

'De piltrein, om te beginnen. Daar zat ik in.'

'Kom nou, dat is eeuwen geleden.'

'Ik zat erin, ik zweer het je. Van Belfast naar Dublin met mijn rugzak vol pillen en condooms.'Jo schudde haar zandkleurige lokken naar achteren. 'En vervolgens de invasie over land, ter zee en door de lucht van het Forty Foot-strand, dat alleen toegankelijk was voor mannen. Ik heb niets met duinen en golven dus ik rende over de rotsen en sloeg met mijn handdoek naar een oude man die met zijn ene hand zijn zaakje bedekte en met zijn andere hand een vuist naar ons maakte. Sarah, dat was destijds mijn' - ze knipperde even - 'vriendin, heeft nog een prachtige foto gemaakt voor de Irish Women's Liberation Newsletter.'

Kate glimlachte, geamuseerd of minachtend, dat was moeilijk te zeggen.

Plotseling gaven de half toegeknepen ogen van deze onbekende me een ongemakkelijk gevoel. Ik deed of ik moest gapen en rekte me uit. 'Ik moet de aardappelen opzetten; kun jij een beetje schillen, Jo?'

'Daar sta ik wijd en zijd om bekend.'

'Verwacht geen culinaire hoogstandjes,' zei ik over mijn schouder tegen Kate. We lieten haar alleen achter op het bankje. Ik wist dat het bot was, maar het kon me geen bal schelen. Ik zette het vlees op in de grootste pan die ik kon vinden en ging de worteltjes schrapen, terwijl Jo zich over de aardappelen ontfermde en de uitlopers pitte.

Ze liet haar stem dalen, waardoor ik wist dat ze erover zou beginnen. 'Ze waren er allemaal kapot van, op De Zolder, toen ze het hoorden.'

'Dat geloof ik graag.' Klonk ik wel dankbaar genoeg?

'We waren gisteravond allemaal zo aangeslagen dat we een toastparty hebben gehouden.'

'Wat is dat?'

'Heb je dat nog nooit meegemaakt?' Jo keek op van onder haar verschoten pony. 'Je moet echt vaker naar De Zolder komen.'

'Ik heb het heel druk met mijn werk,' zei ik. Ik vertikte het om uit medelijden opgenomen te worden in hun o zo gevoelige commune.

Jo richtte haar blik weer op de aardappels. 'Nou, je koopt twee gesneden casinowit- minstens één brood op drie mensen. Dan zet je de broodrooster midden op tafel, gaat er allemaal dicht omheen zitten en eet de hele avond warm geroosterd brood met boter en daar drink je dan thee bij.'

'Kruidenthee?'

'Cafeïne, looizuur, melk en suiker. Jij hebt wel een eigenaardig beeld van ons, hè?'

Ik ontweek haar blik. 'Het klinkt rustgevend.'

'Ik bel je de volgende keer wel. Er gaat niets boven een avondje met anderen om je eigen problemen te vergeten.'

'En de problemen van alle anderen over je heen te krijgen.'

Jo's mondhoeken schoten even omhoog in een grijns. 'En, hoe is die zus?' ging ze verder.

'Jij mag het zeggen. Ik heb alleen vanochtend een halfuurtje met haar gepraat. Ze herkende me niet eens.'

'Moet ze je dan kennen?'

'We hebben bij elkaar in de klas gezeten. De tijd wist alles uit, neem ik aan...'

'Ach, onzin.'Jo keek me meelevend aan. 'Als er ooit een reünie was gehouden op Sacred Heart in Drumsharry, weet ik zeker dat ik in elk geval het groepje van mijn klas had herkend.'

Ik bood haar een worteltje aan om op te knabbelen. 'En hoeveel meisjes in overgooier heb je in jouw jonge jaren op het slechte pad gebracht?'

'Niet één, jammer genoeg. Ik deed het toen nog met jongens, of in elk geval, dat probeerde ik. Ik ben zelfs met eentje getrouwd geweest.'

'En dat moet ik geloven?'

Het blonde hoofd hing nog steeds boven de snijplank. 'Vastenavond, 1971. We serveerden pannekoeken tijdens de receptie.'

'Ik was pas negen en jij ging al trouwen? God sta me bij. En waar heb je je echtgenoot al die jaren verborgen gehouden?'

'Dat is een lang en triest verhaal,' zei Jo. Het zonlicht op de muur van de garage werd langzaam grijs. Haar lichtblauwe ogen dreven mijn richting op. 'Ik kan het bewijzen, ik heb mijn trouwring nog. Die zal ik je de volgende keer laten zien, als je op De Zolder komt.'

'Ik denk niet dat dat ervan zal komen,' zei ik. 'Jullie zijn altijd Cara's vriendinnen geweest.'

Jo legde het aardappelschilmesje op de zanderige afdruipplaat. 'Je maakt het jezelf wel erg moeilijk, mens.'

'Wat doe ik dan?' De lucht in de keuken was klam en verstikkend.

'Om te beginnen sluit je je voor ons af, enkel en alleen omdat je denkt...'

'Jo,' zei ik tegen haar, 'maak je maar geen zorgen, ik zal je niet vragen wie het was, ik neem het niemand kwalijk. Maar ook al kon ik er onder andere omstandigheden wel mee uit de voeten, dat kan iknuniet. Ik hoefhet niet eens te vragen, ikweet toevallig al dathet Sherry was, maar als jij je huisgenote in bescherming wilt nemen, heb ik daar alle respect voor.'

'Ach, schei toch uit met je respect.' Haar onderlip was nat. 'Daar gaat het helemaal niet om.'

Ik boog me voorover en steunde met mijn ellebogen op de roestvrijstalen rand van de gootsteen. Mijn hoofd was zwaar als een kanonskogel; ik stelde me voor hoe het door de lucht zou suizen en elk moment kon exploderen. 'Vertel me dan maar waar het wel om gaat. Waar gaat het allemaal eigenlijk om, Jo?'

Ze zweeg.

Mijn ogen waren nog steeds droog. Ik liet ze op mijn knokkels rusten en probeerde het vlies te verbreken dat de tranen tegenhield. Ik zag zwart zand, bezaaid met groene sterren.

Een hand op mijn schouder. 'Gaat het?'

'Ja, hoor.' Ik deed een stap naar achter om buiten haar bereik te komen. Mijn handen legden de worteltjes naast elkaar op de plank. Ik beet in een plakje; de nietszeggende smaak bracht mijn tong tot bedaren.

Jo keek me aan. 'Hé, ik weet weer waar het eigenlijk om gaat.'

'O, ja?' Ik lachte flauwtjes. Ik mocht nu niet ineens in een kreng veranderen, dan had het allemaal geen zin meer.

'Nou,' begon ze behoedzaam, 'zelfs al had Cara in de loop der jaren weleens een scharreltje, ze kwam toch altijd weer bij jou terug? Ik kan me herinneren dat ze zei dat jullie een paar keer hadden geprobeerd om het uit te maken, dat het ooit zelfs een paar jaar heeft geduurd...'

'Vier.'

'Precies.'Jo was uit haar ritme; ze zocht wanhopig naar de woorden. 'Maar ze kwam telkens weer terug, waar of niet? Die meid kon niet van je loskomen, zelfs al had ze het gewild. Wat niet zo was,' voegde ze er haastig aan toe.

'Ze heeft aardig haar best gedaan,' zei ik. 'Ze is helemaal tot Denemarken gekomen. En wat dacht je van Ben, ze had bijna een kind van hem gekregen.'

'Maar dat is niet gebeurd. Waar het om gaat, is dat ze nooit voorgoed zonder je kon.'

'Dat zegt misschien meer over haar onvermogen dan over mijn aantrekkingskracht.'

'Gelul. Kom toch niet steeds met van die gewichtige woorden aanzetten, juf.'

Ik keek even opzij, geschrokken van haar heftigheid. Toen-borrelde mijn eigen woede weer op. 'Weet je, Cara zei een keer tegen me dat mijn liefde net een infuus was dat door de neusgaten van een hongerstaker werd geduwd.'

Jo's keel trilde toen ze slikte. 'Ze zei gewoon maar wat.'

'Ze meende het.'

'Op dat moment misschien. Maar ze heeft je gevraagd om bij haar familie in huis te komen wonen, toe nou toch,' ploeterde Jo verder. 'Vanaf dat ze nog een tiener was, heeft ze keer op keer voor jou gekozen. Dat zegt toch wel wat?'

'Wat? Wat zegt dat dan precies?'

De deur vloog open en Kate kwam binnenstormen, haar moeders peignoir nat van de regendruppels. 'Hebben jullie dat onweer gehoord?'

Jo en ik keken elkaar niet aan. Ik boog me over de gootsteen en staarde de tuin in. 'Ik had niet eens door dat de zon weg was. Het ziet er wel erg somber uit.'

Kate sloeg een paar druppels uit de krullen die over haar voorhoofd vielen. 'Ik moest me maar eens gaan aankleden. Als ik het me goed herinner, is mijn vader nogal preuts.'

Ze was al in de gang toen de sleutel in het slot van de voordeur draaide; ze bleef even staan om de satijnen peignoir strakker om zich heen te trekken. Ik liet haar en meneer Wall alleen met hun schelle begroetingen en deed de keukendeur dicht.

Jo was met een vergiet in de weer om het zand van de aardappels te spoelen. Buiten begon het harder te regenen. Het gepiep van het kattenluik verbrak de stilte; Grace' staart streek langs de achterkant van mijn enkels. Jo zette het vergiet met een klap op de afdruipplaat. Ik hield mijn hoofd gebogen en sneed het laatste stuk wortel in doorschijnende plakjes. 'Luister nou, Pen, je plaatst jezelf in een isolement.'

Ik smeet mijn mes neer. 'Dat jij nou de veertig bent gepasseerd, wil verdomme nog niet zeggen dat je weet hoe...'

'Shh, shh.'

De kat keek ons afkeurend aan.

Jo krabde aan haar wang en liet een veeg modder van de aardappels achter. Op zachtere toon vervolgde ze: 'Ik weet dat je om haar moet rouwen, maar je hoeft toch niet alles in twijfel te trekken wat er tussen jullie was? Je weet toch dat jij de zon en de maan voor haar was?'

'Nooit geweten dat jij zo'n romanticus bent.'

'Het zijn haar woorden, niet de mijne. Ze had het voortdurend over jou, we werden er niet goed van, al die verhalen over haar meesterminnares.' Jo probeerde te grinniken.

Inmiddels beukte de regen op het dak van de garage en geselde de ramen.

'Zo noemde ze je altijd, wist je dat niet?'

De hangmat zou inmiddels wel doorweekt zijn. 'Ja, dat was een van mijn bijnamen.' Mijn woorden gingen verloren in het geroffel van de regen.

'Pen?' Jo keek strak in mijn ogen. 'Hoor je wat ik zeg?'

'Ja, je zult wel gelijk hebben,' zei ik, om haar stil te krijgen. 'Was dat de bliksem? Ik dacht even dat ik het zag lichten.'

'Ik heb niets gezien.'Jo boog zich over de gootsteen om de tuin in te kijken. 'Ik wil je niet ongerust maken, maar er staat daar tien centimeter water.'

'Wat?'

'De afvoer zit verstopt, denk ik.'

Ik rukte de keukendeur open. 'Godsamme, het komt al over de drempel heen. Ik heb de hele zomer niet naar de afvoer gekeken.'

Jo's lach trilde een beetje. 'Als je een paar laarzen voor me hebt...'

'Nee, ik doe het zelf wel.' Ik wrong mijn voeten uit mijn schoenen en propte de zoom van mijn rok onder de tailleband.

'Je bent niet goed wijs.'

Maar ik stond al in de tuin, mijn enkels gevoelloos in het kolkende water. Als ik mijn evenwicht verloor, zou het me van de ongelijke treden af de tuin in sleuren. De regen sloeg in mijn gezicht toen ik door de tuin waadde. Ik had mijn hand al in het eerste putje gestoken en haalde er een lading gras en bladeren uit, toen het raam openging.

'Hé, grote otter,' riep Jo, 'gebruik dan tenminste een houten lepel.'

'Het gaat het best met je handen,' riep ik door de stortbui heen. Ik wees op de draaikolk die al bij het eerste putje was ontstaan. 'Doe het raam dicht, straks zijn mijn theedoeken doorweekt.'

Toen ik weer binnen kwam strompelen, niezend en wel, had Jo een handdoek uit de wc gepakt om mijn haar af te drogen. Ze bleef niet eten, zei ze; ik had al genoeg op mijn bordje.

Ik leende haar mijn paraplu met de kraaiekop voor het geval ze geen parkeerplaats kon vinden bij De Zolder. Bij de deur was er even zo'n moment waarop twee mensen zich realiseren dat ze elkaar meer mogen dan dat ze elkaar kennen. Dat is prettiger dan het omgekeerde, maar tegelijk ook lastiger. Je probeert je te herinneren hoe de etiquette luidt op het gebied van aanrakingen. Je wilt niet overdrijven, denken dat er meer is dan er is, maar je wilt het moment ook niet voorbij laten gaan zonder een gebaar te maken. Jo stond een tree lager naar de regen te kijken; keek toen weer op naar mij. Ik stak mijn hand naar haar uit, niet om de hare te schudden maar om te zwaaien. Maar zij stak ook haar hand uit en behoedzaam raakten ze elkaar, vingers gleden langs handpalmen, vingertoppen rustten een fractie van een seconde tegen elkaar en gleden toen weg.

Toen ploeterde ze door de tuin naar haar paarse Volkswagenkever, zonder om te kijken, en ik was een moment ontroerd. Afgezien van het vredesteken tijdens de mis, was Jo de eerste geweest die me had aangeraakt sinds het was gebeurd, die de nieuwe Pen had gevoeld.

Toen ik droge kleren had aangetrokken, keerde ik terug naar mijn snijplank en luisterde naar de geluiden van het huis. Cara las altijd gedichten voor als ik kookte; voornamelijk uit bundels van vrouwen, maar soms ook Wordsworth, waar ze heimelijk weg van was. Ze ging harder praten bij de passages die ze het mooist vond; ik vroeg me altijd af wat meneer Wall moest denken van al die gedempte voordrachten die door de muren drongen. Het was heerlijk om voorgelezen te worden, maar op de een of andere manier verwachtte Cara dat ik oor had voor metafoor en ironie terwijl ik champignons aan het snijden was. Ik moest me altijd verontschuldigen wanneer ik de lawaaierige blender aanzette en dan nog, als mijn concentratie te wensen overliet, viel ze soms uit met: 'Laat ook maar, ik ga wel in de tuin lezen.'

Het was stil aan tafel, die avond. De aardappels waren goed, maar de worteltjes waren papperig. Ik gaf Grace een flintertje ham;

zag ik afkeuring doorschemeren in Kates blik? Haar chocoladebruine pakje zag er nog steeds uit alsof het net gestreken was. Ik voelde een onberedeneerde wrevel opkomen die wel iets te maken had met het feit dat ze zo keurig verzorgd was en met het feit dat ze zich zo afstandelijk opstelde, maar die door geen van die twee dingen werd gerechtvaardigd.

Zij en haar vader gaven elkaar schalen door. Ze had een expresbrief voor hem bij zich, van zijn vrouw; hij stak hem in zijn borstzakje om hem later te lezen. Het was pijnlijk om hen zo te zien; af en toe beleefd, als vreemden, en dan opeens speelde er een oud meningsverschil op. Met vragen als: 'En, hoe is het op de bibliotheek?' of: 'Ik hoor vreselijke dingen over het Amerikaanse onderwijssysteem' probeerden ze de tussenliggende jaren te reconstrueren.

Hij was te beleefd om naar de dingen te vragen die echt van belang waren. Had zij echt op haar zestiende, in haar katoenen broek met wijde pijpen, vrijwillig de met mos begroeide bossen verruild voor een land van loeiende sirenes? Ik was nog nooit in de Verenigde Staten geweest en ik wilde er ook niet naartoe. Kijken naar Cagney andLacey bezorgde me al genoeg stress en dat deed ik ook alleen maar om naar Sharon Gless te lonken, die eigenlijk mijn type helemaal niet was, veel te blond. Cara had altijd bij hoog en bij laag volgehouden dat het honderd procent Kates eigen keuze was geweest, maar ik durfde te wedden dat haar moeder haar had omgekocht met schaatsen en zomerkamp. Cara kreeg zeemeeuwen. In de zomer dat de anderen weggingen, nam meneer Wall haar mee naar West Cork, waar ze ontelbare tekeningen van zeemeeuwen maakte. Ze had ze allemaal bewaard en me laten zien toen ze vorig jaar met de voorjaarsschoonmaak bezig was. Ze leken in niets op de zeemeeuwen die ik kende.

Ik zat over deze vragen te piekeren en ondertussen een stuk appeltaart te eten, toen de bel ging en iedereen er verschrikt het zwijgen toe deed. Het was een mager joch van wie de voeten de groei van zijn lijf ver vooruit waren; een zwarte, leren koffer steunde op de opgerichte neus van zijn ene laars. 'Wall?' vroeg hij, ongepast opgewekt voor iemand die door een ziekenhuis wordt ingehuurd om bezittingen af te leveren die de eigenaar niet langer nodig heeft. Ik nam de koffer van hem aan zonder moeite te doen om te glimlachen.

 

 

 

Als ik hem in de keuken zette, zou meneer Wall vast vragen wat het was en plotseling durfde ik niet meer op mijn stem te vertrouwen. Ik zeulde hem naar boven. Ik moest mezelf dwingen om hem niet onder mijn bed te verstoppen; voor wie moest ik hem verbergen? Dat zou alles alleen maar vertragen. Bovendien moest ik die ellendige tandenborstel van Sherry zoeken; ik wilde niets van haar in huis hebben. Dus sjouwde ik de koffer omhoog, puffend van inspanning, en legde hem midden op het bed, als een reusachtig karkas op een offeraltaar.

Er werd beneden geroepen; ik liep naar de bovenste tree van de trap.

'Koffie?' De stem van meneer Wall was op een vreemde manier hoopvol, een soort Olivier Twist op leeftijd.

'Nee, dank u,' zei ik zonder erbij na te denken.

'Wat zeg je?'

Opeens kon ik het niet verdragen om hem waar dan ook in teleur te stellen. 'Heerlijk,' riep ik, te enthousiast. Ze zou denken dat ik een gevoelloze hedonist was, een keizerin die zich volpropt met taart en koffie terwijl om me heen Rome ten onder gaat. Wat kon het mij schelen wat deze vreemdeling dacht? Het was niet meer dan een gewoonte, een overblijfsel uit de tijd dat ik nog vijftien was en een rood uniform droeg en dacht dat de wereld om het meisje draaide dat Kate Wall ooit was geweest.

Eenmaal terug in mijn slaapkamer ging de koffer met een vlotte klik open. Opgevouwen herfstkleren, op het eerste gezicht geen van alle bekend; Cara had zeker een winkeltripje over de eilanden gemaakt. Waar had ze dat allemaal van betaald? Meneer Wall moest haar een ongekend genereus zakcentje voor de vakantie hebben toegestopt. Onder een laag katoen trof ik een crèmekleurige satijnen babydoll aan. Ik voelde de zachte plooien; even zag ik voor me hoe de dunne bandjes op Cara's sproeterige schouders zouden liggen en ik glimlachte verlangend, terwijl het water me in de mond liep. Toen drong het weer tot me door, als een reusachtige hand die zich om mijn keel sloot. Hoe vaak zou ik het me moeten herinneren en mezelf moeten dwingen het te geloven, voordat het gebeurde zich voorgoed in me zou vastzetten?

Ik bedekte de babydoll met een zwarte trui, die me ergens wel bekend voorkwam. Toen schoot er iets door me heen: wat had Cara met haar oude spullen gedaan, haar tie-dye blouses en haar politieke T-shirts? Wat voor merkwaardige metamorfose had ze op deze vakantie ondergaan? Als ik haar moest verliezen, wilde ik wel weten hoe ik me haar moest herinneren. In een doorzichtige plastic toilettas zat een gele tandenborstel, die ik in mijn zak stopte om later terug te sturen naar De Zolder. Er zat ook een doosje pillen in, met de dagen van de maand en pijltjes erop. Mijn maag kromp ineen. De meeste veranderingen kon ik wel verdragen, maar deze niet. Eigenlijk niet eens echt een verandering, maar meer een afglijden naar de wereld van vroeger, het afgezaagde verhaal, met mannen neuken.

Ik stopte de pillen terug in de toilettas, deed de rits dicht en sloeg de koffer met een klap dicht. Waarom voelde ik me zo'n voyeur, terwijl er niemand in leven was van wie ik de privacy moest respecteren? Ik zeulde de koffer naar de overloop omdat ik er niet mee in één kamer wilde zijn. Meneer Wall riep; ik ging naar beneden en kreeg een kop koffie van Kate. Het kopje trilde op het schoteltje.

'Is mijn koffer eindelijk weer boven water?' vroeg ze.

Ik staarde haar aan.

'Van het vliegveld. Ze zeiden dat ze hem zouden laten bezorgen.'

Mijn mond kwam op één lijn met mijn hersenen. 'Eh, ja.' Ze keek me verwonderd aan. 'Ik heb hem op de overloop gezet,' zei ik tegen haar en boog me met hoogrode wangen over mijn koffie. Het kon me niet schelen of haar blik op mij rustte en ik stak de lepel voor de derde keer in de suikerpot.

Meneer Wall ruimde de tafel af, geruisloos als een butlerrobot.

Ik liet hen alleen, pratend over het wereldnieuws, en trok de keukendeur achter me dicht toen ik de tuin in stapte. De jet lag zou Kate binnen afzienbare tijd in bed dwingen, dacht ik, en meneer Wall zou de familie gaan bellen. Was het onaardig om hier in de dampende tuin te blijven, de afvoer te controleren en de omgevallen bloempotten weer rechtop te zetten? Het zag er allemaal niet frisgewassen uit, maar gehavend. Plakkerig als een vrouw die de hele middag in bed heeft doorgebracht. De platte stenen vertoonden slakkesporen van modder en de afvoerpijpen op het dak van de garage drupten nog na. Ik boog me voorover naar een gele roos, maar ik rook niets; een koude druppel gleed langs mijn neus. De witte touwen van de hangmat waren donker van de regen. Op het gras lag een kussen van groezelig, geel brokaat, dat ik jaren geleden uit een jasje van mijn moeder had gemaakt. Ik wist dat ik het eigenlijk mee naar binnen moest nemen om te wassen, maar het zag er zo mooi uit in het gras dat ik het liet liggen.

Ik zag dat kussen voor me, een paar zomers geleden. Cara en ik in de hangmat na de mis, benen om elkaar heen geslagen onder een deken van weekendbijlagen. Ik had boterbloemen tussen haar tenen gestoken. Mijn hand was een roekeloze muis, knaagde zich een weg tussen lagen krantepapier door, kroop onder de zoom van Indiase stof. Cara's schrille protest stierf weg en haar hoofd zakte achterover op het gele kussen. 'Stil blijven liggen,' fluisterde ik, 'je hebt een zonnesteek.' Haar zware geur hing als een wolk om ons heen en vulde de tuin. Ik herinnerde me hoe mijn duim werd opgeslokt, en de blik op haar gezicht, uitzinnig, verbaasd.

Achter me hoorde ik het knerpen; Kates voetstappen, energieker dan die van haar vader. Dat ellendige mens, kon ze niet gewoon naar bed gaan zoals een normale hoogvlieger? 'Hé, hallo,' zei ik, zonder mijn hoofd om te draaien. Ik plukte wat dode blaadjes uit de citroenmelisse.

'Hallo.'

'Heeft het eten gesmaakt?'

'Heerlijk; ik heb in geen tijden meer vers gegeten.'

Het klonk minzaam, maar dat gevoel zette ik van me af. 'Fijn dat je koffer weer terecht is; ik denk niet dat er veel tussen mijn kleren zit wat jij aan had gewild.'

'Ach, die imbecielen sturen mijn bagage altijd ergens anders heen.' Ze gaapte achter haar lichtbruine hand. 'Er heeft duidelijk iemand in mijn spullen zitten snuffelen. Weet je wat ze nou uitgerekend gejat hebben?'

Mijn maag trok samen. Mooi niet, ik wist van niks.

'Mijn tandenborstel.'

Ik grinnikte braaf en hield mijn hoofd gebogen, in volledige toewijding aan de planten. Opeens voelde ik de gele tandenborstel in mijn broekzak prikken; ik was ervan overtuigd dat de contouren zichtbaar waren tegen mijn dij. 'Er ligt er nog wel een in het kastje naast de gootsteen,' zei ik tegen haar.

Ik liep naar de composthoop en pakte onderweg nog een paar bladeren van de grond. De lucht boven de muur had dezelfde grijsblauwe kleur als mijn moeders universele oogschaduw. Het kon elk moment donker worden.

'Is dit 'r?'

Ik draaide me om en tuurde door de schemer.

Kate hield een stapeltje foto's omhoog. 'Die lagen naast de telefoon.'

'Ze zijn van Jo.' Ik draaide me weer om.

'Is zij dit?'

Ik was driftig in de weer met de composthoop. 'Wat staat erop?'

'Een groepje vrouwen op het strand. Degene die ik bedoel heeft nauwelijks haar, maar wat ze heeft lijkt rood. Ze zit op een motor.'

'Nee, dat is Sherry. Cara is als de dood voor motoren. Je moet de langste hebben, met haar tot in haar nek.'

Kate was een poosje stil. In mijn achterhoofd vroeg ik me af of de foto's erg indiscreet waren; welke bedrukte T-shirts, welke onschuldige omhelzingen door de camera waren vastgelegd. Ik liep tot aan de pereboom. 'Heb je haar gevonden?'

'Ja, het zijn er nogal wat. Ik had haar op de eerste foto al gezien, blijkt, maar daar zag ze er zo jong uit dat ik dacht dat zij het onmogelijk kon zijn.'

Kate tikte met de foto's tegen haar knie om er een net stapeltje van te maken en deed ze vervolgens terug in de envelop. 'Wil je ze ook zien?'

'Nee, hoeft niet.' Ik raapte het doorweekte kussen op en gooide het in de hangmat.

Ik hoorde hoe Kates stem zwaarder werd, alsof ze de energietoevoer had aangezet. 'Je moet het niet verkeerd opvatten, maar ik heb het gevoel dat je een beetje vijandig tegen me doet.'

'Vijandig? Meen je dat nou?' Ik hield haar blik heel even vast om te bewijzen dat ik het kon.

'Ik neem aan dat het gewoon de schok is. Ik vroeg me af of ik iets heb gedaan...'

'Nee, nee, natuurlijk niet. Wat zou je gedaan moeten hebben? Je bent hier pas een dag. Ik ben niet helemaal mezelf, deze week. Maar je hoeft echt niet te denken dat... Nou ja, ik wil je alleen maar zeggen dat je welkom bent, hier in huis.'

'Dank je,' mompelde Kate, al even formeel. Na een minuut: 'Ik ben niet helemaal helder meer, ik kan maar beter onder de wol kruipen.'

'Ja, doe dat.'

'Heb je een dienstregeling van de bus? Ik moet morgen de stad in om naar kantoor te faxen.'

'Laten ze je zelfs niet met rust als je zus begraven wordt?'

Vermoeid schraapte ze haar keel. 'We moeten altijd iets van ons laten horen. Ze verwachten dat ik donderdagochtend weer begin.'

Ik liet me vermurwen. 'De bus is geen doen. Ik breng je morgen wel naar de stad, als je genoegen kunt nemen met een Mini.'

'Ben je mal, dat is allemaal veel te veel moeite.'

'Ik heb verder toch niets te doen, ik hoef donderdag pas weer naar school. Ik vind het echt niet erg.'

'Erg aardig van je,' zei Kate ongemakkelijk.

Ik keek haar aan en plotseling moesten we alle twee lachen, een kortstondige ondading. 'Zie je,' zei ik, 'ik kan best aardig zijn. Slaap lekker.'

'Jij ook.'

Ik keek haar na terwijl ze over het tuinpad liep en opeens herkende ik haar. Niet alleen de overeenkomsten met het meisje dat ze op haar zestiende was geweest, maar de gelijkenis, de twee Kates die samenvloeiden terwijl ze wegliep, hun individuele facetten versmolten. Waarschijnlijk kende ik haar achterkant het best. Er was een regel van Yeats die ik altijd in stilte uitsprak als ik naar haar keek, drie rijen voor me in een suffe klas: 'groots, eenzelvig en zeer ernstig'. En nu was ik zo kwaad op haar als ik zelden was geweest, zo kwaad als de dag dat ik voor de eerste keer examen deed.



Over vijf minuten begint het wiskunde-examen en ik ben niet zenuwachtig. '6 juni 1978' heb ik ten overvloede boven aan het roze antwoordvel geschreven, plus in elke hoek een piepkleine K, omdat dat geluk brengt. Een meisje - ik herinner me een vlecht, geen naam - buigt zich naar me toe met de nieuwste roddel. 'Heb je het al gehoord, van de Walls?'

'Waar heb je het over?'

'Kate en Cara. Hun ouders gaan scheiden, erg hè? Volgens Lucy beweert Kate dat haar moeder een hightech-bouwcontract heeft afgesloten in Ohio, ze gaan in juli, maar als je het mij vraagt heeft die moeder een minnaar.'

Een paar woorden blijven hangen in mijn hoofd. 'Wie zijn die "ze" die weggaan?'

Een surveillant tikt op de tafel en iedereen valt stil terwijl de opgaven worden uitgedeeld. 'Kate', vormen de geopende lippen van het meisje. Kan niet missen; de lippen verbreden zich om de scherpe medeklinker uit te spreken. Als het de jongere zus, Cara, was geweest, zou de mond van het meisje maar een klein stukje open zijn gegaan.

Na een poosje moet ik mezelf eraan herinneren te blijven ademhalen. Ik bedwing de neiging om de rijen hoofden voor me af te gaan, op zoek naar Kates bruine krullen, de klassieke neus vastberaden op de eerste vraag gericht. Ik kijk naar het lege vel en ben bang dat ik erop zal overgeven en een of andere examenregel overtreed die ze vergeten zijn op te stellen. Ik leg mijn pen neer. Ik kan niets bedenken dat de moeite waard is op te schrijven. Mijn fantasieën zijn afgeknot; het verhaal is ruw verstoord. Mijn zorgvuldig uitgestippelde plannen voor het inpalmen van Kate Wall in een tijdsbestek van een aantal jaar moeten nu in twee weken worden geperst.

Ik ga haar niet opbellen. Ik ga niet zeggen wat iedere schoolvriendin zou zeggen, zoals: 'Wat jammer dat je weggaat.' Hoe durft ze me zoiets aan te doen, zonder zelfs maar te merken wat ze aanricht?

Het eerste kwartier mag niemand weg, omdat ze bang zijn dat je de vragen op de wc aan een medeplichtige doorspeelt. Ik werk hard door, schrijf keer op keer een K, steeds donkerder en dieper in het papier gekrast, vul de ruimte op, want als het papier vol is mag ik weg.



Ik stond nu in de natte tuin en het was nacht. De beste tijd voor herinneringen, leek me, met de lucht als een zwart netvlies waarop de geest elk denkbaar beeld kan projecteren. Hoewel ik niet wist wat ik er in hemelsnaam mee opschoot om me te herinneren dat ik kwaad was geweest op Kate Wall. Wat had het me opgeleverd, afgezien van een opstand van mijn adolescentenhormonen, waardoor ik voor mijn examen was gezakt? Het enige positieve van de herinneringen aan Kate Wall was dat ze mijn gedachten afleidden van haar zus. Ze wisten me er bijna van te overtuigen dat ik een onafhankelijk ik had, een Pen die al bestond vóór (en dus misschien ook wel zou blijven bestaan na) Cara. Een jonger ik dat nog geen notie had van de compromissen en beproevingen van een langdurige relatie, dat alleen bekend was met de grondbeginselen: verlangen en verbergen, een begeerte die zodanig was gedestilleerd dat ze bijna platonisch leek.

Op de tast liep ik naar de achterkant van de tuin. De stortplaats lag vol as van het vreugdevuur van de vorige maand; het wit lichtte op bij het schijnsel uit de keuken. Ik viste de tandenborstel uit mijn zak en stak hem er diep in.

Ik trok de keukendeur achter me dicht en veegde het laatste restje as van mijn vingers. Ze deden een beetje pijn, alsof ik zware tassen had gedragen. De Walls waren nergens te bekennen; ik had mijn rijk weer voor mij alleen. Robbie had niet gebeld, bedacht ik, wat eigenlijk ook maar goed was. Onze verstandhouding had het afgelopen jaar, sinds hij de nonnen zo gek had gekregen om hem in dienst te nemen, voornamelijk bestaan uit gelijktijdig opgetrokken wenkbrauwen in de lerarenkamer en af en toe een uitspatting in de nabijgelegen patisserie; wat had ik die avond tegen hem moeten zeggen?

Ik maakte een beker chocolademelk, met heel veel melk, en hoopte dat de associaties van troost en slaap de effecten van de cafeïne teniet zouden doen. Ik deed het licht uit en ging aan tafel zitten. Het donker was balsem voor mijn ogen. Grace sprong vanuit het niets op mijn knie. Toen mijn hart ophield met bonzen, stak ik mijn hand uit om zijn kop te aaien, maar hij kromp ineen alsof ik hem had geslagen. Een sprong en hij liep over het aanrecht, nieuwsgierig aan de snijplank snuffelend. Een losgeraakte bloemkelk glansde in het licht terwijl hij op de vloertegels dwarrelde. Vervolgens zwiepte het kattenluikje open en daar ging Grace, op zijn nachtelijke rooftocht.

Mijn ellebogen gleden weg over het gladde oppervlak van de tafel. Ik steunde er met mijn volle gewicht op, terwijl ik de dampende mok vlak onder mijn gezicht hield. Er had een meisje bij ons in de klas gezeten die als peuter een kan met chocolade over haar arm had gegooid; de huid op die piekwas rood en rimpelig. Op een dag maakte iemand op het hockeyveld er een grapje over. Zoals gewoonlijk was mijn blik op Kate gericht en toen haar mond zich opende in een lach, lachte ik ook. En toen haar mond zich weer sloot, gingen mijn lippen ook weer op elkaar en pas toen schaamde ik me.

Natuurlijk had ik ook uit mezelf kunnen lachen, aangezien ik net zo wreed was als alle andere kinderen. Ik hoefde Kate Wall nou ook weer niet overal de schuld van te geven. Zij kon moeilijk weten wat voor invloed zelfs haar onbeduidendste handelingen op mij hadden gehad in het jaar dat ik zestien werd, en dat er een aardverschuiving in mijn hoofd plaatsvond toen zij naar Ohio verhuisde. Wat het examen betrof, dat had ik waarschijnlijk toch wel verknald, gezien de menstruatiepijn en de nachten waarin ik, bevangen door paniek, onder de dekens naar de zachte klanken van radio Luxemburg had liggen luisteren.

En eigenlijk was het maar goed ook dat ik toen voor mijn examen was gezakt, want anders had ik het jaar niet hoeven overdoen en was ik Cara nooit tegengekomen. Maar ik wilde nu niet aan haar denken. Ze vergde te veel van mijn krachten. Ik brandde mijn tong aan een volgende slok chocolademelk; ik goot de rest door de gootsteen en liep de trap op om naar bed te gaan.

Ik had behoefte aan iemand die me een verhaaltje vertelde. Een keer, tijdens een bijzonder zwaar zomersemester op Immac, had ik in de bibliotheek zo'n ontspanningsbandje geleend en ik was verbaasd geweest hoe goed het hielp, hoe mijn geest met een zekere opluchting de teugels van mijn lichaam in handen gaf van de vastberaden stem van een onbekende. Het was zo'n genot dat iemand zei wat je moest doen, spier voor spier. Het deed me denken aan de tijd dat mijn moeder me voorlas, toen ik zelf nog niet kon lezen. Dan krulde ik me als een garnaal tegen haar heup. Ze las met haar ogen op het boek gericht en om de zoveel bladzijden keek ze met een quasi ernstige blik naar beneden en vroeg of ik al moe was. Het mooist was het boek over de prinses en de kobold; als we bij het gedeelte waren over de zilvergrijze draad die ze helemaal moest volgen, terug door de mijnen en dan naar haar grootmoeders kamer in de door maanlicht beschenen toren, kneep ik steevast mijn ogen dicht en concentreerde me net zo lang tot ik de draad tussen mijn vingers kon voelen.

Dit was bespottelijk; dertig jaar oud en mijn hoofd was dichtgeslibd met het bezinksel van mijn jeugd. Ik ging op mijn zij liggen, drukte mijn gezicht half in het kussen en nam mijn toevlucht tot de oorspronkelijke mantra:



Ik leg me nu te slapen neer, bewaar mijn zieltje Lieve Heer Als ik zou sterven voor de morgen, wilt u dan voor mijn zieltje zorgen Het lukte; de jambische versmaat werkte hypnotiserend en maakte me slaperig. Ik struikelde over de woorden, uitgeput speelde ik ermee.



Ik leg me nu te waken neer, zorg voor mijn angsten Lieve Heer Als ik huilen zou voor ik slapen ga, dan laat ik u mijn tranen na Ik leg me nu te sterven neer, bezwaar mijn zieltje Lieve Heer Als ik zou slapen voor de morgen, wilt u dan voor mijn waken zorgen 



Een paar uur later werd ik dorstig wakker, mijn tong van leer. Ik draaide me op mijn rug en trok mijn knieën op om de stijfheid te verdrijven. Als ik 's nachts lag te woelen, werd Cara meestal ook wakker en maakte dan een of andere raadselachtige opmerking - 'Pen, Pen, ik bedenk me net dat drie punten stip, stip, stip zijn' - voor ze weer indommelde.

Stilletjes stond ik op om een glas water te halen. Halverwege verstijfde ik van schrik. Meneer Wall stond onder aan de trap. Ik had hem nog nooit in zijn pyjama gezien; de pyjama leek beige, met lange mouwen die tot aan zijn knokkels reikten. Hij keek op, zijn ogen donker in het licht van een straatlantaarn dat de rimpels in zijn voorhoofd verlichtte. Hij blokkeerde de trap, als een langpootmug die op het punt stond geplet te worden tussen het woordenboek en de muur. Ik wachtte tot hij zou uitleggen wat hij daar deed, maar hij zei niets. Ik kon het niet opbrengen om hem aan te raken of me langs hem heen te wurmen.

'Ik ging net een glas water halen, wilt u ook?' zei ik onnozel. Meneer Wall knipperde een paar keer met zijn ogen. Misschien raakte hij zijn verstand kwijt. Hij kwam anders nooit naar boven; dat was ons domein, van Cara en mij. Hij leek aan de grond genageld, zijn mond hing een beetje open.

Een botsing; nee, gewoon de kromgetrokken deur van de middelste slaapkamer die openging. Boven ons hoofd Kates doelgerichte voetstappen en vervolgens de badkamerdeur die op slot gedraaid werd. Ik merkte dat ik mijn adem had ingehouden. De man onder me had zijn hoofd gedraaid; hij leek naar iets in de voortuin te kijken. Plotseling voelde ik me onnoemelijk zwaar, mijn King Kong-ledematen zwollen op en zakten door de traptreden. Ik moest tegen het gladde behang leunen tot ik weer overtuigd was van mijn menselijke afmetingen.

De badkamerdeur ging open en ik volgde het wegstervende geluid van haar voetstappen. Ik keek naar haar vader. Zijn mond was dicht en zijn oogleden waren half gesloten. 'Slaap maar lekker,' zei hij, bijna op normale toon, en draaide zich om.