Dinsdag

Ik werd wakker van de telefoon, voor mijn gevoel had hij de hele nacht in mijn hoofd gerinkeld. Versuft van de pillen sloeg ik mijn oranje ochtendjas om me heen en stommelde naar beneden. Nadat ik de hoorn uit Kates hand had overgenomen - in haar andere hand had ze een donker driehoekje geroosterd brood - voerde ik een kort en wederzijds onvriendelijk gesprek met de loodgieter, die afgelopen vrijdag had zullen komen. Toen trok ik de gerafelde badstof in mijn nek recht en ging weer naar bed.

Ik drukte mijn hoofd in de plooi die ik in het kussen had achtergelaten. De wereld moest zich gedeisd houden en me laten slapen. Ik was te vaak wakker geworden door het gejammer van de telefoon. Die in het kleine rijtjeshuis waar ik was opgegroeid, het huis dat mijn moeder van haar moeder had geërfd, had een volle, ouderwetse klank. Maar toen we in mijn tienerjaren vanwege mijn vaders baan als tuinier bij de universiteit naar de zuidkant van de stad verhuisden, bleek de nieuwe telefoon een drammer te zijn. Ik had mezelf erop getraind om bij de eerste bel uit bed te springen, voordat mama chagrijnig werd, want Cara had de gewoonte om op de meeste onmogelijke tijden te bellen. Die keer dat ze me belde met het grote nieuws was het zeker niet later dan zeven uur, op zaterdagochtend, maar een paar weken nadat ze het voor de tweede keer met me had uitgemaakt.



Ik neem de hoorn op en de stilte beangstigt me even, maar dan hoor ik haar ingehouden adem. 'Ben jij het? Toe Cara, haal nou adem.'

'Kan ik niet.'

'Dat kun je wel, anders zou je ook niet kunnen praten.'

Ze heeft een hekel aan logica.

'Zeg nou wat. Bel je over de examenuitslagen, zijn die al bekend?'

Cara snikt.

'Toe nou, schat.'

'Ik kan het niet, het is zo, ik weet niet hoe, ik wilde dat, je begrijpt het toch niet.'

'Neem de bus als je het makkelijker vindt om hier te praten.'

Haar adem gaat hortend en stotend, als een oude locomotief. 'Ik kan niet. Naar buiten.'

'Heb je het geprobeerd?'

'Tot aan het hek.'

'Waarom zeg je niet gewoon wat er is?'

'Verloren...'

'Wat ben je verloren? We vinden het vast wel weer. Wat is er nou eigenlijk?'

'Maagdelijkheid.'

'Wat is daarmee?'

'Die ben ik verloren.'

De woorden zijn als een klap in mijn gezicht, mijn botten worden samengedrukt. Zet een advertentie in de krant, wil ik haar toesnauwen, maar doe het niet, maar slik het in, maar houd mijn adem in tot ik mezelf weer in de hand heb. Tot ik zo aardig ben om te zeggen: 'Wat erg voor je. Als jij het erg vindt, tenminste. Als je die niet wilde verliezen, bedoel ik.'

'Ik wilde het wel, maar nu...' - Cara's stem gaat weer over in gejammer - 'wilde ik dat ik het nooit had gedaan.'

Ik val terug op alles wat er nog rest van mijn gevoelens voor haar. Ik ben uitgeput; de woorden druppelen uit mijn mond als uit een roestige buis. 'Deed het pijn?'

Met lange uithalen vertelt ze het. 'Ja, maar dat is het niet. Ik had nooit gedacht dat het zo ingrijpend zou zijn, tot het opeens zover was. Dat kun je alleen maar begrijpen als je het gedaan hebt. Wij, Roderick en ik, op het moment dat we het deden wisten we allebei meteen dat het niet goed was, dat er iets kapot was wat nooit meer terug zou komen...'

Ik wilde dat ik kon lachen, dat zou het gevoel verdrijven dat mijn hoofd van samengeperst rubber is. 'Jezus, Cara,' zeg ik - te hard, is mijn moeder wakker? - 'het is alleen maar een vliesje.'

'Het gaat niet om dat vlies, het gaat om de symboliek.'

'Ach klets, als het om de symboliek gaat, ben je het al twee jaar geleden verloren, op het dak van de nonnenschool.'

Stilte aan de andere kant. Gesnif.

De woede beukt met blote vuisten tegen de welvingen aan de binnenkant van mijn schedel. 'Sorry, ik was even vergeten dat voor jou, als bekeerde hetero, vingers niet meetellen.'

'Dat is niet hetzelfde.'

'Nee, goddank,' zeg ik.

'Doe niet zo lullig.'

'Het spijt me.' Opeens hoor ik mezelf en de woorden klinken schijnheilig. 'Nee, het spijt me eigenlijk helemaal niet.' Er valt een last van me af; het kan me niet schelen of mijn moeder me hoort of niet. 'Je bent de meest ongevoelige trut die ik ken.'

Een hees gegiechel aan de andere kant.

'Het is echt ongelooflijk. Je belt mij, uitgerekend mij, om je te laten feliciteren met je ontmaagding en je zit te giechelen...'

'Je ziet het verkeerd,' zegt Cara. 'Ik ben nog steeds van streek. En nou ja, jij wist me altijd al aan het lachen te maken.'

'Zit niet zo te flirten. Zo horen ex-geliefden niet met elkaar om te gaan.'

Even stilte. 'Nou ja, strikt genomen waren we eigenlijk niet echt geliefden.'

'Pardon?'

'Ik heb ergens in een problemenrubriek gelezen dat een heleboel meisjes met elkaar rotzooien als ze in de puberteit zijn. Dat is niets bijzonders.'

Wat zou haar minder voldoening schenken: als ik de hoorn op de haak smijt of juist niet?

Toen de telefoon weer rinkelde, schoot mijn hoofd van het kussen; deze keer stormde ik met twee treden tegelijk naar beneden en was er als eerste bij. Een verkeerd nummer, hoe was het mogelijk.

Kates stemming was niet veel beter dan die van mij, dat zag ik in één oogopslag toen ik de keuken binnenkwam. Ze droeg een linnen pakje dat een kleur had met zo'n overdreven naam, as of ivoor of zoiets. Ze hield haar koffiekopje twee centimeter onder haar lip. 'Ik neem aan dat je het met mijn vader over de verhuizing hebt gehad, Pen.'

Ik trok de rafelige ceintuur van mijn ochtendjas strakker. 'Ik wist niet dat hij ging verhuizen.'

Een van de zware wenkbrauwen schoot omhoog, een kunstje dat ik altijd had willen leren. 'Nou ja, hij kan hier moeilijkin zijn eentje blijven aanmodderen.'

Ik deed mijn mond dicht en liet alleen mijn adem ontsnappen.

Kate zette haar kopje met een klap neer en keek naar de notehouten kast. 'Voor dat enorme onding heeft hij straks geen ruimte meer.'

Plotseling werd ik razend namens de kast met zijn glazige grijns. 'Ik weet zeker dat hij het gezegd zou hebben als hij van plan was om te verhuizen. Hij is aan dit alles erg gehecht.'

'Ja, dat hoef je mij niet te vertellen. Hij heeft het allemaal van mijn moeders salaris betaald; ze had nooit zo stom moeten zijn om een gemeenschappelijke rekening te nemen.' Ze likte de afgekoelde koffie uit de holte van haar lepeltje. 'Ik denk dat hij een shock heeft,' voegde ze eraan toe.

'Wie, meneer Wall?'

De hoeken van Kates mond krulden omhoog. 'Dat is wel een erg formele aanspreekvorm, vind je niet, voor iemand die al jaren bij het meubilair hoort?'

Ik sloeg geen acht op mijn rode kleur. 'Hij heeft me nooit gevraagd om Ian te zeggen.'

'Ik was bijna vergeten dat hij zo heet. Kan het nog suffer?'

Een piepend geluid van de deurkruk en de deur zwaaide open. 'Goedemorgen, meisjes,' zei meneer Wall halverwege de gootsteen.

Ik keek Kate niet aan. 'Goedemorgen. Gaat u vandaag niet naar de bibliotheek?'

'Ik heb een beetje hoofdpijn,' bekende hij, terwijl hij zijn kopje omspoelde. 'Ik kan maar beter vanmiddag gaan.'

'Hoe is de koffie die ik heb meegenomen?' vroeg Kate.

'Prima, prima. Hoewel ik misschien' - terwijl hij de bus oppakte en met zijn duim over het etiket wreef - 'het kan zijn dat ik de oploskoffie heb genomen. Die stond vooraan.' Over zijn leesbril heen wierp meneer Wall haar een verontschuldigende blik toe.

'Ik vind oploskoffie soms lekkerder,' stelde ik hem als een dwaas gerust.

'Zo is dat. En het is minder bewerkelijk als je druk bezig bent.' Hij keek naar beneden en haalde een plakkerige gele sticker van de onderkant van zijn vest. 'Maar ik zal...' voegde hij eraan toe en wierp ons allebei een kort lachje toe, 'na de lunch die speciale melange zeker eens proberen.'

'Doe dat.' Even had ik de aanvechting om te gaan huilen, maar het ging weer over.

Kate vroeg of ze nog een kopje koffie kreeg als hij toch ging zetten. Hij was het niet van plan geweest, maar hij wilde het met alle plezier doen. Zijn handelingen versnelden; hij leek blij om te weten wat zijn dochter wilde en hij hield het kopje in zijn hand, dampend en trillend op het schoteltje.

'Weet je, pap,' begon ze; het klonk als een regel uit een toneelstuk die door een invaller wordt voorgelezen. 'Ik vroeg net aan Pen wat je plannen waren. Vis-a-vis het huis.'

Zijn ogen gleden behoedzaam rond. 'Is er iets mee?'

'Het is veel te groot,' zei ze, alsof ze het tegen een klein kind had. 'Wat voor jou misschien wel geschikt is, is zo'n nieuwe flat aan de rivier, daar stond gisteren een artikel over in de krant. Ze hebben een portier en een wasserij.'

'En een elektrische rolstoel, neem ik aan, mettertijd.'

Voor ik er iets tegen kon beginnen, was ik al in lachen uitgebarsten. Meneer Wall keek naar de grond tot hij zijn gezicht weer in de plooi had. 'Sorry dat ik er grapjes over maak, Cait. Ik waardeer je bezorgdheid. Ik zal erover nadenken.'

'En maak je maar geen zorgen over al deze troep,' draafde Kate door. 'Die kunnen we wel ergens opslaan of zo.'

Ik had verwacht dat zijn hoofd omhoog zou schieten, maar hij ging rustig door het oor van zijn kopje af te drogen. 'Ik zal erover nadenken,' herhaalde hij, terwijl hij de deur achter zich dichttrok.

'Hij en mama waren niet eens echt Iers,' mompelde Kate. 'Volkomen schijnheilige nostalgie, die Keltische Revival-troep. Cara, Cait, Caity, coochy-coo; het heeft me altijd dwarsgezeten.'

'Dat weet hij wel,' zei ik.

Ze keek me bedachtzaam aan. 'Zullen we maar eens gaan?'

'Oké.' Ik nam dat nare Boston-accent nu al van haar over. 'Ik trek even wat aan.'

Daar deed ik zeker een kwartier over, om haar lekker te laten wachten. Ik wist dat het weer een snikhete dag zou worden en bleef daarom lang onder de douche staan, draaide de warme kraan dicht tot het water zo koud was dat ik kippevel op mijn armen kreeg. Ik sloot mijn ogen en liet het water over mijn gezicht stromen. De tere, bruine poriën rond mijn tepels deden me denken aan een rubberplant na een regenbui.

Een jaar geleden hadden mijn zeperige vingers een knobbeltje ter grote van een erwt ontdekt. Ik hield mezelf voor dat het iets hormonaals was, maar liep toch dagen rond met de geur van de dood in mijn neusgaten. Mijn conversatie was beurtelings raadselachtig en sentimenteel; ik aaide Grace heel veel en maakte mijn zinnen niet af. Vervolgens ging ik naar de dokter en kwam juichend thuis: 'Het is een cyste, ik heb een cyste, dat is alles.' Cara was razend dat ik niet eerder wat had gezegd, maar ik zag niet in wat het voor zin had om ons allebei zorgen te maken om iets wat misschien wel niets zou blijken te zijn. Ze zei dat ik een stommeling was en ik moest beloven haar dergelijke dingen voortaan altijd te vertellen. Ik stak mijn tong uit en zij zette haar tanden erin.

Toen ik uiteindelijk te voorschijn kwam, toonde Kate geen enkel teken van ongeduld. Ze nam plaats in Minnie alsof ze het gewend was om gereden te worden, haar leren aktentas tussen haar enkels geklemd. Ik zette de radio aan om niet te hoeven praten en de ernstige klanken van een debat over emigratie hielden ons de hele weg naar de stad zoet. Het was alweer zo'n bespottelijk zonnige dag; wat speelde het Ierse klimaat voor spelletje? Net nu ik wel behoefte had aan wat dramatische dwalingen, een sombere regenbui of een snijdende wind, was de zon vastbesloten om Dublin te laten schitteren.

Nadat ik Kate had afgezet bij een zaak waar ze kon faxen, kocht ik een krant, die ik in de auto ging lezen, met een piepschuim bekertje koffie erbij. De cafeïnestoot bezorgde me klamme handen. Ik nam een hap van het koffiebroodje met het witte glazuur en las de advertenties voor de uitverkoop; alsof ik met vakantie was. Op pagina 5 stond een kleine kop: 'Verkeersongevallen hebben afgelopen weekend zes doden geëist.' Eisen, wat een merkwaardig woord, alsof het verkeer recht had op een zekere tol die het mocht innen in kilo's mensenvlees.

In de tweede alinea werd 'Ciara Wall' genoemd. Ik voelde alleen maar irritatie om het feit dat de journalist niet eens de moeite had genomen om de spelling te controleren. Er stond verder dat de bestuurder van de auto die tegen de taxi was opgereden, zondagavond op de intensive care was overleden. Al met al was ik daar blij om. Nu hoefde ik hem niet meer op te sporen en te vermoorden. Eigenlijk zou het slechter van me zijn geweest om te wensen dat hij verder zou moeten leven met zoiets op zijn geweten. Even vroeg ik me af of de bestuurder tot de eisers of de opgeëisten van de zes van dit weekend werd gerekend, tot draak of maagd. Het was allemaal zo onwerkelijk, zo volkomen onwerkelijk. De namen, zelfs die dubbelganger 'Ciara Wall', waren vreemden voor me. Ik voelde wel alles wat ik moest voelen, maar met een enorme afstand, alsof ik een boek las dat, hoe ontroerend en meeslepend ook, ogenblikkelijk terzijde gelegd zou worden zodra er op de deur werd geklopt.

Toen ik door de brede straten van terracotta baksteen naar huis reed, kwam ik langs de Alternatieve Boekhandel. Ik bleef even buiten op de stoeprand staan om mijn neus te snuiten en keek naar de zelfgemaakte poster achter het raam op de derde verdieping. De boekwinkel was maar een paar jaar alternatief geweest. Ik was er gaan kijken toen hij nog maar net open was; het stond me bij dat het op een lentedag was, maar misschien voelde het alleen maar zo.



De lucht ruikt groen die middag. Omdat ik geen zin heb om nog een lunchpauze in de lerarenkamer door te brengen en te luisteren naar de stress-symptomen van vrouwen met diepe lijnen om hun mond, ben ik een eindje in de richting van het centrum gelopen. Ik besluit een kijkje te nemen in de nieuwe progressieve boekwinkel op de hoek bij de synagoge; drie trappen op en erg benauwd, maar op dit moment van de dag is er bijna geen kip.

Ik blader een geschiedenis van het patchwork door en struikel over een vrouw die gehurkt bij de onderste plank over Vrouwenstudies zit. Ze heeft zich al naar me toe gekeerd voor ik de kans krijg om te verstijven; ze draait op haar hielen, als een eekhoorn, en werpt me een vernietigende blik toe.

'Het spijt me vreselijk,' zeg ik voor de tiende keer, of in elk geval lijkt dat zo, en sluip voorzichtig weg op mijn opgezette voeten.

De boekwinkel heeft ook een klein cafeetje. Ik heb mezelf achter het hoektafeltje weten te persen en heb mijn champignonquiche bijna op als de vrouw aan het tafeltje naast me komt zitten, nog geen halve meter van me af. Uit mijn ooghoeken zie ik haar button en ik begin licht te blozen. Het is niet eens zo'n button met twee verstrengelde vrouwentekens of een discrete dubbele bijl. Het is een gele button met 'hallo, ik ben een pot' erop.

Om te laten zien dat ik niets met deze krankzinnige te maken heb, neem ik een grote hap van de korst.

Ze buigt zich naar me toe en zegt: 'Wat een mooi jasje.'

Ik doe mijn lippen van elkaar om iets terug te zeggen en op hetzelfde moment herinner ik me de quiche. Mijn ogen puilen een beetje uit als ik begin te hoesten. Ik hoest en proest en gedraag me eigenlijk net als een van de brugpiepers in de gangen van Immac. Meer dan de helft van het gelach is afkomstig van deze onbekende; ze houdt me haar glas water voor.

Als ik ben bijgekomen, praten we over het jasje. Dat ik het heb gemaakt van een oud gordijn van mijn moeder toen ik een keer niet kon slapen nadat ik die film had gezien over die vrouw met een meervoudige persoonlijkheidsstoornis; dat ik het leuk vind om zelf kleren te maken als ik er de tijd voor heb, omdat in winkels op mysterieuze wijze net alles in mijn maat is uitverkocht; dat de quiche best lekker is, eigenlijk. Ze lijkt vrij normaal, afgezien van de button, die de serveerster op die afstand hopelijk niet kan lezen. Ze heeft een noordelijk accent. Maar hoe heeft ze mij eruit gepikt? Mijn jasje heeft een bloemmotief, bepaald niet erg Radclyffe Hallachtig.

'Zou je er een voor mij willen maken?' vraagt ze, terwijl ze achteroverleunt tot haar houten stoel de muur raakt.

Ik glimlach flauwtjes.

'Groen. Je hebt er niet veel voor nodig, maar een paar stukjes stof; ik ben vrij klein. Ik betaal je er natuurlijk voor.'

'O, daar gaat het niet om, het punt is...'

Ze buigt zich naar me toe en pakt een balpen uit haar jaszak. Geen papiertje, geen servet. Ik moet er bezopen uitzien, zoals ik hier zit en een onbekende vrouw haar telefoonnummer op de rug van mijn hand laat schrijven. Als haar balpen mijn pols steeds dichter nadert, hoop ik alleen maar dat het niet gaat kietelen.

'Nou ja, het ligt eraan of ik groene stof heb,' zeg ik met hese stem en voeg eraan toe: 'Je hebt me niet verteld hoe je heet.'

Ze trekt haar denim kraag open, buigt zich naar het licht en toont me de welving waar haar nek overgaat in haar schouder. 'Day,' staat er, de olijfkleurige letters vervormd tot de omtrek van een blad. 'Zo heet ik. Een afkorting van Dymphna, hoe vind je die?' Pakt haar tas en loopt weg, me over haar schouder toelachend.

Op het moment dat de deur dichtslaat, bedenk ik dat ze niet weet hoe ik heet, maar ik kan toch moeilijk achter haar aan de trap afstormen terwijl ik luidkeels mijn naam roep? Bovendien gaat over tien minuten de bel; als ik te laat terug ben, gaan die hyperactieve krengen uit de vierde elkaar weer met melkpakken bekogelen.

Mijn werk eist me helemaal op en de middag vliegt voorbij. Ik sta mezelf niet toe om aan Day te denken, tot ik om tien over drie in het docententoilet het krijt van mijn handen sta te wassen. Plotseling ben ik doodop en verlang naar het grote huis en de bank, de fluitketel en krokussen. Ik zou Day vanavond wel kunnen bellen, als ik nog wat van dat geelgroene fluweel achter in mijn naaila heb liggen. Ik zou haar kunnen bellen om even gedag te zeggen. Cara is met haar spandoek naar een Baas-in-eigen-buikdemonstratie in Leeds. En trouwens, nadat ze me laatst had meegesleept naar een workshop trouw-aan-velen, had ik toch besloten dat ik vrij was om te doen en laten wat ik wilde? Dus ik kan bellen wie ik maar wil, mijn leven naar eigen inzicht inrichten, de schouders kussen van wie dan ook.

Ik kijk naar mezelf in de spiegel. Een beetje bleek, mijn haar sluit zich om mijn gezicht als bij het silhouet van Cleopatra. Met mij kun je alle kanten op; de nonnen noch de kinderen zullen er iets van merken. Mijn voorouders hadden iets met de Spaanse Armada van doen, zei Cara toen ze het gouden bootje aan de ketting om mijn nek hing op de dag dat we een jaar bij elkaar waren. Onder mijn kraag voelt de huid glad en zacht tegen het metaal.

Ik kijk naar beneden, naar die lichaamsdelen waarover ik altijd tevreden ben geweest: mijn lange, stevige handen, die zich als vanzelf drogen aan de handdoek. En te laat, ongeveer anderhalve minuut te laat, zie ik de resten van een groen getal over een ader lopen. Nee, twee getallen: een zes, daarna een geboend, roze stukje huid, en dan iets wat een zeven of een twee zou kunnen zijn. Ik laat mijn voorhoofd tegen de koude spiegel rusten. Hoeveel zescijferige getallen zijn er die met een zes beginnen en op een zeven eindigen (of op een twee, natuurlijk)? Niet te bevatten. Het moet een teken zijn, een oordeel dat over mij wordt uitgesproken omdat ik probeer iets te zijn wat ik niet ben. Vooruit, pak je map en je autosleutels, schiet op.

Een schrille stem maakt mijn hoofd los van het beslagen glas. Ik loop naar de deur, waar een meisje uit de laagste klas staat, haar benen als slangen om elkaar heen geslagen. 'Juf, ik krijg mijn rits niet open.'

Ik krijg haar strakke spijkerbroek net op tijd open en naar beneden gesjord; ze schuifelt door de gang naar het leerlingentoilet. Wat heerlijk toch als iemand je nodig heeft.



Terwijl ik mijn gedachten losmaakte van die ene middag waarop ik serieus had overwogen om mezelf ook de vrijheid te gunnen waarover Cara altijd beschikte, keek ik uit mijn raampje omhoog naar het aanplakbiljet, radicale boeken voor het hele gezin, stond er in sierlijke letters, het enige alternatief.

De deur op de begane grond zwaaide open, van alle mensen op de wereld die ik niet wilde zien: Sherry. Met een fris geschoren koppie en een klein jongetje voor de sier. Ik startte de motor en reed net van de stoeprand af toen zij tegen het raampje tikte. Ik draaide het tot op de helft naar beneden.

'Pen, wat doe jij hier? Wat vreselijk voor je, ik heb de hele nacht liggen huilen, Jo vertelde het na het eten, ik kan het nog steeds niet geloven.' Sherry stroopte de mouwen van haar versleten gehaakte truitje op en zette haar ellebogen op de rand van het raampje. Haar romige jukbeenderen zaten onder de sproeten. 'Kun je het wel aan? Gaat het een beetje, bedoel ik? Ik ben er zo ongelooflijk ondersteboven van. We voelden ons zo goed toen we uit Griekenland kwamen maar dit is zo'n klap voor ons allemaal. Het is net alsof het met ons allemaal elk moment gebeurd kan zijn, snap je? Cara was zo...'

Ik kon niet veel meer hebben. 'Wie is dat knulletje?'

'O, dat is het neefje van mijn vorige ex.' Ze tilde hem op, tussen haar tere polsen. 'Zeg eens gedag, Jonathan. Zijn ouders voeden hem op zonder, zeg maar, zonder rolbevestigende ideeën.'

Het jongetje wierp me een dubbelzinnige blik toe en gaf een trap tegen het portier. Ik startte de motor weer.

Sherry drukte haar mond als een bloemknop tegen zijn plakkerige wang en liet hem toen weer op het trottoir zakken. 'Pen, moet je horen, ik neem aan dat we je morgen wel bij de begrafenis zien. Maar we denken er ook over om komend weekend een soort wake te houden op De Zolder. Een barbecue in de tuin, als het weer goed blijft, eventueel met een kringdans en zo. Dus als je misschien gedichten weet die Cara echt raakten - natuurlijk wel van vrouwen, dat spreekt - of speciale liedjes die we uit ons hoofd kunnen leren...'

'Ik zal erover nadenken,' zei ik, op de grens van het onbeleefde. 'Ik moet nu echt gaan, ik heb nog duizend-en-een dingen te doen.'

'Dat geloof ik graag.' En Sherry stak haar donzige, koperkleurige hoofd door het raampje om een plichtmatige kus op mijn haargrens te drukken. Ze rook naar melk en wierook. 'Doe voorzichtig, hè? Hou je taai. Jonathan, zeg jij ook nog even gedag?'

Maar Minnie reed al rammelend de weg op. Mijn vriendin, besloot ik terwijl ik nog snel door oranje reed, had geen smaak. Ik zou nooit begrijpen wat ze in die kale hippie had gezien. Cara was zelf al vrij mager; de vonken moeten eraf zijn gesprongen wanneer hun heupen elkaar raakten. Als ze elkaar raakten. Wanneer. Als. Zet het uit je hoofd, Pen, let op het verkeer. Ik had alleen maar een vermoeden dat het Sherry was, hielp ik mezelf herinneren; het kon iedereen zijn, of helemaal niemand. En trouwens, ik had toch al jaren geleden geleerd daarmee om te gaan?

Vanaf het allereerste begin was het duidelijk geweest dat ik niet degene was op wie Cara tot over haar oren verliefd was, dat het niet mijn mond was waar ze minutenlang naar kon kijken. Ze gaf me zoveel, meer dan genoeg, zat. Het zou inhalig zijn geweest om te verlangen naar meer, naar dat constant stralende gezicht. Wat me dwarszat, bedacht ik terwijl ik Minnie de vierbaansweg op stuurde, waren Cara's afbrokkelende normen. Niet het feit dat ze op andere mensen viel, altijd weer, keer op keer, maar de glijdende schaal waarop haar gevoelens voor deze mensen zich bevonden — van de gewijde aanbidding van mevrouw Mew toen we nog op school zaten en ik haar hielp om reusachtige M's in het gras van het voetbalveld uit te slijten, tot aan deze lage lusten.

Toen ik bij het winkelcentrum kwam, kreeg ik het benauwd van alle mensen. Ik trakteerde mezelf op een ijsje met chocolade, gezeten op het muurtje voor de supermarkt, in de stralende zon. Het witte ijs dat langs de binnenkant van mijn polsen droop, riep de herinnering op aan de dag dat ik het voor het eerst aan Cara vertelde, en zij aan mij. Dit was er eentje die ikkoesterde om haarvoor mijn geestesoog te kunnen afspelen op momenten dat ik haar nodig had, geruststellend en absurd.



We kennen elkaar nog niet zo lang; pas sinds oktober, toen ik bij haar in de klas werd gezet om alle saaie vakken van het proefjaar over te doen. Op de eerste dag van het semester had ik gezegd: 'Hoe gaat het met je zus in Ohio?' en Cara had gezegd: 'Goed.' Daarna waren we over iets anders begonnen.

Tegenwoordig snappen we elkaars grapjes als die verder iedereen ontgaan. Ik kan niet nog een jaar doorgaan zonder te verwoorden wat er in me omgaat.

We kennen elkaar lang genoeg. Als ze mijn vriendin is, zal ze me er niet om verachten.

'Ik moet je iets vertellen,' begin ik, terwijl we over de baan van het sportveld slenteren.

Cara kijkt op van haar ijsje met chocolade. 'Als je die opmerking van mij bij wiskunde bedoelt... Dat spijt me echt. Ik deed kattig, ik weet het.'

'Welnee, dat gaf helemaal niet.'

Met een peinzende blik likt ze de chocolade van haar lippen. 'Is het iets wat ik niet leuk zal vinden?'

'Waarschijnlijk.'

'Nou, vertel dan maar.'

Ik ben uit het lood geslagen nu ik zo weinig weerstand ontmoet. Ik wacht even om de woorden te rangschikken die ik de afgelopen nacht tot in de kleine uurtjes heb liggen repeteren. 'Ik loop er al tijden over te piekeren of ik het je nu wel of niet moet vertellen. Ik weet dat je zult proberen om het te begrijpen, maar dat kun je toch niet en dat bedoel ik niet onaardig.'

'Ga door.'

'Nee, ik kan het niet, ben ik bang. Ik kan er maar beter over ophouden.'

Haar grijze ogen zijn klein. 'Moet ik je een stomp in je blaas geven?'

'Ik kan het gewoon niet zeggen.'

Ze begint achter in haar keel te kakelen en beweegt haar puntige ellebogen op en neer.

'Jij hebt makkelijk praten, jij hoeft niets te zeggen.'

Cara gedraagt zich als een kip die stoned is en hupt over het glooiende gras.

Ik kan mijn gemok niet in lachen omzetten. 'Wil je het nou nog horen of niet?'

'Niet per se.'

Voor ik halverwege het grasveld ben, rent ze achter me aan en komt vlak achter me lopen. Ik minder vaart. 'Ik ben verliefd op een andere vrouw.'

Cara is maar heel even stil. 'Wie is de eerste?'

'De eerste wat?'

'De eerste waar je verliefd op was?'

'Dit is de eerste.'

'Waarom zeg je dan: op een andere vrouw?'

'Nou ja, ik bedoel gewoon een vrouw, zo zeg je dat. Ik ben een vrouw en dus is zij een andere vrouw.'

'Eigenlijk zijn we meisjes,' zegt Cara na een poosje. 'Wie is het dan?'

'Het is,' en mijn keel klapt dicht bij de harde K, dus val ik terug op: 'Ik kan je niet vertellen hoe ze heet, ik ken haar nauwelijks en het is allemaal belachelijk, maar ik kan het niet helpen. Bovendien is ze er niet eens meer, ze is verhuisd.' Met een verhit gezicht kijk ik naar de grond en zie hoe het restje van mijn ijs in het gras valt. Een dot wit deint heen en weer op het puntje van een grashalm. 'Luister, als je geschokt bent, kun je het maar beter nu meteen zeggen.'

'Had je verwacht dat ik geschokt zou zijn?'

'Geen idee. Ben je het?'

'Weet ik niet.'

Ik begin te wanhopen. Als mensen in tv-films iets moeilijks vertellen, kijkt de ander ze met grote ogen aan en zegt: 'O schat, stil maar. Ik ben zo trots op je dat je het hebt verteld.'

'Nee, eigenlijk' - Cara's stem klinkt heel zacht - 'denk ik dat ik net zo ben, alleen anders.'

Inmiddels ben ik de chocolade van het kale stokje aan het likken en ik proef het hout tegen mijn tong. Ik werp haar een argwanende blik toe, maar ze kijkt me strak aan en plotseling lijkt het te kloppen, dit gevoel van verwantschap. 'Wat, jij ook?' Voorzichtig: 'Ik denk niet dat je hetzelfde bedoelt als ik.'

'O, jawel.'

'Is er dan iemand op wie je echt valt?'

'Als jij het door het slijk wilt halen,' snauwt ze, 'kunnen we er beter over ophouden.'

Ik bind in.

'Op iemand vallen klinkt als een stel kinderen.' Cara krult haar onderlip. 'Dit is veel verhevener. Ken je mevrouw Mew?'

'De tekenlerares? Alleen van gezicht.'

'Nou, zij is het.' Ze staart naar haar zwarte lakschoenen. 'Het is een soort obsessie.'

'Ik weet precies wat je bedoelt,' stel ik haar gerust. 'Het lijkt platonisch, hè?' 'Mmm.'

De stilte bezorgt ons een opgelaten gevoel.

'Maar daarom ben ik nog niet zo,' voegt Cara eraan toe.

'Hoe?'

'Ik ben niet homoseksueel of biseksueel of een van die afschuwelijke woorden.'

'Ken je iemand die zo is?'

'Nee, maar ik weet wel dat ik niet zo ben.'

'Ik ook niet,' sluit ik me haastig bij haar aan.

'Ik voel me heel normaal,' houdt Cara vol, terwijl ze haar keel schraapt. 'Ik vind het allemaal maar stom. Ze moeten ons gewoon onze gang laten gaan.'

'Mmm,' zeg ik, en vervolgens: 'De bel is al uren geleden gegaan; we zijn goed zuur als we Dikke Dom hebben.' Met grote stappen lopen we over het gras.

Cara gaat verder zodra zuster Dominicus ons een hoofdstuk achttiende-eeuwse geschiedenis heeft opgegeven om te lezen. Met een heimelijke vinger wijst ze op een krabbel in de kandijn van het boek waar we samen mee moeten doen. Er staat: Over dat van daarnet, platon. obses. enz. Vertel meer m.b.t. jezelf.

Ik schrijf voorzichtig terug. Ik heb me te sterk uitgedrukt. Heb het tegenwoordig aardig in de hand, sinds ze weg is.

Geef eens een hint.

Nee.

Ik heb het ook gezegd.

Ik kan het niet. Het spijt me.

Cara denkt hierover na, haar hand boven de minuscule lettertjes.

Mijn schouder leunt tegen de hare, de hitte stroomt door onze blouses terwijl mijn potlood langs de kantlijn glijdt. 

Zeg, ik moet weten wat je er echt van vindt, want het zou ondraaglijk zijn als je alleen maar de wereldse progressieveling uithangt en gewoon zegt dat je begrijpt hoe ik me voel om me te troosten...

Cara rukt het potlood uit mijn handen. Ik heb ook gevoelens, ja? krabbelt ze in de kantlijn, en toevallig staan we allebei voor min of meer dezelfde problemen.

Nors teken ik een madeliefje naast het laatste bericht. Ik zet een kringellijntje onder min of meer en schrijf nou, om je de waarheid te zeggen is het voor mij eerder meer dan minder over een onduidelijk portret van Marie-Antoinette heen.

Haar vraagteken is ontzettend groot.

Niet bepaald platonisch, beken ik in piepkleine lettertjes over de ketting van diamant. En heel vaak. Ik vertelde je over die ene van wie ik de naam niet kan zeggen en die was de belangrijkste maar ik heb ook over anderen gedroomd.

Met een vlotte beweging slaat Cara de bladzijde om, naar een wit stuk in de chronologie van sociale hervormingen. Maar je kunt nooit echt verliefd zijn op meerdere vrouwen, krabbelt ze en slaat geen acht op mijn voet, die haar kleine teen verbrijzelt. Eindelijk verstijft haar hand onder de blik van de non.

'Misschien willen jullie de hele klas laten meegenieten van jullie briefwisseling? vraagt de Dikke Dom.

'Nee zuster, het spijt me,' terwijl het gummetje aan de achterkant van mijn potlood de woorden al uitgumt. 'Het ging over huiswerk.' Als ze nog dichterbij komt, scheur ik de bladzijden eruit. Ik slik ze in en zal sterven als een dubbelspion.

Cara kijkt me de rest van de middag niet meer aan.



Ik knipperde met mijn ogen en mijn blik viel op een piramide van ananassen. Het was te warm om boodschappen te doen. Wat vonden we onszelf belangrijk toen we zestien waren. We zagen ons leven als een reeks emotionele beproevingen, van Platonische Obsessie tot De Dood Onder Ogen Zien. Het kwam niet bij ons op dat het grootste deel van ons bestaan zou opgaan aan stompzinnige bezigheden zoals door de supermarkt slenteren.

Het duurde uren voor ik zelfs maar de helft had gevonden van alle merkwaardige dingen waarvan Kate had toegegeven dat ze ze lekker vond. Het meisje met het groezelige schort had nog nooit van vetarme tortilla-chips of falafelpoeder gehoord, maar ik wist wel een pot bio-yoghurt te bemachtigen. Gesneden hart voor Grace - macho genoeg voor zijn smaak, toch? -, oploskoffie voor meneer Wall en nog een stuk Stilton voor het geval mijn eetlust mocht terugkeren.

Tegen de tijd dat ik weer bij het grote huis was, zat mijn blouse aan mijn schouderbladen geplakt. Ik was de ananas vergeten, waarschijnlijk onder een plastic zak bij de kassa, maar ik had geen puf om helemaal terug te gaan. Cara had een hekel aan ananas. Ze zei dat ze je lekker maakten met de belofte van sappig vruchtvlees en vervolgens vezels tussen je tanden achterlieten, terwijl het zuur je verhemelte aantastte. Misschien liet haar geest geen ananas in huis toe. Ik werd regelmatig door Cara's geest achtervolgd als zij op reis was. Dan speelde de radio nummers die zij altijd in bad zong en op de een of andere manier wist ze altijd wanneer ik had toegegeven aan mijn vermoeidheid en naar iets verderfelijks als Emmerdale Farm zat te kijken. In de voorste slaapkamer - ik moest er altijd goed aan denken dat ik 'mijn' kamer zei in plaats van 'onze' kamer, niet omdat het hier een principieel punt betrof, maar voor het geval meneer Wall ons zou horen - vond ik tijdens het stofzuigen verfrommelde zakdoekjes aan haar kant onder het bed.

Nadat ik mijn boodschappentassen in de kast had gezet, liep ik de tuin in en ging op de rand van de hangmat zitten. Zo kreeg ik een natte plek op mijn broek, maar dat kon me absoluut niets schelen. Over tien minuten moest ik me alweer over de lunch gaan ontfermen. Op een bepaald moment zou het er toch van moeten komen dat ik ging huilen. Als het koud en regenachtig was kon ik wel huilen, neus tegen de ruit gedrukt als een naïef meisje in een film. Maar nu sprong ik van de hangmat, wrong mijn voeten in mijn glibberige sandalen en dacht aan ananas. En als het me al zou lukken om te huilen, zou het te veel doen denken aan al die andere weinig verheffende symptomen van te veel zon, zweet uit je ogen. Bovendien zou het vrolijke getjirp van de vogels me overstemmen.

Ik liet mijn blik over de overwoekerde kruidentuin glijden. Het was al veel te lang geleden dat ik voor het laatst onkruid had gewied; in de zomer was ik altijd slomer en sinds ik terug was op Immac, wist ik niet waar ik de energie vandaan moest halen. De kinderen slokten al mijn energie op, of wat er nog van restte sinds ik met Cara was. Als ik vertelde wat voor werk ik deed, zei iedereen altijd: 'Dan zul je wel dol op kinderen zijn.' Maar voor mij was het onmogelijk om van kinderen in het algemeen te houden, net zomin als je van de hele menselijke soort kunt houden. Eigenlijk was ik les gaan geven op een basisschool met het vage idee in mijn achterhoofd dat ik dan misschien niet zo goed met kinderen kon opschieten, maar dat ik ze in elk geval kon behoeden voor erger, voor het soort leraar waarbij je uit angst niets durft te zeggen, of die je schuldcomplexen voor het leven bezorgen. Ik volgde een zogenaamd non-interventiebeleid, wat erop neerkwam dat ik de kinderen met rust liet voor zover dat officieel was toegestaan. Als ik een meisje zag dat vredig zat te dagdromen, meegevoerd door God mag weten wat voor fantasieën, liet ik haar maar en zocht een meer enthousiaste vrijwilliger om antwoord te geven op de twee-plus- twee vraag die op dat moment aan de orde was. Ik moest ze trouwens toch onzinnige dingen leren, met name de Ierse dialogen, die nauwelijks waren veranderd sinds mijn eigen schooltijd.

'Ci bhfuil an cat? Toe, Sharon, je weet best wat dat betekent. Waar zou de kat nou kunnen zitten? Het woord voor tafel is... bord. Td an cat ar an mbord, zeg mij maar na. Precies, heel goed.'

'Juf, juf, mag ik?'

'Juf, ik moet naar de u-weet-wel.'

'Juf O'Grady, de kat mag helemaal niet op tafel van mijn moeder. Dat is niet hygiënisch, zegt ze. Wat is hygiënisch in het Iers?'

Ik had geen flauw idee. 'De tafel is maar een voorbeeld, Aisling. Stel nou dat de kat op de grond zit, wie weet hoe je dat zegt?'

En zo kabbelde het betrekkelijk vredig voort, het grootste deel van mijn ochtenden. Het kon erger, hield ik mezelf steeds voor; voor hetzelfde geld had ik kippen moeten plukken.

Ik leek eigenlijk wel gek om aan mijn werk te denken op mijn kostbare vrije dagen. Ik kon nog net voor de lunch even het onkruid wieden. Eigenlijk ook wel weer zonde; de tuin zag er zo vol en overdadig uit, ik wilde geen bruine gaten maken door handenvol groen uit te rukken. O, die idiote hitte. Ik schopte te hard tegen het gras en de hangmat raakte in de knoop.

Het vertrouwde geluid van voetstappen op het grind in de tuin: hoeveel middagen, hoeveel jaren was ze thuisgekomen? Zij was het niet. De zus. Een gestalte met lange benen, voor in de tuin, haar lichte pakje tegen de achtergrond van de wilde wingerd, die roodbruin begon te kleuren. 'Waarom heb je in 's hemelsnaam een jasje aan?'

'Dan voel ik me zekerder,' zei Kate. Haar stem dreef weg terwijl ze de tuin in liep. 'Wat vind je van ansjovis?'

'Sommige van mijn beste vrienden.'

'Pardon?'

'Sommige van mijn beste vrienden zijn ansjovissen. Dat is flauw, sorry.' Deze vrouw moest me wel erg bot vinden, om grapjes te maken op de vooravond van haar zusters begrafenis.

Kates mond vertrok in een weifelende glimlach. 'Oké. Nou, er zit ansjovis op de pizza die ik heb meegenomen van de winkelpromenade; ik kon me niet voorstellen dat je de moed had om te koken.'

'Het winkelcentrum, het winkelcentrum,' mompelde ik. 'Hier zeg je geen "promenade". Of ben je soms vergeten hoe je vroeger praatte?'

Ze vouwde haar jasje over haar ene arm; ik werd getroffen door de welving van de spieren. 'Jij praat vast ook niet meer zoals toen je vijftien was,' zei ze. 'Trouwens, Ierland leeft alleen nog maar in het verleden. Weet je dat er in Amerika meer Ieren wonen dan in Ierland?'

'Geen echte.'

Ze lachte ingehouden.

'Kom,' zei ik tegen haar, terwijl ik mezelf uit de hangmat hees, 'straks wordt de pizza koud. Wij domme primitievelingen weten niet hoe we een kartonnen doos moeten isoleren. Waarom koop jij eigenlijk fast food? Ik kan me herinneren dat jij ons met kookles allemaal naar de kroon stak.'

'Meen je dat nou?' zei Kate verbaasd. 'Ik heb het tegenwoordig te druk om zelf te koken. Met Thanksgiving kook ik voor mijn moeder, maar dat is het wel zo ongeveer.'

'Zonde. Ik pak de borden wel, als jij je vader een seintje geeft,' voegde ik eraan toe, terwijl ik met mijn heup de keukendeur openduwde.

'Een seintje?'

'Hij zit in z'n studeerkamer. Kun je hem even roepen?'

Voor zover ik wist, had meneer Wall nog nooit pizza gegeten; waarom zou hij ook? Maar hij hield zich goed en wierp een beleefde blik op zijn stuk: 'Ansjovis, lekker,' herhaalde hij.

Toen ze uitgegeten was, stond Kate op, veegde haar vingers af en haalde een elektrische waterkoker uit een doos. 'Ta-da,' zei ze, alsof ze een middelmatige circusact aankondigde.

Meneer Wall staarde ernaar. 'Dat had je niet hoeven doen,' zei hij. 'Onze oude fluitketel staat waarschijnlijk nog in de schuur. Ik was van plan vanavond even te kijken.'

'Ja, maar deze slaat vanzelf af door middel van een thermostaat,' verzekerde Kate hem. 'Het is kinderlijk eenvoudig.'

Haar woorden deden me huiveren.

'Slim bedacht,' zei meneer Wall en sloeg het aanbod van een kop koffie af.

Opgelaten door de gespannen sfeer die in de keuken hing, zei ik maar dat ik dolgraag koffie wilde en dat het heel aardig van haar was om zo'n ketel te kopen.

Na de lunch vertrok meneer Wall naar de bibliotheek, het bovenste knoopje van zijn overhemd open; ik zag het randje van het witte katoenen hemd dat hij altijd droeg, zelfs met dit weer. Ik haalde mijn stapel boeken naar beneden en ging aan de keukentafel zitten om de maandelijkse test voor te bereiden. Ik had geen flauw idee meer wat negenjarigen hoorden te weten over de Franse Revolutie, afgezien van wie dat over die taart gezegd zou hebben.

Halverwege de middag kwam Kate naar beneden in een smetteloze blouse met een bermuda. Ze keek naar de ketel die fluitend aan de kook kwam. 'Heb je last van me?'

'Integendeel, ik kan wel wat afleiding gebruiken. De rigor mortis was al bijna ingetreden.' Ik kromp ineen zodra ik het mezelf hoorde zeggen en durfde haar niet aan te kijken. Er viel een lange stilte, waarin zij het koffiezetapparaat vulde.

'Is dat décafé?'

'Dat zou beter zijn,' zei ze droogjes.

'Fijn om te merken dat zelfs Amerikanen nog niet perfect zijn.'

Daar ging Kate niet op in; ze staarde naar een foto van haar grootouders, op de schoorsteenmantel. Ik richtte mijn aandacht weer op het schrikbewind tijdens de Franse Revolutie.

'Ik wilde eigenlijk een wandeling gaan maken,' deelde ze mee.

'In het bos?'

'Waar anders?'

'Was jij daar ook zo dol op?'

'Het was de enige plek waar ik heen kon als ik ruzie met mijn moeder had,' zei Kate.

'Waar maakten jullie ruzie over?'

'Onbenullige dingen; hoe laat ik thuis moest zijn, bijvoorbeeld, of dat ik mijn oude kleren aan Cara moest geven.'

Ik deed de dop op mijn pen. 'Ikheb wel zin om mee te gaan, als je tenminste geen uren weg wilt blijven.'

'Oké, best.'

Ik trok de keukendeur achter ons in het slot. De zon was wat wazig maar scheen nog altijd verblindend in mijn ogen.

Die van Kate gingen schuil achter een zonnebril met geslepen glazen. 'Jezus, wat is het warm. We gaan toch niet helemaal over de weg? Laten we over de muur klimmen.'

Ik nam haar van onder tot boven op. 'Mijn lichaam heeft het niet zo op dat soort dingen.'

'Maar er waren gaten voor je voeten,' sputterde ze tegen. 'Of in elk geval stenen waar je op kon staan.' Ik bleef in de tuin staan wachten terwijl Kate naar de muur draafde om poolshoogte te nemen. Op de terugweg waren haar passen trager. Er kleefden al zweetdruppels aan haar haarlijn. 'Ik kan die blokken gasbeton niet meer vinden; mijn vader heeft ze zeker weggehaald.'

'Ah joh, het is maar vijf minuten over de weg.'

Toch waren we enigszins ontmoedigd. Toen we de heuvel op liepen, zei Kate dat er zo weinig kinderen in de buurt woonden, onze babyboomgeneratie had zich verspreid over alle mogelijke straten en doodlopende wegen. 'Sinds wanneer staat er een hek om dat weiland?' vroeg ze met gestrekte wijsvinger.

'Geen idee. Halverwege de jaren tachtig of zo.'

'Hier kampeerden de rondtrekkende predikers altijd,' zei ze. 'Ik vraag me af waar die nu zitten.'

Ik bevestigde dat de Fitzwilliam Inn vroeger inderdaad Moroney's heette, dat er in onze jeugd geen vierentwintiguurs garages naar Amerikaans model waren geweest en dat het bos inderdaad kleiner was geworden omdat van twee kanten de chique woonwijken oprukten. Ik begon me een reisleidster te voelen. Het vergde al mijn energie om te blijven lopen in de grijze schittering; het zweet liep langs mijn kaaklijn. 'In de krant stond dat het vandaag wel dertig graden kon worden,' zei ik.

'Hoeveel graden Fahrenheit is dat?'

'Ik zou het niet weten, sorry.'

Toen we bij de muur om het bos waren gekomen en iets zochten om over te praten, wees ik op de vale, witte letters en zei: 'Ik heb me altijd afgevraagd wat ze daarmee bedoelen. The Cure. De genezing. Maar waarvan?'

Kates hand hield halverwege stil tijdens het afvegen van haar voorhoofd. 'Dat meen je niet.'

'Wat?'

'The Cure is een groep, Pen. Wist je dat echt niet?'

'Een popgroep, bedoel je?'

'Ja. De zanger heeft van dat getoupeerde haar...'

Ik staarde naar de letters. 'En al die jaren heb ik het zo'n diepe boodschap gevonden.'

Ze lachte achter in haar keel, dieper dan haar zus. 'Je bent niet helemaal van deze wereld. Naar wat voor muziek luister je dan op die oude gettoblaster van je?'

'Bach,' zei ik. 'En soms Pachelbel, Handel, dat soort mensen.'

Ze liep voor me uit en verdween tussen de bomen. Ik kon niet verstaan wat ze terugzei.

'Echt, mooier is er niet,' hield ik vol. 'Ze weten je overal mee te verzoenen.'

Het was een vreemde gewaarwording om achter haar aan naar al mijn vertrouwde plekjes te lopen. Voorbij het groepje beuken was de grond in een modderpoel veranderd na de hoosbui van gisteren. De zon in mijn nek maakte dat ik plotseling moest bukken om mijn veters los te maken. Kate keek hoe ik mijn schoenen uittrok en de modder tussen mijn tenen door liet sijpelen. Het voelde koel en zacht aan, een beetje viezig. Ze zei niets, ik hoorde haar bijna denken wat een heidens karwei het moest zijn om de modderige teen- afdrukken van de binnenkant van mijn schoenen te verwijderen. Cara zou dat nooit hebben gedacht als ik met haar was geweest, ze zou me niet gewaarschuwd hebben voor glasscherven, takjes, rupsen of mond- en klauwzeer. Zij zou me niet het gevoel hebben gegeven dat ik me aanstelde, waardoor ik het liefst mijn schoenen weer aan had willen trekken, wat ik weigerde uit een soort trots.

Daar had je het al, mijn geest was helemaal beneveld door nostalgie. Cara zou niet hebben geglimlacht om mijn tenen, ze zou het veel te druk hebben met die van haar. Ze zou zich hebben gehaast om de eerste te zijn, om de spontaanste te zijn, knielend en buitelend om één te zijn met de aarde, ze zou modderige handafdrukken hebben gemaakt op een zilverkleurige berk terwijl ik ernaast stond en haar schoenen vasthield. Als ik ooit nog van iemand anders zou gaan houden, bedacht ik opeens, dan zou het iemand moeten zijn die me niet zou afremmen of het gras voor mijn voeten zou wegmaaien.

De grond voelde heerlijk zacht aan tegen de eeltkussentjes op mijn hielen. 'Heeft er weleens iemand naar jou gespuugd, Kate?' vroeg ik om de stilte te verbreken toen we op een open plek kwamen.

'Niet dat ik weet,' zei ze lachend. 'Hoezo, naar jou wel?'

'Eén keertje. Ik was met Cara...'

'Dat was je toch altijd?'

'Deze plek doet me er weer aan denken,' ging ik een paar tellen later verder. 'We zaten op een zondagochtend op dat blauwe bankje daar, zonder ook maar een vlieg kwaad te doen - volgens mij las Cara de column van Nell McCafferty uit de krant voor - toen er een of ander oud vrouwtje aan kwam.'

'Hoe oud?'

Ik wachtte even en dacht na. 'In de zeventig, denk ik; niet seniel, voor zover ik kon zien. En ook geen zwerfster; het was echt zo'n keurig omaatje uit Dublin. Ze droeg een dure beige regenjas, die ze helemaal tot bovenaan toe had dichtgeknoopt, ook al scheen de zon.'

'Luguber, hoor.'

'Je gelooft me niet, hè? Wacht maar. Ik zag dat ze op ons af kwam lopen met zo'n wollig hondje aan de lijn, je weet wel, zo'n bespottelijk Lapsong Souchong-geval. Ik grijnsde even en voor ik het wist, vloog er een grote klodder kwat in onze richting.'

Kate lachte ingehouden. 'Weet je zeker dat het niet per ongeluk ging? Misschien wilde ze je gedag zeggen en liet haar kunstgebit los.'

'Nee, ze deed het expres. Hij kwam op Cara's schoen terecht, maar die merkte niets, ze ging rustig verder met stukjes uit de krant voorlezen.'

'En wat heeft ze daarna nog voor wandaden begaan?'

'Je gelooft me niet,' zei ik.

'Ik geloof wel dat die vrouw naar jullie heeft gespuugd,' zei Kate diplomatiek, 'maar er is vast een logische verklaring voor.'

'We hadden haar niets gedaan.'

Haar pas versnelde. 'Dan was het gewoon een halve gare. Daar hebben we er in Boston ook genoeg van. Ze staan op straathoeken in zichzelf te praten.'

De rug van mijn hand gleed langs het mos dat op een esdoorn groeide. 'Je kunt mensen niet zomaar afschrijven. Ergens is er aan ons allemaal wel een steekje los.'

'Aan mij niet,' zei Kate. 'Ik ben dodelijk saai en normaal.'

'O, ja?'

Ze wierp me over haar schouder een verpletterende glimlach toe. 'Op mijn dromen na dan. Daar kan ik voor opgepakt worden.'

'Echt?' Een paar tellen later vervolgde ik: 'Ik denk dat het verschil is dat de meeste mensen hun gekte bewaren voor de beslotenheid van huis of nachtmerries, in plaats van naar onbekenden te spugen.'

'Hoe ging het verder?'

'Ik verwachtte dat er een verklaring of een belediging zou volgen, maar ze haalde doodgemoedereerd een opgevouwen zakdoekje uit haar mouw, veegde haar mond af en liep door.'

'En hoe reageerde Cara?'

'Ze geloofde me niet, tot ik haar de klodder spuug op haar schoen liet zien. Ze houdt nog steeds vol... Ze beweerde altijd, bedoel ik, dat het gewoon duivepoep was en dat ik de rest erbij verzonnen had.'

'Als ik het zo hoor, was mijn zus behoorlijk onuitstaanbaar,' merkte Kate zachtjes op. 'Ik ben blij dat we in een ander land woonden.'

We waren op de top van de heuvel aangekomen. Op een modderig plukje gras lag nog wat regenwater; er fladderden zeemeeuwen boven, de blauwe lucht gleed tussen hun tenen door. 'Ach, Cara viel best mee,' zei ik zachtjes. Te zacht. Wie probeerde ik nou voor de gek te houden met mijn gekuiste verhalen en spottende opmerkingen? Deze wereldse vrouw van de oostkust had me waarschijnlijk allang door. 'Ik denk ook dat jullie niet veel met elkaar gemeen hadden,' zei ik. 'Ik neem aan dat jij nooit een walvis hebt geadopteerd.'

Kate kreunde en veegde het zweet uit haar ogen.

'Ze had haar Samantha genoemd,' voegde ik er met pretoogjes aan toe. Toen hoorde ik het flauwe sarcasme in mijn stem en mijn mond voelde droog aan. 'In feite,' zei ik, 'was ze helemaal niet zo'n sentimentele hippie, ze deed heel veel goed werk.'

Geen commentaar van haar zus.

'Nou ja, ik weet wel dat ze op de zak van je vader teerde in het grote huis, maar daardoor kon ze een hoop crisishulplijnen en zo doen, waar anderen gewoon geen tijd voor hadden.'

'Waarom noem je het zo?' vroeg Kate, terwijl ze haar blik langs de mistige horizon liet glijden. 'Zo groot is het huis helemaal niet.'

'Volgens mij is dat gekomen doordat ik Cara ermee treiterde dat ze rijk was, net als de mensen van stand die in kasten van huizen wonen. Bovendien was het groter dan ik gewend was.'

'Toen ze het kochten, dachten papa en mama waarschijnlijk nog dat ze een groot gezin zouden krijgen.'

'Had jij meer broertjes en zusjes gewild?'

'Nee,' zei Kate na enig nadenken. 'Ik was het liefst enig kind geweest.'

Ik verbrak de stilte niet en wachtte tot zij haar opmerking nader zou toelichten. Even later zei ik: 'Hoe dan ook, ik vond het een kast van een huis toen ik het voor het eerst zag. Kun jij je die dag nog herinneren?'

'Welke dag?'

Met de rug van mijn hand veegde ik het zweet uit mijn nek. 'Waar zat jij met je gedachten, dat hele vierde jaar?'

Kate klemde haar lippen op elkaar. 'Waren we de stad in geweest?' 'Nee, we hadden gezwommen. Doe nou maar niet alsof je het nog weet.'

Haar tanden blikkerden toen ze lachte, wit en sterk. 'Oké. Vertel het me maar.'

'We liepen elkaar na school in het zwembad tegen het lijf,' legde ik uit, 'en het duurde nog een uur voor de bus zou komen en er drupte water uit mijn haar op mijn kraag en toen vroeg je of ik bij jou thee wilde drinken.'

'Wat was ik toch aardig.'

'Je nam het laatste stuk chocoladetaart, liet vervolgens het bad vollopen en liet mij alleen om met je zusje naar Top of the Pops te kijken.'

Kates mondhoeken schoten geamuseerd omhoog. 'Uiteindelijk bleek je aan Cara ook meer te hebben.'

Mijn vingers volgden een scheur in de bast van een paardekastanje. 'Toch had ik ook wel een stukje taart gewild.'

'Ik koop morgen een taart voor je, goed?'

'Te laat,' zei ik met een dramatische zucht. 'Maar ik was heel erg onder de indruk van jullie huis,' ging ik verder, terwijl ik me een weg over de helling baande.

'Waarom?'

'Om te beginnen was het een vrijstaand huis; ik was hooguit weleens in een twee-onder-één-kap huis geweest. Het was zo imposant en je ouders waren zo beschaafd, met hun moeilijke woorden en hun glazen koffiekopjes, en jullie hadden een hangmat in de tuin.'

'Jij was ook snel onder de indruk.'

'Nou ja, gezien mijn achtergrond...'

'Wacht eens, er komt weer wat boven: jouw vader werkte toch aan de universiteit?'

Heel even kwam het vertrouwde gevoel van schaamte op achter mijn ogen. Ik bracht een gniffelend geluid voort en veegde mijn modderige voeten af aan het gras voor ik mijn gymschoenen weer aantrok. 'Dat zei ik altijd toen ik nog op school zat. Hij was eigenlijk tuinman op de universiteit.'

'Aha.'

'En toen ik zelf eenmaal ging studeren, nadat hij overleden was, veranderde mijn snobisme in het tegendeel en zei ik tegen iedereen: "Mijn vader spitte hier vroeger de boel om.'"

Kates stem ging over in een lach.

'Het werd een soort standaardgrap. Als ik naar het grote huis ging en Cara deed open, zei ik vaak: "Neemt u me niet kwalijk, mevrouw", of: "Een zeer goede morgen, jongedame, is er vandaag nog iets van uw dienst?" Gewoon, dat soort onzin.' Mijn stem stierf weg en ik had het gevoel dat ik bloosde.

'Maar wij zijn helemaal geen Engelse adel,' hield Kate vol. 'Katholieke boerenafkomst, van beide kanten.'

Toen ik het hek openduwde, bleef de warme verf aan mijn vingers plakken. 'Mensen met geld en een hangmat zijn niet van eenvoudige komaf.'

'Moet jij zeggen,' zei Kate plagerig. 'Je woont hier nu zelf.'

'Ja, maar ik ben alleen maar de glazenwasser.'

Ze had haar handen diep in de gestreken katoenen zakken gestoken. 'Dat spijt me echt. Ik had een jet lag en ik was in de war door dat hoofddoekje.'

'Zit er maar niet mee,' zei ik grootmoedig.

Tegen de tijd dat we thuis waren, begon de lucht te betrekken. Kate keek door het keukenraam naar binnen terwijl ik met het slot worstelde. Vanuit de gereedschapsschuur klonken gedempte geluiden. 'Dat zal Grace wel zijn,' zei ik tegen haar en ja hoor, daar dook hij op in het witgeverfde raamkozijn. Eindelijk had ik de deur open en bleef even op de drempel staan om mijn schoenen aan de mat af te vegen. Kate had zich niet verroerd.

'Gaat het?'

'Er komt nog iets anders boven,' zei ze, terwijl ze achter me aan naar binnen liep.

Ik richtte al mijn aandacht op de vreemde, onbekende schakelaar van de ketel zodat er een stilte viel die zij kon vullen. Maar dat deed ze niet. 'Na al die jaren zul je je buik wel vol hebben van de Wall-familiegeschiedenis,' zei ze na lange tijd.

Moest ik haar aansporen? Zouden de woorden niet komen zonder dat ik erom vroeg? Ik lachte naar de vloer. 'Nee hoor, dat valt wel mee. Cara vertelde zelden over vroeger. En alle verhalen van meneer Wall gaan over de tijd dat jullie nog klein waren.'

'O, ja? Wat voor verhalen dan?'

'Dat jullie achter in de auto ruzie maakten en dat je moeder de auto dan in de berm zette en jullie moesten uitstappen, en dat ze dreigde om weg te rijden behalve als jullie beloofden dat jullie je fatsoenlijk zouden gedragen.'

'Heeft ze dat gedaan? Gelijk had ze,' voegde Kate er weifelend aan toe. 'Als ik ooit kinderen krijg, dan koop ik een oude taxi met zo'n geluiddichte wand tussen de voor- en de achterkant.'

'Maar wat herinnerde jij je nou?' Ik steunde mijn ellebogen op tafel en wachtte af.

'Gewoon, waarom ik toen in '78 met mijn moeder ben meegegaan,' zei ze. 'Het was de avond waarop ze ons vertelden dat ze uit elkaar zouden gaan. Ik had het totaal niet zien aankomen.'

'Mmm?' zei ik na een paar tellen, zodat ze bij de les zou blijven.

Ze schrok op. 'Maar goed. Ik weet niet meer welk eufemisme ze gebruikten, iets als "Mama gaat een poosje in Amerika werken en papa blijft hier met jullie tot we hebben besloten waar we met z'n allen gaan wonen".'

'Hebben ze dat gezegd?'

'Waarschijnlijk geloofden ze dat toen zelf nog. Maar ik had kunnen weten dat papa het nooit zou aandurven om te emigreren.'

Ik overwoog een weerwoord, maar aangezien dat het verhaal zou vertragen pakte ik maar twee bekers.

'Hoe dan ook, veel later die avond, tegen bedtijd, liep ik langs dit raam - waarschijnlijk kwam ik terug uit het bos, waar ik wat had rondgezworven, wat eigenlijk niet meer mocht als het donker was - en toen ik naar binnen keek, zag ik papa en Cara.'

'Wat deden ze?'

'Hij stond in zijn eentje bij het dressoir de vorken te poetsen. Ik kon niets horen, maar zo te zien had hij gehuild, hij stond helemaal in elkaar gedoken. Ik wist niet dat hij kon huilen.'

'En waar was Cara?' Ik volgde Kates blik, zag het dressoir, de lichte schaduwpartijen, en probeerde het tafereel voor me te zien.

'Ze kwam met een lege beker de keuken binnen en zag hem staan. Als ik het was geweest en ik wist dat papa had gemerkt dat ik hem had zien huilen, zou ik me zo opgelaten hebben gevoeld dat ik rechtsomkeert had gemaakt. Maar Cara liep op hem af en sloeg haar armen om hem heen. Ze was langer dan hij, toen al.'

'Ja?' zei ik, om haar aan te sporen verder te vertellen.

'Ze bleven een eeuwigheid zo staan,' zei Kate, terwijl ze naar het dressoir keek. 'Zijn hoofd lag op haar schouder en de mok bungelde nog steeds aan haar pink.'

De ketel begon te hijgen. 'Ik begrijp nog steeds niet waarom je toen per se naar Ohio wilde.'

'Het leek me gewoon... gepast.' Er school een lichte ironie in dat woord. 'Ik wist dat Cara papa's lievelingetje was; toen ze klein was gooide ze altijd van alles om en haalde haar knieën open en dan moest hij er een kusje op geven. Maar het was nog nooit zo duidelijk tot me doorgedrongen als op het moment dat ik ze daar zo zag staan, en toen dacht ik: ja, die horen bij elkaar.'

Er viel een schaduw op de huid onder haar koffiebruine ogen. 'Kon jij er niet ook bij horen?' vroeg ik.

'Nee, dat paste niet in het plaatje. Maar het gaf eigenlijk ook niet,' voegde ze er even later aan toe.

Ik keek hoe de stoom uit het smalle tuitje van de ketel omhoog- kringelde. 'Nee?'

'Nee, hoor. Ik wist dat ik me beter thuis zou voelen in Amerika; ik werd altijd een beetje kregel van Ierland.'

'Jij had tenminste je moeder nog.'

'O, maar Cara is er niet slecht afgekomen,' zei Kate kortaf. 'Ik denk dat mijn vader een betere moeder was.'

Zonder erbij na te denken maakte ik twee koppen thee, spoelde toen één kop om en zette koffie voor haar. Kate zat blijkbaar om woorden verlegen, sloeg de krant open en boog zich erover, haar ogen strak op het papier gericht.

Ik bleef even zo staan, mijn armen slap langs mijn lichaam, en ging toen onder de douche. De modder bleef aan mijn tenen plakken; ik moest tegen de muur leunen om ze stevig te schrobben. Nadat ik tien minuten onder de waterstraal had gestaan, had ik het nog altijd even warm. Mijn huid trok samen, maar de hitte in mijn hoofd en mijn maag bleef.

De gedachte aan koken alleen al was me te veel, dus toen meneer Wall om vijf voor zes de tuin binnenstapte, legde ik domweg koude ham, paté en een komkommer op het tafelkleed. Ik vroeg Kate naar de baan van haar moeder, maar zij beperkte zich tot eenlettergrepige antwoorden. Ik zette drie borden neer en de vertrouwde tik als ze het tafelkleed raakten klonk geruststellend in mijn oren. Kate hield haar krant voor me omhoog zonder op te kijken.

Meneer Wall was op dreef tijdens het eten en hij vertelde over de merkwaardige bezoekers van de Wotherby-bibliotheek. Hij zag er energiek uit die dag, zijn adamsappel krachtig onder zijn wijnrode zijden das. Ik vroeg me af of hij hertrouwd zou zijn als de Ierse wet dat had toegestaan. Het kon altijd nog, waarschijnlijk, als het fenomeen scheiden in de jaren negentig ook tot Ierland zou doordringen; tenzij hij zichzelf te oud vond voor dergelijke dingen.

Kate zat tegenover me aan tafel. Toen haar scherpe knie langs de mijne streek, trok ik bijna onmerkbaar mijn been terug. Terwijl ik de wijnfles pakte, besloot ik dat de dochters van meneer Wall weinig met elkaar gemeen hadden, afgezien van hun moeders lengte. Hij leek een goeierd die niets aan hun uiterlijk had bijgedragen. Ik gaf schalen door, maakte opmerkingen over het weer en de politiek en keek steeds naar Kate. Alleen heel af en toe herinnerde een bepaald gebaartje me met een schok aan hun zusterschap. Gek woord eigenlijk: waarom verwees een zelfstandig naamwoord, als je er 'schap' aan vastplakte, opeens naar een bepaalde hoedanigheid? En waar kwam het vandaan? Vast van 'kap'. Misschien was het zusterschap een kap die zusters moesten dragen, of liever gezegd twee kappen. Brede randen die de ogen omlijstten, stelde ik me voor, zoiets als Florence Nightingale; misschien in verschillende tinten van één kleur, azuurblauw en nachtblauw, met bijpassende linten. En hoe zat het dan met het maagdschap? Dat waren natuurlijk de kappen van onze Immac-jassen van vroeger, de stijve, rode gabardine die ons moest beschermen tegen de regen en de mannelijke blik.Je kon die kappen er ook afhalen, herinnerde ik me, en de slechte meisjes maakten ze meteen in de eerste week al los en raakten ze kwijt: hoe toepasselijk! Want als jonge meisjes hun hoofd kwijtraakten, was het meestal met het maagdschap ook snel afgelopen.

Ik pakte de fles wijn die meneer Wall me aanreikte en toostte in stilte met mezelf op mijn voortdurende maagdschap. Toen Cara de mannen eraan had gegeven, pestte ze me er niet langer mee; sterker nog, ik denk dat ze, gezien haar voorliefde voor extremen, eerder jaloers was op het feit dat ik een wiegepot was, zoals Jo dat noemde. (Die uitdrukking riep het beeld op van een baby die lui in haar wiegje ligt, één wazig oog op de borst gericht, en dan besluit dat ze voortaan met minder geen genoegen neemt.) Cara had ooit een lelijk bedrukte rode button voor me meegenomen uit Manchester, waarop stond: 'alleen nog maagd in de strikte zin des woords'. Ik had hem nooit gedragen, maar elke keer als ik hem aan de binnenkant van mijn kastdeur zag hangen, moest ik grinniken.

Maar op een bepaalde leeftijd, besefte ik terwijl ik op een stukje ham kauwde, wordt ook elke maagd in de strikte zin des woords een oude vrijster. Ten tijde van Jane Austen lag de grens bij achtentwintig en aangezien ik vorig jaar mei dertig was geworden, was ik dat stadium ruimschoots gepasseerd. De oude-vrijsterskap, besloot ik, zou lang en gekreukeld moeten zijn, van donkergrijs vilt; niet zo mooi misschien, maar altijd nog beter dan de wapperende gekleurd-katoenen moederkap, of (God verhoede) de bruidskap, bedolven onder crèmekleurig kant. De pottenkap was ongetwijfeld een honkbalpetje, maar voor zover ik wist bestond er geen pottenschap, alleen een pottendom, wat weer zo negatief klonk. Er zou toch iets beters verzonnen moeten worden.

In de koelte van de vroege avond wilde Kate per se de afwas doen. Ik vulde de ketel voor de zoveelste cafeïnestoot en ging op de rechte stoel bij het aanrecht zitten. Ik las de omschrijvingen van de kruiswoordpuzzel zonder de moeite te nemen een pen te pakken en de woorden in te vullen.

Meneer Wall kwam binnen. Hij droeg zijn beste grijze pak. 'Tien over halfzeven, meisjes.'

We staarden hem aan.

'Om zeven uur wordt ze overgebracht.' De woorden gleden weg in zijn keel.

'Juist,' zei Kate doortastend.

'Ik ben bang dat...' begon ik en ze hielden allebei hun pas in. 'Ik kan het gewoon niet aan.' Ze wachtten. 'Ik wil wel een taxi bellen...'

'Als je mij nou je autosleutels geeft.' Kates stem, standvastig als een kerkbank. 'Ik ben ook verzekerd in de auto van een ander.'

'Maar je bent gewend om...'

'Ik heb zo vaak links gereden in een auto met versnelling als ik voor zaken in Londen was.'

'En dan had je nooit tijd om even een dagje naar Dublin te komen en je zus op te zoeken, tijdens al die zakenreisjes?' De woorden knalden eruit, als kogels.

We waren allemaal even geschokt. Kates mond ging open alsof ze antwoord wilde geven, de mijne alsof ik mijn excuses wilde aanbieden, maar uit geen van beide kwam geluid. Het gezicht van meneer Wall was een grote deegbal. Ik zocht in mijn rommelige tas naar de sleutelbos. 'Kijkuit met de koppeling,' zei ik tegen haar, 'die heeft weleens kuren.'

Ik draaide me om terwijl zij haastig naar de deur liepen. De ketel gromde; het deksel sprong op en kwam puffend tot rust. Dat ding werkte op mijn zenuwen; ik trok de stekker eruit en leunde tegen de gootsteen. Ik was vandaag niet alleen opvliegend en gedroeg me als een echt kreng, ik was ook nog eens een lafaard. Als zo'n korte ceremonie me al te veel was, gewoon het lichaam vergezellen op weg van de ziekenhuiskapel naar de parochiekerk, hoe wilde ik mezelf morgen dan staande houden als ze haar onder aarde gingen bedelven? Mijn keel werd dichtgeknepen. Ik boog me over de gootsteen maar er kwam niets, alleen een dunne draad speeksel.

Toe, stil nou maar. Het gaf niet. Het was volkomen logisch dat ik niet wilde zien wat er nog van haar over was voor ze naar haar laatste rustplaats ging - wat een walgelijk eufemisme, alsof die lichamen daar uit vrije wil naartoe gingen om een uiltje te knappen. Ik wist dat ze het deksel openlieten en dat kon ik niet aan. Ik wilde me Cara als springlevend en onuitstaanbaar herinneren, niet slapjes in een kist. Terwijl meneer Wall er juist troost uit leek te putten om al deze rouwplechtigheden precies volgens het boekje te doorlopen. Ik zag hem daar al staan, over de kist op het koperen rolwagentje gebogen, zijn lippen op elkaar geklemd alsof hij een uniek manuscript onder ogen had. En Kate, ging zij alleen maar mee om hem niet voor het hoofd te stoten? Ik vroeg me af of ze een kus zou drukken op het krijtwitte voorhoofd waar ze voor het laatst met haar lippen langs was gestreken op Logan Airport, na de familiereünie in 1984. Kon het haar echt veel schelen of deze vaag herinnerde zus nog in leven was of niet?

Er zat een grijzige aanslag in de gootsteen. Ik goot er wat heet water uit de ketel op en boende de zijkanten. Ik wist dat ik mezelf geestelijk moest voorbereiden op de begrafenis, maar dat stomme overbrengingsritueel was me nu gewoon te veel. Als ik instortte, snotterend op de houten rand van de kist, zou er niemand zijn om me op te vangen. Cara zou niet heimelijk haar koude hand om de mijne leggen; ze zou alleen maar roerloos blijven liggen, onbezorgd en harteloos. Net als in de sporadische nachten dat ik niet kon slapen en me op mijn zij draaide om naar haar mond te kijken, die brabbelend bewoog in haar slaap tijdens een van de vertrouwelijke gesprekken die ze met zichzelf voerde.

Ik haalde het schoonmaakmiddel onder het aanrecht vandaan en liet de gootsteen vollopen met water dat zo heet was dat ik mijn handen brandde. Tijd om mezelf stevig onder handen te nemen, aan de slag te gaan, voorbereidingen te treffen. Het leek me het best om alles schoon te maken wat binnen handbereik was, voor het geval me de komende tijd zou ontglippen wat me nu nog op de been hield en ik een maand lang met ongewassen haar in een hoekje zou zitten, de koektrommel in mijn handen geklemd, terwijl het hele huis om me heen verslonsde.

Toen mijn spons zich een pad had gebaand naar de boekenplank boven het aanrecht, viel mijn oog op een hoekje van een folder. Ik trok die achter een stapel bibliofiele tijdschriften vandaan. Op de voorkant was een kristallen bol getekend waar hartjes en sterren uit opstegen, als damp uit een versgebakken brood. De uitgelopen inkt binnenin vroeg: 'Zal ik u het antwoord geven op al uw vragen?' en, niet gehinderd door het uitblijven van een reactie, werd vervolgens uitgelegd dat 'Miss Dora Moon, bij wie zigeunerbloed door de aderen stroomt, door gebruik te maken van de uitzonderlijke paranormale gaven waarover zij al sinds haar jeugd beschikt, antwoord kan geven op de grote vragen en de spanningen in uw leven kan wegnemen, door haar helderziendheid en een emotioneel beladen ding aan te raken'. Jezus ja, nu herinnerde ik het me weer; ongeveer een maand lang was dat ons privé-cliché geweest: 'O schat, raak mijn emotioneel beladen ding aan.' Cara had het meegenomen van een paranormale bazar in Edinburgh, gniffelend om de grammatica maar geïntrigeerd door de beloften. Ik wist nooit wat de overhand zou krijgen: haar gezonde cynisme of haar naïeve lichtgelovigheid; ik wist nooit wanneer ik met een gerust hart kon lachen. Op de achterkant van het stoffige foldertje werd een cursus aangeboden die luisterde naar de naam 'Hoe de partner van uw dromen te verleiden en te behouden; zeven cassettebandjes voor slechts 55 pond'.

Ik vouwde het in vieren en gooide het in de compostbak, zodat het deel kon uitmaken van de grote paragnostische kringloop van de wedergeboorte, zoals Miss Dora Moon het ongetwijfeld zou noemen. Ik zette de stoelen ondersteboven op tafel. Pas toen ik de vloer had geveegd en alles had gedweild, behalve het hoekje waar ik stond, drong het tot me door dat ik onbewust wachtte tot de telefoon ging.



Op een keer, als het uit is, belt Cara me bij mijn moeder. 'Denk je dat we ooit weer gewoon vriendinnen kunnen worden?' fluistert ze.

Ik zit op de keukentafel, precies in het midden van het kleine, lege huis en trek mijn knieën op. 'We zijn nooit gewoon vriendinnen geweest,' zeg ik tegen haar. 'We zijn altijd zeer-innige-vriendinnen geweest.'

'Ziv's,' mompelt ze en geniet na van de klank van het woord dat ik weer van stal haal. 'Maar het gaat nu toch wel oké tussen ons? Naar omstandigheden?'

'Ik geloof van wel.'

'Ik was heel blij met je telefoontje laatst,' zegt Cara, als een kind op een verjaardagsfeestje.

Ik laat mijn adem tussen mijn tanden ontsnappen en richt mijn aandacht op het suizen van de lucht. 'Als je belt gaat het wel, maar als we elkaar echt zien, in de spaarzame halfuurtjes dat jij in staat bent je los te maken van je taak om Roderick te bevestigen in zijn mannelijkheid... die momenten zijn echt bizar.'

Een beladen stilte.

'Ik zit naast je in een coffeeshop en ik heb het gevoel alsof er een hek met schrikdraad tussen ons staat, alsof je lichaam in stukken is gesneden door de horizontale strepen. Ik zie je hand die een kopje vasthoudt,' ratel ik, 'en die hand is me vreemd. Ik kan me vaag herinneren dat ik die hand vroeger kuste en dat ik tegen je zei dat ik jouw hand altijd zou herkennen, als ik je ooit zou moeten identificeren in een mortuarium of zo, maar dat is gewoon niet langer waar. Ik zit daar en denk: hoe heb ik in godsnaam ooit van deze onbekende kunnen houden?' De woorden blijven in de lucht hangen, onwaarachtig en overdreven.

Cara's stem is zo zacht dat ik haar bijna niet hoor. 'Houd je dan opeens helemaal niet meer van me?'

'Dat is het niet,' zeg ik vermoeid. 'Maar het is alsof je geëmigreerd bent.'

Een andere keer, als het ook uit is, belt Cara me weer bij mijn moeder. 'En, is er nog wat leuks gebeurd?'

'Nou, nee.' Ik glimlach naar mama terwijl ik de hoorn tussen mijn schouder en mijn kaak klem en met de telefoon naar de gang loop.

'Haat je me nog steeds zo, zoals je laatst zei?'

'Nee,' terwijl ik de deur achter me dichttrek, 'ik haat je nu op andere manieren.'

Cara's stem is niet meer dan een schor gefluister. 'Constant?'

'Nee,' zeg ik beleefd. 'Als ik 's ochtends wakker word, drukt het op me als zo'n loodschort dat je bij de tandarts om moet, maar dat duw ik dan van me af, ik trek mijn spijkerbroek aan en ben weer vrij.' 'Jij blij.'

'Toe schat, niet zo gauw op je teentjes getrapt. Als iemand reden heeft om op zijn teentjes getrapt te zijn, ben ik het wel.'

In de stilte die volgt, hoor ik het vertrouwde, hortende ritme van haar ademhaling. 'Haat je Kevin ook?' vraagt ze. 'Want het was echt niet om hem.'

'Kevin laat me volkomen koud,' zeg ik tegen Cara, in de hoop dat het geloofwaardig klinkt. Maar ik kan niet onverschillig klinken als ik vraag: 'Ben je al aan de pil?'

Een theatrale zucht. 'Ik weet toch wanneer ik vruchtbaar ben, Pen, dat heb ik je nou al zo vaak gezegd. Ik ga gelijk op met de maan.'

'Ja, straks is je leven naar de maan.' 'Hè?'

'Voor je het weet ben je zwanger, stomme sloerie.'

'Wat een onzin,' zegt ze verrast. 'Maak je maar geen zorgen.'

'Mag ik me nu al niet eens meer zorgen om je maken?'

Een andere keer dat het uit is, bel ik haar bij haar vader.

'Hé Cara,' begin ik. 'Ik ben vrijdag niet komen opdagen op onze lunchafspraak, niet omdat ik overstuur was, maar omdat ik de hele dag in bed heb gelegen met een vrouw van mijn pottenbakcursus. Ze heet...'

'Ik heb er geen enkele behoefte aan om dat te weten,' valt Cara me in de rede.

'Dan niet,' jubel ik. 'Ik zou eigenlijk gevleid moeten zijn dat je jaloers bent, al is dat volkomen onterecht.'

'Ik ben niet jaloers,' zegt ze bedroefd. 'Om eerlijk te zijn ben ik zelfs blij voor je.' Een tel later: 'Hoe heet ze?'

'Bella.'

'Aha.'

'Wat bedoel je met "aha", op zo'n toontje?'

'Nou ja, je moet toegeven dat het een beetje mal is, zo'n naam.'

'En dat,' zeg ik geamuseerd, 'uit de mond van een vrouw die beweert niet jaloers te zijn.'

Dan wordt Cara's stem zacht en hees. 'Ik mis je,' zegt ze. 'Waarom hebben we met elkaar gebroken?'

Gebroken? Dat is zo'n negentiende-eeuws woord, zulke woorden kun je tegenwoordig niet meer gebruiken. En ze heeft het lef om mij te vragen waarom, alsof zij me nooit een brief van tien kantjes heeft geschreven met redenen waarom we met elkaar moesten breken: dat we een slechte invloed op elkaar hadden, dat het was gebleken dat we de slechtste, tegengestelde, eigenschappen in elkaar naar boven haalden. Ditmaal duurt de stilte lang. De woede borrelt als zuurstof door mijn aderen en ik merk het nauwelijks als ze neerlegt.

Ik schrijf haar een briefje achter op een kaart van Picasso's blauwe vrouw. Cara, begin ik - lieve Cara zou een te grote concessie zijn - ik word echt knettergek van je. Hoe haal je het in je hoofd om nu zo nostalgisch te gaan doen? Ik zou het niet zo erg vinden als je het meende maar dat is niet zo. Je moet me niet nog meer kwetsen door de suggestie te wekken dat je bij me terugkomt terwijl je weet dat ik je altijd terug zou nemen al weet ik heel goed dat je dat nooit zult doen. Ik vind het altijd moeilijk om me aan grammaticale regels te houden als Cara in het spel is.

Bij de volgende post zit een zonsondergang met zo'n priegelige boodschap achterop dat niemand anders dan ik de moeite zou nemen om die te ontcijferen. Je hebt me verkeerd begrepen, begint ze, ik was een beetje van streek door je verhaal over B. Het is nu te pijnlijk om contact te houden. We zijn iedereen ander dal binnengegaan en als we nu terugkeren lopen we de kans dat we met onze kleren in het prikkeldraad blijven hangen, om het zo maar te zeggen.

Cara, bijt ik haar achter op een ansicht van de Eiffeltoren toe, ik vraag je helemaal niet om terug te komen. In mijn visie zitten we samen in de stront. Zie het maar als een laboratoriumexperiment, niet met schapen maar met ratten; ik ben de onderzoeker en jij bent A, blootgesteld aan het mannenvirus. Ik ben benieuwd wat er van je wordt.

Lieve Pen, staat er op haar volgende kaartje (gebrandschilderd glas in de vorm van een kruis) ik heb geen enkele behoefte aan je neerbuigende gezeik. Ga maar lekker met Bella van bil.

De ironie van dit alles is dat Bella een leugen is, een verzinsel, de eerste naam die bij me opkwam. Maar doordat Cara zo gekwetst is, wordt het bijna echt. Ik breng de hele week door in de armen van mijn onzichtbare geliefde.



Terwijl ik de zwabber en de emmer terugzette in de kast onder de trap, bedacht ik me met een zekere voldoening dat ik dat van Bella nooit had opgebiecht. Als Cara af en toe eens iets over haar vroeg gaf ik altijd heel vage antwoorden. Het werd een soort standaardgrapje tussen ons toen we weer bij elkaar waren en ik in het grote huis kwam wonen.

'Als je mij het laatste stukje niet geeft, dan...' zei ik als we pastei aten.

'Dan wat?'

'Dan pak ik mijn koffers en ga terug naar Bella.'

Op de een of andere manier kon ik het nooit opbrengen - zelfs niet op onze meest intieme momenten, als de verhalen voor het oprapen lagen - om te bekennen dat de hele geschiedenis met Bella één grote leugen was geweest. Niet dat ik het erg had gevonden om op een leugen betrapt te worden; nee, ik deinsde terug voor het vooruitzicht dat Cara zou weten dat ik, al die keren dat ze me had verlaten, gewoon thuis voor de buis had gezeten. Ik was bang dat ze het te hoog in haar bol zou krijgen als ze erachter kwam dat ik, soms omdat ik niet begeerd werd maar meestal omdat ik geen begeerte voelde, nooit met een ander naar bed was geweest.

Ik zette de stoelen weer om de tafel en ging zitten. Een stukje zeil, nog nat van de zwabber, glom naast mijn sandaal. Als ik eerlijk was, moest ik toegeven dat het de ongelijke verhoudingen waren die Cara dwarszaten. Ze lag een keer naast me, terwijl ze me met haar lange lijf tegen de tocht beschermde, en zei: 'Ik kan niet geloven dat ik de enige voor je ben geweest, afgezien van Bella.'

Ik bromde slaperig.

'Nee, maar het lijkt me zo saai. Als ik mijn enige geliefde was, zou ik gek worden.'

Ik giechelde binnensmonds.

'Er was toch ook wel een zekere spanning tussen jou en die invalkracht van vorig jaar?'

'Dat wilde jij er graag van maken, ja,' gaapte ik, 'maar ze deed me niet zoveel. Zo lekker was ze nou ook weer niet.'

'Hoe weet je dat nou voor je het hebt geprobeerd?'

'Ik vond haar niet leuk genoeg om het te proberen.'

Cara klakte met haar tong en ging anders liggen. 'En die vrouw met dat lange haar dan van het bed & breakfast in Cornwall?'

'Mmm,' zei ik, met een glimlach eraan terugdenkend.

'Vond je haar wel leuk genoeg?'

'Ja, nou.'

'En?'

'Ze probeerde me heel stijlvol te versieren, dat is waar; ik stond midden in de nacht voor de wc te wachten, met alleen een handdoek om me heen geslagen. Ze kwam naar me toe, pakte een puntje van de handdoek en zei: "Wat een prachtig gezicht.'"

Cara lag opgewonden te woelen. 'En waarom heb je het dan niet met haar gedaan, midden in de gang?'

'Ik zou er later spijt van hebben gekregen.'

Een diepe zucht van Cara.

'Hoor eens, ik heb het je al zo vaak uitgelegd: ik heb niet genoeg ruimte in mijn hoofd voor twee vrouwen en mezelf er ook nog eens bij.'

Ze snoof verachtelijk. 'Wat heeft je hoofd er nou mee te maken?'

'Je hoofd heeft er altijd mee te maken, dat weet je best.'

'Het zal wel.'

'Bovendien geef ik niet om seks puur om de seks; het moet ergens anders op gebaseerd zijn.'

'Jij bent ook een echte katholiek, hè? Mag het misschien puur op genot gebaseerd zijn?'

'Lieverd, het spijt me, maar ik duik niet zomaar met een ander in bed om jouw geweten te sussen.'

'Mijn geweten hoeft helemaal niet gesust te worden.' Cara schoof van me weg en als een mes scheidde de koude lucht onze lichamen.

'Als jij het zegt.'

'Probeer nou niet weer op mijn schuldgevoel te spelen. Monogamie is niet natuurlijk.'

'Onzin, het is alleen niet makkelijk.'

'Niets is makkelijk,' zei Cara met een kreun terwijl ze overeind kwam. Het beddegoed ging mee omhoog en veroorzaakte een wervelwind van tocht.

Ik trok de lakens tot over mijn oren. 'Ik zal je zeggen wat makkelijk is: een kopje thee voor me zetten.'

O, ik was altijd erg goed in tedere woorden om een einde te maken aan een moeilijk gesprek. Maar nu realiseerde ik me dat ze gelijk had. Het was stom van me geweest om, in deze tijd van ongebreidelde consumptie, maar met één vrouw te hebben gevreeën in de dertien jaar sinds ik het hele gebeuren had ontdekt. Nu bleef ik hulpeloos achter, zonder geliefde. Hoewel ik wist dat er in theorie nog meer mensen op de wereld rondliepen die een bed voor me konden opwarmen, zag ik hen in de praktijk slechts als een illusie. Bed betekende Cara en zonder haar, zonder op z'n minst de mogelijkheid dat ze zou terugkomen, was het alsof ik een infibulatie had ondergaan.

Ik zette de stofzuiger aan en ploegde ermee door het huis, nam sierlijke bochten en dook onder salontafels door. Het geronk verdrong mijn gedachten. Ik zeulde hem naar boven, het zware motorblok dreunde tegen de beklede treden. Badkamer, mijn kamer aan de voorkant, Cara's rampgebied aan de achterkant... Kates kamer niet, ik wilde niet tussen haar spullen rommelen. Ik sjouwde de stofzuiger weer naar beneden en rolde het snoer netjes op voor ik hem terugzette in de kast.

Ik stond in de gang. Mijn handen waren ruw; ik was bezweet, had het koud en voelde me bijna voldaan. Ik realiseerde me dat ik Grace in geen tijden meer had gezien. Ik doorzocht alle kamers, waarbij ik voortdurend zijn naam riep. Toen keek ik boven, in de kleerkasten. Het was zo'n onhandig beest, hij kon zichzelf op de gekste plaatsen opgesloten hebben. Ik vroeg me af of hij dat van Cara had, die hupte en sprong alsof ze op de zwaartekracht van een andere planeet was ingesteld. Op alle kleden in huis zaten vochtplekken van glazen die zij naast haar stoel had gezet en vervolgens had omgeschopt als ze haar benen over elkaar sloeg. We lieten haar nooit afwassen, meneer Wall en ik; dat konden onze zenuwen niet verdragen. De kans dat ze iets stukmaakte was kleiner als ze de vloer dweilde of de prullenbakken leegde.

Ik zag haar een keer football spelen met een paar medestudenten en toen was ze helemaal niet onhandig. Op volle snelheid leek er genoeg ruimte te zijn voor al haar ledematen. O, en Cara was ook zeker niet onhandig als ze de liefde met mij bedreef. De nadruk lag niet op 'mij' - ik twijfelde er niet aan of ze was even gracieus als ze met een ander in bed lag - maar op het 'bedrijven'. Zolang Cara de touwtjes in handen had, bewoog, plaagde, verschoof, losliet, haar benen om me heen sloeg, was ze sierlijk als een acrobaat. Maar zodra zij degene was die bemind werd - om deze grove tweedeling maar even aan te houden - , verloor ze elke vorm van controle. Verrukking tastte haar hersenen aan. Ze kon plotseling een arm uitsteken en de wekker van het tafeltje maaien of met haar hoofd tegen het hoofdeinde klappen, maar ze was zo beneveld door het genot dat het haar niets kon schelen. Ik leerde om wat ruimte te creëren als ik iets in de zin had. Ik zei een keer tegen haar dat ze nog eens haar eigen hersens zou inslaan op die manier en toen lachte ze schuins en zei: 'Wat een prachtige manier om te sterven.'

Ook boven was Grace nergens te bekennen. Ik kon geen andere plek meer bedenken waar hij zou kunnen zijn opgesloten. Ik zei tegen mezelf dat ik me niet zo moest aanstellen en ging weer naar beneden.

Toen ik de sleutel in de voordeur hoorde, zat ik net naar een documentaire over milieuvervuiling te kijken. Ik had eerst vijf minuten naar een comedy gekeken, tot ik me schaamde bij het idee dat ik zou zitten te lachen als de Walls terugkwamen uit de rouwkamer. Ik zette de tv uit, maar realiseerde me toen dat ze aan mijn verstand zouden gaan twijfelen als ik naar een zwart scherm zat te staren; uiteindelijk was ik maar gaan zappen tot ik iets soberders had gevonden.

Ik stond op en zette de tv uit. Meneer Wall knikte op een paar centimeter afstand van mijn ogen en ging meteen door naar zijn slaapkamer. Kate legde Minnies sleuteltjes in mijn handpalm.

'Had je nog veel moeite met haar?' vroeg ik en probeerde warmte en schuldbewustzijn in mijn stem te leggen.

'Niet toen ik de koppeling eenmaal onder de knie had.' Ze gaapte, strekte haar armen boven haar hoofd en sloeg tegen de papieren lampekap, die als een dolle heen en weer zwaaide. Ze bracht hem met een hand tot stilstand. Stilte golfde door de kamer. Ik wilde iets aardigs zeggen, maar kon niets bedenken. 'Ik kruip er vanavond maar weer eens vroeg in,' zei ze. 'Mijn biologische klok is nog steeds van slag.'

'Doe dat.'

'Probeer zelf ook wat te slapen,' voegde Kate er over haar schouder aan toe. 'Morgen is het Cara's grote dag.'

Onze ogen vonden elkaar, getroffen door die opmerking. 'Slaap lekker,' zei ik en keek hoe de ronding van de trapleuning haar meenam.

Ik wist dat een warm bad het beste voor me zou zijn, maar ik was te moe om te wachten tot het volgelopen was. Ik ging direct naar boven, trok al mijn kleren uit en kroop in het grote bed. Ik bleef roerloos aan het uiterste randje liggen tot het wat warmer werd onder mijn lichaam. Ik stak een voet uit naar de leegte aan de andere kant; het laken gaf schoorvoetend mee, als huid die losliet.

Als Cara met vakantie was of een reisje moest maken voor haar werk, sliep ik altijd het liefst in het midden, maar als ze dan weer thuis was klaagde ze dat mijn lichaam zich had aangewend het hele bed in beslag te nemen en dat ik haar platdrukte tegen de muur.

Het scheen dat ik in mijn slaap mijn rug naar haar toekeerde en me vervolgens kromde als een pijl, waardoor ik het hele oppervlak in beslag nam. 'Duivelse billen,' mompelde ze dan en kroop tegen mijn logge lijf aan; als ik diep sliep, merkte ik er niets van, tot een venijnige por een woedend 'au' teweegbracht en ik een stukje opschoof.

Die avond klampte ik me aan de rand van de matras vast. Ik vond het niet eerlijk om nu haar plekje in te pikken. Ik kneep mijn ogen op elkaar tot ik sterretjes tegen een zwarte achtergrond zag.



Ik leun achterover tegen het email, mijn lijf een natte vulling voor het bad. Mijn linkerhand gaat gebukt onder het gewicht van een boek; de vingers worstelen met de bladzijden en doen hun uiterste best om de harde kaft uit de buurt van Cara's sproeterige schouder te houden. Ze ligt achterover tegen mijn borsten geleund, haar hoofd tegen de huid onder mijn hals, de huid die slap begint te worden nu ik tegen de dertig loop. Haar haar, de punten donker als turf van het water, in koele strengen over het kuiltje bij mijn sleutelbeen gevlijd. Ze drijft, dut, stijgt en daalt wanneer ik ademhaal. Af en toe moet ik diep ademhalen en dan komt ze een paar centimeter omhoog in het dampende water. Mijn rechterelleboog steunt op de rand van het bad, de hand boven een schoteltje waar de resten van een verbrokkelde chocoladereep op liggen. Mijn blik dwaalt nu en dan van de bladzijden om zicht te houden op mijn vingers, die de flinters chocolade bijeenvegen zonder het schoteltje te kantelen, ze tussen de vingertoppen samendrukken, ze heel langzaam optillen zodat de flinters terugvallen op het schoteltje in plaats van in het water, en ze dan naar mijn mond brengen. Om en om beweeg ik mijn hand naar mijn mond en naar de plek waar ik Cara's droge lippen voel; zodra ik ze aanraak doet zij ze een klein beetje van elkaar en neemt haar zoete deel in ontvangst. Ze likt aan mijn vingers. Om me te laten genieten of om alle chocolade eraf te halen, of allebei; dat is niet te zeggen.

Ze huivert even en richt zich met veel gespetter op om de warme kraan open te zetten. Ik maak van de gelegenheid gebruik om te gaan verzitten en een stukje huid los te trekken dat aan de achterwand van het bad zit geplakt. Ik laat me verder onder water glijden. Aanvankelijk stroomt er koud water over Cara's vingers - ze sist afkeurend -, maar even later slaat de damp van het water en ze zakt onderuit, haar hoofd tegen de uitgestrekte vlakte van mijn buik, haar oren onder water. Het haar spreidt zich als tentakels naar achteren.

Als het onaangenaam heet wordt bij mijn kuiten, geef ik een zwieperd om het warme water naar boven te stuwen. Cara doet haar ogen open en reikt met een gestrekte voet naar de kraan om hem dicht te draaien. Vol bewondering kijk ik naar haar grijptenen en denk aan alle dingen die ze ermee kan doen. Cara nestelt zich weer tussen mijn borsten. Ze schudt met haar hoofd om het water uit haar oren te laten lopen. Als ze haar hoofd omdraait, strijkt haar mond langs mijn rechtertepel en drukt er een vluchtige kus op, lispelend door het water. Ik richt mijn aandacht weer op mijn boek.

Even later leg ik het weg, pak het witte stuk zeep, wrijf het tussen mijn handen en bedek Cara's smalle schouders en geheimzinnige oksels met schuim. Ik zie hoe ze even met haar wimpers knippert, ze weer sluit en wegzinkt in haar dromen. Ik laat mijn vingertoppen om haar kleine borsten glijden, eerst een grote cirkel om de buitenkant en dan een steeds kleiner wordende spiraal, steeds dichter naar de tepel. Deze maand geen knobbeltjes; in stilte dank ik God. We horen dit zelf te doen, maar zoals Cara zegt, ken ik haar borsten beter dan zij en vind ik het leuker om eraan te zitten.

Ik pak de glazen kan die achter me staat, schep hem vol warm water en spoel haar daarmee af. Het zeepsop vlucht naar de plek waar het water ons lichaam raakt. Ik til de kan op en giet van grotere hoogte, het water komt harder neer, de straal heeft iets van die waterval in Wicklow waar we ooit tegenop geklommen zijn. Ik kijk hoe het op haar linkertepel terechtkomt, hoe die hard wordt onder de straal, tot Cara's ene mondhoek omhooggaat en ze met een hand boven haar hoofd tegen mijn neus slaat tot ik ophoud.

Later hijs ik mijn druipende lijf omhoog en stap over haar heen om bij de kraan te gaan zitten en mijn haar te wassen. Cara pikt wat shampoo en geeft zichzelf een snor. Ik leun achterover tussen haar eindeloze benen; ze haakt haar hiel om me heen en laat hem in mijn donzige haar rusten.

Nog weer later, als ons onderlichaam pruimachtig is en ons bovenlijf koud en glanzend, staat Cara op. Het water druipt van haar lichaam als kristallen van een standbeeld. Aan de krulletjes tussen haar benen hangen diamanten; ik breng mijn mond dichterbij om een druppel op te vangen.

In het begin, misschien wel de eerste honderd keer dat we samen in bad gingen, praatten we altijd. Dat hoeft tegenwoordig niet meer.