Hoofdstuk 1

 

 

 

‘Hoelang blijf je hier?’

De scherpe kinderstem sneed door het lieflijke vogelgezang heen en verstoorde daarmee de weldadige rust in het Welshe landschap.

Megan fronste. Er was niemand te zien. Ze bleef even stilstaan en keek om zich heen. Ze kwam net uit de kroeg en liep nu over het uitgesleten pad in de richting van het weiland. De stem leek van ergens achter de haag te komen, die tussen het terras van de pub en de vaart stond. Het leek er zelfs op dat het geluid precies uit de richting kwam die zij opging.

De meeste kroeggangers zaten een eindje verderop gezellig aan de houten tafels te genieten van de zon op deze late namiddag in mei.

Ineens klonk er een gesmoord antwoord. Het was een mannenstem, maar ze kon niet verstaan wat hij zei. Ergens had ze niet verwacht dat ze hier nog iemand zou tegenkomen. Het zag ernaar uit dat het rustige wandelingetje dat ze in haar hoofd had, meteen al kon vergeten.

Niet dat het iets uitmaakte. Ze had gezellig iets gegeten met haar vriendin Sarah, waardoor ze zich al een beetje had kunnen ontspannen na de zware dienst in het ziekenhuis. Het waren nogal hectische uren geweest, en ze was blij dat ze even kon uitblazen. Zelfs nu nog voelde ze hoe gespannen haar nek- en armspieren waren.

Nu Sarah weg was voor een zondagmiddagbezoekje aan haar ouders, kon Megan haar eigen plan trekken.

‘Ga jij zwanen schilderen?’ Daar was dat schrille stemmetje weer. ‘Die vind ik mooi, maar eenden zijn mooier.’

En weer klonk de gedempte mannenstem, dit keer iets dichterbij. Megan volgde het pad door een gat in de haag tot ze bij de grazige oever van de vaart kwam.

Een volstrekt ander uitzicht doemde voor haar op, en even bleef ze staan om het in zich op te nemen. Een stenen brug overspande het water en daarachter verbreedde de vaart zich, met aan weerskanten weilanden waarop schapen graasden. In de verte strekte zich een adembenemend panorama uit van glooiende beboste heuvels.

Dichterbij zat een man achter een ezel, een paar meter van de waterkant. Hij droeg een T-shirt met korte mouwen en een katoenen broek. Afgaand op zijn strakke zongebruinde huid en scherpe profiel schatte ze hem ergens begin dertig. Zijn kortgeknipte donkere haar benadrukte zijn mannelijke kop.

‘Is dat de hemel?’ Een kleine jongen van een jaar of vier, met hetzelfde donkere haar, gebaarde naar het doek waar de man mee bezig was.

‘Ja, inderdaad.’ De man had een diepe, plezierige stem die lekker in het gehoor lag.

Het kind keek omhoog. ‘De lucht is blauw. Waarom is die blauw?’

‘Dat komt door het zonlicht.’

‘Echt waar? Waarom dan?’ vroeg de jongen verbaasd.

De man doopte zijn penseel in de verf op het palet en streek een vleugje wit op het doek. ‘Omdat de wereld uit kleuren bestaat.’

‘Waarom?’

‘Gewoon omdat het zo is.’

Misschien had het jochie door dat hij toch geen antwoorden meer kreeg op zijn vragen, want hij liep weg van de man met het schilderij. Bij de waterkant bleef hij staan turen in het water.

Megan vermoedde dat hij zijn spiegelbeeld bekeek.

Hij bewoog zijn hoofd van links naar rechts, stak daarna zijn armen in de lucht en bewoog zijn vingers heen en weer, waarop hij begon te giechelen. ‘Mijn armen wapperen,’ zei hij lachend. ‘Zie je dat? En mijn hoofd ook.’

Megan hield haar adem in. De jongen stond veel te dicht bij de waterkant, en de man was geheel verdiept in zijn schilderij.

‘Is dat zo?’ vroeg hij. Hij veegde zijn penseel af aan een doek en keek naar een doos naast zijn voeten.

‘Waarom bewegen ze?’

Heel even keek de man naar het kind. ‘Waarschijnlijk omdat het water beweegt,’ antwoordde hij. Gelukkig keek hij nu naar de jongen, maar dat was slechts van korte duur. Hij rommelde in de doos en haalde er een tube verf uit, die hij op zijn palet uitkneep.

Megan verkrampte. Haar spieren stonden zo gespannen als een veer. Had die man dan niet door dat de jongen gevaarlijk dicht bij de waterkant stond? Wat moest er gebeuren voor hij door had dat de jongen zo in het water kon vallen?

Ze liep op het stel af en trok daarmee de aandacht van de man, maar ze negeerde hem.

Ondertussen sprong de jongen van de ene graspol op de andere. Op een gegeven moment raakte hij uit balans, maar bleef overeind door wild met zijn armen te zwaaien.

‘Ga maar liever een stukje bij de waterkant weg.’ Megan liep naar de jongen toe, die alweer stond te balanceren. ‘De grond is hier ongelijk, straks val je nog in het water.’

Fronsend keek het kind naar het water. ‘Is het heel diep?’

‘Op sommige plekken wel,’ zei Megan. ‘Ik zou niet willen dat je erin viel.’

De jongen knikte en ging op veilige afstand staan. Daar raapte hij wat steentjes op en begon die een voor een in het water te gooien.

Opgelucht nu de jongen niet langer gevaar liep, richtte Megan haar blik op man. Hij streek net een beetje goudgroen op zijn schilderij, waardoor het leek alsof de zon door het riet over het water scheen.

‘Dat is een prachtig schilderij,’ mompelde ze, het doek bekijkend. Dat meende ze oprecht. Hij had het landschap goed getroffen en prachtig gedetailleerd afgebeeld. Het talent straalde ervan af. Op elk ander moment had ze het graag met hem over zijn talent gehad, maar nu had ze dringendere zaken aan haar hoofd. ‘Maar misschien zou het beter zijn als u meer aandacht had voor andere zaken dan het landschap.’

Heel even keek hij haar opgewekt aan, waarna hij zijn aandacht weer op het doek richtte. ‘Zoals?’

Megan klemde haar kaken op elkaar. ‘Is het niet bij u opgekomen dat dit kind te jong is om zonder toezicht bij het water te spelen?’

Zijn blik ging even naar de jongen. ‘Hij staat redelijk vast op zijn benen, volgens mij.’

In antwoord daarop schudde ze met opgetrokken wenkbrauwen vertwijfeld het hoofd. ‘Daar gaat het helemaal niet om. Hij speelt veel te dicht bij de waterkant.’

Nadenkend keek hij naar de oever. ‘Vindt u? Misschien maak u zich onnodig zorgen. Ik geloof niet dat kinderen zo roekeloos zijn als u schijnt te denken.’

Met van ergernis schitterende ogen haalde ze scherp adem. ‘Is dat alles wat u te zeggen hebt? Wat zou u doen als hij echt in het water viel? Dan komt uw schilderij hopelijk op de tweede plaats, of heb ik dat mis?’

Hij draaide zich naar haar om. Met meer interesse liet hij zijn blik nu over haar strakke shirtje en spijkerbroek gaan. Haar hele lichaam stond strak van de spanning toen hij haar weer aankeek. Een blos verspreidde zich over haar wangen.

‘Daar zit wat in,’ zei hij laconiek. ‘In dat geval duik ik hem achterna om hem eruit te vissen, en dan zijn we beiden kletsnat.’

Verontwaardigd keek ze hem aan. ‘En dat maakt u verder niets uit?’

Zijn blauwe ogen werden even iets donkerder, rookgrijs bijna. ‘Wat verwacht u eigenlijk van me?’ mompelde hij. ‘Vindt u niet dat u een beetje overspannen reageert?’

Met een hoofdbeweging zwiepte Megan haar kastanjebruine haardos over haar schouders naar achteren. ‘Overspannen?’ herhaalde ze. ‘Vindt u mij overspannen?’ Ze siste de woorden tussen haar tanden door. ‘Dat joch had wel kunnen verdrinken. Ik begrijp niet dat ouders hun kinderen zo vrij laten. Interesseert het u dan helemaal niets dat hij in het water had kunnen vallen?’

Hij knikte. ‘Natuurlijk wel. Dat zou niet zo leuk zijn. Bovendien zou het nog vervelender zijn als ik achter hem aan zou moeten springen. Eigenlijk maak ik me er meer zorgen over dat hij überhaupt hier is.’

‘Dat snap ik niet.’

‘Dat dacht ik al.’ Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dat is niet mijn kind. Eigenlijk dacht ik dat hij bij u hoorde, maar dat is dus niet zo.’ Met een wrang lachje keek hij haar aan. ‘Jammer genoeg betekent dat ook dat ik moet uitzoeken bij wie hij dan wel hoort.’

Megan was stomverbaasd. Ze was ervan overtuigd geweest dat de jongen bij hem hoorde, dus zocht ze snel een manier waarop ze haar gedrag kon goedmaken. Wat zou hij wel niet van haar denken? Een wildvreemde die op hem afstormde, zijn rust verstoorde om hem van van alles en nog wat te beschuldigen. Dat was onvergeeflijk.

‘Het spijt ze,’ zei ze opgelaten. ‘Omdat jullie samen waren, dacht ik dat hij uw zoon was. Dat heb ik duidelijk verkeerd gezien.’

‘Ja, ik snap wel dat u tot die conclusie kwam, maar niettemin vind ik nog steeds dat u een beetje overdreven reageerde. Misschien moet u proberen wat meer te ontspannen.’

Ontspannen? Daar was hij vast een expert in. Als hij nog meer ontspannen was geweest, zou hij omvallen. Bij wie dat kind ook hoorde, hij had wel iets beter op hem mogen letten. Even boog ze het hoofd en klemde in stilte haar tanden op elkaar.

‘Wat u maar wilt,’ zei ze na een paar seconden, haar hoofd weer opheffend. ‘Maar het kind blijft een probleem.’ Ze nam even de tijd om na te denken. ‘Zou hij misschien vanaf het terras hierheen zijn gekomen? Iemand zal hem toch wel missen?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Zoals u al zei, het kan sommige mensen niets schelen wat hun kinderen doen, maar misschien is er wel een andere verklaring.’

Net op dat moment rende een jonge vrouw het pad af. ‘Nicky,’ riep ze. ‘Nicky, waar ben je?’

‘Aha,’ mompelde de man. ‘Misschien is dat ons antwoord. Ik wist zeker dat de oplossing zich vanzelf zou aandienen als we maar lang genoeg wachtten.’ Zijn blik ging richting de jongen, die nu geen steentjes meer in het water gooide, maar zich naar de vrouw omdraaide. ‘Dus dit zal Nicky zijn.’

Dat meisje was toch te jong om zijn moeder te zijn? Megan bekeek haar. Ze moest een jaar of vijftien zijn. Misschien was ze zijn zus.

‘Nicky,’ zei het meisje boos, ‘wat doe je hier? Ik heb je overal gezocht. Je weet dat je niet zomaar mag weglopen. Je moeder is bezorgd.’

‘Echt waar?’ vroeg Nicky kinderlijk onschuldig. ‘Waarom is ze bezorgd?’

Het meisje zuchtte ongeduldig. ‘Je vader is niet lekker. Je moeder heeft wel wat beters te doen dan achter jou aan zitten. Kom maar met me mee.’

‘Mijn vader is niet ziek,’ jengelde Nicky. ‘Hij is aan het picknicken.’

‘Nou, hij is nu wel ziek, en je moeder heeft meer dan genoeg aan haar hoofd.’ Het meisje pakte Nicky’s hand en richtte zich tot Megan. ‘Hebt u misschien een telefoon die ik mag gebruiken? Mijn tante is een beetje in paniek. Ze probeerde een ambulance te bellen, maar haar batterij is leeg.’

‘Nou, ik ben arts,’ zei Megan, direct gealarmeerd. ‘Misschien kan ik helpen. Zal ik meelopen? Is je oom degene die ziek is?’

‘Ja, inderdaad. Het zou geweldig zijn als u ons kunt helpen.’ Het meisje klonk opgelucht. ‘We dachten dat hij zich had verslikt, omdat hij niet goed kon praten. Maar toen dacht mijn tante dat het een beroerte was, omdat hij raar met zijn mond deed. Ze wist niet wat ze moest doen.’

Als de man er zo beroerd aan toe was dat de vrouw niet naar haar kind op zoek was gegaan, dacht Megan, was het zeker ernstig genoeg om er snel een kijkje te gaan nemen. Ze liep al het pad op waarlangs ze was gekomen.

Vluchtig keek ze nog eens naar de kunstenaar, zich afvragend of hij van plan was met haar mee te gaan. Hij verroerde zich echter niet. Hij keek waakzaam en tegelijkertijd behoedzaam. Waarschijnlijk had hij de pest in dat zijn rust was verstoord, maar dat kon Megan eigenlijk niets schelen. Zijn houding irriteerde haar mateloos.

Nicky huppelde onbezorgd naast zijn nichtje mee. In elk geval was er één mysterie opgelost.

De vader van het kind lag in de schaduw van de haag op het gras. Zijn ongeruste vrouw maakte net de bovenste knoopjes van zijn hemd los, maar keek op toen Megan en het meisje aankwamen.

‘O, godzijdank, Chloe… je hebt hem gevonden,’ zei ze, het meisje opgelucht aankijkend. ‘Ik lette nergens meer op. Ik zag hem niet eens weggelopen.’ Het was duidelijk dat ze te bezorgd was om haar man om er meer over te zeggen.

‘Hij was niet ver, tante Alice.’

De vrouw vermande zich. ‘Dank je wel dat je hem hebt teruggebracht. Hou je hem in de gaten?’

Chloe knikte en Alice concentreerde zich weer op haar man. ‘William,’ zei ze ongerust, ‘zeg nou wat er mis is. Lag het aan het bier? Is die verkeerd gevallen? Ben je er misselijk van geworden? Probeer eens te zeggen wat er is gebeurd. Het kan niet aan het eten liggen, want je hebt niets gegeten.’

William mompelde iets onduidelijks. Megan knielde naast hem neer en keek zijn vrouw aan. ‘Chloe heeft me verteld dat uw man zich niet lekker voelt,’ zei ze. ‘Ik ben arts. Is het goed als ik hem onderzoek?’

Alice slaakte een trillerige zucht. ‘Echt? Graag. Dat zou ik fijn vinden. Hij blijft maar kronkelen, alsof hij pijn heeft. Hij is al een poos niet lekker, maar we dachten niet dat het ernstig was. Eigenlijk hoopten we dat een middagje in de buitenlucht hem goed zou doen. Zo heb ik hem nog nooit meegemaakt.’

‘Oké.’ Megan wilde eerst weten of William wel reageerde. ‘Hallo, William. Ik ben dokter Rees,’ zei ze.

Zijn mond bewoog wel, maar er kwam geen geluid uit.

Vervolgens controleerde ze zijn hartslag. ‘Zijn pols is heel snel,’ zei ze met een blik op Alice. ‘Ik moet mijn dokterstas en telefoon gaan halen. Mijn auto staat bij de pub. Ik ben zo terug.’

Ze kwam overeind en zag dat de kunstenaar hen toch was gevolgd, waarschijnlijk om te kijken wat er aan de hand was.

‘Hij ziet er niet goed uit, hè?’ zei hij, met een blik op de plek waar Nicky’s vader lag. ‘Ik zal een ambulance bellen.’

‘Bedankt,’ mompelde ze. ‘Dat zou geweldig zijn.’ Het viel haar meteen op dat hij, tot haar grote verbazing, zijn schildersspullen had achtergelaten. Het gevaarlijke spel van de jongen was niet voldoende geweest om hem bij zijn schilderij weg te houden, maar het feit dat een volwassene in de problemen was wel.

Misschien had hij wel gelijk dat ze het allemaal te somber inzag. Misschien was ze meer gespannen dan goed voor haar was. Dat zijn opmerking was blijven hangen vond ze irritant en snel schudde ze elke gedachte aan hem van zich af.

Korte tijd later was ze terug met haar spullen.

‘Ik ga hem zuurstof toedienen,’ legde ze Alice uit. ‘Dan kan hij wat makkelijker ademen. Ik wil graag dat u mij daarbij helpt.’ Snel plaatste ze het zuurstofmasker over Williams neus en mond. ‘Kunt u deze zuurstofzak vasthouden en er zo in blijven knijpen?’

‘Ja, dat kan ik wel.’

‘Mooi zo.’ Daarna wikkelde Megan een bloeddrukmanchet om Williams arm.

‘Wat is er met mijn papa?’

Megan keek op en zag dat Nicky ongerust toekeek.

‘Hij voelt zich niet lekker, Nicky,’ zei ze. ‘Hij moet naar het ziekenhuis. Daar kunnen de dokters hem weer beter maken.’

Met grote bezorgde ogen stak het jongetje zijn duim in zijn mond.

Megan keek Chloe aan. ‘Wil jij met hem naar de eendjes gaan kijken?’ vroeg ze zachtjes. ‘Dit is te griezelig voor hem.’ Toen het meisje knikte, voegde Megan eraan toe: ‘Hou hem weg van de waterkant.’

‘Doe ik.’ Chloe nam Nicky bij de hand. ‘Kom mee, kleintje,’ zei ze. ‘Eens zien hoeveel eendjes we kunnen vinden.’

‘Weet u wat mijn man mankeert?’ vroeg de vrouw.

‘Nog niet,’ antwoordde Megan. ‘Eerst moeten er tests worden gedaan in het ziekenhuis, en misschien ook een scan.’ Ze maakte zich zorgen over de manier waarop zijn spieren samentrokken, en terwijl ze naar hem keek begon zijn lichaam ongecontroleerd te schokken. ‘Heeft hij wel eens epilepsie gehad?’

De vrouw schudde haar hoofd. ‘Nee. Hij heeft alleen af en toe last van een soort pijnlijke kramp.’

‘Kunt u aanwijzen waar precies?’

De vrouw gebaarde naar het gebied rond de nieren. ‘Kunt u daar iets mee?’ vroeg ze.

‘Misschien, maar dat weten we pas als we hem hebben onderzocht.’ Megan fronste. ‘Zijn bloeddruk is heel hoog. Heeft hij dat vaker?’

‘Niet dat ik weet, maar hij heeft wel last van hoofdpijn. Is dat belangrijk?’

‘Dat kan. Ik ga hem een injectie toedienen om de insulten onder controle te krijgen,’ mompelde Megan. ‘Met een beetje geluk komt de ambulance zo.’

Enkele minuten later arriveerde de ambulance. Megan begeleidde William de ambulance in.

‘Ik dacht dat jouw dienst er een paar uur geleden al op zat?’ merkte de ambulancebroeder op toen hij Megan zag. Hij grinnikte. ‘Je kunt gewoon niet stoppen, hè?’

‘Inderdaad,’ zei ze met een vage glimlach. ‘Ik zie je morgenochtend vroeg wel weer.’

‘Ik wil met mijn man mee,’ zei Alice. ‘Mag dat, en kunnen Chloe en Nicky ook mee?’

De chauffeur knikte. ‘Dat moet lukken.’ Hij hielp ze het voertuig in en sloot de deur. Zijn collega zou tijdens de reis op de patiënt letten. ‘Dan gaan we nu,’ zei hij tegen Megan.

Na een hoofdknik zwaaide ze hen uit. Toen ze zich omdraaide, had ze pas door dat de kunstenaar haar een eindje verderop stond te observeren.

‘U kent ze goed,’ zei hij met zijn blik op de vertrekkende ambulance. ‘Zijn dat uw collega’s?’

‘Ja, ik zie ze bijna dagelijks. Ik werk op de Spoedeisende Hulp van het Borderlands Hospital.’

‘Vandaar.’ Toen hij zijn hoofd een beetje schuin hield, kwam hij haar ineens heel bekend voor.

‘Hebben wij elkaar al eens eerder ontmoet?’ vroeg ze spontaan.

Even glimlachte hij. ‘Dat kan, maar ik denk het niet. Dat had ik dan vast nog wel geweten.’ Zijn blik gleed over haar heen. Hij stak zijn hand uit, en zij deed hetzelfde, een beetje overdonderd toen zijn hand de hare vastgreep. ‘Ik ben Theo Benyon,’ zei hij, haar een beetje naar zich toe trekkend.

‘Megan Rees.’

‘Misschien komen we elkaar weer snel tegen,’ mompelde hij. Zijn blauwe ogen namen haar onderzoekend op.

‘Dat kan.’ Van onder haar dikke donkere wimpers keek ze hem ondeugend aan. ‘Misschien wilt u, als u het niet te druk hebt met uw schilderwerk, helpen met mijn workshops Veiligheid voor Kinderen. Die houden we af en toe in het ziekenhuis, en extra hulp kunnen we altijd wel gebruiken.’

Hij gooide zijn hoofd in zijn nek en begon te lachen. ‘Jij geeft ook niet op, hè, Megan Rees? Volgens mij vind je het heerlijk om mensen voor je te strikken voor je goede doelen, maar ik laat dit aan me voorbijgaan, als je het niet erg vindt. Ik heb genoeg aan mijn hoofd.’

‘Is dat zo?’ Zich afvragend wat dat dan wel kon zijn, trok ze glimlachend haar hand terug. ‘Ik moet gaan,’ zei ze. ‘Zaken regelen, afspraken. En jij moet nog je schildersspullen pakken.’

Het was een smoes, maar ineens had ze behoefte om wat afstand te nemen. Haar hand tintelde nog steeds van zijn greep, en haar lichaam trilde nog na van de intense blik waarmee hij haar had bekeken. Ineens leek hij de duivel in persoon, en ze werd overmand door de behoefte om er snel vandoor te gaan.

Ze had geen flauw idee waarom ze zich zo voelde, maar als haar intuïtie haar vertelde dat ze ervandoor moest gaan, dan deed ze dat. Theo was een energieke, doortastende jonge vent, en ze wist dat hij interesse in haar had. Dat alleen al was voor haar genoeg om op haar hoede te zijn. Het was haar toch niet voor niets opgevallen dat er met alle mannen die ze ontmoette iets grondig mis was?