Hoofdstuk 4

 

 

 

Vanzelfsprekend negeerden ze elkaar op het werk.

Ze hadden het niet over hun avonden bij de televisie of hun wandelingen langs het strand. En soms, wanneer Celeste in de zusterspost Deb hoorde ratelen, die ervan overtuigd was dat Ben haar binnenkort mee uit zou vragen – terwijl Ben haar al had gezegd dat hij Debs constante geflirt gênant begon te vinden – of wanneer de beeldschone Belinda met net iets te veel warmte over hem sprak, had Celeste, die ondanks het beheerste uiterlijk van een voldane Boeddha inwendig kookte, hun met alle plezier eigenhandig het zwijgen willen oplegen.

Ze vond hem leuk. En daar was niks mis mee. De halve afdeling vond hem leuk, dus ze was bepaald niet in de minderheid. Maar er was een groter probleem. Soms, af en toe, kreeg ze dat nerveuze gevoel dat alleen door twee personen veroorzaakt kan worden. Soms, af en toe, kreeg ze heel even de indruk dat Ben haar ook leuk vond. Ze hield zich voor dat ze het zich verbeeldde, net zoals Deb. Want er was natuurlijk geen sprake van dat Ben in haar geïnteresseerd zou kunnen zijn. Maar waarom gedroeg hij zich dan zo vreemd?

Na de koffiepauze ging ze weer naar de afdeling en gebood ze haar hart niet op hol te slaan zodra hij in het vizier kwam. Alleen gehoorzaamde haar hart niet.

Een halfuur later ging het weer sneller bonzen, al was het nu om een totaal andere reden: een haast hysterische moeder overhandigde Celeste een heel slappe baby.

Nog voor ze hem had uitgepakt drukte ze op de bel voor assistentie. Hij was groot en mollig en deed zijn blauwe ogen nauwelijks open terwijl Celeste hem snel uitkleedde en controleerde.

‘Hij blijft maar overgeven.’ De moeder probeerde niet te huilen. ‘Hij is gisteren bij de huisarts geweest. Volgens haar was het iets met zijn darmpjes en moest hij veel drinken.’

Er kwam nog steeds geen hulp, dus Celeste drukte nogmaals op de bel. De hartslag en de temperatuur van het kind waren veel te hoog, dus ze diende hem wat zuurstof toe en drukte nog een keer op de bel, ondertussen de infuuskar naar zich toe trekkend. Uiteindelijk stak ze maar haar hoofd uit de onderzoekskamer. ‘Kan iemand even helpen?’ riep ze giftig, en ze wierp Ben, die bezig was een patiënt de röntgenfoto van zijn enkel te tonen, een wilde blik toe. ‘Nu!’

‘Drie keer drukken voor spoed,’ reageerde Ben even venijnig toen hij het kind zag.

Ze deed ook maar wat haar het beste leek – De vorige dag nog had ze te horen gekregen dat ze niet voor elk wissewasje driemaal op de knop moest drukken, nu kreeg ze op haar kop omdat ze het te weinig deed. Op sommige dagen viel het werk haar wel heel erg zwaar.

‘Ingezakte fontanel.’ Ben onderzocht vlug het lusteloze kind, nadat Celeste hem van de weegschaal had getild. Ze bereidde een infuus voor, maar zag er vreselijk tegenop om het in te brengen bij zo’n zieke baby. Het hoorde echter bij haar opleiding en ze moest het onder de knie zien te krijgen. Ze was begonnen met oefenen op grote gespierde kerels met aders zo groot als tramrails en daarna op zieke volwassenen. Inmiddels had ze al een paar infusen ingebracht bij kinderen en ook wel bij baby’s, maar nooit bij een die er zo slecht aan toe was en van wie de moeder angstig toekeek – en nu was Meg er ook nog bij.

‘Slechte huidspanning.’ Ben vervolgde zijn onderzoek en schudde zijn hoofd toen hij Celestes handen lichtelijk zag beven met in een hand het slappe armpje en in de andere de naald in de aanslag. ‘Ik doe het wel.’ Zonder verder commentaar nam hij het van haar over, waar ze dankbaar voor was.

Bij een mollige baby waren de aders altijd al moeilijk te vinden, maar bij een uitgedroogd kind zouden ze bijna onvindbaar zijn, en zelfs Ben, met zijn vaste hand, moest een paar keer prikken om het infuus in te kunnen brengen, uiteindelijk in een ader in de voet.

‘Hij zit erin.’ Hij nam wat bloed af en hield de canule stevig op zijn plek terwijl Celeste er tape en verband om deed, de infuusfles aansloot en voorzichtig het voetje inzwachtelde onder het toeziend oog van de moeder. Vervolgens gaf Ben de bestanddelen van de infuusvloeistof door en voegde er aan het adres van Celeste aan toe: ‘Wil je alsjeblieft een mondkapje opzetten?’

Ze zag hem geen mondkapje opzetten, en hij vroeg het ook niet aan Meg. Zich verbijtend deed ze zwijgend wat haar werd opgedragen. Het was een terugkerend patroon. In de weken dat ze nu samenwerkten was Ben zich nogal – ze kon er geen ander woord voor vinden – irritant gaan gedragen. Dat haar collega’s rekening met haar hielden was al pijnlijk genoeg, maar Ben had zich kennelijk ten doel gesteld haar alleen de veiligste, minst besmettelijke patiënten te laten verzorgen, en als hij haar niet aanraadde om een mondkapje op te zetten, vroeg hij haar wel haar handen te wassen. Alsof ze daaraan herinnerd moest worden. Maar aangezien Ben nu met de moeder in gesprek was, was dit niet het moment om erover te beginnen. Dat kwam later wel.

‘Hij is negen maanden?’ vroeg Ben aan de angstige moeder terwijl Celeste zweette achter haar mondkapje.

‘Negen maanden, ja, ik weet dat hij ouder lijkt,’ zei de moeder.

‘Hoelang is hij al ziek?’ vroeg Ben.

‘Gisteren begon hij over te geven, drie of vier keer.’

‘En vanmorgen?’ Onder het afvuren van zijn vragen onderzocht Ben het jongetje verder, en hij gaf opdracht hem een enorme dosis vloeistof toe te dienen. Celeste had hem al zuurstof gegeven en de kinderartsen waren op weg naar beneden, maar Ben onderzocht heel nauwkeurig zijn buikje, kennelijk bang dat de chirurg eraan te pas moest komen. ‘Welke kleur heeft het braaksel?’

‘Groen.’

‘Goed.’ Hij keek in de luier van het kind en, nog steeds niet gerust op de buik, vroeg hij Meg de chirurgen te bellen. Na een kort overleg met de moeder belde hij Röntgen voor een spoedeisende echoscopie.

‘Ik vermoed een ileus,’ zei Ben. Hij stond in de wacht met de telefoon van de zusterspost in zijn hand, Celeste waste ondertussen nadrukkelijk haar handen in het wasbakje, maar tot haar ergernis schoof hij haar tijdens het handen afdrogen een fles desinfecteermiddel toe.

‘Betekent die diagnose dat ik zonder mondkapje naar binnen kan?’ vroeg Celeste. ‘Of wordt die aandoening ook ineens door de lucht verspreid?’

Zijn kaak verstrakte. ‘Je moet gewoon voorzichtig zijn,’ zei Ben. ‘Op die leeftijd kan hij van alles onder de leden hebben. Mazelen, waterpokken, de vijfde ziekte. Hier.’

Toen ze op de kruk ging zitten om haar aantekeningen af te maken, schoof hij weer de fles desinfecteermiddel naar haar toe, maar ze negeerde hem. ‘Dit moet je gebruiken,’ hield hij vol.

‘Waarom?’

‘Omdat we nog niet weten wat het kind mankeert, omdat je moet…’

‘Ben.’ Ze klikte haar pen dicht en legde hem neer. ‘Ik stel je bezorgdheid op prijs, maar je hoeft je echt geen zorgen om mij te maken.’

‘Ik maak me geen zorgen, ik wil je alleen…’

‘…de stuipen op het lijf jagen?’ vulde Celeste aan. ‘Als iemand mij de stuipen op het lijf kan jagen in verband met mijn zwangerschap, dan ben ik het zelf. Daar kun jij niet tegenop.’

Dat betwijfelde hij ten zeerste, maar hij hield zijn mond. ‘Ik wil er alleen maar zeker van zijn dat je verstandige voorzorgsmaatregelen neemt,’ zei hij in plaats van wat hij had willen zeggen.

‘Ik heb met de verloskundige gesproken, met de verpleegkundige van besmettelijke ziekten, met Meg, en ik neem algemene voorzorgsmaatregelen. Ik ben zo verstandig en voorzichtig mogelijk, maar met zieke mensen omgaan is nu eenmaal onlosmakelijk verbonden met het werk van een verpleegkundige,’ zei ze bedaard.

‘En ik begrijp niet wat voor kwaad het kan om extra voorzorgsmaatregelen te nemen,’ mompelde hij.

‘Ik kan moeilijk in een ruimtepak gaan rondlopen,’ zei Celeste. ‘Net zoals de zusters op de Kinderafdeling of Oncologie dat ook niet kunnen, of de zusters of radiologielaboranten die niet eens weten dat ze zwanger zijn.’ Ze zag zijn gezicht betrekken van de berisping die de zuster de arts-assistent gaf. ‘Het enige wat we kunnen doen is verstandig zijn, te allen tijde, niet alleen als we zwanger zijn. Dus hartelijk bedankt voor je bezorgdheid, en nee dank je, ik zal dit niet gebruiken.’ Ze zette het desinfecteermiddel voor hem neer. ‘Toevallig ben ik er allergisch voor.’

‘Prima,’ beet Ben haar toe, geïrriteerder over zichzelf dan door haar. Als haar dokter het goed vond dat ze bleef werken, en het ziekenhuis hield haar in dienst, en als Celeste wilde blijven werken, dan was het zijn zorg toch niet? Waarom was hij dan toch zo bezorgd om haar?

Het zat hem de hele dag niet lekker. En toen hij later die avond enigszins verward in de supermarkt stond en een biologische biefstuk uitkoos – omdat dat beter was voor de baby, die ook helemaal zijn zorg niet was – en die in zijn mandje legde met een pak jus d’orange met extra ijzer, besefte hij dat zijn houding overdreven was. En daar had hij alle reden toe; over enkele dagen was het Jens sterfdag, dus het was geen wonder dat hij van streek was. Vervolgens deed hij wat hij altijd deed: hij dacht er liever niet over na.

Er had zich een soort patroon ontwikkeld. Niet dagelijks en ook niet om de dag, maar af en toe klopte hij bij haar aan om te vragen of ze zin had om samen te eten, of als hij haar hoorde terwijl ze de zonnebloemen voor zijn deur water gaf, dan stak zijn hoofd om de hoek van de deur en vroeg of ze zin had om naar een film te kijken, of zoiets. Het was gezelschap. Verder niet.

En zij was er dolgelukkig mee. Ze vond het heerlijk om niet zo opgeruimd en sprankelend te hoeven zijn als ze op haar werk voorwendde. Het was fijn om te kletsen en te klagen, haar voeten op zijn salontafel te leggen en naar een film te kijken. En niet één keer las hij haar de les of vroeg hij haar of ze echt vond dat ze moest blijven werken.

Tot het einde van de drieëndertigste week, tot die avond, toen ze voldaan van de biologische biefstuk met sla en jus d’orange met extra ijzer zichzelf van de bank omhoog duwde en Ben op zijn horloge keek.

‘Het is pas halfnegen.’

‘Ik heb zin om vroeg naar bed te gaan.’

‘Je hebt morgen een vrije dag.’ Onbegrijpend begeleidde hij haar naar de deur. Zijn eigen gezelschap was wel het laatste waar hij de komende avonden naar verlangde. ‘Gaat het wel goed met je?’

‘Ik heb morgen een afspraak bij de dokter. Ik wil –’

‘– zorgen dat je er uitgerust uitziet zodat je de dokter om de tuin kunt leiden,’ begon Ben, maar hij klemde meteen zijn kaken weer op elkaar, want wat zij deed was zijn zaak niet.

‘Ik moet nog een paar weken doorwerken,’ zei Celeste, en Ben zweeg. Geforceerd glimlachend hield hij de deur voor haar open, zichzelf voorhoudend dat ze nu geen behoefte had aan een preek maar aan een vriend, alleen kostte het hem steeds meer moeite zijn mond te houden.

Toen barstte ze in huilen uit. De altijd opgeruimde, opgewekt lachende Celeste, die nooit om een gevat weerwoord verlegen zat, bezweek en stortte in. ‘Ik kan het niet meer.’

Opgelucht omdat ze eindelijk tot dat inzicht was gekomen, sloeg hij zijn armen om haar schokkende lichaam, trok haar naar zich toe en liet haar uithuilen. ‘Hou er dan mee op,’ zei hij zacht.

‘Dat kan ik me niet permitteren,’ weersprak ze hem, of eigenlijk meer zichzelf. ‘Maar ik kan het niet opbrengen om er weer heen te gaan.’

‘Weet ik.’

‘Ik ben zo ontzettend moe.’

‘Weet ik.’

‘En ik ben ook bang voor ziektes.’

‘Kom.’ Hij leidde haar terug naar zijn bank, pakte koud water uit de koelkast en sprak zacht met haar, zoals tegen een patiënt.

Alles was geregeld, ze had zelfs wat spaargeld, maar dat was alleen genoeg voor de huur. Als de baby er eenmaal was, zou ze iets meer geld hebben, maar haar financiële situatie was zonder meer nijpend.

‘De auto kan het elk ogenblik begeven,’ snikte ze. ‘En ik heb nog geen autostoeltje. Dat wilde ik van mijn volgende salaris kopen.’

‘Mijn zus heeft honderd autozitjes. Haar garage puilt ervan uit. Zij heeft een tweeling, dus dat is alvast geregeld.’

Het was maar het topje van een enorme ijsberg, het zoveelste punt op haar eindeloze lijst, maar het was een opluchting om iets te kunnen wegschrappen, om erover te praten, om eindelijk te durven bekennen hoe uitgeput ze eigenlijk was van alles. ‘Ik moet werken, maar ik geloof dat als ik zo doorga, het schadelijk is voor de baby.’ Gelukkig sprong hij er niet bovenop en bevestigde hij haar angsten. ‘Ik hou zoveel vocht vast…’

‘Luister.’ Ben benaderde haar heel zachtaardig. ‘Het is al mooi dat je zover gekomen bent.’

‘Sommige vrouwen werken door tot het einde.’

‘En andere vrouwen niet. Zo te zien ben jij een van die andere vrouwen.’

‘Ik ga morgen met de dokter praten. Ik zal eerlijk zijn.’

‘Goed,’ zei Ben, en hij zweeg, om vervolgens toch de vraag te stellen die hij liever niet wilde stellen, omdat hij daarmee weer nauwer bij de situatie betrokken werd. ‘Heb je overwogen om de vader om hulp te vragen?’

‘Nooit.’ Celeste schudde haar hoofd. ‘En ga me nu alsjeblieft niet vertellen dat hij ook verantwoording draagt en dat ik het grootste recht heb om –’

‘Ik zeg niets. En je ouders?’

‘Ik heb ze geschreven.’

Hij wist hoe moeilijk dat voor haar moest zijn geweest, want uit hun gesprekken had hij begrepen hoe woedend ze gereageerd hadden en dat ze het contact met haar hadden verbroken. Uit het feit dat ze hun desondanks had geschreven en om hulp had gevraagd, bleek dat ze de baby’s bestwil voor ogen had.

‘Goed zo.’

Iets aardigers had hij niet kunnen zeggen, vond Celeste. ‘Ik heb hem gisteren pas gepost, dus ik heb nog niks gehoord. Ik heb gevraagd of ik bij hen mag intrekken, voor een paar weken maar…’

Hij zou haar missen, besefte Ben, maar voor haar was het de beste oplossing. Ze had familie nodig, iemand die voor haar zorgde gedurende die moeilijke laatste weken – en hij ging het zeker niet doen.

‘Ik ga morgen met de dokter praten.’ Ze klonk alweer een stuk vastberadener. ‘En dan vertel ik het Meg.’

‘Prima.’

‘En nu…’ Toen ze weer aanstalten maakte te gaan staan, trok hij haar nogmaals overeind van de bank. ‘…ga ik echt naar huis en naar bed.’

Hij lachte toen ze bij de deur kwamen. ‘Je komt er wel. Heus.’

‘Weet ik wel.’

Al was ze versleten en verloren, ze hield zich zo dapper in het donker, dat hij haar nu niet in zijn armen nam omdat ze huilde of van streek was. Eigenlijk wist hij niet waarom hij het dan wel deed, maar het leek gepast en het voelde goed.

En Celeste vond het heerlijk om omhelsd te worden. Het was zo fijn om daar tegen hem aan geleund te staan, zijn in haar haar uitgesproken woorden te horen, zijn geruststelling dat ze de juiste keuzes had gemaakt, dat het allemaal voor elkaar kwam en dat ze het goed deed.

‘Ik ben bang.’ Dat had ze nog niet eerder aan iemand toegegeven. Bravoure was haar wapen geworden, want als ze maar even pas op de plaats hield, als ze maar even de tijd nam om zich af te vragen of het juist was geweest om het kind te houden, om te blijven werken, om niet de naam van de vader vrij te geven, om toe te geven – al was het maar tegenover zichzelf – dat ze het moeilijk had, dan zouden onherroepelijk alle ballen die ze in de lucht wist te houden op de grond vallen. Het was gemakkelijker om de situatie gewoon maar het hoofd te bieden, om zichzelf wijs te maken dat het allemaal goed ging, dan erover na te denken.

Toch stond ze er in zijn armen even bij stil, zag ze de waarheid onder ogen en wachtte op het geraas van de ballen die op de grond zouden storten. Ze verwachtte dat alles tot stilstand zou komen, dat de wanhoop zou toeslaan. Maar toen ze daar zo stond, zijn armen om haar heen, voelde ze zich in plaats daarvan tot rust komen.

‘Bang waarvoor?’ vroeg hij een eeuwigheid later.

‘De baby heeft beter verdiend.’

Ben sloot zijn ogen van verdriet, maar ook van schaamte, want ooit had hij hetzelfde gedacht. Twee welgestelde ouders die een kind krijgen dat gepland en gewenst is en waarvan gehouden wordt… Dat was zijn blauwdruk, het plaatje dat hij voor ogen had. En dat voedde zijn woede jegens het universum, want als het voor hem en Jen, met alles wat zij hadden, met al hun plannen en dromen, niet was weggelegd, waarom dan wel voor iemand anders?

Maar nu besefte hij dat de vrouw die hij in zijn armen hield met heel haar hart haar baby wenste en ervan zou houden, en dat dat zou opwegen tegen wat zij hem niet kon geven. Zoals hij daar stond met zijn armen om haar heen begreep hij hoezeer het kind bofte met een moeder als zij, ook al was het niet gepland. ‘De baby heeft jou,’ zei hij. En toen hij bedacht hoe vaak zij hem had laten lachen, hoe warm en aanhankelijk ze was en welk geluk de ontvanger van dat alles ten deel zou vallen, vervaagde de keurige en complete blauwdruk uit zijn hoofd.

‘Maar ben ik wel genoeg?’ vroeg ze ongerust.

‘Zonder meer.’ En heel veel meer dan dat, vond hij, alleen had hij het nu niet meer over de baby, want nu hij haar voor de allereerste keer in zijn armen hield, was hij vergeten dat ze zwanger was. Ze was gewoon Celeste, grappig, aardig en uitermate sexy. Overvallen door haar geur en haar zachtheid, verloor hij zich in haar. Met het gemak van een ademtocht liet hij haar met een kus in plaats van woorden merken wat hij voor haar voelde. Hij boog zijn hoofd naar de donkerrode lippen om haar te bewijzen dat zij meer dan genoeg zou zijn. Op het moment dat hun lippen elkaar raakten, werd hij licht in het hoofd, proefde hij de smaak van verleiding.

Celeste was overrompeld door het voor haar onbekende gevoel, want in Bens armen voelde ze zich veilig en op haar gemak. Of ze zich nu goed voelde of slecht, bij hem kon ze zichzelf zijn. Ze had hem bekend dat ze bang was, en toch was de wereld gewoon doorgedraaid. Die zag er nu zelfs beter uit dan voorheen.

Zijn vingers vlochten zich door haar krullen, zijn mond had hij over de hare gesloten en zij voelde zich sexy. Voor het eerst in haar leven voelde ze zich sexy, gekoesterd en veilig.

En Ben voelde het ook, de tederheid en het verlangen dat zich, eindelijk, nergens mee liet vergelijken. Er zat geen logica achter, het was gewoon een kus – wel een hemelse kus, omgeven door de geur van haar haar – puur op instinct.

Ze kuste hem terug. Ze kuste Ben zoals ze nog nooit iemand had gekust. Geen geoefende kus. Niet zo’n kus waarbij je na moet denken. Een kus om te proeven en te delen, zo moest het zijn. Ineens mocht ze in Bens eenzaamheid doordringen, liet hij haar toe op die stille onverkende plek die zijn kern was.

‘Celeste…’ Kreunend zei hij haar naam in haar mond, zodat ze wist dat zij de vrouw was die hij vanavond kuste, niet de schim uit zijn verleden. Met zijn hand in haar nek bracht hij haar gezicht naar zijn lippen, de andere hand rond haar billen.

Haar grote, dikke sinaasappelbillen, schoot het ergens door haar hoofd, maar zijn warme strelende handen gaven haar het gevoel dat ze prachtig waren. Nooit had ze precies geweten wat sexy was, nu ontdekte ze het, terwijl dat haar op dit moment eigenlijk niet zou moeten bezighouden. Aan de andere kant was ze ook maar een vrouw, en nu hij haar met zijn handen dichter tegen zich aan trok, was dat even voldoende.

Nooit eerder had hij zich kunnen losmaken van zijn omstandigheden, kunnen ontsnappen naar die plek waar hij alleen maar Ben was. Dat was geen egoïsme, want Celeste was er ook. Gedurende enkele gelukzalige ogenblikken was hij zichzelf, de Ben die al heel lang zoek was.

Daarom kuste hij haar, proefde hij haar, verlangde hij naar haar, zonder verleden of toekomst. Daarom gaf hij zich over aan de bedwelmende roes van het heden. Hij was hard, en met haar heerlijke billen in zijn handen en in zijn huidige geestestoestand was gelukzaligheid niet voldoende. Hij wilde meer en drukte haar nog dichter tegen zich aan, wilde haar laten voelen dat hij een man was, zich in haar zachtheid begraven, haar kleren van haar lijf rukken en in haar verdrinken.

In plaats daarvan voelde Ben het gewicht van de baby, die even slechts aan de rand van zijn bewustzijn had bestaan maar nu levensecht tegen hem aan drukte. Hij voelde de zwaarte van het kind, en voor Ben was het als een stomp in zijn maag. Schielijk trok hij zich terug. ‘Het spijt me.’ Hij liet haar zo plotseling los dat ze dacht dat ze zou vallen. ‘Dat had niet mogen gebeuren.’

Al was dat misschien zo, het was gebeurd. Die kus zat haar niet dwars, zijn reactie wel, alsof hij walgde van wat hij net had gedaan. ‘Laat maar…’ Ze deed haar best luchtig te klinken, met een hartslag van boven de honderd, alsof ze plotseling was wakkergeschrokken uit een droom. Maar nu ze de naakte waarheid onder ogen moest zien, wilde ze alleen maar wegwezen en liefst zo snel mogelijk. ‘Niks aan de hand.’

‘Celeste…’ Hij had het leven niet nog moeilijker voor haar willen maken, en dat was precies wat hij nu had gedaan – dat begreep hij heel goed. Hij was gewoon vergeten dat ze zwanger was. In zijn armen was ze gewoon Celeste geweest. ‘Zoals gezegd, ik ben niet op zoek naar –’

‘Ik snap het, Ben,’ viel ze hem in de rede. ‘Ik ook niet. Het was gewoon een kus, gewoon…’ Hulpeloos haalde ze haar schouders op, want het was juist zoveel meer dan gewoon een kus. Ze proefde hem nog op haar lippen, voelde nog steeds waar zijn lichaam tegen haar aan had gedrukt, en nu had hij het allemaal ongedaan gemaakt. ‘Gewoon zoiets wat niet had mogen gebeuren. Niks aan de hand. Alles blijft zoals het was.’