Hoofdstuk 6
‘Ha, Celeste.’ Er kon maar net een glimlach bij hem af toen ze hem naderde. De hele straat was gekomen om naar de veiling te kijken, en Celeste had haar voorzichtige strandwandelingetje vandaag overgeslagen om ook even te komen kijken – dat deden mensen in Melbourne nu eenmaal als er op een zonnige zaterdagmiddag een huis werd geveild.
‘Hallo.’ Ze zei hem beleefd gedag en passeerde hem, maar Ben hield haar staande.
‘Jij moet toch rusten?’
‘Ik loop vandaag door een huis in plaats van langs een strand,’ zei ze. ‘Ik word gek van de hele dag thuis zitten. In dit huis is tenminste airco.’ Daarop lachte ze naar hem. ‘Nog erg bedankt voor gisteren.’
‘Graag gedaan. Ik ben blij dat die spullen een goede bestemming hebben gevonden.’
‘Ik bedoel je medische peptalk. Ik heb de verloskundige gebeld en maandag kan ik komen.’
‘Mooi zo.’
‘Hierna ga ik mijn tas inpakken. Ik heb het vermoeden dat ze me niet meer laten gaan.’
Daarna liep ze door en naar binnen met de rest van de belangstellenden, en hoewel Ben het oog op de concurrentie zou moeten houden, hield hij haar in de gaten. Hij wilde haar. Hij liep door het huis, bekeek de kamers en slenterde door de tuin. Het liefst hoorde hij Celestes commentaar, niet dat van de makelaar, maar die was er niet zuinig mee.
Het huis was adembenemend. Celestes hele woning paste in de zitkamer, en ze was ervan overtuigd dat als zij gewoon op die mooie witte bank kon gaan liggen en tot maandag over het water uitkijken, met iemand die druiven voor haar schilde en haar voeten masseerde, haar bloeddruk tegen de tijd van haar afspraak bij de verloskundige stukken lager zou zijn. Ze vond het heerlijk om huizen te bezichtigen, erin rond te lopen en zich voor te stellen dat zij er woonde, in de hoop dat het ooit zo zou zijn. De keuken was weliswaar een verschrikking, maar de makelaar laveerde er behendig omheen en leidde hen de trap op naar het oogverblindende uitzicht vanaf de bovenverdieping. Het was een waanzinnig mooi huis – elke kamer, zelfs de badkamer, had uitzicht op het water.
‘Er zijn geen jaloezieën,’ merkte Celeste op, en Ben onderdrukte een glimlach, want hij had bij de eerste bezichtiging precies hetzelfde gezegd, alleen had de makelaar zijn opmerking toen niet genegeerd. ‘Hoe kun je in een badkamer ramen van onder tot boven hebben en geen jaloezieën?’ vroeg Celeste.
‘Het is behandeld glas,’ siste de makelaar haar toe. ‘Je kunt naar buiten kijken, maar niemand kan naar binnen kijken. En dan hebben we hier de grote slaapkamer.’
‘Fantastisch,’ verzuchtte Celeste bij binnenkomst. Er stond een enorm bed in het midden, en op het balkon stond een wit tafeltje met stoeltjes.
‘Zijn deze ramen ook behandeld?’ vroeg Celeste nadrukkelijk.
Zoals altijd moest hij om haar lachen. Wat miste hij haar.
Ze stond weer notities te maken op haar lijstje – alsof ze serieus ging bieden – en hij zag de makelaar zich verbijten toen ze zonder gêne het balkon op stapte in plaats van met de meute mee door de hal. ‘Wilt u bij de groep blijven,’ beet hij haar toe, en Ben hoorde zijn eigen tanden knarsen.
‘Dit zou een ideale kinderkamer zijn…’
Haar hoogzwangere staat volkomen negerend, richtte de makelaar zich tot een verliefd paartje zonder te reageren op Celestes opmerking.
Ze wou dat ze de loterij had gewonnen, en een alles overtroevend bod kon uitbrengen, alleen al om die arrogante blik van zijn hoofd te zien verdwijnen en hem ineen te zien krimpen.
Ben zag dat ze rood aanliep doordat de man haar negeerde. Hij ving haar blik op en knipoogde.
‘Mijn partner vroeg iets,’ zei Ben koeltjes, en hij zag Celeste stralen van genot toen de makelaar zichzelf zowat een zweepslag bezorgde omdat hij niet wist hoe snel hij zich naar haar moest omdraaien.
De loterij mocht ze dan niet hebben gewonnen, de aanblik van het gezicht van de makelaar, waarvan de zelfingenomen lach nu verdween, was bijna even veel waard.
‘Het spijt me,’ zei de man met een gemaakte grijnslach, ‘wat wilde u vragen?’
‘Nog bedankt,’ zei Celeste tegen Ben bij het naar buiten gaan.
‘Met alle soorten van genoegen,’ antwoordde Ben. ‘Hij is vreselijk.’
Celeste was dol op veilingen – de menigte die zich voor het huis verzamelde, de makelaar die de boel liep op te kloppen – en toch was ze altijd bang dat ze haar hand zou opsteken en iemand zou overbieden, alsof ze op de rand van een klif stond en eraf wilde springen, alleen om het te proberen. Er werd serieus geboden en Celeste keek met plezier toe. Dit was het opwindendste wat ze deze week had meegemaakt.
Ben probeerde zich te concentreren, maar zijn ogen dwaalden af naar haar. Hij had nog niet geboden – hij wilde het even afwachten… Allemachtig, zelfs haar oogleden waren opgezet. Eigenlijk zou hij zich moeten concentreren en zich op één ding richten, maar in plaats daarvan dacht hij aan haar, hij maakte zich zorgen om haar, en dat zinde hem helemaal niet.
Het bieden ging nu wat langzamer, de veilingmeester kon maar moeizaam de geboden bedragen wat opschroeven – en op dat moment deed Ben zijn eerste bod.
Hij zag de verbazing in haar ogen – ze had geen idee dat hij van plan was te gaan bieden. Dat hoefde hij ook niet met iemand te bespreken, hield hij zichzelf voor. Zo had hij nu eenmaal zijn leven ingericht. Toch wrong het eventjes toen hij terugdacht aan alle avonden waarop ze haar hoop en angst en toekomstdromen had uitgesproken, en hij besefte dat hij haar helemaal niet had toegelaten.
De verflauwde belangstelling van de menigte laaide ineens weer op, en Ben zag haar glimlachen. Het was maar een klein lachje, maar de boodschap was dat ze het leuk vond. Dat ze het spannend vond voor hem.
Zijn bod werd overtroffen, dus hij verhoogde het.
En weer glimlachte ze.
Weer bood er iemand meer dan hij, en weer verhoogde hij zijn bod. Hij keek haar kant uit, in de verwachting nog zo’n bemoedigende lach op te vangen, die hij eigenlijk niet nodig zou moeten hebben, maar waar hij toch aan hechtte, maar nu zag hij dat ze helemaal niet lachte. Zijn bod werd weer overtroefd, de veilingmeester nodigde hem uit weer te bieden, maar Ben luisterde niet meer.
De uitdrukking op Celestes gezicht was er een van ontzetting, alsof ze net heel slecht nieuws had gekregen – alleen was ze met niemand in gesprek en ook niet aan het bellen. Wel hield ze met twee handen haar buik vast.
Hij hoorde waarschuwende woorden van de veilingmeester. Volledig in de war omdat hij haar moest zien te bereiken, bracht Ben een, aan de geschokte reactie van publiek te horen, belachelijk hoog bod uit. De rest van de handelingen negerend, baande hij zich door de menigte een weg naar haar toe.
‘Ik geloof dat mijn vliezen zijn gebroken.’
‘Niks aan de hand,’ zei hij kalmerend.
‘Wel.’ Ze huiverde van angst. ‘Ik ben nog maar vierendertig weken.’
‘Baby’s van vierendertig weken doen het heel goed…’ Hij hoorde zijn kalme stem, maar voelde het bloed in zijn slapen bonken terwijl hij zijn mobiel pakte. ‘We gaan je even ergens neerzetten en ik bel de ambulance.’
‘Er is nergens plek om te zitten,’ krijste ze. De zon scheen ineens heel heet op haar hoofd en haar mond vulde zich met speeksel. ‘Ben, ik geloof dat het komt…’
De makelaar kwam hem feliciteren, kennelijk was het huis nu van Ben, maar die luisterde niet.
‘Ze moet naar binnen,’ stelde hij vast.
‘Pardon?’ zei de makelaar.
‘Ben…’ Inmiddels kermde en jammerde ze van ontzetting. ‘Het doet pijn.’
‘Ze moet naar binnen.’ Ben begeleidde haar naar de zijingang van het huis en liet haar op hem leunen. ‘Ze heeft privacy nodig.’
‘U kunt niet zomaar naar binnen gaan.’
‘Ik heb het huis net gekocht!’ zei Ben woedend. ‘Ze staat op het punt te bevallen. Moet ze dat soms op straat doen?’ Op dat moment tilde hij haar op, en hij had zoiets dwingends dat de makelaar toch de zijingang van het hek voor hem opende. ‘Bel een ambulance,’ beval Ben, ‘en zeg dat het om een te vroeg geboren baby gaat.’ Inmiddels stond hij met haar onder de wilgenboom, waar ze zich uit zijn armen wurmde en zich begon af te zetten. Tot zijn schrik moest hij inzien dat er geen kans was om haar naar binnen te brengen. ‘En zeg ook dat er een dokter bij is.’
‘Kan ik misschien iets doen?’ De man naar wie hij elke morgen gezwaaid had en van wie hij net een huis had gekocht, was er nu ook en stelde zich praktisch en hulpvaardig op.
‘Handdoeken,’ zei Ben, waarop ’s mans vrouw naar binnen rende en Ben zijn uiterste best deed om rustig en professioneel te blijven. Het was een bevalling, hield hij zichzelf voor. Daar had hij geen enkele moeite mee. Alleen die verschrikte blik in haar ogen… ‘Luister goed naar me, Celeste.’ Hij had haar slipje omlaag getrokken en onderzocht haar. De baby wachtte niet op de ambulance, de baby wachtte helemaal nergens op. ‘Het is een kleine baby, dus we gaan proberen om het te vertragen.’ Dat was van het grootste belang, want een snelle bevalling kon de kwetsbare hersenen beschadigen. ‘Je mag niet persen,’ waarschuwde hij Celeste. ‘We gaan dit zo langzaam en zachtjes mogelijk doen.’
Ze was verlamd van angst. Het idee dat haar kind zo snel zou komen en dan hier, niet in een ziekenhuis met glanzende apparatuur. En toch wilde ze ineens hard drukken en persen, terwijl Ben juist zei dat ze erdoorheen moest blijven ademen en die enorme drang moest weerstaan – en ze wist ook waarom. ‘Het gaat te snel…’
‘Je lichaam is zich al uren aan het voorbereiden, al heb jij het niet gemerkt.’ Hij glimlachte. ‘Alleen dit laatste stukje moet heel rustig.’
Hij had gelijk. Ze had zich de hele morgen al rusteloos gevoeld – geprobeerd in bed te liggen, te lezen, te rusten. Ze had gedoucht en was weer naar bed gegaan, maar had toch besloten naar de veiling te gaan kijken.
‘Het komt,’ kermde ze.
Het was waar. Niets kon de komst van haar baby nog tegenhouden, en ze was ontzettend blij dat Ben erbij was en angstig omdat hij er ook niet had kunnen zijn. ‘Stel dat ik thuis was geweest, stel dat –’
‘Dan had je je weten te redden.’ Ben maakte korte metten met haar stel-dat-vragen. ‘Net zoals je je nu prima redt.’
‘Het spijt me dat we niet meer met elkaar praten.’ Ze hijgde omdat ze zo hard probeerde niet te persen. ‘Het spijt me dat ik je dit aandoe.’
‘Ik ben blij dat ik er ben,’ zei Ben. ‘Ik heb dit al zo vaak…’ Hij ging niet verder omdat hij net had gezien dat de navelstreng om de nek zat. Gelukkig niet strak, en hij trok hem eroverheen. Maar dat was niet de enige reden waarom hij stilgevallen was. Ja, hij had in de loop der jaren veel bevallingen gedaan, en ja, hij had dit al vele keren gedaan. Maar niet op deze manier.
Niet zoals nu, met het hart kloppend in de keel, terwijl hij met het hoofdje in zijn hand het bleke leventje op de wereld hielp. Niet zoals nu, nu hij het kind op Celestes buik legde, over het ruggetje wreef en tegen de voetjes tikte. Hij wist dat het zou ademen, de dokter in hem wist dat het maar een minuut had geduurd, maar voor Ben was het een erg lange minuut. De baby was slap en blauw, en de hartslag was zo laag dat, als hij nog verder daalde, hij zou moeten gaan beademen.
Hij hoorde Celestes smeekbedes, die overeenkwamen met zijn gedachten; dat de ambulance met de zuurstof voor de kleine zou voortmaken. Hij keerde het kind om, zodat het met de rug op Celestes buik kwam te liggen, en tot zijn enorme opluchting schrok het piepkleine mensje daar zo van dat het begon te ademen.
‘Het huilt niet,’ snikte Celeste.
‘Dat komt nog. Ze gaat heus wel huilen,’ beloofde hij.
‘Ze?’
Ben was geen vroedvrouw – misschien had hij de moeder daar zelf achter moeten laten komen, maar het kind was te teer en te ziek voor alles wat niet praktisch was.
‘Je hebt een dochter,’ zei Ben, ‘en ze moet warm gehouden worden.’ Hij liet het kleintje op de buik van de moeder liggen, wikkelde ze samen in handdoeken, en slaakt inwendig een zucht van opluchting bij het horen van de sirenes.
‘Ik heb een stuk touw…’ De vrouw die de handdoeken had gehaald had zich uitgesloofd, en als de ambulance toen niet voor was gereden, had Ben de navelstreng doorgeknipt. Hij maakte zich ernstig zorgen om het gebrek aan reactie van het kindje. Ze ademde, zij het met moeite, want bij elke ademtocht kwamen er belletjes uit haar mond. De ambulancebroeders gingen direct aan het werk; ze zogen haar luchtwegen uit en zetten haar een piepklein zuurstofmasker op waarachter haar kleine gelaatstrekken helemaal verdwenen, terwijl Ben de navelstreng afklemde en doorknipte.
‘We kunnen het ziekenhuis alvast laten weten…’ De ambulancebroeder keek Ben aan, zonder woorden namen ze een snelle beslissing – of proberen een infuus in te brengen en haar stabiel te krijgen, of haar oppakken en zo snel mogelijk naar het ziekenhuis brengen, dat afhankelijk van het verkeer maar een paar minuten rijden was.
‘Laten we haar naar het ziekenhuis brengen,’ zei Ben. De broeder knikte en wikkelde de baby in handdoeken.
‘We sturen een tweede wagen voor de moeder,’ zei hij.
‘Nee, ik wil met haar mee…’ Celeste snikte, huiverde en trilde, volkomen overdonderd door de snelheid waarmee alles ging.
‘Ze moet snel naar het ziekenhuis.’ Ben klonk vriendelijk maar beslist. ‘Wilt u even bij Celeste blijven?’ Hij sprak tegen de vrouw die zo behulpzaam was geweest. Binnen had ze kussens en dekens gepakt, en ze deed haar best om het Celeste gerieflijk te maken. ‘Ik breng de baby naar de ambulance en dan kom ik terug.’
‘Nee,’ snikte Celeste. ‘Ga alsjeblieft met haar mee.’
Even was hij in verwarring over zijn eigen gedachtegang, maar hij dacht er verder niet over na, daar was geen tijd voor. Hij knikte kort ter instemming en hield het kind in zijn armen in de ambulance, die snel de korte afstand naar het ziekenhuis aflegde. Haar longetjes vulden zich met vloeistof en Ben hield het zuurstofmasker dicht tegen haar gezicht, maar niet zo dicht dat de broeder er niet bij kon om haar mondje uit te zuigen. Er hing een metertje aan haar oor, de zuurstofsaturatie was laag, maar niet verontrustend.
De ambulance scheurde door de straten, ging iets langzamer rijden bij de High Street, die uitpuilde van het zaterdagse winkelpubliek en de weekendautomobilisten. Elke keer dat de auto remde en optrok onder de loeiende sirene, voelde Ben zijn bloeddruk stijgen.
Toen hij verder keek dan het masker en de zich opensperrende neusgaten, zag hij de door huidsmeer platgedrukte donkere krulletjes, de donkerblauwe ogen die nog niet konden scherpstellen, al had hij wel het gevoel dat ze hem recht in de ogen keek. Het was een bizar moment van contact en Ben was degene die het verbrak. Hij was de dokter maar. En de moeder van de baby was maar een vriendin…
Toen het ziekenhuis in zicht kwam, zag hij Belinda al voor de poort staan wachten. Bij het openslaan van de ambulancedeuren overhandigde hij het kleintje niet, maar rende met het kostbare bundeltje rechtstreeks naar de Reanimatie – het voorverwarmde bedje stond al klaar, net als de kinderartsen en Raji. Toen pas droeg hij haar over…
En toen pas besefte hij hoe bang hij was geweest. Het koude zweet brak hem uit bij het gewaarworden van de ernst van de verzamelde artsen, en hij besefte dat het niet overdreven was. Hij zag hoe ontzettend zwak dit kindje was en kon gedurende enkele ogenblikken geen woord uitbrengen omdat hij buiten adem was.
Terwijl de ambulancebroeders de overdracht deden, liep hij naar de wasbak en dronk een flinke slok water uit de kraan voor hij terugliep naar de plek waar de artsen aan het werk waren.
Raji had een slang in haar neus ingebracht en zoog haar luchtwegen verder schoon. De kinderarts had net een infuus ingebracht en de vloeistof werd nu toegediend. Ze zag er iets pittiger uit dan eerst; haar gezichtje was vertrokken van ongenoegen en haar gebalde knuistjes en beentjes schopten in protest.
‘Ze was erg slapjes.’ Ben gaf de Apgar-score door. ‘Het was een zeer snelle bevalling.’
‘Vierendertig weken zeiden de ambulancebroeders.’ De kinderarts onderzocht haar. ‘Maar ze is vrij groot voor vierendertig weken – weet je waar de moeder op zwangerschapscontrole was?’
‘Hij had vast geen tijd om ernaar te vragen,’ zei Belinda. ‘Jij was toch naar een huisveiling, Ben?’
‘Eh…’ Hij schraapte lichtjes zijn keel. ‘…dit is de baby van Celeste.’
‘Onze Celeste?’ Belinda knipperde met haar ogen en keek toen op het kaartje dat de receptioniste net had ingevuld. ‘Baby Mitchell…’
‘Ze woont in de straat waar de veiling was,’ verduidelijkte Ben, ‘ze wilde er zeker naar gaan kijken.’
‘Ze boft maar…’ Belinda ademde uit. ‘…dat jij daar was.’
‘Ze had zwangerschapsdiabetes,’ zei Ben. ‘Vandaar de relatief grote baby, en ze liep hier voor zwangerschapscontrole,’ voegde hij eraan toe voor de receptioniste, die onmiddellijk het dossier ging halen.
‘Weet iemand of er nog andere problemen waren?’
‘Hoge bloeddruk,’ zei Meg omdat Ben nog steeds zijn ademhaling niet onder controle had. ‘Een paar dagen geleden moest ze zich ziekmelden.’
‘Ze had de laatste tijd last van hypertensie,’ zei Ben, en hij merkte dat Belinda verrast was door zijn diepgaande kennis. ‘Ze zag er vandaag erg opgeblazen uit, ik dacht dat ze pre-eclampsie zou krijgen. Ik meen dat ze maandag opgenomen zou worden.’
Hij voelde zich onwel worden. Het was snikheet op de Reanimatie, en Ben dacht dat hij zou stikken bij het constante gepiep van de monitor. Alleen al het kijken naar het team terwijl het bezig was, viel hem zwaar. Natuurlijk wisten ze wat ze deden, natuurlijk waren baby’s taai, maar het leek alsof ze zo ruw omsprongen met zoiets teers. ‘Ik ga even naar buiten,’ zei hij met gesmoorde stem.
‘Misschien wil je je eerst even omkleden.’ Belinda keek glimlachend naar hem op, en toen pas had hij door hoe hij erbij stond.
Na een snelle douche pakte hij een blauw operatiepak, maar in plaats van zich af te drogen en aan te kleden, bleef hij druipnat op het houten bankje zitten, met het hoofd in de handen. Keer op keer liet hij haar woorden in zijn hoofd weerklinken: ‘Stel dat ik alleen thuis was geweest, stel dat…’ Het ene scenario na het andere voltrok zich in zijn op hol geslagen hersenpan. En niet alleen vanwege vanmorgen.
Met precies diezelfde woorden had hij zichzelf jarenlang verwijten gemaakt. Hij had gewenst dat hij eerder thuis was gekomen, had zich afgevraagd hoe het dan was afgelopen. Men had hem gezegd dat Jen niet meer te redden zou zijn geweest, dat ze zelfs met de beste zorg zou zijn overleden, of erger nog, dat ze door de hersenbloeding een kasplantje had kunnen worden. Maar hun kind dan? Had dat gered kunnen worden als hij thuis was geweest?
Miljoenen tegenstrijdige emoties bestookten hem. Opluchting, spijt, zelfs wrok voelde hij omdat hij er voor dit kind wel geweest was en niet voor dat van hemzelf – en toch was de wrok even snel weg als die was opgelaaid. Het kleine wezentje dat hij in zijn handen had gehouden, van wie hij gewild had dat het zou blijven leven, voor wie hij meer had gevoeld dan een dokter hoorde te voelen – en niet alleen voor de baby, ook voor de moeder.
Toen herinnerde hij zich zijn eigen stomheid, dat hij had overwogen bij haar te blijven na de traumatische geboorte van haar kind. Natuurlijk had hij met het kind mee moeten gaan. Celeste was stabiel, er was nog een ambulance onderweg… en toch had het instinct het even gewonnen van de logica, en had hij alleen maar bij haar willen blijven om haar gerust te stellen.
Nee.
Daarop stond hij op en droogde zich snel af, trok het operatiepak aan en nam een stevig besluit. Hij was niet van plan om iets met Celeste te beginnen – onder geen enkel beding. Hij wilde dat niet nog een keer meemaken. Dat wilde hij niet. Dat kon hij niet.