Jesaja 1-33
1
Jesaja
1 Dit zijn de boodschappen die Jesaja, de zoon van Amoz, kreeg in visioenen tijdens de regeringsperiodes van de Judese koningen Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia. In deze boodschappen liet God Jesaja zien wat er zou gebeuren met Juda en Jeruzalem.
2 Luister, hemel en aarde, naar wat de HERE zegt: De kinderen, die Ik heb opgevoed en voor wie Ik zo lang en liefdevol heb gezorgd, hebben zich van Mij afgekeerd.
3 Het rund en de ezel kennen hun eigenaar en zijn dankbaar als hij hun eten geeft, maar bij mijn volk Israël is daar geen sprake van. Israël ziet niet in dat Ik voor haar zorg.
4 Wat een zondig volk is het! De Israëlieten lopen krom onder de zware last van hun schuld. Zij zijn net zulke boosdoeners als hun voorouders. Van jongs af aan zijn ze slecht geweest en hebben zij de HERE de rug toegekeerd en de Heilige, de God van Israël, links laten liggen. Zij hebben zich afgekeerd en zich zo van Mij vervreemd.
5 O mijn volk, hebt u nog niet genoeg straf gehad? Waarom dwingt u Mij steeds weer u te slaan? Blijft u dan altijd opstandig?
6 U bent van top tot teen ziek en verzwakt, overdekt met wonden, striemen en kerven, die niet zijn verbonden of met zalf zijn verzacht.
7 Uw land is één grote puinhoop; uw steden zijn platgebrand; terwijl u toekijkt, vernietigen en plunderen buitenlanders alles wat hen voor de voeten komt.
8 U staat daar hulpeloos en verlaten als een hutje van een bewaker op het land, nadat de oogst is binnengehaald. Even machteloos als een omsingelde stad.
9 Als de HERE van de hemelse legers niet had ingegrepen om enkelen van ons in leven te laten, waren wij vernietigd als Sodom en Gomorra.
10 Ja, dat is een goede vergelijking! Luister, leiders van Israël, mannen van Sodom en Gomorra, naar wat de HERE te zeggen heeft. Zet uw oren goed open.
11 Ik heb genoeg van al uw offers. Stop er maar mee. Ik wil uw rammen en het vet van uw gemeste kalveren niet meer. Het bloed van uw stieren, schapen en bokken doet Mij geen genoegen meer.
12-13 Waarom brengt u Mij offers als u toch geen berouw hebt over uw zonden? Ik walg van de geur van het reukwerk, dat u voor Mij verbrandt. Uw heilige vieringen van de nieuwe maan en de sabbat en uw speciale vastendagen, ja, al uw bijeenkomsten zijn huichelachtige vertoningen! Ik wil daar niets mee te maken hebben.
14 Ik haat ze uit de grond van mijn hart. Ik kan ze niet meer zien.
15 Vanaf nu luister Ik niet meer als u met opgeheven handen bidt. Hoe vaak u dat ook doet, Ik luister niet, want uw handen zijn de handen van moordenaars; aan die handen kleeft het bloed van onschuldige slachtoffers.
16 Was u! Wees rein! Laat Ik niet langer zien dat u slechte dingen doet; houd er mee op.
17 Leer goed te doen, wees rechtvaardig en help de armen, de wezen en de weduwen.
18 Kom nu en laten wij de zaak rechtzetten, zegt de HERE; al waren uw zonden rood als scharlaken, Ik maak ze wit als sneeuw. Uw vuurrode zonden zullen worden als witte wol.
19 Laat Mij u helpen en gehoorzaam Mij, dan zal Ik u rijk maken.
20 Maar als u Mij de rug blijft toekeren en weigert naar Mij te luisteren, zullen uw vijanden u doden. Ik, de HERE, heb gesproken.
21 Jeruzalem, u was eens mijn trouwe echtgenote! En nu bent u een overspeelster geworden! U loopt achter vreemde goden aan. Eens was u een stad, bekend om gerechtigheid en rechtvaardigheid, maar nu zijn uw inwoners moordenaars geworden.
22 Eens was u een stuk puur zilver, maar nu is het zilver vermengd met onzuivere bestanddelen. Eens was u als een edele wijn, maar nu is die wijn met water vermengd.
23 Uw leiders zijn opstandelingen en gaan om met dieven! Zij zijn omkoopbaar en hebzuchtig; rechtvaardigheid tegenover wezen en weduwen is er niet meer bij.
24 Daarom zegt God, de HERE van de hemelse legers, de Machtige van Israël: Ik zal mijn toorn over u, mijn vijanden, uitgieten.
25 Ik zal u in een smeltpot omsmelten en de slakken die daarvan overblijven, zal Ik met bijtend loog zuiveren.
26 En daarna zal Ik u weer goede raadgevers en eerlijke rechters geven, zoals u die vroeger had. Dan zal uw stad weer ‘stad van de gerechtigheid’ en ‘trouwe burcht’ worden genoemd.
27 Zij die naar de HERE terugkeren, zullen door recht worden verlost.
28 Maar overtreders en zondaars zullen worden verpletterd en zij die de HERE verlaten, zullen sterven.
29 U zult zich diep schamen en blozen als u denkt aan al die keren dat u in uw tuinen met de ‘heilige’ eiken offers bracht aan de afgoden.
30 U zult zich voelen als een boom die zijn bladeren verliest en als een tuin zonder water.
31 De sterksten onder u zullen verdwijnen als stro dat verbrand wordt; uw slechte daden zijn de vonk die het stro aansteekt en er zal niemand zijn die het vuur blust.♦
2
Jesaja
1 Dit is een andere boodschap van de HERE aan Jesaja over Juda en Jeruzalem:
2 In de laatste dagen zullen Jeruzalem en de tempel van de HERE een grote aantrekkingskracht op de wereld uitoefenen en mensen uit vele landen zullen daar naar toe trekken om de HERE te aanbidden.
3 “Kom op,” zal iedereen zeggen, “laten wij de berg van de HERE beklimmen, op weg naar de tempel van de Heilige, de God van Israël; daar zal Hij ons Zijn wetten leren en wij zullen ze naleven.” Want in die dagen zal de wereld vanuit Jeruzalem worden geregeerd.
4 De HERE zal internationale geschillen beslechten; alle volken van de aarde zullen hun wapens veranderen in vreedzame gereedschappen; hun zwaarden zullen zij omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen. Nergens zal meer oorlog worden gevoerd en niemand zal meer worden opgeleid tot militair.
5 Och Israël, laten wij wandelen in het licht van de HERE en Zijn wetten gehoorzamen.
6 De HERE heeft u verstoten, omdat u buitenlanders uit het oosten binnenhaalt, die magie bedrijven en in contact staan met de boze geesten, zoals de Filistijnen dat ook doen.
7 Israël heeft grote schatten aan zilver en goud en grote hoeveelheden paarden en wagens.
8 Bovendien wemelt het land van de afgoden. Zij maken zelf hun afgodsbeelden en aanbidden die dan.
9 Groot en klein, alles buigt voor die beelden en God zal hun de zonde niet vergeven.
10 Verberg u in de grotten; verberg u voor de verschrikkelijke majesteit van de HERE,
11 want er komt een tijd dat trotse blikken worden neergeslagen en dat trotse mannen zich buigen; in die dagen zal alleen de HERE verheven zijn.
12 Die dag zal de HERE van de hemelse legers alles wat trots en hoogmoedig is, vernederen.
13 De hoge ceders van de Libanon en de machtige eiken van Basan zullen zich buigen.
14 Alle hoge bergen en heuvels,
15 elke grote toren en steile muur,
16 alle grote zeeschepen en kostbare kunstschatten: Alles zal die dag door de HERE worden verwoest.
17 Alle menselijke verwaandheid zal moeten buigen en alleen de HERE zal verheven zijn.
18 En alle afgoden zullen spoorloos verdwijnen.
19 Als de HERE van Zijn troon opstaat om de aarde te bestraffen, zullen Zijn vijanden een goed heenkomen zoeken in rotsspleten en grotten, uit angst voor de verschrikking van Zijn glorie en majesteit.
20 Dan zullen de mensen eindelijk hun gouden en zilveren afgoden afdanken en voor de mollen en de vleermuizen gooien in een
21 overhaaste vlucht naar de rotsholen en bergspleten om te ontkomen aan de verschrikking van de HERE en de glorie van Zijn majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde te bestraffen.
22 Stel toch geen vertrouwen op de mens, klein als hij is en afhankelijk van zijn ademhaling. Hij stelt niets voor.♦
3
Jesaja
1 God, de HERE van de hemelse legers zal de voedsel en watervoorraden van Jeruzalem en Juda uitputten
2 en hun leiders doden; Hij zal hun legers, rechters, profeten, oudsten,
3 legeraanvoerders, zakenlieden, advocaten, magiërs en waarzeggers vernietigen.
4 De koningen van Israël zullen kinderen lijken en met willekeur regeren.
5 Er zal totale anarchie heersen. Men zal elkaar vertrappen, buren zullen buren bestrijden, de jongeren zullen tegen de ouderen opstaan en misdadigers zullen op fatsoenlijke mensen afgeven.
6 In die dagen zal een man tegen zijn broer zeggen: “Jij hebt een mantel, wees daarom onze leider en neem deze puinhoop onder je hoede.”
7 “Nee!” zal hij antwoorden. “Ik kan jullie niet uit het slop halen! Ik heb geen eten of kleding. Je moet mij niet tot leider maken!”
8 Israëls regering is machteloos en Juda kan niets doen, omdat zij in woord en daad tegen de HERE zijn opgestaan en Hem niet willen vereren; zij beledigen Zijn glorie.
9 De uitdrukking op hun gezichten getuigt tegen hen en laat zien dat zij schuldig zijn. Zij spreken onbekommerd over hun zonden, net als men in Sodom deed; zij schamen zich er zelfs niet voor. Wat een ramp! Zij hebben hun veroordeling aan zichzelf te danken.
10 Maar alles gaat goed voor de rechtvaardige en godvrezende man. Zeg hem: “Wat een beloning staat u te wachten!”
11 Maar zeg tegen de goddeloze: “Uw veroordeling staat vast. Ook u zult uw verdiende loon krijgen; uw straf is in aantocht.”
12 Ach mijn volk! Uw verdrukkers zijn nog maar kinderen en de vrouwen overheersen u. Uw leiders zijn misleiders geworden! Zij maken de rechte weg die vccr u lag tot een doolhof.
13 Maar de HERE maakt Zich klaar voor Zijn rechtzaak, waarin Hij de volken als beklaagden oproept.
14 De eersten die de HERE zal aanklagen, zijn de oudsten en de edelen, want zij hebben de armen beroofd. Zij hebben hun huizen met hun buit gevuld.
15 “Wat bezielt u dat u mijn volk vertrapt en weerlozen mishandelt?” zal de HERE van de hemelse legers hun vragen.
16 Daarna zal Hij de verwaande Joodse vrouwen berechten. Zij schrijden door de straten met hun neus in de lucht en met rinkelende ringen om hun enkels. Begerig lonken zij naar de mannen.
17 De HERE zal een plaag sturen die hun schedels schurftig maakt en Hij zal hun naaktheid voor het oog van iedereen tentoonstellen.
18 Zij zullen onder het lopen niet langer zelfverzekerd rinkelen. Want de Here zal hun mooie sieraden wegnemen,
19 hun halskettingen en armbanden en hun prachtige sluiers.
20 Verdwenen zijn dan hun hoofddoeken en enkelbanden, hoofdbanden, oorringen en parfums,
21 hun ringen en juwelen,
22 hun feestkleding, mantels, omslagdoeken, diademen en tasjes;
23 hun spiegeltjes, de fijne lingerie en de prachtige jurken.
24 In plaats van heerlijk naar parfum te ruiken, zullen zij stinken; in plaats van gordels zullen zij touwen gebruiken; hun prachtig gekapte haar zal uitvallen en zij zullen zakken dragen in plaats van mooie jurken. Al hun schoonheid zal verdwijnen en wat overblijft, is schaamte en vernedering.
25-26 Hun echtgenoten zullen in de strijd sneuvelen. De vrouwen, geruïneerd, zullen huilend op de grond zitten.♦
4
Jesaja
1 In die tijd zullen zo weinig mannen in leven zijn gebleven, dat zeven vrouwen om één man zullen vechten en zeggen: “Laat ons allemaal met u trouwen! Wij zullen voor ons eigen voedsel en onze eigen kleding zorgen; laat ons slechts uw naam dragen, zodat onze vernedering wordt tenietgedaan.”
2 Er komt een dag dat de HERE een loot zal laten uitspruiten tot sieraad en glorie. De weelderige vrucht van het land zal tot eer zijn voor allen in Israël, die aan het onheil zijn ontkomen. (A)
3 Allen die de verwoesting van Jeruzalem zullen overleven, zullen bij Gods volk horen. Hun namen staan geschreven bij de levenden.
4 Dan zal de Here het vuil van de dochters van Sion hebben afgewassen en het bloed van Jeruzalem zal vanuit haar midden zijn weggespoeld door een geest van oordeel en van vuur.
5 Dan zal de HERE een beschutting geven over de berg Sion en alle bijeenkomsten van het volk dat daar samenkomt. Een wolk overdag en een vuurgloed in de nacht.
6 Het zal voor hen een schaduw zijn tegen de hitte van de dag en een schuilplaats tegen storm en regen.♦
5
Jesaja
1 Nu wil ik een lied zingen over de wijngaard van degene, van wie ik houd. Mijn geliefde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel.
2 Hij ploegde hem, haalde alle stenen en stukken rots eruit en beplantte hem met de beste wijnstokken. Hij bouwde een uitkijktoren en hakte een wijnpers uit in de rotsen. Toen wachtte hij op de oogst, maar de druiven die groeiden, waren wild en zuur en niet de zoete druiven die hij had verwacht.
3 Wel, mannen van Jeruzalem en Juda, u hebt gehoord hoe de zaak ligt! Spreek nu uw oordeel uit.
4 Wat had Ik nog meer kunnen doen? Waarom gaf mijn wijngaard Mij wilde druiven in plaats van zoete?
5 Weet u wat Ik nu met mijn wijngaard ga doen? Ik ga de omheining afbreken, zodat hij weer een deel van de wildernis wordt en de schapen en het vee hem kunnen vertrappen.
6 Ik zal de planten niet meer snoeien en het onkruid niet langer wieden, zodat alles wordt overwoekerd met distels en dorens. Ik zal de wolken opdracht geven geen regen meer te laten vallen.
7 Ik heb u het verhaal verteld van Gods volk. Dat is de wijngaard, waarover werd gesproken. Israël en Juda zijn planten die Hij met zorg beheert. Hij verwachtte een oogst van rechtvaardigheid, maar kreeg een oogst van bloedvergieten. Hij verwachtte rechtsbetrachting, maar het werd rechtsverkrachting. (A)
8 U koopt zoveel huizen en akkers voor uzelf, dat anderen geen plaats hebben om te leven. Uw huizen staan op grote stukken land, zodat alleen u het voor het zeggen hebt.
9 Maar de HERE van de hemelse legers heeft uw verschrikkelijke lot bezegeld. Met mijn eigen oren hoorde ik Hem zeggen: “Veel mooie huizen zullen verwoest en verlaten liggen, hun eigenaars dood of verdwenen.”
10 Een wijngaard van veertig are zal nog geen vier liter druivesap opleveren en 240 liter zaad zal slechts een oogst van 24 liter olie opleveren.
11 Wee hen die al vroeg in de morgen sterke drank drinken en deelnemen aan drinkgelagen, die tot diep in de nacht doorgaan.
12 Zij zorgen voor prachtige muziek op hun grote feesten; de orkesten spelen uitstekend! Maar aan de HERE en wat Hij doet, denken zij niet.
13 Daarom zal Ik u in ballingschap sturen naar een plaats ver van hier. Want Ik heb veel voor u gedaan, maar u beseft dat niet en het kan u ook niets schelen. Uw beroemde en edele mannen zullen verhongeren en het gewone volk zal omkomen van dorst.
14 Het dodenrijk likt zich de lippen en spert de muil ver open voor deze kostelijke prooi. Haar groten en kleinen worden opgeslokt, de feestvierders en dronkaards.
15 Die dag zullen de hoogmoedigen hun ogen neerslaan en de trotsen worden vernederd;
16 maar de HERE van de hemelse legers wordt boven allen verheven, want Hij alleen is heilig, rechtvaardig en goed.
17 In die dagen zullen schapen tussen de ruïnes grazen en zullen vreemdelingen de puinhopen doorzoeken, op zoek naar iets van hun gading.
18 Wee hen die met wandaden ongerechtigheid naar zich toe trekken en de zonde achter zich aanslepen, zoals een paard een wagen trekt. Die de Heilige van Israël bespotten en uitdagen hen te bestraffen.
19 “Maak voort en straf ons, HERE,” zeggen zij. “Laat ons kennismaken met Uw oordeel!”
20 Wee hen die zeggen dat goed slecht is en dat slecht goed is; dat zwart wit is en wit zwart; dat bitter zoet is en zoet bitter.
21 Wee hen die van zichzelf denken dat zij wijs en schrander zijn.
22 Wee de ‘helden van de wijn,” die opscheppen over de hoeveelheid sterke drank die zij kunnen hebben.
23 Zij laten zich omkopen om het recht geweld aan te doen; zij spreken de schuldige vrij en gooien de onschuldige in de gevangenis.
24 Daarom zal God Zich met hen bemoeien en hen verbranden. Zij zullen verdwijnen als stro dat op het vuur wordt gegooid. Hun wortels zullen verrotten en hun bloesems verdorren, want zij hebben de wetten van God verworpen en het woord van de Heilige van Israël de rug toegekeerd.
25 Daarom is de toorn van de HERE tegen Zijn volk opgelaaid; daarom heeft Hij Zijn hand uitgestoken om het te slaan. De bergen zullen huiveren en de rottende lijken van Zijn volk zullen als vuilnis in de straten liggen. Maar desondanks zal Zijn toorn niet bekoelen. Zijn hand blijft uitgestrekt om hen te slaan.
26 Hij zal de volken die ver weg wonen, een teken geven. Van de uiteinden van de aarde fluit Hij hen naar Zich toe en zij zullen haastig naar Jeruzalem komen.
27 Zij worden niet vermoeid en struikelen of stoppen niet; hun heupgordels blijven gesloten en de riemen van hun schoenen zijn sterk; zij trekken voorwaarts zonder te rusten of te slapen.
28 Hun pijlen zijn scherp; hun bogen staan gespannen; er spatten vonken van de hoeven van hun paarden en de wielen van hun strijdwagens draaien met een geluid als van een wervelwind.
29 Zij brullen als leeuwen en storten zich op hun prooi. Zij overvallen mijn volk en voeren het gevankelijk weg, zonder dat er iemand is die het redt.
30 Zij storten zich als een onheilspellende golf over hun slachtoffers. Er ligt een sluier van duisternis en angst over heel Israël. Het licht is verduisterd door donkere wolken.♦
6
Jesaja
1 In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Here! Hij zat op een hoge troon en de tempel was gevuld met Zijn glorie.
2 Boven Hem zweefden machtige serafs met zes vleugels. Met twee vleugels bedekten zij hun gezichten; met twee andere bedekten zij hun voeten en met de andere twee vlogen zij.
3 In een groot koor riepen zij elkaar toe: “Heilig, heilig, heilig is de HERE van de hemelse legers; de hele aarde is met Zijn glorie gevuld.”
4 Een machtig koor was het! De tempel trilde op zijn grondvesten en het heiligdom vulde zich met rook.
5 Toen zei ik: “Ik ben ten dode opgeschreven, want ik behoor tot hen die met de mond zondigen. En nu heb ik de Koning gezien, de HERE van de hemelse legers.”
6 Toen vloog één van de serafs naar het altaar en pakte er met een tang een gloeiende kool uit.
7 Hij raakte met de gloeiende kool mijn lippen aan en zei: “Nu deze kool uw lippen heeft aangeraakt, is uw ongerechtigheid verdwenen. Al uw zonden zijn u vergeven.”
8 Toen hoorde ik de HERE vragen: “Wie zal Ik als boodschapper naar mijn volk sturen? Wie zal voor Ons gaan?” En ik zei: “HERE, stuurt U mij! Ik zal gaan!”
9 En Hij zei: “Ja, ga maar. Zeg dit tegen mijn volk: “Hoewel u mijn woorden herhaaldelijk hoort, zult u ze niet begrijpen. Ook al kijkt u oplettend toe als Ik mijn werk volbreng, dan nog zult u niet weten wat het te betekenen heeft.”
10 Maak hen langzaam van begrip, sluit hun oren en doe hun ogen dicht. Ik wil niet dat zij zien, horen of begrijpen, zodat zij zich tot Mij wenden om hen te genezen.”
11 Toen zei ik: “Hoelang moet dat duren, Here?” En Hij antwoordde: “Net zolang tot hun steden zijn verwoest en er niemand meer woont. Tot hun land een woestenij is geworden
12 en zij allemaal als slaven naar verre landen zijn weggevoerd en het hele land Israël uitgestorven ligt.
13 Zelfs al blijft slechts een tiende deel over (een schamel restant) dan zal ook dat worden aangevallen en verwoest. Toch zal het zijn als een omgehakte boom, waarvan de stronk blijft staan en voor nieuw leven zorgt.”♦
7
Jesaja
1 Tijdens de regering van Achaz, de zoon van Jotham en kleinzoon van Uzzia, werd Jeruzalem aangevallen door koning Rezin van Syrië en koning Pekah van Israël. Deze laatste was de zoon van Remalia. Maar Jeruzalem werd niet ingenomen, de stad bleef overeind.
2 Toch beefden de harten van de koning en zijn volk, net zoals bomen van het bos beven voor de wind, toen zij hoorden dat Syrië en Israël bondgenoten waren geworden in de strijd tegen Juda.
3 Toen zei de HERE tegen Jesaja: “Zoek koning Achaz op, samen met uw zoon Schear-Jaschub. U kunt hem vinden aan het einde van het aquaduct dat de bron Gihon met het bovenste reservoir verbindt, dichtbij de weg die naar het bleekveld loopt.
4 Zeg tegen hem: “Neem u in acht, wees rustig en onbevreesd. Laat uw hart niet ineenkrimpen voor deze twee rokende stukken brandhout, voor de woede van Rezin en Pekah.
5 Ja, de koningen van Syrië en Israël trekken ten aanval tegen u en zeggen:
6 Wij zullen Juda binnenvallen, zodat de bevolking in paniek raakt. Dan vechten we ons een weg tot binnen de muren van Jeruzalem en roepen wij de zoon van Tabeal tot koning over hen uit.
7 Maar de HERE God zegt: Daar komt niets van in, het gebeurt niet.
8 Damascus blijft slechts de hoofdstad van Syrië en koning Rezin zal er niet in slagen zijn grondgebied uit te breiden. En binnen 65 jaar zal ook Efraïm ophouden te bestaan. (A)
9 Samaria blijft slechts de hoofdstad van Efraïm en koning Pekah zal zijn macht niet vergroten. Gelooft u Mij niet? Maar als u wilt dat Ik u bescherm, zult u op Mij moeten leren vertrouwen.”
10 Verder liet de HERE koning Achaz de volgende boodschap overbrengen:
11 “Vraag om een wonderteken van de HERE, uw God. Vraag wat u maar wilt, diep beneden in de onderwereld of hoog boven in de hoogte.”
12 Maar de koning weigerde. “Nee,” zei hij, “ik wil de HERE niet met zoiets lastig vallen.”
13 Toen zei Jesaja: “O huis van David, u vindt het niet genoeg het geduld van mensen op de proef te stellen, u stelt het geduld van de HERE ook nog op de proef.
14 Goed dan, de Here zal Zelf een teken vaststellen: Een maagd zal een kind krijgen! (B) en zij zal het kind Immanuël noemen (dit betekent ‘God is met ons”).
15-16 Tegen de tijd dat dit kind niet langer melk drinkt en het onderscheid tussen goed en slecht kent, zullen de twee koningen voor wie u zo bang bent (de koningen van Israël en Syrië) beiden dood zijn. En hun land zal ontvolkt zijn.
17 Maar later zal de HERE een vreselijke vloek over u, uw volk en uw gezin brengen. Er zal een terreur heersen die zijn weerga alleen had in de tijd toen Juda en Efraïm uit elkaar gingen; de machtige koning van Assur zal hier komen met zijn enorme leger.
18 Op dat moment zal de HERE het leger van Opper-Egypte en dat van Assur naar Zich toe fluiten, zodat ze als een zwerm vliegen op u neerstrijken.
19 In grote horden zullen zij het hele land overspoelen en zelfs doordringen in verlaten kloven en grotten en de moeilijk doordringbare, doornige gedeelten van het land. Net zoals zij de vruchtbare en openliggende gebieden zullen binnendringen.
20 Op die dag zal de Here dit ‘scheermes’ ter hand nemen (dit leger van Assur, dat u hebt gehuurd om u te redden) en het gebruiken om alles wat u bezit af te scheren; uw land, uw oogsten en uw inwoners.
21-22 Wanneer het zijn plundering heeft voltooid, zal het land er uitzien als een kaalgevreten weiland; de schaapskudden en het vee zullen vernietigd zijn en een boer zal zich gelukkig prijzen als hij nog een koe en twee schapen over heeft. Maar het overvloedige grasland zal zorgen dat het vee veel melk geeft en de overlevenden zullen leven van de melkprodukten en wilde honing.
23 In die tijd zullen de voormalige prachtige wijngaarden veranderen in met doornige gewassen begroeide wildernissen.
24 Het hele land zal één groot doornenveld zijn, een jachtgebied dat wemelt van de wilde dieren.
25 Niemand zal het in zijn hoofd halen de vruchtbare heuvels te betreden, waar eens de beste gewassen groeiden, want alles is daar overwoekerd met dorens en distels. Slechts het vee, de schapen en de geiten zullen daar grazen.”♦
8
Jesaja
1 De HERE gaf mij opnieuw een boodschap: “Maak een groot schrijfbord en schrijf daarop in duidelijk leesbaar schrift: De vijanden zullen spoedig zijn vernietigd.” (A)
2 Ik vroeg de priester Uria en Zacharia, de zoon van Jeberechja, die beiden bekend stonden als eerlijke mannen, toe te kijken terwijl ik het opschreef, zodat zij konden getuigen dat ik het had opgeschreven.
3 Toen had ik gemeenschap met mijn vrouw. Zij werd zwanger en kreeg een zoon en de HERE zei: “Noem hem Maher- Schalal Chaz-Baz.
4 Deze naam voorzegt dat binnen enkele jaren, nog voordat dit kind ‘vader’ of ‘moeder’ kan zeggen, de koning van Assur Damascus en Samaria zal verslaan en hun rijkdommen zal bemachtigen.”
5 Toen sprak de HERE opnieuw tegen mij en zei:
6 “Omdat de Israëlieten mijn goede zorgen weigeren en het beter vinden het leger van Assur tegen koning Rezin en koning Pekah te hulp te roepen,
7-8 zal Ik mijn volk overweldigen met de machtige vloedgolf van de Eufraat; de koning van Assur en al zijn machtige legers zullen tegen hen in het veld treden. Deze vloedgolf zal buiten alle oevers treden en het land Juda binnengolven, o Immanuël, en het tot in de verste hoeken onder water zetten.”
9-10 Zet alles op alles, Syrië en Israël, onze vijanden, maar u zult niet slagen; u zult het onderspit delven. Luister naar mij, vijanden van ons: Maak u klaar om tegen ons te vechten en word verslagen! Ja! Word verslagen! Maak aanvalsplannen, geef bevelen en zie dat er niets van terechtkomt! Want God staat aan onze kant.
11 De HERE heeft mij nadrukkelijk gezegd: “U mag onder geen beding akkoord gaan met de plannen van Juda om zich aan Syrië en Israël over te geven.
12 Laat niemand u een verrader noemen, omdat u God trouw blijft. Raak niet in paniek als u ziet wat de mensen om u heen doen, als zij eraan denken dat Syrië en Israël u gaan aanvallen.
13 U hoeft voor niets bang te zijn, uitgezonderd voor de HERE van de hemelse legers! Als u voor Hem ontzag hebt, hoeft u voor niets anders bang te zijn.
14-15 Hij zal uw toevlucht zijn; maar Israël en Juda hebben Zijn zorg geweigerd en zijn daardoor gestruikeld over de rots van hun heil. Zij zullen vallen en verpletterd worden onder die rots; er wacht hun groot gevaar.
16 Schrijf alles op wat Ik ga doen,” zegt de HERE, “en verzegel het voor de toekomst. Vertrouw het toe aan een godvrezende man die het weer kan doorgeven aan godvrezende mensen die hem opvolgen.”
17 Ik wacht op het moment dat de HERE ons te hulp komt, ook al verbergt Hij Zich nu. Mijn enige hoop is op Hem gevestigd.
18 Ik en de kinderen die God mij heeft gegeven, hebben symbolische namen die de plannen van de HERE van de hemelse legers met Zijn volk onthullen: Jesaja betekent ‘De HERE zal Zijn volk redden,” Schear-Jaschub betekent ‘Een restant zal terugkeren’ en Maher-Schalal Chaz-Baz betekent ‘Uw vijanden zullen spoedig zijn vernietigd.”
19 Dus waarom probeert u de toekomst te leren kennen door spiritisme en waarzeggerij? Luister niet naar dat geklets en gemompel. Kunnen de levenden van de doden iets over de toekomst leren? Waarom vraagt u het uw God niet?
20 “Vergelijk de woorden van deze waarzeggers met het woord van God!” zegt Hij. “Als hun boodschappen van de Mijne verschillen, komt dat doordat Ik hen niet heb gestuurd; want er is geen licht of waarheid in hun binnenste.
21 Mijn volk zal zonder uitzicht ronddolen, struikelend, terneergeslagen en hongerig. En omdat zij honger hebben, zullen zij in woede uitbarsten, hun gebalde vuisten naar de hemel heffen en hun koning en hun God vervloeken.
22 Waar zij ook kijken, overal zullen zij moeilijkheden, dreiging en een beangstigende duisternis zien. En zij zullen in de duisternis worden verstoten.
23 Maar de nacht zal verjaagd worden en er zal geen donkerheid meer zijn voor het land dat verdrukt werd. Zoals Hij aanvankelijk smaad heeft gebracht over het land Zebulon en het land Naftali, brengt Hij later glorie naar de weg van de zee aan de andere zijde van de Jordaan, het woongebied van de heidenen.”♦
9
Jesaja
1 “Het volk dat in de duisternis voortgaat, zal een groot licht zien; een licht, Dat straalt over hen die in een land van dichte duisternis wonen.
2 Want Israël zal weer worden opgetild en blij zijn, zoals men in de oogsttijd blij is of zoals overwinnaars blij zijn als zij de buit verdelen.
3 Want God zal de ketenen van dit volk breken en de zweep die het slaat, kapot maken zoals Hij ook deed toen grote groepen Midianieten door Gideons kleine bende werden verslagen.
4 Op die glorieuze dag van vrede zal het oorlogstuig niet meer worden gebruikt; de met bloed doordrenkte mantels en de dreunende laars zullen worden verbrand.
5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon werd ons gegeven en de heerschappij zal op Zijn schouders rusten. Dit zullen Zijn koninklijke titels zijn: Wonderbare Raadgever, Machtige God, Vader der eeuwen, Vorst van de vrede.
6 Aan Zijn groeiende en vredevolle bewind zal nooit een einde komen. Vanaf de troon van Zijn vader David zal Hij met volmaakte eerlijkheid en rechtvaardigheid regeren. Hij zal alle volken van de wereld echte rechtvaardigheid en vrede brengen. En dit alles zal gebeuren, omdat de brandende liefde van de HERE van de hemelse legers zich heeft voorgenomen dit te doen.
7-9 De Here heeft gesproken tot het trotse Israël, dat zegt dat het haar land beter en mooier dan tevoren zal herbouwen, ook al is het nu een puinhoop. De wilde vijgebomen zijn omgehakt, maar die zullen worden vervangen door ceders.
10-11 De HERE antwoordt op uw grootspraak door uw vijanden tegen u in het veld te brengen. De Syriërs vanuit het oosten en de Filistijnen vanuit het westen. Zij zullen Israël gulzig verslinden. En zelfs dan zal de toorn van de HERE tegen u nog niet zijn bekoeld. Zijn hand blijft uitgestrekt, klaar om u te slaan.
12 Want na al deze straffen zult u zich niet bekeren en u niet naar Hem, de HERE van de hemelse legers, toekeren.
13-14 Daarom zal de HERE in één dag de leiders van Israël en de leugenprofeten vernietigen.
15 Want de leiders hebben het volk langs de paden van verwoesting steeds verder naar de ondergang gevoerd.
16 Daarom beleeft de HERE geen genoegen aan hun jonge mannen en heeft Hij zelfs geen medelijden met de weduwen en de wezen. Want zij zijn huichelaars en uit hun monden komt alleen dwaasheid. Daarom is Zijn toorn nog niet bekoeld en heeft Hij Zijn hand nog uitgestoken, klaar om toe te slaan.
17 Hij zal al deze verdorvenheid, deze dorens en distels, verbranden. En de vlammen zullen ook de bossen in de as leggen en dikke rookwolken zullen uit die brand omhoog stijgen.
18-19 Het land is zwartgeblakerd door dat vuur, door de toorn van de HERE van de hemelse legers. Het volk is brandstof voor de vlammen. Iedereen vecht tegen zijn broeder om zijn eten te stelen, maar niemand heeft ooit genoeg. Tenslotte zullen zij zelfs hun eigen vlees eten.
20 Manasse tegen Efraïm en Efraïm tegen Manasse; en die beiden tegen Juda. Zelfs door dit alles zal Gods toorn nog niet zijn bekoeld. Zijn hand blijft zwaar op hen drukken om hen te straffen.”♦
10
Jesaja
1 “Wee de onrechtvaardige rechters en hen die slechte wetten uitvaardigen,” zegt de HERE,
2 “zodat er geen gerechtigheid is voor de armen, weduwen en wezen. Ja, het is waar dat zij zelfs weduwen en ouderloze kinderen schaamteloos plunderen.
3 En wat zult u doen als Ik u bezoek op de dag dat Ik vanuit een ver land de verwoesting op u afstuur? Tot wie zult u zich wenden om hulp? Waar zullen uw schatten veilig zijn?
4 Ik zal u niet helpen; u zult voortstrompelen als gevangenen en tussen de verslagenen op de grond liggen. En zelfs dan zal mijn toorn nog niet voorbij zijn. Mijn hand blijft uitgestrekt, klaar om u te slaan.
5-6 Assur is de zweep van mijn toorn, zijn militaire kracht is mijn wapen tegen dit goddeloze volk, deze gedoemden en vervloekten. Hij zal hen tot slaven maken, hen uitplunderen en als vuil onder zijn voeten vertrappen.
7 Maar de koning van Assur zal niet weten dat Ik hem stuurde. Hij zal eenvoudig denken dat hij mijn volk aanvalt als onderdeel van zijn plan om de wereld te veroveren.
8 Hij zal aankondigen dat al zijn prinsen spoedig koningen over de veroverde gebieden zullen zijn.
9 “Wij zullen Kalno vernietigen, net als Karchemis,” zal hij zeggen, “en Hamath zal net als Arpad tegen ons ten onder gaan; Samaria zullen wij vernietigen, net zoals wij het Damascus deden.
10 Wij hebben menig koninkrijk ten val gebracht, dat machtiger afgoden kende dan die van Samaria en Jeruzalem.
11 Als wij Samaria en haar afgoden hebben vernietigd, zullen wij ook Jeruzalem met haar afgoden te gronde richten.”
12 Nadat de Here de koning van Assur heeft gebruikt om Zijn doel te bereiken, zal Hij Zich tegen het volk van Assur keren en de Assyriërs op hun beurt straffen, want zij zijn trotse en hooghartige mensen.
13 Zij brallen: “Wij hebben door eigen kracht en wijsheid deze oorlogen gewonnen. Met onze eigen kracht braken wij de muren kapot, vernietigden het volk en droegen hun schatten weg.
14 In onze grootheid beroofden wij het volk van zijn schatten als iemand, die een vogelnest leegrooft en wij verzamelden koninkrijken als een boer, die eieren raapt. Niemand kan een vinger naar ons uitsteken of zijn mond openen om tegen ons te piepen!”
15 Maar de HERE zegt: “Zal de bijl er prat op gaan dat hij meer kracht heeft dan de man die hem hanteert? Is de zaag machtiger dan de man die zaagt? Kan een stok slaan zonder een hand die hem vasthoudt? Kan een wandelstok uit zichzelf lopen?”
16 Om uw verwaten grootspraak, koning van Assur, zal de HERE God van de hemelse legers een plaag onder uw trotse legereenheden sturen en hen neerslaan.
17 God, het Licht en de Heilige van Israël, zal het vuur en de vlam zijn, die hen zal vernietigen. In een enkele nacht zal Hij die dorens en distels verbranden, die Assyriërs die het land Israël verwoestten.
18 Het machtige leger van Assur lijkt op een groot woud, maar toch zal het worden vernietigd. De HERE zal hen vernietigen, hun ziel en hun lichaam, zoals een zieke die langzaam wegkwijnt.
19 Slechts enkele leden van dat machtige leger zullen overblijven, zo weinig dat een kind hen zou kunnen tellen.
20 Uiteindelijk zullen de overlevenden in Israël en Juda dan hun vertrouwen weer stellen in de HERE, de Heilige van Israël. In plaats van angstig te zijn voor degenen die hen sloegen.
21 Een restant van hen zal terugkeren naar de machtige God.
22 Want al waren de Israëlieten zo talrijk als het zand aan het strand van de zee, toch zal een klein deel van hen op dat moment zijn overgebleven om terug te keren; tot verdelging is besloten opdat daaruit gerechtigheid voortkomt.
23 Ja, de HERE God van de hemelse legers heeft nu al vast besloten hen te verteren, temidden van de gehele aarde.
24 Daarom zegt de HERE God van de hemelse legers: “O mijn volk in Jeruzalem, wees niet bang voor de Assyriërs als zij u onderdrukken, zoals de Egyptenaren lang geleden deden.
25 Het zal niet lang duren; binnen korte tijd zal mijn toorn tegen u bekoelen en dan zal mijn toorn zich tegen hen keren om hen te vernietigen.”
26 De HERE van de hemelse legers zal Zijn engel sturen om hen in een machtige slag te verslaan, zoals in de tijd dat Gideon de Midianieten bij de rots Oreb versloeg of zoals toen God de Egyptische legers in de zee liet verdrinken.
27 Die dag zal God de last van de schouders van Zijn volk afnemen. Hij zal het bevrijden van het slavenjuk en dat juk vernietigen, zoals werd bevolen.
28-29 Kijk, de machtige legers van Assur zijn in aantocht! Nu zijn zij bij Ajath en nu bij Migron; zij slaan voorraden op bij Michmas en trekken de pas over; zij overnachten in Geba. De angst houdt Rama in zijn greep; alle inwoners van Gibea (de stad van Saul) rennen voor hun leven.
30 Schreeuw van angst, inwoners van Gallim! Geef de waarschuwing door aan Laïs, want het machtige leger is in aantocht. Arm Anathoth, wat een wreed lot staat u te wachten.
31 Daar vluchten de inwoners van Madmena, de inwoners van Gebim maken zich klaar om er vandoor te gaan.
32 Maar de vijand houdt halt bij Nob en blijft daar de rest van de dag. Hij schudt zijn vuist tegen Jeruzalem op de berg Sion.
33 Maar dan, kijk, kijk! De Here, de HERE van alle hemelse legers, hakt die machtige boom om! Hij vernietigt heel dat enorme leger, groot en klein, officieren en manschappen.
34 Hij, de Machtige, zal de vijand omhakken zoals de bijl van een houthakker de bomen in de bossen van de Libanon omhakt.♦
11
Jesaja
1 Het geslacht van David (A) zal worden afgesneden, zal worden omgehakt als een boom. Maar uit de stronk zal een scheut (B) groeien; ja, een nieuwe vrucht uit oude wortels.
2 En de Geest van de HERE zal op Hem rusten, de Geest van wijsheid en inzicht, van raad en kracht; de Geest van kennis en van ontzag voor de HERE.
3 Het gehoorzamen van de HERE zal Zijn lust en leven zijn. Hij zal niet rechtspreken op grond van wat aannemelijk lijkt of op grond van valse getuigenis of van horen zeggen.
4 De armen en verdrukten zal Hij verdedigen. Maar Hij zal rechtspreken over de gewetenloze en goddeloze mensen die hen onderdrukken.
5 Want Hij zal bekleed zijn met rechtvaardigheid en trouw.
6 Dan zullen de wolf en het lam bij elkaar liggen en er zal vrede heersen tussen panter en geit. Kalveren en mestvee zullen veilig tussen de leeuwen kunnen lopen en een klein kind zal hen hoeden.
7 De koeien zullen tussen beren grazen; jonge beertjes zullen bij kalveren liggen en de leeuwen zullen net als de koeien gras eten.
8 Babies zullen veilig tussen giftige slangen kruipen en een klein kind, dat zijn hand in een nest met giftige adders steekt, zal hem er weer ongeschonden uithalen.
9 Op heel mijn heilige berg zal niemand en niets schade aanrichten of vernietigen, want zoals het water de zee vult, zal de aarde vol zijn van de kennis van de HERE.
10 In die tijd zal de grondlegger van het koninklijke geslacht van David (C) een banier van heil zijn voor de hele wereld. Alle volken zullen naar Hem toekomen, want het land waar Hij woont, is een glorieuze plaats.
11 In die tijd zal de Here voor de tweede keer een restant van Zijn volk terugbrengen naar het land Israël. Zij zullen komen vanuit Assur, Egypte, Pathros, Ethiopië, Elam, Babel, Hamath en uit alle ver afgelegen kustlanden.
12 Hij zal een banier voor hen oprichten tussen de volken, waarheen zij kunnen trekken; Hij zal de verstrooide Israëlieten bijeenbrengen vanuit alle hoeken van de aarde.
13 Dan zal er tenslotte een einde komen aan de jaloezie tussen Israël en Juda; zij zullen elkaar niet langer bestrijden.
14 Samen zullen zij de volken uit het oosten en het westen, die hun land bezet houden, aanvallen. Zij zullen hun krachten bundelen om hen te vernietigen en zij zullen Edom, Moab en Ammon onderwerpen.
15 De HERE zal een pad door de Rode Zee droogleggen en Zijn hand over de Eufraat (D) bewegen en een machtige wind sturen, die haar zal verdelen in zeven afzonderlijke beekjes die gemakkelijk kunnen worden overgestoken.
16 Hij zal een gebaande weg vanuit Assur maken voor het restant dat daar is overgebleven, net zoals Hij voor heel Israël deed toen het uit Egypte terugkeerde.♦
12
Jesaja
1 Op die dag zult u zeggen: “Ik loof de HERE! Zijn toorn was op mij, maar nu troost Hij mij.
2 Kijk, God is gekomen om mij te redden! Ik zal vertrouwen en niet bang zijn, want de HERE is mijn kracht en mijn lied; Hij is mijn heil.
3 Wat is het een vreugde om te drinken uit Zijn fontein van heil!”
4 Op die wonderbaarlijke dag zult u zeggen: “De HERE zij gedankt! Geprezen zij Zijn Naam! Vertel de wereld over Zijn liefdevolle daden. Want Hij is machtig!”
5 Zing voor de HERE, want Hij heeft majestueuze dingen gedaan. Maak Zijn glorie over de hele wereld bekend.
6 Laten alle inwoners van Jeruzalem met vreugde Zijn roem uitroepen. Want groot en machtig is de Heilige van Israël, Die onder u woont.”♦
13
Jesaja
1 Dit is de profetie die God aan Jesaja, de zoon van Amoz, over Babel gaf:
2 Kijk, de vlaggen en de vaandels wapperen als hun vijand tot de aanval overgaat. Roep naar hen, Israël, en zwaai met uw hand wanneer zij optrekken tegen Babel om de paleizen van de rijken en de machthebbers te vernietigen.
3 Ik, de HERE, heb deze legers voor deze taak uitgezocht; Ik heb deze mannen, die blij zijn met hun eigen kracht, geroepen om zo mijn toorn te koelen.
4 Luister eens naar het daveren in de bergen! Luister naar het geluid van het marcherende leger! Het is het lawaai en de roep van vele volken. Vanuit verre landen heeft de HERE van de hemelse legers hen daar gebracht.
5 Zij zijn de wapens, die Zijn hand tegen u, o Babel, hanteert. Zij dragen Zijn toorn met zich mee en zullen uw hele land met de grond gelijk maken.
6 Jammer, want de tijd van de HERE is nu gekomen, de tijd dat de Almachtige u verwoest.
7 Uw armen zijn verlamd door angst. De moedigste harten smelten en zijn bang.
8 De angst grijpt u met pijnlijke scheuten, zoals de weeën een zwangere vrouw overvallen. U kijkt elkaar hulpeloos aan wanneer de vlammen van de brandende stad op uw ontzette gezichten weerspiegelen.
9 Want kijk, de dag van de HERE is in aantocht, de vreselijke dag van Zijn verbolgenheid en vurige toorn. Het land zal worden vernietigd, evenals alle zondaars.
10 De hemelen boven hen zullen zwart zijn. De sterren, de zon en de maan zullen geen licht geven.
11 En Ik zal de wereld straffen voor haar kwaad, alle inwoners voor hun zonden; Ik zal de arrogantie van de trotse man en de hooghartigheid van de rijke neerslaan.
12 Weinigen zullen nog in leven zijn als Ik mijn werk heb beëindigd. Mannen zullen schaars zijn als goud; van grotere waarde dan het goud van Ofir.
13 Want Ik zal de hemelen door elkaar schudden in mijn toorn en vreselijke verbolgenheid en de aarde zal van haar plaats worden gebracht.
14 De legers van Babel zullen vluchten totdat zij uitgeput zijn. Zij trekken terug naar hun eigen land als een hert, dat wordt achtervolgd door honden. Zij dwalen rond als schapen, die alleen zijn gelaten door hun herder.
15 Zij die niet vluchten, zullen worden afgeslacht.
16 Hun kinderen zullen tegen de grond worden verpletterd waar zij bij staan. Hun huizen zullen worden geplunderd en hun vrouwen verkracht door de aanvallende horden.
17 Want Ik zal de Meden tegen Babel opzetten en geen enkel bedrag in zilver of goud zal hen kunnen afkopen.
18 De aanvallende legers zullen geen medelijden hebben met de jonge mensen van Babel, met babies of met kinderen.
19 Zo zal Babel, het luisterrijkste van alle koninkrijken, de bloem van de Chaldese cultuur, net zo volledig worden verwoest als Sodom en Gomorra, toen de HERE vuur uit de hemel stuurde.
20 Babel zal voor eeuwig worden vernietigd. Generatie na generatie zal voorbij gaan, maar het land zal nooit meer worden bewoond. De nomaden zullen er zelfs geen kamp opslaan. En de herders zullen hun schapen er niet laten overnachten.
21 De wilde dieren van de woestijn zullen het bewonen en huilende beesten zullen zich in de vervallen huizen ophouden. Er zullen struisvogels leven en de geesten zullen er komen om te dansen.
22 Hyena’s en jakhalzen zullen in de paleizen rondlopen. De dagen van Babel zijn geteld. De dag van de vervloeking is op handen.♦
14
Jesaja
1 Maar de HERE zal Zich over de Israëlieten ontfermen; zij zijn nog steeds het volk, dat Hij heeft uitgekozen. Hij zal hen terugbrengen en zij zullen zich weer in het land Israël vestigen. En mensen van vele nationaliteiten zullen zich bij hen voegen en hun bondgenoten zijn.
2 De volken van de wereld zullen hen helpen bij hun terugkeer en zij, die in hun land komen wonen, zullen hen dienen. Door hen tot slaven te maken, zal Israël niet langer in slavernij verkeren; Israël zal over haar vijanden heersen.
3 Op die prachtige dag, dat de HERE Zijn volk bevrijdt van zorgen en angst, van slavernij en ketens,
4 zult u spottend tegen de koning van Babel zeggen: “Tiran, eindelijk krijgt u uw verdiende loon.
5 Want de HERE heeft uw verdorven macht vernietigd en uw slechte bewind te gronde gericht.
6 U vervolgde mijn volk met uw schrikbewind en hield de volken in de greep van de angst. U ontketende een meedogenloze vervolging.”
7 Maar nu is de hele wereld tot rust gekomen en alles is stil! Overal heerst uitbundige vreugde.
8 Zelfs de bomen van het bos (de cypressen en ceders van de Libanon) zingen dit blijde lied: “Uw macht is gebroken. Niemand zal ons nu nog lastigvallen; eindelijk hebben wij rust.”
9 De bewoners van het dodenrijk lopen te hoop om u te ontmoeten als u hun domein betreedt. Wereldleiders en de machtigste koningen van de aarde, die al lang geleden zijn gestorven, zijn daar om u te zien.
10 Eenstemmig roepen zij: “Nu bent u net zo zwak als wij!”
11 Uw macht en kracht zijn verdwenen; zij zijn met u begraven. De klanken van prachtige muziek in uw paleis zijn weggestorven; de wormen zijn voortaan uw matras, de maden uw deken.
12 U bent nu uit de hemel gevallen, morgenster, zoon van de dageraad! U bent op de aarde neergeveld, hoewel u vele volkeren op aarde overwon.
13 Want u zei bij uzelf: “Ik zal de hemel bestormen en hoger dan de sterren heersen. Ik zal de hoogste troon bestijgen. Ik zal zetelen op de berg van de samenkomst, ver weg in het noorden.
14 Ik zal opklimmen tot in de hoogste hemelen en gelijk zijn aan de Allerhoogste.”
15 Maar in plaats daarvan zult u in het diepst van het dodenrijk worden geworpen.
16 Allen die zich daar bevinden, zullen u aanstaren en vragen: “Kan dit degene zijn die de aarde en de koninkrijken van de wereld op hun fundamenten deed schudden?
17 Kan dit degene zijn die de wereld in een woestijn herschiep, die steden met de grond gelijk maakte en niet het minste medelijden had met zijn gevangenen?”
18 De koningen van de volken liggen met statige glorie in hun graven,
19 maar uw lichaam is weggegooid als een gebroken tak; het ligt in een open graf, bedekt met de lichamen van hen die in de slag werden gedood. Het ligt als een kadaver op straat, vertrapt en verscheurd door paardehoeven.
20 Voor u zal geen gedenkteken worden opgericht, want u vernietigde uw eigen land en slachtte uw eigen volk af. Uw zoon zal u niet opvolgen als koning.
21 Dood de kinderen van deze zondaar. Geef hun niet de kans weer op te staan en het land weer te veroveren of de steden van de wereld te herbouwen.
22 “Ikzelf heb Mij tegen hem gekeerd,” zegt de HERE van de hemelse legers, “en Ik zal voorkomen dat zijn kinderen of kleinkinderen ooit op zijn troon zullen zitten.
23 Ik zal van Babel een verlaten land maken, waar roerdompen zich thuisvoelen tussen de poelen en de moerassen. Ik zal het land schoonvegen met de bezem van de vernietiging,” zegt de HERE van de hemelse legers.
24 Hij heeft gezworen dat Hij dit zal doen! Want dit is Zijn deel en Zijn plan.
25 “Ik heb besloten het Assyrische leger te vernietigen als het zich in Israël bevindt. Ik zal de Assyriërs neerslaan op mijn bergen. Mijn volk zal niet langer hun slavenvolk zijn.
26 Dit is mijn plan voor de hele aarde. Ik zal het uitvoeren met mijn enorme macht, die over de hele wereld reikt.”
27 De HERE, de God van de hemelse legers, heeft gesproken; wie kan Zijn plannen veranderen? Als Hij Zijn hand uitsteekt, wie zal Hem dan tegenhouden?
28 Dit is de boodschap, die ik kreeg in het jaar waarin koning Achaz stierf:
29 Lach niet te vroeg, Filistijnen, ook al is de koning, die u onderdrukte, dood. Die stok is gebroken, dat wel, maar zijn zoon is een groter gevaar dan de vader ooit is geweest! Want uit de slang wordt een adder geboren en die brengt een vurige draak voort, die u zal vernietigen.
30 Ik zal de armen van mijn volk veilig hoeden en zij zullen in mijn weide grazen! De behoeftigen zullen in vrede kunnen gaan liggen. Maar wat u betreft, u zal Ik met de honger en het zwaard uitroeien.
31 Jammer, Filistijnse steden, want uw lot is bezegeld. Uw hele land is veroordeeld. Want een goed geoefend leger komt vanuit het noorden op u af.
32 Welk antwoord heeft men de boden van het volk te geven? Dit: God heeft Jeruzalem een hecht fundament gegeven en Hij heeft Zich voorgenomen de armen van Zijn volk binnen haar muren een veilige schuilplaats te geven.♦
15
Jesaja
1 Dit is Gods profetie over Moab: Uw steden Ar en Kir zullen in één nacht worden verwoest.
2 Uw onderdanen in Dibon gaan naar hun tempels om te treuren om het lot van Nebo en Medeba; zij scheren uit rouw hun hoofdhaar en hun baard af.
3 In zakken gekleed lopen zij door de straten en vanuit elk huis is het geklaag van de rouwenden te horen.
4 De kreten vanuit Hesbon en Eleale worden tot in Jahaz vernomen. De moedigste strijders van Moab schreeuwen het uit van angst.
5 Met pijn in het hart denk ik aan Moab! Haar inwoners vluchten naar Zoar en Eglath-Selisia. Huilend gaan zij langs de weg naar Lubith omhoog en hun geklaag is op de weg naar Horonaïm nog te horen.
6 Zelfs de Nimrim-rivier wordt een woestenij. Het gras verdort en de kwetsbare planten verwelken.
7 De vertwijfelde vluchtelingen nemen alleen dat mee wat zij van hun bezittingen kunnen dragen en vluchten over de Wilgenbeek.
8 In het land Moab, van het ene tot het andere eind, wordt gerouwd en geklaagd.
9 Het water van de Dimon is rood gekleurd door bloed, maar Ik zal nog meer rampen over de Dimon laten gaan. Leeuwen zullen jagen op de ontsnapten en achtergeblevenen.♦
16
Jesaja
1 Stuur vette lammeren als geschenk naar de heerser van het land. Laat deze vanaf de rots in de woestijn naar Jeruzalem gaan.
2 Want de Moabitische vrouwen zijn aan de oevers van de rivier de Arnon achtergebleven als opgejaagde vogels, die hun nest zijn kwijtgeraakt.
3 Zij smeken om raad en hulp: “Verleen ons asiel en bescherm ons. Verraad onze verblijfplaats niet aan onze achtervolgers.
4-5 Laat onze ontheemden bij u mogen blijven; verberg hen voor onze vijanden! God zal u belonen voor de vriendelijkheid, die u ons bewijst. Als u de Moabitische vluchtelingen toestaat zich onder u te vestigen, zal God als de terreur en onderdrukking voorbij zijn, Davids troon voor altijd laten bestaan. Op die troon zal Hij een goede en rechtvaardige koning zetten.”
6 Is dit het trotse Moab, waarover wij zoveel hebben gehoord? De hooghartigheid en de overmoed, het pralen en het gebluf zijn helemaal verdwenen.
7 Daarom zullen de Moabieten om hun eigen lot treuren. Ja, Moab, u zult rouwen om het overwonnen Kir-Haréseth,
8 om de verlaten boerderijen van Hesbon en de wijngaarden van Sibma. De vijandelijke leiders hebben de wijnplanten, die zich uitstrekten tot aan Jaëzer in de woestijn en waarvan de ranken zelfs over de zee bij Jaëzer reikten, kort en klein geslagen.
9 Daarom huil ik om Jaëzer en om de wijngaarden van Sibma. Mijn tranen zullen vloeien om Hesbon en Ele le, want de verwoesting is over uw zomerfruit en uw oogst gegaan.
10 De blijdschap is weg, de vreugde om de oogst is verdwenen. Het blijde zingen in de wijngaarden zal niet meer worden gehoord. Het persen van de druiven in de wijnpersen ligt voor altijd stil. Ik heb een einde gemaakt aan al hun oogstvreugde.
11 Ik zal diep in mijn binnenste huilen om Moab. Mijn rouw om Kir-Heres zal een intens treuren zijn.
12 De Moabieten zullen vertwijfeld bidden tot hun afgoden op de heuveltoppen, maar dat zal niets helpen; zij zullen in hun tempels naar hun afgoden schreeuwen, maar er zal niemand komen om hen te redden.
13-14 Deze woorden zijn al eerder over Moab gezegd; maar nu zegt de HERE: Binnen drie jaar zal het met de heerlijkheid van Moab en met al zijn grootspraak gedaan zijn. Wat ervan overblijft, zal gering en machteloos zijn.♦
17
Jesaja
1 Dit is Gods profetie over Damascus, de hoofdstad van Syrië: Kijk, Damascus is verdwenen! Het is niet langer een stad, het is een puinhoop, een grote ruïne geworden.
2 De steden van Aroër zijn verlaten. Schapen liggen daar rustig en onbevreesd, want er is niemand, die hen wegjaagt.
3 De kracht van Israël en de macht van Damascus zullen ophouden te bestaan en het restant van Syrië zal worden vernietigd. “Het zal hen net zo vergaan als het de pracht van Israël verging,” zegt de HERE van de hemelse legers.
4 Ja, de glorie van Israël zal verbleken als de armoede het land binnenkomt.
5 Israël zal verarmd liggen zoals de geoogste korenvelden in het dal van Refaïm.
6 Och, slechts enkelen van het volk zullen overblijven, net zoals de enkele olijven die in de bomen achterblijven na de oogst. Twee of drie in de hoogste takken, vier of vijf aan de buitenste twijgen.
7 En pas dan zullen zij aan God, hun Schepper, denken en hun blik richten op de Heilige van Israël.
8 Die dag zullen zij niet langer hun afgoden om hulp vragen en zij zullen wat hun eigen handen hebben gemaakt, niet meer aanbidden. De afbeeldingen van Astarot en de zonnegoden zullen hen niet langer respect inboezemen.
9 Hun grootste steden zullen net zo verlaten zijn als de verre beboste heuvels en de bergtoppen. Zij zullen lijken op uitgestorven steden, waaruit de inwoners vluchtten toen de Israëlieten in aantocht waren.
10 Waarom? Omdat u zich hebt afgekeerd van de God, Die u kan redden; de rots, die uw toevluchtsoord is. Daarom plantte u mooie en zeldzame gewassen.
11 Maar hoewel zij zo goed gedijen dat zij op de morgen dat u ze plant al bloeien, zult u er toch nooit van oogsten. Het enige dat het u zal opleveren, is veel ziekte en ongeneeslijke pijn.
12 Wee de legers, die in de richting van Gods land denderen.
13 Al bulderen zij als grote golven, die zich op het strand storten, God zal hun het zwijgen opleggen. Zij worden uiteengejaagd als kaf, dat door de wind wordt weggeblazen, als opwaaiend stof in een storm.
14 ‘s Avonds voelt Israël zich nog bedreigd, maar de volgende morgen zijn haar vijanden dood. Dat is het verdiende loon van hen, die het volk van God uitplunderen en vernietigen.♦
18
Jesaja
1 Wee u, land aan de bovenstroom van de Nijl (A) waar gevleugelde zeilboten over het water glijden.
2 Land, dat ambassadeurs in snelle boten langs de Nijl stuurt! Laat snelle gezanten naar u terugkeren. Naar een groot en soepel volk, dat overal wordt gevreesd. Een veroverend en vernietigend volk, van wie het land verdeeld is door rivieren. Dit is de boodschap, die u wordt gestuurd:
3 Als ik mijn oorlogsvlag hijs op de berg, laat dan de hele wereld goed opletten! Als ik op de trompet blaas, luister dan goed.
4 Want de HERE heeft mij het volgende verteld: Laat uw machtige leger nu tegen Israël optrekken. God zal rustig toekijken vanuit Zijn tempel in Jeruzalem, kalm als op een mooie zomerdag of een ochtend in de oogsttijd, nevelig van dauw.
5 Maar voordat u de aanval hebt ingezet en terwijl uw plannen als druiven rijpen, zal Hij u afsnijden, zoals een snoeimes een twijg afsnijdt. Hij zal de aarzelend tastende ranken afknippen.
6 Uw machtige leger zal dood op het slagveld achterblijven als een prooi voor de bergvogels en de wilde dieren; de gieren zullen de hele zomer lichamen uit elkaar scheuren en de wilde dieren zullen de hele winter op botten knagen.
7 Maar er zal een tijd komen waarin dat sterke en machtige land, dat wijd en zijd wordt gevreesd, dat veroverende en vernietigende volk, van wie het land verdeeld is door rivieren, geschenken zal brengen naar de tempel van de HERE van de hemelse legers in Jeruzalem, op de berg Sion.♦
19
Jesaja
1 Dit is Gods profetie over Egypte: Kijk, de HERE komt naar Egypte, rijdend op een snelle wolk; de afgoden van Egypte beven en de harten van de Egyptenaren smelten van angst.
2 Ik zal hen tegen elkaar opzetten: Broer tegen broer, buurman tegen buurman, stad tegen stad, provincie tegen provincie.
3 Zijn wijze raadslieden raken in paniek, zij weten niet meer wat zij moeten doen; zij smeken hun afgoden om wijsheid en vragen mediums, tovenaars en heksen om raad.
4 Ik zal Egypte overleveren aan een harde, wrede meester, aan een strenge koning, zegt de HERE God van de hemelse legers.
5 Het water van de Nijl zal niet meer rijzen en het land overspoelen. De bevloeiingskanalen zullen uitdrogen
6 en de greppels zullen stinken naar rottend riet.
7 Alle groen langs de rivier zal verdorren en verwaaien. De gewassen zullen verdwijnen; alles gaat dood.
8 De vissers zullen zuchten en morren, omdat zij niets te doen hebben; zij, die met haken en netten vissen vangen, zullen zonder werk zitten.
9 De wevers zullen geen katoen hebben, omdat de oogsten mislukken.
10 Hooggeplaatsten en gewone arbeiders, allemaal zullen zij gebroken en bedroefd zijn.
11 De raadgevers van Zoan zijn erg onverstandig! Zelfs hun beste raad aan de koning van Egypte is fout en onverstandig. Zullen zij blijven pochen op hun wijsheid? Zullen zij Farao durven wijzen op de generaties van wijze mannen, waaruit zij zijn voortgekomen?
12 Wat is er gebeurd met uw wijze adviseurs, Farao? Waar is hun wijsheid gebleven? Als zij werkelijk wijs zijn, laten zij u dan vertellen wat de HERE met Egypte gaat doen.
13 De ‘wijze mannen’ uit Zoan zijn ook dwaalgeesten en die uit Memphis (A) zijn gewoon verwarde bedriegers. Zij zijn uw beste krachten, maar hebben Egypte de das omgedaan met hun slechte adviezen.
14 De HERE heeft een geest van bedwelming op hen afgestuurd, zodat al hun voorstellen dubieus zijn; zij maken Egypte wankel als een dronkaard, die nauwelijks op zijn benen kan staan.
15 Egypte is onmachtig, haar daadkracht is verdwenen; niemand kan haar de goede weg wijzen.
16 In die tijd zullen de Egyptenaren zijn als vrouwen; zij zullen sidderen van angst onder de opgeheven vuist van God.
17 Alleen al het uitspreken van de naam Israël zal hun de stuipen op het lijf jagen. Want de HERE van de hemelse legers heeft plannen tegen hen gemaakt.
18 Dan zullen vijf Egyptische steden de HERE van de hemelse legers gaan volgen en zij zullen Hebreeuws beginnen te spreken. Eén ervan zal ‘Heres,” d.i. stad van de nederlaag, worden genoemd. (B)
19 In die tijd zal midden in Egypte een altaar voor de HERE staan en aan de grens een monument voor de HERE.
20 Dit zal een teken van trouw aan de HERE van de hemelse legers zijn. En als zij de HERE te hulp roepen tegen onderdrukkers, zal Hij hen een verlosser sturen en die zal hen bevrijden.
21 De HERE zal de Egyptenaren de kans geven Hem te leren kennen. Ja, zij zullen de HERE kennen en Hem hun offers en geschenken geven; zij zullen God beloften doen en die ook houden.
22 Zo zal de HERE Egypte eerst slaan en daarna weer genezen! Want de Egyptenaren zullen zich tot de HERE bekeren en dan zal Hij naar hun bidden luisteren en hen genezen.
23 In die tijd zullen Egypte en Assur verbonden zijn door een verkeersweg en de Egyptenaren en Assyriërs zullen ongehinderd tussen beide landen op en neer reizen en zij zullen dezelfde God aanbidden.
24 Israël zal hun bondgenoot zijn. Zij zullen zich gedrieën aaneensluiten en Israël zal hun tot zegen zijn.
25 Want de HERE zal Egypte en Assur zegenen terwille van hun vriendschap met Israël. Hij zal zeggen: “Gezegend zij Egypte, mijn volk; gezegend zij Assur, het land dat Ik heb gemaakt; gezegend zij Israël, mijn erfdeel!”♦
20
Jesaja
1 In het jaar waarin koning Sargon van Assur zijn veldmaarschalk naar de Filistijnse stad Asdod stuurde en deze de stad innam,
2 gaf de HERE Jesaja, de zoon van Amoz, de opdracht: “Trek uw kleren en uw schoenen uit en blijf zo rondlopen.” Jesaja deed wat de HERE hem opdroeg en liep op blote voeten ongekleed rond.
3 Toen zei de HERE: “Mijn dienaar Jesaja, die nu drie jaar lang naakt en op blote voeten heeft rondgelopen, is het symbool van de vreselijke rampen, die Ik over Egypte en Ethiopië zal brengen.
4 Want de koning van Assur zal de Egyptenaren en Ethiopiërs gevankelijk wegvoeren, naakt en op blote voeten. Jong en oud zullen met blote billen lopen, tot schande van Egypte.
5-6 Hoe ontmoedigd zullen de Filistijnen dan zijn, want zij rekenden op de ‘kracht van Ethiopië’ en op hun ‘machtige bondgenoot’ Egypte! En zij zullen zeggen: “Als Egypte zoiets kan overkomen, welke kans hebben wij dan nog?”♦
21
Jesaja
1 Dit is Gods profetie over Babel: Het onheil komt huilend over u heen vanuit de vreselijke woestijn, als een wervelwind uit de Negeb-woestijn.
2 Ik zie een dreigend visioen; het is vreselijk om te zien! God vertelt mij wat Hij gaat doen. Ik zie u, geplunderd en vernietigd. Elamieten en Meden zullen deel hebben aan de overwinning. Babel zal vallen en het gekerm van de volken die het onderdrukte, zal ophouden.
3 Mijn maag komt in opstand en brandt van pijn; scherpe weeën van afschuw pijnigen mij, zoals weeën een vrouw pijnigen wanneer zij een kind ter wereld brengt. Mijn benen worden slap als ik hoor wat God van plan is; ik krimp ineen, verblind door angst.
4 De schrik overvalt mij en mijn hart bonst als een razende. De schemering waarvan ik vroeger zo genoot, maakt mij nu bang.
5 Kijk! Zij maken alles klaar voor een feestelijke maaltijd! Ze dekken de tafels met voedsel en schuiven hun zetels bij om te gaan eten. Snel, snel, grijp uw schilden en maak u klaar voor de strijd! U wordt aangevallen.
6-7 Ondertussen (in mijn visioen) had de Here mij gezegd: “Zet een uitkijk op de stadsmuur en laat hij melden wat hij ziet. Als hij een groep mannen ziet komen, die twee-aan-twee op ezels en kamelen rijden, zeg dan tegen hem: “Dat zijn ze, houd ze goed in de gaten!”
8-9 En ik zette een uitkijk op de muur en uiteindelijk schreeuwde hij: “Meneer, ik heb dag en nacht op wacht gestaan! En nu eindelijk, kijk! Daar komen zij die twee-aan-twee rijden!” Toen hoorde ik een stem, die riep: “Babel is gevallen en alle afgoden van Babel liggen gebroken op de grond.”
10 Och, mijn geslagen en vertrapte volk. Ik heb u alles verteld wat de HERE van de hemelse legers, de God van Israël, tegen mij heeft gezegd.
11 Dit is Gods profetie over Edom. Iemand uit uw midden blijft naar mij roepen. Hij roept naar mij: “Wachter, hoe ver is de nacht gevorderd? Wachter, wat is de boodschap van deze nacht? Hoever is de tijd voortgeschreden?”
12 En de wachter antwoordt: “De ochtend breekt aan, maar toch is het nog nacht. Keer terug naar God, dan kan ik u beter nieuws bezorgen. Zoek naar Hem, keer daarna terug en vraag het mij opnieuw!”
13 Dit is Gods profetie over Arabië. Karavanen van de Dedanieten, u zult u verschuilen in de wouden van Arabië.
14 Volk van Tema, breng deze dorstige vluchtelingen voedsel en water.
15 Zij zijn gevlucht voor getrokken zwaarden, scherpe pijlen en de verschrikkingen van de oorlog.
16 “Binnen een jaar,” zegt de Here, “zal de overmacht van hun vijand, (A) de machtige stam van Kedar, tot een einde komen.
17 Slechts enkelen van hun gevreesde boogschutters zullen overblijven.” De HERE, de God van Israël, heeft gesproken.♦
22
Jesaja
1 Dit is Gods profetie over Jeruzalem (A): Wat is er aan de hand? Wat is iedereen aan het doen? Waarom rennen ze de daken op en waar staan ze naar te kijken?
2 De hele stad is in opschudding. Wat is er mis in deze woelige, gelukkige stad? Lichamen! Overal liggen lichamen, gedood door een plaag, niet met het zwaard.
3 Al uw leiders vluchtten; zij gaven zich zonder verweer over. De mensen probeerden nog te ontkomen, maar ook zij werden gepakt.
4 Laat mij alleen, dan kan ik huilen. Probeer niet mij te troosten. Laat mij huilen om mijn volk, terwijl ik toekijk hoe het wordt vernietigd.
5 Och, wat een vreselijke dag! Een dag van verwarring en verwoesting door de HERE God van de hemelse legers! De muren van Jeruzalem worden omver gehaald en de doodskreten echoën tussen de berghellingen.
6-7 De boogschutters zijn Elamieten, de wagenmenners Syriërs en de mannen van Kir dragen de schilden. Zij vullen uw mooie dalen en lopen te hoop voor uw poorten.
8 God heeft Zijn beschermende zorg teruggetrokken. U rent naar het arsenaal om wapens te halen.
9-11 U inspecteert de muren van Jeruzalem om te kijken of nog iets moet worden gerepareerd! U keurt de huizen en laat er enkele slopen om aan stenen voor het herstel van de muren te komen. Tussen de stadsmuren bouwt u een reservoir voor het water van de laagstgelegen bron! Maar al uw koortsachtige activiteit zal nutteloos zijn, want u vraagt God niet eenmaal om hulp, hoewel Hij u dit aandoet. Hij heeft Zich dit al lang geleden voorgenomen.
12 De HERE God van de hemelse legers riep u op tot berouw, tot huilen en rouwen. Hij wilde dat u uw hoofden zou scheren uit berouw over uw zonden. Dat u in zakken gekleed zou gaan als teken van uw spijt.
13 Maar nee, u zingt en danst en speelt. U houdt feesten en u drinkt. “Laten wij eten en drinken en vrolijk zijn,” zegt u. “Wat maakt het nog voor verschil, morgen zullen wij sterven.”
14 De HERE van de hemelse legers heeft mij geopenbaard dat deze zonde u tot de dag van uw dood niet zal worden vergeven.
15-16 En diezelfde HERE God van de hemelse legers heeft mij verder gezegd: Ga naar de hofmaarschalk Sebna en zeg tegen hem: “Wie denkt u wel wie u bent dat u deze prachtige grafkamer voor uzelf in de rotsen laat uithakken?
17 Want de HERE, Die het mogelijk heeft gemaakt dat u zo weelderig bent gekleed, zal u met geweld wegslingeren en u in gevangenschap sturen, sterke man.
18 Hij zal u als een bal weggooien naar een groot, onherbergzaam land. Daar zult u sterven. Uw uiterlijk was glorieus, maar u bent een schandvlek voor de natie.
19 Ja, Ik zal u uit uw functie jagen,” zegt de HERE, “en u van uw hoge positie naar beneden rukken.
20 In uw plaats zal Ik mijn dienaar Eljakim, de zoon van Hilkia, aanstellen.
21 Hij zal uw ambtsgewaad en titel dragen, uw waardigheid zal de zijne worden. Hij zal een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en heel Juda.
22 Hij zal de sleutel van het huis van David dragen. Niemand zal kunnen openen of sluiten zonder zijn toestemming.
23-24 Ik zal hem een betrouwbare steunpilaar van mijn volk maken en hem steeds meer verantwoordelijkheden geven; hij zal de naam van zijn familie eer aandoen.”
25 Maar de HERE zal die andere steunpilaar, die zo vast in de grond verankerd lijkt te zijn, eruit trekken! Hij zal losraken en omvallen en alles wat erop steunt, zal met hem vallen, want de HERE heeft gesproken.♦
23
Jesaja
1 Dit is Gods profetie over Tyrus: Huil, schepen van Tyrus, die vanuit verre landen op de thuisreis zijn! Huil om uw haven, want hij is verdwenen! De geruchten die u op Cyprus hoorde, zijn waar.
2-3 Overal heerst een doodse stilte. De geluiden van de rumoerige haven, vol schepen uit Sidon die koopwaar van over de zee uit Egypte en het gebied langs de Nijl aanvoeren, zijn verstomd. U was de grootste handelsmarkt ter wereld.
4 Schaam u, Sidon, (A) bolwerk van de zee. Want nu bent u kinderloos.
5 Als dit nieuws Egypte bereikt, zal het veel verdriet teweegbrengen.
6 Vlucht naar Tarsis, mannen van Tyrus, en huil onderweg.
7 Deze verlaten ruïne is alles wat overbleef van uw eens zo luisterrijke stad. Het einde van een roemruchte geschiedenis. Denk eens aan alle kolonisten, die u naar verre landen stuurde.
8 Wie heeft deze ramp over Tyrus gebracht? Over dit land, dat koninkrijken schiep en wiens inwoners de belangrijkste kooplieden ter wereld waren?
9 De HERE van de hemelse legers heeft dit gedaan. Om uw trots te vernietigen en Zijn verachting te tonen over de hooggeplaatsten onder de mensen.
10 Zeil maar verder, schepen van Tarsis, want uw haven is er niet meer.
11 De HERE strekt Zijn hand uit over de zeeën; Hij deed de koninkrijken van deze aarde beven; Hij heeft Kanaän bevel gegeven deze machtige handelsstad, met al haar kracht, te vernietigen.
12 Hij zegt: “U, onteerde maagd, dochter van Sidon, zult nooit meer blij of sterk zijn. Zelfs als u naar Cyprus (B) vlucht, zult u geen rust vinden.”
13 Want het zullen de Babyloniërs en niet de Assyriërs zijn, die Tyrus aanvallen. Zij zullen het belegeren, de paleizen met de grond gelijk maken en het herscheppen in een ruïne.
14 Huil maar, schepen van Tarsis, want uw thuishaven is verdwenen.
15-16 Zeventig jaar lang zal Tyrus worden vergeten. Dan, onder een andere koning, zal de stad weer tot leven komen; zij zal mooie liederen spelen als een prostituée, die lange tijd vergeten was. Nu loopt zij weer door de straten op zoek naar minnaars en wordt weer herkend.
17 Ja, na zeventig jaar zal de HERE Tyrus weer laten opleven, maar zij zal niet anders zijn dan vroeger; zij zal weer terugkeren op haar slechte wegen en hoererij bedrijven met de koninkrijken van de wereld.
18 Maar de winst van haar handelstransacties zal aan de HERE gewijd worden. Zij zal geen voorraad kunnen opslaan, maar het zal tot voedsel en kleding dienen voor hen die bij de HERE wonen.♦
24
Jesaja
1 Kijk! De HERE maakt de aarde weer leeg; Hij vernielt haar. Hij verandert haar aanzien en verstrooit wie daarop wonen.
2 Priesters en volk, dienaren en meesters, slavinnen en meesteressen, kopers en verkopers, leners en uitleners, schuldenaars en schuldeisers; niemand zal worden gespaard.
3 De aarde zal verlaten en leeggeroofd zijn. De HERE heeft gesproken.
4-5 De aarde lijdt onder de zonden van haar inwoners. De grond verarmt, de gewassen verdorren en de wolken weigeren regen te geven. De wereld is ontwijd door misdaden; haar bewoners hebben Gods wetten verdraaid en Zijn eeuwige geboden niet gehoorzaamd.
6 Daarom rust Gods vloek op hen; zij worden aan de vertwijfeling overgelaten en de aanhoudende droogte vernietigt hen. Slechts enkelen zullen het overleven.
7 Alle dingen die het leven mooi maken, zullen verdwijnen; de druivenoogst zal mislukken, er zal geen wijn meer zijn en de vrolijke muzikanten zullen zuchten en treuren.
8 De melodieuze klanken van de harp en de vrolijke tonen van de citer worden niet meer gehoord; de vrolijke dagen zijn voorbij.
9 De blijdschap van wijn en zang zijn niet meer; de sterke drank geeft een bittere smaak in de mond.
10 De stad is een chaos; alle huizen en winkels zijn afgesloten om plunderaars buiten te houden.
11 In de straten vormen zich benden die om wijn roepen; de vreugde is vrijwel helemaal verdwenen en de blijdschap is uit het land verbannen.
12 De stad is een puinhoop, haar poorten zijn vernield.
13 Want het zal op aarde, temidden van de volken, zijn als bij het afslaan van de olijven en bij de nalezing van de oogst.
14 Maar alle overgeblevenen zullen de stem verheffen en zingen van blijdschap; vanuit het westen zal men de majesteit van God prijzen
15-16 en in het oosten zal men die lofprijzing beantwoorden. Hoor ze zingen voor de HERE, overal ter wereld. Zij zingen over de glorie van de rechtvaardige! Maar mijn hart is zwaar van verdriet, want het kwaad voert nog steeds de boventoon en overal heerst nog het bedrog.
17 Angst, valkuilen en valstrikken zijn nog steeds uw lot, o mannen van de aarde.
18 Als u angstig vlucht, zult u in een kuil vallen en als u uit die kuil weet te vluchten, zult u in een val lopen, want de vernietiging valt vanuit de hemelen op u; de aarde schokt onder uw voeten.
19 De aarde wankelt gevaarlijk, alles is verloren en verward.
20 De aarde zwaait heen en weer als een dronkaard en schudt als een tent in een storm. Zij valt en zal niet meer opstaan, want de zonden drukken als een zware last op haar.
21 Die dag zal de HERE de gevallen engelen in de hemel straffen, evenals de trotse heersers van de landen van de wereld.
22 Zij zullen worden opgesteld als gevangenen en in een kerker worden opgesloten tot zij zijn berecht en veroordeeld.
23 Dan zal de HERE van de hemelse legers Zijn troon op de berg Sion zetten en glorieus regeren in Jeruzalem. Voor de ogen van alle oudsten van Zijn volk zal daar zo’n glorie heersen dat de heldere lichten van zon en maan er bij in het niet vallen.♦
25
Jesaja
1 HERE, ik zal Uw naam eren en prijzen, want U bent mijn God; U doet zulke wonderbaarlijke dingen! U hebt Uw plannen lang geleden vastgesteld en nu hebt U ze uitgevoerd, precies zoals U Zich had voorgenomen.
2 Een machtige stad hebt U veranderd in een ruïne. Van het sterkste fort hebt U slechts puinhopen laten overblijven. Het paleis van de vreemdeling hebt U doen verdwijnen. Het zal nooit worden herbouwd.
3 Daarom zullen sterke naties beven van angst voor U; meedogenloze volken gehoorzamen U en prijzen Uw naam.
4 Maar voor de armen, o HERE, bent U een schuilplaats in de storm, een schaduw tijdens de hitte. Een toevluchtsoord tegen genadeloze mannen, die lijken op een slagregen die een aarden wal doorweekt en laat instorten.
5 Zoals een heet en droog land door wolken wordt verkoeld, zo zult U de trots van meedogenloze volken bekoelen.
6 Hier op de berg Sion in Jeruzalem zal de HERE van de hemelse legers een indrukwekkend feest houden voor iedereen op aarde; een prachtig feest met heerlijk voedsel, met wijn van een goed jaar en het beste vlees.
7 Dan zal Hij de schemer van hopeloosheid en de sluier van de dood, die over de volken van de aarde ligt, wegnemen;
8 Hij zal de dood voor altijd vernietigen. De HERE God zal alle tranen afvegen en voor altijd de beledigingen en de spot tegen Zijn land en volk wegnemen. De HERE heeft gesproken; Hij zal dit zeker doen.
9 Die dag zullen de mensen verklaren: “Dit is onze God, op Wie wij vertrouwden en op Wie wij wachtten. Eindelijk is Hij gekomen om ons te redden. Laat ons daarom blij zijn!”
10 Want de goede hand van de HERE zal op Jeruzalem rusten en Moab zal als stro onder Zijn voeten worden vertrapt en worden achtergelaten om te verrotten.
11 Gods hand zal hen wegduwen zoals een zwemmer het water met zijn handen wegduwt. Hij zal een einde maken aan hun trots en slechte daden.
12 De hoge, steile muren van Moab zullen worden vernield en tot stof worden verpulverd.♦
26
Jesaja
1 In die tijd zal het hele land Juda dit lied zingen: Onze stad is sterk! Wij worden omringd door de muren van Zijn redding.
2 Open de poorten voor iedereen, want allen die de HERE trouw zijn, mogen binnenkomen.
3 Degenen die op Hem vertrouwen, die vaak hun gedachten aan de HERE wijden, zal Hij in volkomen vrede laten leven.
4 Vertrouw altijd op de HERE God, want de Oppermachtige HERE is uw eeuwige toevlucht.
5 Hij vernedert de trotsen en gooit de hoogmoedige stad in het stof; haar muren komen met een donderend lawaai naar beneden,
6 Hij geeft het de armen en behoeftigen om te gebruiken.
7 Maar voor de goede mensen is het pad niet steil en ruw! God geeft hun geen ruw en verraderlijk pad, maar effent de weg voor hen.
8 O HERE, wij vinden het heerlijk om Uw wil te doen! Ons hart verlangt ernaar Uw naam te prijzen.
9 De hele nacht zoek ik naar U, vastbesloten zoek ik naar God; want alleen als U als rechter naar de aarde komt om haar te straffen, zullen de mensen zich van hun verdorvenheid afkeren en doen wat goed is.
10 Uw vriendelijkheid tegenover de verdorvenen maakt hen niet goed; zij blijven zondigen en nemen geen notitie van Uw majesteit.
11 Zij luisteren niet naar Uw dreigementen en zullen niet naar Uw opgeheven vuist kijken. Laat hun zien hoe na Uw volk U aan het hart ligt. Misschien zullen zij zich dan schamen! Ja, laat hen verbranden door het vuur dat U had bestemd voor Uw vijanden.
12 HERE, geef ons Uw vrede; want alles wat wij bezitten en zijn, is van U afkomstig.
13 O HERE, onze God, andere heren heersten over ons; maar nu aanbidden wij U alleen.
14 Zij, die wij vroeger dienden, zijn dood en vergeten; zij zullen nooit meer terugkeren. U keerde Zich tegen hen en vernietigde hen en zij zijn al lange tijd vergeten.
15 Prijs de HERE! Hij heeft ons tot een machtig volk gemaakt. Hij heeft de grenzen van ons land uitgebreid.
16 HERE, in onze wanhoop zochten wij U. Wanneer Uw straf ons trof, riepen wij U aan.
17 Wat misten wij Uw aanwezigheid, HERE! Wij leden als een vrouw, die een kind ter wereld brengt en daarbij schreeuwt en kronkelt van de pijn.
18 Ook wij hebben gekronkeld van vreselijke angst, maar het baatte niet. Al onze pogingen konden ons niet verlossen.
19 Desondanks weten wij één ding zeker; zij die het eigendom van God zijn, zullen opnieuw leven. Hun lichamen zullen weer opstaan en zingen van blijdschap! Want Gods levenslicht zal als dauw op hen vallen.
20 Ga naar huis, mijn volk, en doe uw deuren op slot! Verberg u een korte tijd, totdat de toorn van de HERE tegen uw vijanden voorbij is.
21 Kijk! De HERE komt uit de hemelen om de mensen van de aarde te straffen voor hun zonden. De aarde zal de moordenaars niet langer verbergen. De schuldigen zullen worden gevonden.♦
27
Jesaja
1 Op die dag zal de HERE Zijn vreselijke, flitsende zwaard nemen en Leviathan, het snel bewegende reptiel, de kronkelende slang, de draak van de zee, doden.
2 Laat op die dag van Israëls vrijheid dit lied worden gezongen:
3 Israël is mijn wijngaard; Ik, de HERE, zal de mooie druiventrossen verzorgen en opkweken; elke dag zal Ik ze water geven en dag en nacht zal Ik de wacht houden tegen alle vijanden.
4-5 Mijn toorn tegen Israël is verdwenen. Als Ik dorens en distels vind die haar lastig vallen, zal Ik ze verbranden, tenzij deze vijanden van Mij zich overgeven en smeken om vrede en mijn bescherming.
6 Er zal een tijd komen dat Israël wortelschiet, uitbot en bloeit en de hele wereld met haar vruchten vult.
7-8 Heeft God Israël net zo zwaar gestraft als Hij haar vijanden strafte? Nee, want Hij heeft haar vijanden vernietigd, terwijl Hij Israël slechts licht strafte door haar ver van het eigen land in ballingschap te sturen, als werd zij weggeblazen als kaf door een storm.
9 En waarom God dat deed? Om haar zonden te verzoenen en haar te ontdoen van haar afgodenaltaren en afgoden. Zij zullen nooit meer worden aanbeden.
10 De ommuurde steden zullen stil en verlaten zijn, de huizen verwaarloosd. Er zal gras in de straten groeien en koeien zullen in de stad grazen en de twijgen en takken afbreken.
11 Mijn volk is als de dode takken van een boom, die worden afgebroken en onder etenspotten worden opgestookt. Deze mensen vormen een onverstandige natie, een dom volk, want zij keren zich van God af. Daarom zal Degene Die hen maakte, geen medelijden hebben en hen niet genadig zijn.
12 Toch zal er een tijd komen dat de HERE hen één voor één bij elkaar zoekt als met de hand uitgezocht koren. Hij zal hen overal vandaan opnemen van Zijn grote dorsvloer, die tussen de Eufraat en de Egyptische grens ligt.
13 Die dag zal er op de grote trompet worden geblazen en velen, die op het punt stonden tussen hun vijanden, Assur en Egypte, ten onder te gaan, zullen gered worden en naar Jeruzalem teruggebracht om de HERE op Zijn heilige berg te aanbidden.♦
28
Jesaja
1 Wee de stad Samaria (A), omringd door haar vruchtbare vallei; Samaria, de trots en vreugde van de dronkaards van Israël! Wee haar onwaarschijnlijke schoonheid, de gekroonde glorie van een volk van mannen, die dronken op straat liggen.
2 De Here is sterk en machtig; Hij is als een hagelstorm, een vernietigende orkaan; als een alles wegspoelende vloedgolf; Hij zet de hele aarde naar Zijn hand.
3 Eens zal de oogstrelende schoonheid van Samaria, omringd door een vruchtbare vallei, plotseling verdwenen zijn.
4 Zij zal gretig worden weggeplukt, zoals een vroege vijg wordt weggeplukt en opgeslokt.
5 Uiteindelijk zal dan de HERE van de hemelse legers Zelf hun gekroonde glorie zijn, de prachtige diadeem voor Zijn overgebleven volk.
6 Hij zal de rechters een verlangen naar rechtvaardigheid geven en grote moed aan de soldaten, die bij de poort weten stand te houden.
7 Maar ook Jeruzalem wordt door dronkaards geleid! Haar priesters en profeten wankelen en waggelen. Zij maken domme fouten en begaan grote vergissingen.
8 Hun tafels liggen vol met braaksel, overal ligt vuil.
9 “Wie denkt Jesaja wel dat hij is,” zeggen de mensen, “om op zo’n toon tegen ons te spreken! Zijn wij soms kleine kinderen, net oud genoeg om te praten?
10 Hij vertelt ons steeds weer hetzelfde, gebod op gebod, regel op regel, dan weer dit en dan weer dat!”
11 Maar zij willen niet luisteren; de enige taal, die zij verstaan, is een bestraffing! Daarom zal God hen straffen door buitenlanders op hen af te sturen, die een onverstaanbare taal spreken! Alleen dan zullen zij naar Hem willen luisteren.
12 Zij zouden rustig kunnen leven in hun eigen land als zij Hem gehoorzaamden. Als zij vriendelijk en goed zouden zijn. Hij vertelde hun dat, maar zij wilden niet naar Hem luisteren.
13 De HERE zal het daarom steeds opnieuw voor hen uitspellen. Het keer op keer in simpele bewoordingen vertellen, elke keer als Hij de kans heeft. Maar toch zullen zij over deze simpele en oprechte boodschap struikelen en vallen. Zij zullen worden gebroken en vertrapt en gevangen genomen.
14 Luister daarom goed naar de woorden van de HERE, spottende heersers in Jeruzalem.
15 U zegt: “Wij hebben een afspraak gemaakt met de dood en een verdrag met het dodenrijk, om gedekt te zijn tegen de stormvloed die over ons komt. Wij hebben de leugen als een schuilplaats en verstoppen ons achter bedrog.”
16 Maar de HERE God zegt: “Kijk, Ik plaats een steen als fundament in Sion; een sterke, beproefde en kostbare Hoeksteen, waarop veilig kan worden gebouwd. Wie gelooft, kan uit de rust leven.
17 Ik zal met het meetsnoer en het paslood van de rechtvaardigheid het fundament dat u maakte, controleren. Het ziet er wel goed uit, maar het is nog te zwak om een hagelstorm te weerstaan. De vijand zal als een watervloed komen aanstormen en het wegvagen en u zult verdrinken.
18 Ik zal uw verbond met de dood en het dodenrijk tenietdoen, zodat u in de grond wordt gestampt als de vijand uw land binnenstormt.
19 Steeds weer zal die stormvloed komen opzetten en u meevoeren, totdat uiteindelijk het besef van de vreselijke waarheid van mijn waarschuwingen tot u zal doordringen.”
20 Het bed dat u hebt gemaakt, is veel te kort om op te liggen; de dekens zijn te smal om u te bedekken.
21 De HERE zal plotseling in toorn komen opdagen, net als op de berg Perazim en in het dal bij Gibeon, om iets vreemds en ongewoons te doen.
22 Spot daarom niet meer, anders wordt uw straf alleen maar zwaarder. Want God, de HERE van de hemelse legers, heeft mij duidelijk gezegd dat Hij vastbesloten is de hele aarde tot een einde te brengen.
23-24 Luister naar mij, luister eens heel goed: Ploegt een boer voortdurend zijn land zonder te zaaien? Blijft hij de aarde eggen, zonder gewas in te planten?
25 Plant hij uiteindelijk niet zijn vele soorten kruiden en koren, elk op een apart stuk grond?
26 Hij weet precies wat hij moet doen, want God heeft het hem laten zien en begrijpen.
27 Hij dorst niet alles op dezelfde manier. Voor dille wordt geen dorsslede gebruikt, maar een stok. Komijn wordt niet gedorst met een wagenrad, maar met een roede, heel voorzichtig.
28 Koren voor brood heeft sterke korrels, daarom wordt maar betrekkelijk kort gedorst.
29 De HERE van de hemelse legers is een wonderbaarlijke leraar en Hij neemt de boer als een wijs voorbeeld.♦
29
Jesaja
1 Wee Jeruzalem (A), de stad van David. Jaar na jaar brengt u uw vele offers, maar Ik zal een zwaar gericht over u laten gaan. U zult huilen en veel verdriet hebben.
2 Want Jeruzalem zal dan haar naam (Vuurhaard) eer aandoen. Het zal een altaar worden, bedekt met bloed.
3 Ik zal uw vijand zijn. Ik zal Jeruzalem omsingelen en haar belegeren met forten om haar te vernietigen, zoals eens David deed.
4 Uw stem zal als een geest vanuit de aarde fluisteren als u zich onder de grond verstopt.
5 Maar plotseling zullen uw meedogenloze vijanden worden weggedreven als kaf in de wind.
6 In een oogwenk zal Ik, de HERE van de hemelse legers, Mij op hen werpen met donder, aardbevingen, wervelwinden en vuur.
7 Alle volken die Jeruzalem bestrijden, zullen als een droom vervagen.
8 Zoals iemand die honger heeft van eten droomt, maar toch hongerig blijft en iemand die versmacht van de dorst, over drinken droomt maar nog steeds dorst heeft als hij wakker wordt. Zo zullen uw vijanden dromen van een glorieuze overwinning en er geen behalen.
9 Verbaast u dat? Gelooft u het niet? Ga uw gang dan maar en wees blind als u dat wilt! U bent dronken, maar niet van het drinken. U waggelt, maar niet door de wijn.
10 Want de HERE heeft een geest van diepe slaap over u uitgegoten. Hij heeft de ogen van uw profeten en geestelijke leiders gesloten,
11 zodat al deze toekomstige gebeurtenissen een gesloten boek voor hen zijn. Als u het aan iemand geeft die kan lezen, zegt hij: “Ik kan het niet lezen, want het is verzegeld.”
12 En als u het aan iemand anders geeft, zegt die: “Het spijt me, ik kan niet lezen.”
13 En daarom zegt de Here: “Omdat deze mensen beweren dat zij van Mij zijn, maar Mij niet gehoorzamen en zij hun godsdienst alleen met de mond en niet met het hart bedrijven,
14 zal Ik de wijsheid van ‘de wijze mensen’ wegnemen en het inzicht van hun verstandigen benevelen.”
15 Wee degenen die hun plannen voor God proberen te verbergen, die Hem in het ongewisse proberen te houden over hun doen en laten! “God kan ons toch niet zien,” zeggen zij bij zichzelf. “Hij weet niet wat er aan de hand is!”
16 Wat halen zij zich toch in het hoofd! Is Hij, de pottenbakker, niet veel belangrijker dan de potten die Hij maakt? Zult u tegen Hem zeggen: “Hij heeft ons niet gemaakt?”
17 Binnenkort (en dat zal niet zo lang meer duren) zal de wildernis van Libanon een boomgaard zijn, een prachtig, weelderig woud.
18 Op die dag zullen de doven de woorden van de Schrift horen en vanuit hun diepe duisternis zullen de blinden mijn plannen zien.
19 De nederigen zullen worden gevuld met de frisse blijdschap van de HERE en de armen zullen juichen vanwege de Heilige van Israël.
20 De gewelddadigen zullen verdwijnen en de spotters verstommen. Allen die slechte dingen beramen, zullen worden gedood;
21 de man die er bij het minste of geringste op los slaat; de man die vanuit een hinderlaag de rechter die hem veroordeelde, overvalt en slaat en de mannen die elk excuus gebruiken om oneerlijk te zijn.
22 Daarom zegt de HERE, Die Abraham verloste: “Mijn volk zal niet langer verbleken van schrik of te kijk worden gezet.
23 Want als Jakob en zijn kinderen zien wat Ik in hun land ga doen, zullen zij mijn naam vrezen en prijzen tegelijk. Zij zullen de Heilige van Israël loven en ontzag voor Hem hebben.”
24 Zij die dwaalden, zullen de waarheid erkennen en zij die morden, zullen kennis verwerven.♦
30
Jesaja
1 Wee mijn weerspannige kinderen, zegt de HERE, u vraagt iedereen om raad behalve Mij en besluit precies dat te doen wat Ik niet wil. U sluit u aan bij ongelovigen en maakt zo uw zonde steeds groter.
2 Want zonder Mij iets te vragen, hebt u zich om hulp tot Egypte gewend en hebt u op de bescherming van Farao vertrouwd. (A)
3 Maar door Farao te vertrouwen, zult u worden teleurgesteld, vernederd en onteerd. Want hij kan zijn beloften om u te redden, niet waarmaken.
4 Want al komen uw onderhandelaars naar Zoan en Hanes,
5 toch zal het er op uitdraaien dat u beschaamd zult staan; u zult geen hulp krijgen.
6 Door onherbergzame streken, waar leeuwen en giftige slangen leven, trekken zij langzaam naar Egypte. Met ezels en kamelen, beladen met kostbare schatten, waarmee de hulp van Egypte moet worden betaald. Maar Egypte zal er niets voor teruggeven.
7 Want Egyptes beloften zijn waardeloos! Daarom zeg Ik van Egypte: “Niets doen is haar sterkste zijde.”
8 Ga nu en schrijf op wat Ik zeg over Egypte, zodat het tot het eind der tijden vaststaat. Voor altijd en eeuwig, als een akte van Israëls ongeloof.
9 Want als u het niet opschrijft, zullen zij zeggen dat Ik hen nooit heb gewaarschuwd. “Welnee,” zullen zij zeggen, “dat hebt U ons nooit verteld!” Het zijn koppige rebellen.
10-11 Zij zeggen tegen mijn profeten: “Houd je mond, we hebben geen behoefte aan je voorspellingen!” Of zij zeggen: “Vertel ons de waarheid maar niet, maak het maar wat mooier, vertel ons droombeelden. Kom niet bij ons aan met hopeloosheid en duisternis; we hebben al meer dan genoeg gehoord over jouw ‘Heilige van Israël’ en alles wat Hij zegt.”
12 Daarom is dit het antwoord van de Heilige van Israël: “Omdat u mijn woorden veracht, maar in plaats daarvan vertrouwt op leugen en bedrog en u weigert zich te bekeren,
13 zal de ramp plotseling op u neerkomen, als een muur die onverhoeds scheurt en in elkaar stort. Alles komt in een oogwenk naar beneden.
14 God zal u weggooien als een gebroken bord; Hij zal niets en niemand sparen. Er zal geen brokstuk overblijven dat groot genoeg is om er kolen mee uit de haard te pakken of er water mee uit de vijver te scheppen.”
15 Want de HERE God, de Heilige van Israël, zegt: “Alleen door naar Mij terug te keren en op Mij te wachten, kunt u worden gered; in rust en vertrouwen ligt uw kracht, maar dat wilt u niet.”
16 “Nee,” zegt u. “Wij halen onze hulp wel uit Egypte; daar zullen ze ons snelle paarden geven om mee ten strijde te trekken.” Maar de enige snelheid, die u gaat ondervinden, is de snelheid waarmee uw vijanden u zullen achtervolgen.
17 Eén van hen zal 1000 man van u achtervolgen! Vijf van hen zullen u totaal uit elkaar slaan, zodat geen twee van u meer bij elkaar zullen zijn. U zult zijn als eenzame bomen op de verre bergtoppen.
18 Desondanks wacht de HERE nog steeds tot u bij Hem komt, zodat Hij u Zijn liefde kan tonen; Hij zal u veroveren om u te zegenen, precies zoals Hij heeft gezegd. Gezegend zijn allen die op Hem wachten tot Hij hen te hulp komt.
19 Och mijn volk in Jeruzalem, u zult niet meer klagen en huilen, want Hij zal genadig voor u zijn als Hij uw geschreeuw en gehuil hoort. Hij zal u antwoorden.
20 Ook al geeft de Here u brood van angst en water van onderdrukking, Hij zal bij u zijn om u te onderwijzen. Met uw eigen ogen zult u uw Leraar zien.
21 En als u Gods paden verlaat en afdwaalt, zult u een stem achter u horen zeggen: “Nee, dit is de weg, hier moet u lopen.”
22 U zult al uw zilveren en gouden afgodsbeelden vernielen, ze weggooien als voorwerpen die u niet wilt aanraken. “Weg ermee!” zult u zeggen.
23 Dan zal God u zegenen met regen in de zaaitijd, met overvloedige oogsten en mals grasland voor uw vee.
24 De ossen en jonge ezels waarmee u het land bewerkt, zullen koren eten, waarvan het kaf door de wind is weggeblazen.
25 Op die dag dat God uw vijanden vernietigt, zal Hij u waterstromen geven die langs elke berg en elke heuvel naar beneden klateren.
26 De maan zal net zo helder schijnen als de zon en het licht van de zon zal zo fel zijn als het licht van zeven dagen bij elkaar! Zo zal het zijn als de HERE Zijn volk begint te genezen en de wonden die Hij heeft geslagen, gaat verzorgen.
27 Kijk, de HERE komt van ver weg, vlammend van toorn, omringd door omhoogrijzende dikke rook. Zijn lippen zijn gevuld met razende toorn; Zijn woorden zijn verterend als vuur.
28 Zijn adem stort zich als een waterval over hen allen uit en vaagt hen weg. Hij zal de trotse volken uitzeven, hen een bit tussen de tanden leggen en naar hun verderf leiden.
29 Maar het volk van God zal een vreugdelied zingen, als de liederen die ‘s nachts opklinken als de heilige feesten worden gevierd. Zijn volk zal een blij hart hebben, als een fluitspeler die een groep pelgrims aanvoert naar Jeruzalem, de berg van de HERE, de rots van Israël.
30 En de HERE zal Zijn machtige stem laten horen en in grimmige toorn Zijn arm op Zijn vijanden laten neerkomen met vreselijke vlammen, overstromingen, verschrikkelijke stormen en grote hagelstenen.
31 De stem van de HERE zal de Assyriërs straffen, die eens Zijn straffende roede waren.
32 En als de HERE hen slaat, zal Zijn volk vrolijke muziek spelen en zingen.
33 De brandstapel staat al enige tijd klaar; het brandhout is hoog opgestapeld. De adem van de HERE, heet als het vuur uit een vulkaan, zal de brandstapel aansteken.♦
31
Jesaja
1 Wee hen die naar Egypte gaan om hulp, die vertrouwen op paarden, strijdwagens en machtige ruiters in plaats van op de Heilige van Israël en Hem niet om raad vragen.
2 In Zijn wijsheid zal Hij een groot kwaad over Zijn volk brengen en Hij zal niet van gedachten veranderen. Hij zal tegen Zijn volk opstaan om hun slechtheid en tegelijk hun bondgenoten straffen.
3 Want deze Egyptenaren zijn slechts mensen; geen God! Hun paarden zijn van vlees; geen machtige geesten! Als de HERE Zijn vuist tegen hen balt, zullen zij struikelen en vallen tussen degenen die zij wilden helpen. Zij zullen allen te gronde worden gericht.
4-5 Maar de HERE heeft mij dit gezegd: Als een leeuw, zelfs al is hij nog maar jong, een schaap doodt, schenkt hij geen aandacht aan het geschreeuw en lawaai van de herder. Hij gaat zijn gang en eet van zijn prooi. Zo zal de HERE ook doen als Hij komt om op de berg Sion te strijden. Niemand zal Hem kunnen afschrikken! Hij, de HERE van de hemelse legers, zal over Jeruzalem waken als vogels die rond hun nest wieken. Hij zal de stad verdedigen en haar verlossen.
6 Daarom, mijn volk, al bent u nog zulke verdorven opstandelingen, kom, keer terug naar Hem, van Wie u bent afgeweken.
7 Ik weet dat de glorieuze dag zal komen dat ieder van u zijn gouden en zilveren afgodsbeelden zal weggooien, die u in uw zondigheid hebt gemaakt.
8 En de Assyriërs zullen worden vernietigd, maar niet door zwaarden van mensen. Het ‘zwaard van God” zal hen verslaan. Zij zullen in paniek op de vlucht slaan. De sterke, jonge Assyriërs zullen worden weggeleid als slaven.
9 Zelfs hun aanvoerders zullen beven van schrik en op de vlucht slaan wanneer zij de oorlogsvaandels van Israël zien, zegt de HERE. Want de vlam van God brandt helder in Jeruzalem.♦
32
Jesaja
1 Kijk, daar komt een rechtvaardige koning met eerlijke leiders in Zijn gezelschap.
2 Hij zal Israël beschermen tegen storm en wind. Hij zal haar verfrissen als een rivier in de woestijn en als een grote rots, die schaduw geeft in een heet en onvruchtbaar land.
3 Dan zullen de ogen van Israël zich uiteindelijk wijd openen voor God; Zijn volk zal naar Zijn stem luisteren.
4 Zelfs de heethoofden zullen vol gevoel en begrip zijn en zij die stotteren van onzekerheid, zullen zich duidelijk uitspreken.
5 Op die dag zullen de ongelovigen, de weerspannigen, niet meer als helden worden beschouwd! Hun dwaasheid zal voor ieder duidelijk worden.
6 Iedereen zal een slechte man herkennen en huichelaars zullen niemand meer om de tuin kunnen leiden. Hun leugens over God en hun bedrog tegenover de hongerigen zal voor iedereen duidelijk zichtbaar zijn. Ook dat zij de dorstigen het water onthouden.
7 De slinkse streken van slechte mannen zullen worden aangetoond, evenals de leugens die zij gebruiken om de arme in rechtzaken te benadelen als deze voor zijn recht opkomt.
8 Maar edele mensen zullen edele daden willen doen en daarin volharden.
9 Luister, vrouwen die lui rondhangen in zorgeloze rust. Luister naar mij en ik zal u vertellen wat uw beloning wordt:
10 Binnenkort (over iets meer dan een jaar) zult u zich plotseling zorgen gaan maken, o zorgelozen. Want de wijn en de fruitoogst zullen mislukken.
11 Beef, vrouwen van het gemakkelijke leven; dit is iets wat u wel degelijk aangaat. Doe uw mooie kleren uit en trek een rouwgewaad aan.
12 Sla uzelf op de borst en weeklaag om uw heerlijke akkers, die spoedig vervallen zullen raken en om de kostelijke wijnen van vorige jaren.
13 Uw land zal overwoekerd worden door dorens en distels. Uw mooie huizen en gelukkige steden zullen verdwijnen.
14 Paleizen zullen leeg zijn, de drukke steden verlaten. Kudden wilde ezels en geiten zullen grazen op de berghellingen, waar nu nog de uitkijktorens staan,
15 totdat tenslotte de Geest vanuit de hoge over ons wordt uitgegoten. Dan wordt de woestijn tot een lusthof.
16-17 In de woestijn zal het recht wonen en daardoor zal er vrede zijn. Rust en vertrouwen zullen dan voor eeuwig regeren.
18 Mijn volk zal in veiligheid leven, rustig thuis;
19 ondanks het feit dat het hagelt als het bos gekapt is en uw stad laaggelegen is.
20 U bent gelukkig en rijk gezegend als u zaait op de oevers en u uw vee in groene weiden laat grazen.♦
33
Jesaja
1 Wee u, verrader. Alles om u heen hebt u verwoest, maar niet uzelf. U verwacht van anderen dat zij hun beloften aan u houden, terwijl u hen wel bedriegt! Maar nu zult ook u worden bedrogen en verwoest.
2 Maar wilt U, HERE, voor ons genadig zijn, want wij hebben op U gehoopt. Wees elke dag onze sterkte en onze redding in moeilijke tijden.
3 De vijand slaat op de vlucht als hij Uw stem hoort. Als U opstaat, vluchten de volken.
4 Zoals sprinkhanen de velden en wijngaarden afstropen, zo zal Jeruzalem het verslagen leger afstropen.
5 De HERE is zeer machtig en woont in de hoge. Hij zal Jeruzalem gerechtigheid, goedheid en rechtvaardigheid geven.
6 Een overvloed van heil ligt in een veilige plaats voor Juda opgeslagen, samen met wijsheid, kennis en ontzag voor God.
7 Maar nu huilen uw gezanten van bittere teleurstelling, want de vredesregeling is verworpen.
8 Uw wegen zijn verlaten en er zijn geen reizigers meer. Het vredesverdrag is verbroken en zij bekommeren zich niet om de beloften die zij in het bijzijn van getuigen hebben gedaan; zij hebben voor niemand respect.
9 Het hele land Israël is in grote nood, Libanon is verwoest; Saron is een wildernis geworden, Basan en Karmel zijn leeggeplunderd.
10 Maar de HERE zegt: Ik zal opstaan en mijn kracht en glorie laten zien.
11 U, Assyriërs, zult niets bereiken met al uw inspanningen. Uw adem zal veranderen in vuur en u zult zelf daardoor worden gedood.
12 Uw legers zullen tot kalk worden verbrand, als dorens die worden afgesneden en op het vuur gegooid.
13 Luister naar wat Ik heb gedaan; of u ver weg of dichtbij woont, erken mijn macht.
14 De zondaren onder mijn volk beven van angst. “Wie van ons,” schreeuwen zij, “kan leven in de nabijheid van dit allesverterende, eeuwige vuur?”
15 Ik zal u vertellen wie hier kan leven: Allen die eerlijk en rechtvaardig zijn; die geen winst willen maken door bedrog, die zich niet laten omkopen, die weigeren te luisteren naar hen die moorden beramen en die de ogen sluiten voor al het slechte.
16 Dergelijke mensen zullen worden verhoogd. De rotsen van de bergen zullen hun veilige schuilplaats zijn; zij zullen voedsel krijgen en water naar behoefte.
17 Uw ogen zullen de koning zien in al Zijn glorie en Zijn uitgestrekte land aanschouwen.
18 Uw geest zal terugdenken aan die tijd van onderdrukking, toen de Assyrische aanvoerders buiten uw muren de torens telden en schatten hoeveel de gevallen stad hun zou opleveren.
19 Maar zij zullen binnenkort allemaal weg zijn. Deze harde, gewelddadige mensen met hun onverstaanbare taal zullen verdwijnen.
20 In plaats daarvan zult u een vreedzaam Jeruzalem zien, een plaats waar God wordt aanbeden, een rustige en veilige stad, als een tent, die stevig vaststaat.
21 De glorieuze HERE zal ons beschermen als een brede rivier, die geen enkele vijand kan oversteken.
22 Want de HERE is onze rechter, onze wetgever en koning. Hij zal ons helpen.
23 De zeilen van de vijand flapperen tegen gebroken masten en kunnen niet meer strak worden gespannen. Hun buit zal worden verdeeld onder het volk van God; zelfs de verlamden zullen hun aandeel krijgen.
24 Het volk van Israël zal niet langer zeggen: “Wij zijn ziek en hulpeloos,” want de HERE zal het volk de zonden vergeven en het zegenen.♦