Deuteronomium

1

Deuteronomium

1 Dit boek bevat de toespraken van Mozes tot het volk Israël tijdens het verblijf in de woestijn aan de oostkant van de Jordaan, in de omgeving van Suf, Paran, Tofel, Laban, Hazeroth en Di-Zahab.

2 De afstand van de berg Horeb naar Kades-Barnea (a) kan te voet in elf dagen worden afgelegd.

3 Op de eerste dag van de elfde maand, in het veertigste jaar van hun omzwervingen door de woestijn, gaf Mozes het volk Israël nog eens al de woorden door die de HERE tot hem had gesproken.

4 De Israëlieten hadden onder leiding van Mozes toen al koning Sihon van de Amorieten verslagen bij Hesbon. Ook hadden zij koning Og van Basan, die in Astaroth woonde, bij Edreï een zware nederlaag toegebracht.

5 Daar (aan de overzijde van de Jordaan in het land Moab) legde Mozes de wetten en voorschriften die de HERE hem had gegeven, uit aan het volk.

6 Hij zei: “De HERE, onze God, heeft bij de berg Horeb tegen ons gezegd: U bent hier lang genoeg geweest.

7 Vertrek nu en verover het gebergte van de Amorieten, het dal van de Araba, de Negeb en al het land van Kanaän en Libanon; het hele gebied tussen de Middellandse Zee en de rivier de Eufraat.

8 Ik geef het helemaal aan u! Trek er naar toe en neem het in bezit, want de HERE heeft het beloofd aan uw voorouders Abraham, Isaäk en Jakob en al hun nakomelingen.”

9 Ik heb toen tegen u gezegd: “Ik heb hulp nodig! Ik kan de hele last van dit volk niet alleen dragen,

10 want de HERE heeft u vermenigvuldigd als de sterren.

11 Ik hoop dat Hij u nog duizendmaal zal vermenigvuldigen en zegenen, zoals Hij heeft beloofd.

12 Maar ik, één man, kan niet al uw problemen en ruzies oplossen.

13 Kies daarom uit elke stam wijze en ervaren mannen, die ik zal aanstellen tot leiders over u.”

14 U was het ermee eens.

15 Ik heb van elke stam enkele mannen, die u uitkoos, benoemd tot leiders over u met de zorg voor 1000, 100, 50 of 10 mensen. Zij moesten meningsverschillen oplossen en u op allerlei manieren terzijde staan.

16 Ik drukte hen op het hart altijd rechtvaardig en onbevooroordeeld te zijn, niet alleen voor hun eigen mensen maar ook tegenover de buitenlanders.

17 “Wanneer u een beslissing neemt,” zei ik hun, “bevoordeel dan nooit iemand omdat hij rijk is; wees rechtvaardig voor groot en klein. Wees niet bang voor hun reactie, want u handelt namens God. Als u een zaak wordt voorgelegd die te moeilijk is, leg die dan aan mij voor.”

18 Ik gaf hun daarbij ook nog andere instructies.

19-21 Toen verlieten wij de berg Horeb en reisden door die grote en vreselijke woestijn tot wij het Amoritische bergland bereikten, waarheen de HERE, onze God, ons had gestuurd. Wij verbleven toen bij Kades-Barnéa (aan de grens van het beloofde land) en ik zei tegen u: “De HERE God heeft ons dit land gegeven. Vooruit, laten wij het in bezit nemen, zoals Hij ons heeft opgedragen. Wees niet bang! U mag zelfs niet twijfelen!”

22 Maar u zei: “Laten wij eerst spionnen vooruit sturen. Die kunnen bepalen welke route wij het best kunnen volgen en welke steden wij het eerst moeten veroveren.”

23 Dit leek mij een goed idee en ik koos twaalf spionnen uit, van elke stam één.

24-25 Zij trokken over de heuvels, verkenden het dal Eskol en kwamen terug met vruchten, die daar groeiden. Eén blik was genoeg om ons ervan te overtuigen dat het inderdaad een goed land was dat de HERE, onze God, zou geven. Ook hun verslag bevestigde dat.

26 Maar u weigerde het land binnen te trekken en het bevel van de HERE te gehoorzamen.

27 U mopperde en klaagde in uw tenten en zei: “De HERE moet ons haten, anders had Hij ons niet hierheen gebracht vanuit Egypte om ons door de Amorieten te laten afslachten.

28 Wat gaat er met ons gebeuren? De spionnen hebben ons bang gemaakt met hun verhalen over de grote en sterke bewoners van dat land en over de hoge, sterke muren rond hun steden! Zij hebben zelfs reuzen gezien, afstammelingen van Enak!”

29 Maar ik zei tegen u: “Wees niet bang.

30 De HERE God is uw leider en Hij zal voor u strijden met Zijn machtige wonderen, net zoals u Hem in Egypte hebt zien doen.

31 U weet allemaal hoe goed Hij voor ons heeft gezorgd in de woestijn. Hij zorgde toch heel de weg als een Vader voor Zijn kind!”

32 Maar wat ik ook zei, het hielp niets. U weigerde de HERE, onze God, te geloven.

33 Hoewel Hij u de hele weg had geleid en de beste kampplaatsen voor u had uitgezocht. Overdag ging Hij voorop in een wolk en ‘s nachts in een zuil van vuur.

34-35 Toen de HERE uw klachten hoorde, ontstak Hij in heilige woede. Hij zei: “Ik zweer dat geen mens van deze generatie in leven zal blijven om het goede land te zien, dat Ik hun vaders heb beloofd.

36 De enige uitzondering is Kaleb, de zoon van Jefunne; hij krijgt vanwege zijn trouw aan de HERE een stuk van het beloofde land, dat hij eerder als spion heeft verkend, als erfdeel.”

37 Ook op mij werd de HERE vertoornd wegens uw gedrag. Hij zei: “Ook u mag het beloofde land niet in.

38 In uw plaats zal Jozua, de zoon van Nun, het volk het land binnenleiden. Bereid hem goed voor op zijn leiderstaak.

39 Ik zal het land aan uw kinderen geven, van wie u zei dat zij in de woestijn zouden sterven.

40 Maar voor de oudere generatie geldt: keer u nu om en ga terug door de woestijn in de richting van de Schelfzee.”

41 Toen gaf het volk toe: “Wij hebben gezondigd! Wij zullen het land wel binnentrekken en ervoor vechten, zoals de HERE, onze God, ons heeft opgedragen.” Zij maakten zich klaar voor de strijd en dachten dat het een gemakkelijke verovering zou worden.

42 Maar de HERE zei tegen mij: “Houd hen tegen, want Ik ga niet met hen mee; als zij gaan, worden zij door hun vijanden verslagen.”

43 Ik heb het u toen gezegd, maar u wilde niet luisteren. Integendeel, u trotseerde het bevel van de HERE en trok toch het bergland in om strijd te voeren.

44 Maar de Amorieten die daar woonden, sloegen terug. Zij achtervolgden u als bijen en doodden de Israëlieten van Seïr tot Horma.

45 Toen u terugkeerde en huilde voor het aangezicht van de HERE, wilde Hij niet meer naar u luisteren.

46 Daarom zijn wij een lange tijd in Kades gebleven.”

2

Deuteronomium

1 “Vervolgens gingen wij via de woestijn terug in de richting van de Schelfzee, want dat had de HERE mij opgedragen. Wij zwierven een lange tijd rond in de omgeving van de berg Seïr.

2 Eindelijk zei de HERE:

3 “U bent hier nu lang genoeg geweest. Trek in noordelijke richting.

4-5 Licht het volk in dat het door het land zal trekken dat aan zijn broeders, de Edomieten, de afstammelingen van Esau, die in Seïr wonen, behoort. De Edomieten zullen angst voor u krijgen, maar u mag geen vijandelijkheden uitlokken! Ik heb hun het land rond de berg Seïr in bezit gegeven.

6 Betaal hun voor het water en voedsel, dat u gebruikt.

7 De HERE, uw God, heeft u gezegend en beschermd gedurende de veertig jaar die u in de woestijn rondzwierf; Hij hielp u en in al die tijd bent u niets tekort gekomen.”

8 Zo trokken wij door Edom waar onze broeders woonden, kruisten de Arabah-weg, die naar Elath en Ezeon-Geber in het zuiden voert, en trokken verder in noordelijke richting naar de woestijn Moab.

9 Toen waarschuwde de HERE ons: “Val de Moabieten niet aan, want ook van hun land krijgt u niets. Ik heb dat land aan de nakomelingen van Lot gegeven.”

10 De Emieten woonden vroeger in dat gebied. Het was een erg grote stam en de leden ervan waren net zo groot als de Enakieten.

11 De Emieten en de Enakieten werden vaak Refaïeten genoemd, maar de Moabieten noemden hen Emieten.

12 Heel vroeger woonden de Horieten in Seïr, maar de Edomieten, nakomelingen van Esau, hadden hen verdreven, net zoals de Israëlieten de in Kanaän levende volken zouden verdrijven. De HERE had hun land aan de Israëlieten toegewezen.

13 “Steek nu de beek Zered over,” zei de HERE. Dat deden wij.

14-15 Zo kostte het ons 38 jaar om vanuit Kades-Barnéa de beek Zered over te steken! Want de HERE had bepaald dat wij niet konden oversteken voordat alle mannen, die 38 jaar geleden oud genoeg waren om in het leger te dienen, dood waren. Ja, de hand van de HERE was tegen hen tot zij allen waren gestorven.

16-17 Toen zei de HERE tegen mij:

18 “Vandaag zal Israël de grens van Moab bij Ar overschrijden

19 en het land van de Ammonieten binnentrekken. Val hen echter niet aan, want Ik zal u niets van hun land geven. Ik heb het aan de nakomelingen van Lot gegeven.”

20 Ook dat gebied werd vroeger bewoond door de Reuzen. De Ammonieten noemden hen Zamzummieten.

21 Zij waren een groot en sterk volk en de mannen hadden hetzelfde lange postuur als de Enakieten. De HERE vernietigde hen echter toen de Ammonieten binnentrokken en die namen hun gebied in.

22 De HERE hielp de nakomelingen van Esau die bij de berg Seïr woonden, op dezelfde manier door de Horieten die daar woonden, voor hen te vernietigen.

23 Hetzelfde gebeurde toen de Kaftorieten een inval deden in het gebied van de Avvieten, die in de dorpen leefden die op het platteland verspreid lagen tot bij Gaza. De stam van de Avvieten werd toen ook vernietigd.

24 Toen zei de HERE: “Steek de rivier de Arnon over en trek het land binnen van de Amoriet Sihon, die koning van Hesbon is. Verover zijn gebied en trek tegen hem ten strijde.

25 Vanaf vandaag zullen de volken over de hele aarde beven van schrik wanneer over u wordt gesproken. Zij zullen angst hebben voor uw komst.”

26 Vanuit de woestijn Kedemoth stuurde ik boodschappers met een vreedzaam voorstel naar koning Sihon van Hesbon.

27 “Laat ons door uw land trekken,” zeiden wij. “Wij zullen op de hoofdweg blijven en de velden aan weerszijden van de weg niet betreden.

28 Wij zullen alles betalen wat wij eten en drinken. Het enige wat wij willen, is dat u ons door uw land laat trekken.

29 De Edomieten in Seïr en de Moabieten, die Ar als hoofdstad hebben, gaven ons ook toestemming door hun gebied te trekken. Wij zijn op weg naar het land aan de overkant van de Jordaan. Dat land heeft de HERE, onze God, ons gegeven.”

30 Maar koning Sihon weigerde, omdat de HERE hem koppig maakte, zodat Hij Sihon aan Israël kon uitleveren. Dat is ook gebeurd.

31 Toen zei de HERE tegen mij: “Ik ben begonnen u het land van koning Sihon te geven; neem het in bezit en het zal voor altijd uw eigendom zijn.”

32 Koning Sihon verklaarde ons toen de oorlog en trok zijn troepen samen bij Jahaz.

33-34 Maar de HERE, onze God, leverde hem aan ons uit. Wij veroverden alle steden en lieten niemand in leven, ook de vrouwen en kinderen niet.

35-36 Het vee namen wij als buit mee evenals de goederen, die wij buitmaakten bij de plundering van de veroverde steden. Wij veroverden alles van Aroër tot Gilead, aan de rand van het dal van de Arnon en alle steden in het dal. Geen stad kon tegen ons standhouden, want de HERE, onze God, gaf ze ons in handen.

37 We bleven echter uit de buurt van de Ammonieten, de rivier de Jabbok en de steden in het bergland. Dat waren de plaatsen waarvan de HERE, onze God, ons had verboden die binnen te trekken.”

3

Deuteronomium

1 “Daarna trokken wij in de richting van het land Basan, waar Og koning was. Hij mobiliseerde onmiddellijk zijn leger en raakte slaags met ons bij Edreï.

2 Maar de HERE zei mij dat wij niet bang voor hem hoefden te zijn. “Zijn hele volk en al zijn land geef Ik u,” zei de HERE mij. “U moet met hem hetzelfde doen als met koning Sihon van de Amorieten bij Hesbon.”

3 De HERE hielp ons in de strijd tegen koning Og en zijn volk en wij doodden hen allen.

4 Wij veroverden al zijn zestig steden, de hele streek van Argob in het koninkrijk van Og in Basan.

5 Het waren zestig sterke steden met hoge muren en stevige poorten, plus nog veel onversterkte steden.

6 Wij vernietigden alle steden volledig, net zoals bij koning Sihon van Hesbon. De hele bevolking werd gedood: mannen, vrouwen en kinderen.

7 Alleen het vee en de buit hielden wij voor onszelf.

8 Wij hadden toen het hele gebied van de twee Amoritische koningen ten oosten van de Jordaan in handen, een gebied dat zich uitstrekt van het dal van de Arnon tot aan de berg Hermon.

9 De Sidoniërs noemden de berg Hermon Sirjon en de Amorieten Senir.

10 We hadden toen alle steden op de hoogvlakte veroverd en bezetten Gilead en Basan tot aan de steden Salcha en Edreï.

11 Koning Og van Basan was de laatste van de Refaïeten. Zijn ijzeren rustbank wordt bewaard in Rabba, een Ammonitische stad. Deze is vier meter lang en 1.80 meter breed.

12 De stammen Gad en Ruben gaf ik dit veroverde gebied, dat begint bij Aroër aan de Arnon, en de helft van de berg Gilead, met de daarbij behorende steden.

13 De halve stam van Manasse kreeg de rest van Gilead en het voormalige koninkrijk van koning Og, de streek van Argob. (Basan wordt soms het Land van de Reuzen genoemd).

14 De familie van Jaïr, van de halve stam Manasse, kreeg de hele streek van Argob (Basan) tot aan het gebied van de Gesurieten en Maächatieten. Zij noemden hun gebied naar zichzelf, Havvoth-Jaïr (Dorpen van Jaïr). Zo heet het nu nog.

15 Gilead gaf ik aan de familie Machir.

16 De stammen Ruben en Gad ontvingen het gebied dat zich uitstrekte van de Jabbok in Gilead (die de grens met de Ammonieten vormde) tot het midden van het dal van de Arnon.

17 Zij kregen ook de Arabah (ook wel Vlakte genoemd) in het westen aan de Jordaan grenzend, van Kinnéreth tot de berg Pisga en de Zoutzee (ook wel de Zee der Vlakte genoemd).

18 Toen herinnerde ik de stammen Gad en Ruben en de halve stam Manasse eraan dat, ook al had de HERE het hun nu al gegeven, zij zich pas in dit gebied konden vestigen als hun gewapende mannen met de andere stammen de Jordaan waren overgestoken naar het land, dat de HERE hun gaf.

19 “Maar uw vrouwen en kinderen,” zei ik tegen hen, “mogen hier blijven wonen in de steden die de HERE u heeft gegeven. Zij kunnen dan voor het vele vee zorgen

20 totdat u terugkeert, nadat de HERE ook de andere stammen heeft laten zegevieren. Wanneer zij het land dat de HERE, uw God, hun aan de overkant van de Jordaan heeft gegeven, hebben veroverd, mag u teruggaan naar uw eigen land hier.”

21 Toen zei ik tegen Jozua: “U hebt gezien wat de HERE, uw God, met die twee koningen heeft gedaan. Hetzelfde moet u doen met de koninkrijken aan de overzijde van de Jordaan.

22 Wees niet bang voor de volken die daar leven, want de HERE, uw God, zal voor u vechten.”

23-25 In die tijd smeekte ik de HERE: “Och HERE God, laat mij alstublieft ook oversteken naar het beloofde land (het goede land aan de overkant van de Jordaan met zijn mooie gebergte) en Libanon. Ik wil zo graag het eindresultaat zien van de grootheid en kracht, die U ons hebt laten zien. Want welke God in de hemelen of op aarde kan doen wat U voor ons hebt gedaan?”

26 Maar de HERE was vertoornd op mij wegens u en luisterde niet naar mij. “Praat er niet meer over,” beval Hij mij,

27 “maar klim naar de top van de berg Pisga vanwaar u elke richting kunt uitkijken, dan zult u het land in de verte zien liggen. Maar u zelf mag de Jordaan niet oversteken.

28 Bereid Jozua voor, zodat hij u kan opvolgen en bemoedig hem, want hij moet het volk naar de overkant leiden om het land te veroveren dat u vanaf de bergtop zult zien.”

29 Zo bleven wij in het dal tegenover Beth-Peor.”

4

Deuteronomium

1 “Israël, luister goed naar de wetten, die ik u nu leer. Gehoorzaam deze als u wilt blijven leven en het land, dat de HERE, uw God, uw voorouders heeft gegeven, wilt binnentrekken en veroveren.

2 Voeg hier geen wetten aan toe en zwak ze niet af; gehoorzaam ze, want zij zijn afkomstig van de HERE, uw God.

3 U hebt gezien wat de HERE u aandeed bij Baäl-Peor, waar Hij velen doodde omdat zij afgoden vereerden.

4 Maar ieder die de HERE toen trouw bleef, is op dit moment nog in leven.

5 Dit zijn de wetten die u moet naleven in het land waarin u voortaan zult wonen. Zij komen van de HERE, uw God. Hij heeft ze mij gegeven om ze aan u door te geven.

6 Als u ze naleeft, zult u de naam krijgen een wijs en intelligent volk te zijn. Als de omringende volken van deze wetten horen, zullen zij uitroepen: “Geen ander volk is zo wijs en verstandig als Israël!”

7 Is er ergens een volk dat zijn goden zc dichtbij zich heeft zoals wij de HERE, onze God, Die wij altijd kunnen aanroepen?

8 Welk ander groot volk heeft zulke rechtvaardige wetten als die ik u vandaag geef?

9 Zorg ervoor dat u nooit vergeet wat God voor u heeft gedaan en waarvan u getuige was. Laten Zijn wonderen een diepe en blijvende invloed op uw leven hebben. Vertel uw kinderen en kleinkinderen over de machtige wonderen die Hij deed.

10 Vertel hen vooral over die dag dat u bij de berg Horeb voor de ogen van de HERE stond en Hij tegen mij zei: “Roep het volk voor Mij bijeen en Ik zal de Israëlieten onderwijzen, zodat zij leren Mij altijd in ere te houden en mijn wetten aan hun kinderen zullen leren.”

11 U stond bij de voet van de berg, terwijl de berg in brand stond; de vlammen laaiden hoog op in de lucht, omgeven met zwarte wolken en diepe duisternis.

12 De HERE sprak tegen u vanuit het vuur; u hoorde Zijn stem, maar zag Hem niet.

13 Hij maakte u Zijn verbond bekend (de Tien Geboden) die u moet gehoorzamen en Hij schreef die op twee stenen plaquettes.

14 Bij die gelegenheid droeg de HERE mij op u de wetten door te geven die u moet naleven wanneer u in het beloofde land aankomt.

15 Maar pas op! U hebt die dag de gestalte van God niet gezien toen Hij vanuit het vuur tegen u sprak op de berg Horeb.

16-17 Verontreinig uzelf dus niet door te proberen een beeld van God te maken: een afgodsbeeld in de vorm van een man, een dier, een vogel,

18 een klein dier, dat laag bij de grond leeft of een vis.

19 En kijk niet naar de hemel om de zon, de maan of de sterren te aanbidden, die de HERE voor alle volken op aarde heeft gemaakt.

20 Nee, de HERE heeft u uit de gevangenis (a) van Egypte bevrijd om een aan Hem gewijd volk te worden, Zijn eigen erfenis; dat is wat u op dit moment bent.

21-22 Maar de HERE werd toornig op mij wegens u; Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken naar het goede land, dat Hij u gaf als uw erfdeel. Ik moet aan deze zijde van de rivier sterven. U zult de rivier echter oversteken en het goede land in bezit nemen.

23 Pas er voor op dat u het verbond met de HERE niet verbreekt door afgodsbeelden te maken! Want de HERE heeft dat uitdrukkelijk verboden.

24 De HERE is een verterend vuur, een jaloerse God.

25 Wanneer later uw kinderen en kleinkinderen zijn geboren en u al een lange tijd in het land woont en u zichzelf verontreinigt door afgodsbeelden te maken en tegen Hem te zondigen, zal de HERE erg toornig worden.

26 Daarom roep ik nu de hemel en de aarde als getuigen aan dat u dan in het land zult worden vernietigd. Uw dagen daar zullen dan slechts kort zijn; u zult totaal worden vernietigd.

27 De HERE zal u onder de andere volken verstrooien en uw aantal zal nog slechts klein zijn.

28 Daar in die verre landen zult u houten en stenen afgodsbeelden vereren, die door mensen zijn gemaakt. Afgoden, die niet kunnen horen of zien en niet kunnen eten of ruiken.

29 Maar u zult vandaar toch weer op zoek gaan naar de HERE, uw God. U zult Hem vinden als u Hem met hart en ziel zoekt.

30 Als die bittere dagen over u komen in het laatste van de tijden, zult u uiteindelijk terugkeren naar de HERE, uw God, en luisteren naar wat Hij u zegt.

31 Want de HERE, uw God, is barmhartig. Hij zal u niet in de steek laten of vernietigen, noch het verbond vergeten, dat Hij met uw voorouders heeft gesloten.

32 Bekijk de geschiedenis eens (teruggaand tot de tijd dat God de mens op aarde schiep) en zoek van het ene eind van de hemel tot het andere om zoiets te vinden als dit:

33 Een heel volk hoorde de stem van God vanuit het vuur, zoals u het hoorde en het bleef leven.

34-35 Waar vindt u een god, die een volk uit de slavernij bevrijdt met vreselijke plagen, machtige wonderen, oorlog en angst? Dat deed de HERE, uw God, voor u in Egypte waar u zelf bij stond. Hij deed dit zodat u goed zou weten dat de HERE God is en dat er niemand is zoals Hij.

36 Hij liet u Zijn stem vanuit de hemel horen toen Hij u opdrachten gaf en liet u een zuil van vuur op de aarde zien; u hoorde Hem zelfs spreken vanuit het midden van het vuur.

37 Omdat Hij van uw voorouders hield en besloot hun nakomelingen te zegenen, leidde Hij u persoonlijk door Zijn macht uit Egypte.

38 Hij verdreef andere, veel grotere volken dan u en gaf hun land als een erfenis aan u. En nu is het zover.

39 Daarom zeg ik u vandaag en dat moet u goed onthouden: De HERE is de God van hemel en aarde en er is geen andere God dan Hij.

40 De wetten en geboden die ik u hier vandaag doorgeef, moet u gehoorzamen; dan zal het u en uw kinderen goed gaan en mag u voor altijd wonen in het land, dat de HERE, uw God, u geeft.”

41 Toen gaf Mozes bij het aanbreken van de morgen de Israëlieten opdracht drie steden ten oosten van de Jordaan apart te houden

42 als plaatsen waarheen iemand kon vluchten die een ander per ongeluk had gedood.

43 Deze steden waren Bezer, op de hoogvlakte in de woestijn, voor de stam van Ruben, Ramoth in Gilead voor de stam van Gad en Golan in Basan voor de stam van Manasse.

44-46 Hieronder volgen de wetten, die Mozes aan de Israëlieten gaf toen zij Egypte verlieten en verbleven ten oosten van de Jordaan in de buurt van de stad Beth-Peor. Dit land was vroeger in het bezit van de Amorieten en hun koning Sihon, die in Hesbon woonde. Hij en zijn volk werden door Mozes en de Israëlieten vernietigd.

47 Israël veroverde diens land en dat van koning Og van Basan; beiden waren Amoritische koningen, die ten oosten van de Jordaan regeerden.

48-49 Israël veroverde ook het gehele gebied tussen Aroër aan de rand van het dal van de Arnon en de berg Sion (ook wel Hermon genoemd) en al het vlakke land ten oosten van de Jordaan tot aan de Zoutzee, aan de voet van de hellingen van de berg Pisga.

5

Deuteronomium

1 Mozes vervolgde zijn toespraak tot de Israëlieten en zei: “Luister nu goed naar al deze wetten, die God u heeft gegeven; zorg ervoor dat u ze leert en gehoorzaamt.

2-4 De HERE, onze God, sloot bij de berg Horeb een verbond met ons; niet met onze voorouders, maar met ons, die hier nu aanwezig zijn. Hij sprak van aangezicht tot aangezicht met u vanuit het midden van het vuur, daar bij de berg.

5 Ik stond daar als tussenpersoon tussen u en de HERE, want u was bang voor het vuur en beklom de berg niet. Hij sprak tegen mij en ik gaf Zijn wetten aan u door. Dit is wat Hij zei:

6 Ik ben de HERE, uw God, Die u uit de Egyptische slavernij heeft bevrijd.

7 U mag geen andere goden aanbidden naast Mij.

8 Maak geen afgodsbeelden; aanbid geen voorstellingen van vogels, dieren of vissen.

9-10 U mag u niet buigen voor beelden, noch hen op een andere manier vereren, want Ik ben de HERE, uw God. Ik ben een jaloerse God, Die de zonden van de vaders aanrekent aan de kinderen uit de derde en vierde generatie van hen die Mij haten. Maar Ik zal mijn goedheid tonen aan duizenden generaties van hen, die van Mij houden en die mijn geboden gehoorzamen.

11 Noem de naam van de HERE, uw God, niet nodeloos. (a) Degene die dat wel doet, zal Ik als schuldig beschouwen.

12 Houd de sabbat heilig. Dat is een gebod van de HERE, uw God.

13 Doe op de andere zes dagen uw werk;

14 de zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God; die dag mag geen werk worden verricht door u of iemand van uw huishouden: uw zonen, dochters, dienaren, ossen, ezels of ander vee. Ook buitenlanders die bij u wonen, moeten dit gebod gehoorzamen. Iedereen moet, net als u, rusten.

15 De sabbat moet u houden om te herdenken dat u slaven was in Egypte en dat de HERE, uw God, u uit dat land heeft geleid met een groot vertoon van macht.

16 Eer uw vader en uw moeder naar het gebod van de HERE, uw God; als u dat doet, zult u een lang en voorspoedig leven hebben in het land dat Hij u geeft.

17 U mag niet doodslaan.

18 U mag geen overspel plegen.

19 U mag niet stelen.

20 U mag niet liegen.

21 U mag geen verlangend oog laten vallen op de vrouw van een andere man, noch hem benijden om zijn huis, land, dienaren, ossen, ezels, noch om iets anders dat hij bezit.

22 De HERE heeft met luide stem aan ieder van u deze geboden uit het hart van het vuur gegeven, terwijl de berg Sinaï in wolken en diepe duisternis was gehuld. Aan deze geboden heeft Hij er geen toegevoegd. (b) Hij schreef ze op twee stenen plaquettes en gaf die aan mij.

23 Maar toen u de luide stem vanuit de duisternis hoorde en het verschrikkelijke vuur op de top van de berg zag, kwamen al uw stamhoofden naar mij toe

24 en smeekten: “Vandaag heeft de HERE, onze God, ons Zijn grootheid en glorie getoond; wij hebben zelfs Zijn stem uit het midden van het vuur gehoord. Vandaag zagen wij dat een mens met God kan spreken en toch in leven kan blijven.

25 Maar wij zullen zeker sterven als Hij nog een keer tegen ons spreekt. Dat vreselijke vuur zal ons verteren.

26-27 Want wie kan, zoals wij, de stem van de levende God vanuit het midden van het vuur horen en toch blijven leven? Gaat u maar en luister naar wat God zegt en kom dan terug en vertel het ons, dan zullen wij luisteren en gehoorzamen.”

28 De HERE willigde uw verzoek in en zei tegen mij: “Ik heb gehoord wat het volk tegen u zei en Ik ga daarmee akkoord.

29 Och, hadden zij maar altijd zo’n hart voor Mij en wilden zij maar altijd zo graag mijn geboden gehoorzamen. Dan zou het hun en hun kinderen en alle toekomstige generaties goed gaan.

30 Ga naar hen toe en zeg dat zij naar hun tenten moeten teruggaan.

31 Kom daarna terug en ga hier bij Mij staan, dan zal Ik u al mijn geboden geven en u zult ze aan het volk leren. Dan zullen ze die geboden gehoorzamen in het land, dat Ik hun ga geven.”

32-33 Zo vertelde Mozes de Israëlieten: “U moet alle geboden van de HERE gehoorzamen. Al Zijn aanwijzingen moet u precies opvolgen en zo zult u de weg gaan die Hij voor u heeft bepaald. Alleen op die manier zult u lang en voorspoedig leven in het land, dat u binnenkort zult binnentrekken en in bezit nemen.”

6

Deuteronomium

1 “De HERE, uw God, droeg mij op u al deze geboden te geven, die u moet gehoorzamen in het land, dat u spoedig zult binnentrekken en waar u zult leven.

2 Het doel van deze wetten is dat u, uw kinderen en uw kleinkinderen de HERE, uw God, eer bewijzen door al Zijn aanwijzingen uw leven lang op te volgen; als u dat doet, hebt u een lang en voorspoedig leven in het vooruitzicht.

3 Daarom, Israël, luister goed naar elk gebod en gehoorzaam het nauwgezet, zodat het u goed zal gaan en u vele kinderen zult hebben. Als u deze geboden gehoorzaamt, zult u een groot volk worden in een heerlijk land, dat overvloeit van melk en honing, net zoals de God van uw voorouders het u heeft beloofd.

4 Israël, luister: de HERE is onze God, de HERE is één.

5 U moet met uw hele hart, uw hele ziel en met inspanning van al uw krachten van Hem houden.

6 En u moet de geboden, die ik u vandaag geef, voortdurend in gedachten houden.

7 U moet ze uw kinderen inprenten en erover praten als u thuis bent of buiten loopt. Ja, ook tijdens het opstaan en naar bed gaan.

8 Bind ze aan uw hand, draag ze op uw voorhoofd

9 en schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van uw steden.

10-12 Wanneer de HERE, uw God, u in het land heeft gebracht, dat Hij uw voorouders Abraham, Isaäk en Jakob beloofde en u grote steden vol met goede dingen heeft gegeven (steden, die u niet zelf hebt gebouwd, bronnen, die u niet hebt gegraven en wijngaarden en olijfbomen, die u niet hebt geplant) en wanneer u uw buik vol hebt gegeten, zorg er dan voor dat u de HERE, Die u uit Egypte (het land van de slavernij) heeft bevrijd, niet vergeet.

13 Als u voldaan bent, vergeet dan niet Hem dankbaar te zijn en Hem te dienen en alleen Zijn naam te gebruiken voor het bekrachtigen van uw beloften.

14 U mag de afgoden van de naburige volken niet vereren,

15 want de HERE, uw God, Die bij u woont, is een jaloerse God. Zijn toorn zou dan wel eens tegen u kunnen ontbranden, zodat Hij u van de aardbodem wegvaagt.

16 U moet Hem niet op de proef stellen en Zijn geduld niet beproeven zoals u deed toen u zich tegen Hem beklaagde bij Massa.

17 U moet al Zijn geboden met woord en daad gehoorzamen.

18 Alleen dan zult u doen wat rechtvaardig en goed is in de ogen van de HERE. Als u Hem gehoorzaamt, zal het u goed gaan en zult u het land kunnen binnentrekken en in bezit nemen, dat de HERE uw voorouders beloofde.

19 Ook zult u in staat zijn uw vijanden die in uw land leven te verdrijven, want de HERE heeft dat al bepaald.

20 Als uw zoon later aan u vraagt: “Wat is het nut van de wetten, die de HERE, onze God, ons heeft gegeven?”,

21 moet u hem antwoorden: “In Egypte waren wij slaven van Farao en de HERE voerde ons met grote kracht

22 en machtige wonderen uit Egypte. Hij bracht enorm veel onheil over Egypte, Farao en zijn hele volk. Wij hebben dat met onze eigen ogen gezien.

23 Hij leidde ons uit Egypte om ons het land te geven, dat Hij onze voorouders had beloofd.

24 Hij heeft ons bevolen al deze wetten te gehoorzamen en Hem hoog in ere te houden, zodat Hij ons kan laten leven zoals Hij tot nu toe heeft gedaan.

25 Zolang wij alle wetten van de HERE onze God gehoorzamen, zullen wij rechtvaardig tegenover God zijn, omdat wij doen wat Hij ons heeft geboden.”

7

Deuteronomium

1 “Wanneer de HERE u het beloofde land laat binnentrekken, wat Hij binnenkort zal doen, zal Hij de volgende zeven volken, allen groter en machtiger dan u, verdrijven: de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebu-sieten.

2 Als de HERE, uw God, hen ter vernietiging aan u overgeeft, doe dat dan ook volledig; sluit geen verdragen en behandel hen niet genadig; vaag hen totaal weg.

3 Sluit onderling geen huwelijken met hen; laat uw zonen en dochters niet met hun zonen en dochters trouwen.

4 Dat zou er zeker toe leiden dat uw zonen en dochters hun afgoden gaan aanbidden. En dat zou de toorn van de HERE opwekken en Hij zou u zeker allemaal vernietigen.

5 De heidense altaren moet u afbreken, de gewijde stenen kapot slaan, de gewijde palen omhakken en de afgodsbeelden verbranden.

6 Want u bent een heilig volk, gewijd aan de HERE, uw God. Hij heeft u uit alle volken op aarde uitgekozen om Zijn onderdanen te zijn.

7 Niet omdat u een groter volk was dan de anderen, heeft de HERE u uitgekozen, want u was het kleinste van allemaal! Daarom heeft Hij u Zijn gunst betoond.

8 Hij deed dat omdat Hij zoveel van u houdt en Zijn belofte aan uw voorouders hield. Daarom bevrijdde Hij u uit de Egyptische slavernij met zo’n vertoon van macht en grote wonderen.

9 Weet daarom dat de HERE, uw God, de enige God en ook een trouwe God is, Die aan duizenden generaties Zijn beloften waarmaakt en Zijn liefde toont aan hen die van Hem houden en Zijn geboden gehoorzamen.

10 Maar zij die Hem haten, zullen in het openbaar worden gestraft en vernietigd. Hij zal persoonlijk met hen afrekenen.

11 Gehoorzaam daarom alle geboden die ik u vandaag geef.

12 Wegens uw gehoorzaamheid zal de HERE Zijn deel van het verbond nakomen, dat Hij in Zijn tedere liefde met uw voorouders sloot.

13 Hij zal van u houden en u zegenen en u tot een groot volk maken. Hij zal u vruchtbaar maken, evenals uw grond en uw dieren. Uw oogsten van graan, druiven en olijven en uw kudden van vee, schapen en geiten zullen groot zijn in het land, waarvan Hij uw voorouders beloofde het u te geven.

14 U zult meer worden gezegend dan enig ander volk op aarde; niemand van u, man of vrouw, zal onvruchtbaar zijn. Hetzelfde geldt voor uw vee.

15 De HERE zal ook alle ziekten voor u afweren en u niet laten lijden aan de ziekten uit Egypte, die u zo goed kent; Hij zal ze naar uw vijanden sturen.

16 U moet alle volken die de HERE, uw God, in uw hand geeft, vernietigen. Toon geen medelijden en aanbid hun goden niet; als u dat toch doet, zult u de gevolgen daarvan moeten dragen.

17 Misschien denkt u bij uzelf: “Hoe kunnen wij deze volken, die zoveel sterker zijn dan wij, ooit overwinnen?”

18 Wees niet bang voor hen! Denk steeds aan wat de HERE, uw God, met Farao en het hele land Egypte deed.

19 Herinner u het onheil, dat de HERE over hen bracht (uw ouders zagen het met eigen ogen): de tekenen, de wonderen, de kracht en de sterkte van de Almachtige God, die Hij gebruikte om u uit Egypte te bevrijden. Welnu, de HERE, uw God, zal diezelfde macht gebruiken tegen de volken voor wie u bang bent.

20 Ja, de HERE, uw God, zal zelfs horzels gebruiken om uw laatste vijanden uit hun schuilhoeken te verjagen.

21 Nee, wees maar niet bang voor deze volken, want de HERE, uw God, is bij u en Hij is een grote en ontzagwekkende God.

22 Hij zal hen langzamerhand verdrijven; niet in één keer, want anders zouden de wilde dieren snel vermeerderen en gevaarlijk worden.

23 Hij zal het geleidelijk doen en u zult binnentrekken en die volken vernietigen.

24 Hij zal hun koningen in uw macht geven en u zult hun namen van de aarde laten verdwijnen, alsof zij nooit hebben bestaan. Niemand zal tegen u opgewassen zijn.

25 Verbrand hun afgodsbeelden en raak het goud en zilver, waarvan zij zijn gemaakt, niet aan. Eigen het u niet toe, want dan zal het een struikelblok voor u worden. Het is gruwelijk in de ogen van de HERE.

26 Neem ook geen afgodsbeelden in huis om die te aanbidden, want dan is uw lot bezegeld. U moet er een afkeer van hebben, want het zijn vervloekte voorwerpen.”

8

Deuteronomium

1 “U moet alle geboden die ik u vandaag geef, gehoorzamen. Als u dat doet, zult u niet alleen leven, maar u ook vermenigvuldigen en het land dat de HERE uw vaders beloofde, binnentrekken en veroveren.

2 Herinnert u zich hoe de HERE u veertig jaar lang door de woestijn leidde? Hij maakte u nederig en stelde u op de proef om te zien hoe u zou reageren en of u Hem werkelijk zou gehoorzamen.

3 Ja, Hij maakte u nederig door u honger te laten lijden en daarna manna te eten te geven, voedsel dat u en uw voorouders voor die tijd niet kenden. Hij deed dat om u te laten weten dat eten niet het belangrijkste is en dat echt leven bestaat uit het gehoorzamen van elk gebod van God.

4 Al die jaren zijn uw kleren niet versleten en uw voeten niet gewond of opgezwollen.

5 Daarom moet u begrijpen dat net zoals een vader zijn zoon straft, de HERE u straft om u te helpen.

6 Gehoorzaam de wetten van de HERE, uw God. Volg Zijn weg en heb ontzag voor Hem.

7 Want de HERE, uw God, brengt u naar een goed land met beken, bronnen en meren in heuvels en dalen.

8-9 Het is een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgebomen en granaatappelen, olijven en honing; het is een land met voldoende voedsel, waar u niets te kort zult komen. Het is een land waar ijzer net zo gewoon is als steen en waar de bergen vol zitten met koper.

10 Als u verzadigd bent, zult u de HERE, uw God, prijzen voor het goede land dat Hij u heeft gegeven.

11 Maar dat is ook de tijd om voorzichtig te zijn! Pas op dat u in uw overvloed (a) de HERE, uw God, niet vergeet en ongehoorzaam aan Hem wordt.

12-13 Want als u genoeg te eten hebt en goede huizen hebt gebouwd om in te wonen, als uw kudden groot zijn geworden en uw goud en zilvervoorraden snel zijn gegroeid,

14 dan bedreigt u de trots en loopt u het risico dat u de HERE, uw God vergeet, Die u uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd.

15 Pas ervoor op dat u de God, Die u veilig door de grote en vreselijke woestijn met zijn giftige slangen en schorpioenen leidde, niet vergeet. Het was daar heet en droog en toen gaf Hij u water uit een rots.

16 Hij voedde u met manna in de woestijn, zodat u nederig werd en uw vertrouwen in Hem groeide, waardoor Hij het goede voor u kon doen.

17 Hij deed dat opdat u nooit zou denken dat het uw eigen kracht en macht was, die u in staat stelden zover te komen.

18 Vergeet nooit dat de HERE, uw God, u de kracht geeft rijk te worden en Hij doet dat om Zijn belofte aan uw voorouders na te komen.

19 Maar als u de HERE, uw God, de rug toekeert en in Zijn plaats andere goden aanbidt en slechte wegen bewandelt, zult u zeker sterven.

20 Net zoals de HERE in het verleden andere volken heeft vernietigd. Dat zal ook uw lot zijn als u de HERE, uw God, niet gehoorzaamt.”

9

Deuteronomium

1-2 “Luister, Israël! U gaat nu de Jordaan oversteken en het land van andere volken in bezit nemen. Die volken zijn veel groter en sterker dan u! Zij wonen in steden met hoge muren er omheen. Onder hen zijn de beruchte kinderen van Enak, reuzen tegen wie niemand het kan opnemen.

3 Maar de HERE, uw God, zal voor u uit gaan als een verterend vuur om hen te verslaan, zodat u hen snel kunt verdrijven en vernietigen zoals de HERE u heeft bevolen.

4 Maar wanneer de HERE dit voor u heeft gedaan, zeg dan niet: “De HERE heeft ons geholpen, omdat wij zo goed zijn!” Nee, Hij helpt u wegens de slechtheid van deze volken.

5 Het is echt niet omdat u van die fijne, rechtvaardige en oprechte mensen bent dat de HERE hen voor u het land uitjaagt! Ik herhaal: Hij doet dit alleen wegens de slechtheid van deze volken en wegens de belofte, die Hij deed aan uw voorouders Abraham, Isaäk en Jakob.

6 Onthoud dus goed dat de HERE, uw God, u dit goede land niet geeft omdat u zo goed bent, want dat bent u helemaal niet. U bent een slecht en koppig volk.

7 Denk er maar aan (en vergeet dat nooit!) hoe u de HERE, uw God, in de woestijn steeds weer tot het uiterste dreef! Zo is het sinds de uittocht uit Egypte steeds geweest. Voortdurend bent u opstandig geweest tegen Hem.

8 Weet u nog hoe toornig u Hem maakte bij de berg Horeb? Hij stond op het punt u te vernietigen.

9 Op dat moment was ik op de berg, waar ik het verbond ontving, dat de HERE met u had gesloten: de stenen plaquettes waarop de wetten waren geschreven. Ik was daar veertig dagen en nachten en al die tijd at en dronk ik niets.

10-11 Aan het einde van die veertig dagen en nachten gaf de HERE mij de plaquettes waarop Hij de geboden had geschreven, die Hij had uitgesproken vanaf de met vuur omgeven berg, terwijl het volk aan de voet van de berg toekeek.

12 Hij droeg mij op snel naar beneden te gaan, omdat het volk zichzelf had verontreinigd. Het had de wetten van God al snel de rug toegekeerd door een afgodsbeeld van gegoten metaal te maken.

13-14 “Laat Mij mijn gang gaan, dan kan Ik de slechte en koppige mensen van dit volk vernietigen!” zei de HERE tegen mij, “dan zal Ik hun naam onder de hemel wegvagen. Ik zal u dan tot een groot volk maken, machtiger en groter dan zij.”

15 Ik kwam toen naar beneden van de brandende berg, met in mijn handen de twee stenen plaquettes waarop de wetten van God stonden geschreven.

16 Beneden mij zag ik het kalf dat u had gemaakt in uw vreselijke zonde tegen de HERE, uw God. Wat keerde u Hem snel de rug toe.

17 Toen hief ik de plaquettes hoog boven mijn hoofd en smeet ze op de grond kapot! Ik gooide ze in stukken waar u bij stond.

18 Opnieuw wierp ik mij veertig dagen en nachten voor de HERE neer, zonder te eten of te drinken. U had gedaan wat de HERE het meeste haatte en daardoor had u Zijn toorn opgewekt.

19 Ik vreesde het ergste voor u, want de HERE stond op het punt u te vernietigen. Maar ook deze keer verhoorde de HERE mijn gebed.

20 Ook Aäron verkeerde in groot gevaar omdat de HERE Zijn toorn op hem richtte. Maar ik bad toen voor Aäron en de HERE spaarde hem.

21 Maar het bewijs van uw zonde (het kalf dat u had gemaakt) verbrandde ik en ik vermaalde het daarna tot fijn stof. Het stof gooide ik in een beek die van de berg naar beneden klaterde.

22 Achtereenvolgens bij Tabeëra, Massa en Kibroth-Taäva wekte u opnieuw de toorn van de HERE op.

23 Bij Kades-Barnéa, toen de HERE u opdroeg het land binnen te trekken, dat Hij u had gegeven, kwam u in opstand. U wilde niet geloven dat Hij u zou helpen; u weigerde Hem te gehoorzamen.

24 Ja, u bent opstandig geweest tegen de HERE vanaf de eerste dag dat ik u leerde kennen.

25 Daarom viel ik nogmaals veertig dagen en nachten voor Hem neer toen de HERE op het punt stond u te vernietigen.

26 Ik bad en vroeg Hem: “Och HERE God, vernietig Uw eigen volk toch niet. Het is Uw erfdeel dat U uit Egypte redde met Uw sterke hand en machtige grootheid.

27 Let alstublieft niet teveel op de opstandigheid en koppigheid van dit volk, maar denk toch aan Uw beloften aan Uw dienaren Abraham, Isaäk en Jakob. Zie alstublieft de grote verdorvenheid en zonde van dit volk over het hoofd.

28 Want als U het vernietigt, zullen de Egyptenaren zeggen: “Hij deed dat omdat Hij niet in staat was het volk naar het land te brengen, dat Hij het had beloofd” of “Hij vernietigde het volk, omdat Hij het haatte; Hij leidde de mensen de wildernis in om hen daar te doden.”

29 Het is hoe dan ook Uw volk en Uw erfdeel, dat U door Uw sterke arm en grote kracht uit Egypte bevrijdde.”

10

Deuteronomium

1 “Toen droeg de HERE mij op twee stenen plaquettes te maken, gelijk aan de eerste twee en daarna een houten ark te bouwen om ze in te bewaren en vervolgens terug te keren naar God op de berg.

2 Hij zei dat Hij op dit tweede paar plaquettes opnieuw de geboden zou schrijven, die op het eerste paar stonden, dat ik kapot had gegooid. Ik moest de nieuwe plaquettes in de ark opbergen.

3 Zo maakte ik een ark van acaciahout en hakte twee nieuwe stenen plaquettes uit, gelijk aan de eerste twee en nam die mee de berg op.

4 De HERE schreef de Tien Geboden opnieuw op de plaquettes en gaf ze mij. (Het waren dezelfde geboden die Hij u gaf vanuit het midden van het vuur op de berg, terwijl u aan de voet van de berg toekeek).

5 Toen ging ik weer naar beneden en plaatste de plaquettes in de ark die ik had gemaakt. Zij bevinden zich daar nu nog, precies zoals de HERE mij opdroeg.

6 Het volk Israël reisde toen van Beëroth Bené-Jaäkan naar Moséra, waar Aäron stierf en werd begraven. Zijn zoon Eleazar volgde hem op als priester.

7 Toen reisden wij naar Gudgod en vandaar naar Jotbath, een waterrijke streek.

8 Op die plaats koos de HERE de stam Levi uit om de ark van het verbond te dragen, om voor Hem dienst te doen en in Zijn naam te zegenen, zoals dat momenteel wordt gedaan.

9 Daarom heeft de stam Levi geen eigen deel van het beloofde land, zoals zijn broederstammen. Want de HERE is Zelf zijn erfdeel.

10 Ook ditmaal bleef ik veertig dagen en nachten voor de HERE op de berg, net zoals de eerste keer en ook deze keer luisterde de HERE naar mijn smeekbeden en vernietigde u niet.

11 Maar Hij zei tegen mij: “Sta op, ga voor het volk uit naar het land dat Ik zijn vaders beloofde. Het is tijd om er binnen te trekken en het in bezit te nemen.”

12-13 En nu, Israël, wat verlangt de HERE, uw God, anders van u dan dat u met eerbied en ontzag luistert naar alles wat Hij zegt. Dat u voor uw eigen bestwil de geboden die ik u vandaag geef, gehoorzaamt en dat u van Hem houdt en Hem dient met heel uw hart en ziel?

14 Alle hemelen behoren toe aan de HERE, uw God, ook de aarde met alles wat daarbij hoort.

15 Hij koos uw voorouders uit en hield zoveel van hen dat Hij u, hun kinderen, boven elk ander volk stelde.

16 Reinig daarom uw zondige harten en wees niet langer koppig.

17 De HERE, uw God, is God boven alle goden en Heer boven alle heren. Hij is de grote en machtige God, de ontzagwekkende God, Die onpartijdig is en Zich niet laat omkopen.

18 Hij verschaft recht aan weduwe en wees. Hij heeft vreemdelingen lief en geeft hun voedsel en kleding.

19 Daarom moet ook u van vreemdelingen houden, want u was zelf ooit vreemdeling in het land Egypte.

20 U moet ontzag hebben voor de HERE, uw God, en Hem aanbidden. Houd u aan Hem vast en zweer alleen bij Zijn naam.

21 Geef Hem alle eer; Hij is uw God, Degene Die machtige wonderen heeft gedaan, die u zelf hebt gezien.

22 Toen uw voorouders naar Egypte trokken, waren zij maar met zeventig personen, maar de HERE, uw God, heeft u nu zo talrijk gemaakt als de sterren aan de hemel!”

11

Deuteronomium

1 “U moet de HERE, uw God, liefhebben en al Zijn geboden gehoorzamen.

2 Luister! Ik heb het niet tegen uw kinderen, die de straffen van de HERE nooit hebben ondergaan en die Zijn grootheid en vreselijke macht nooit hebben gezien.

3 Zij waren geen getuigen van de wonderen die Hij in Egypte deed tegen Farao en zijn hele land.

4 Zij hebben niet gezien wat God deed met de legers van Egypte, met hun paarden en strijdwagens; hoe Hij hen in de Schelfzee liet verdrinken terwijl zij u achtervolgden en hoe de HERE hen machteloos heeft laten staan tegenover u tot op de dag van vandaag.

5 Zij hebben niet gezien hoe de HERE steeds weer voor u zorgde gedurende al die jaren dat u in de woestijn rondzwierf tot uw aankomst hier.

6 Zij waren er niet bij toen Dathan en Abiram, de zonen van Eliab (uit de stam van Ruben) zondigden en in de aarde verdwenen, samen met hun tenten en huishoudens en al hun bezittingen, terwijl heel Israël toekeek.

7 Maar U hebt deze machtige wonderen wel gezien.

8 Daarom moet u dus zorgvuldig de geboden gehoorzamen die ik u vandaag geef, zodat u de kracht krijgt om het land binnen te trekken en in bezit te nemen.

9 Als u de geboden gehoorzaamt, zult u een lang en goed leven hebben in het land dat de HERE uw voorouders en u, hun nakomelingen, beloofde; een prachtig land, dat overvloeit van melk en honing.

10 Want het land dat u gaat binnentrekken en in bezit nemen, is niet als het land Egypte, waar u vandaan bent gekomen en waar irrigatie nodig was.

11 Het land waar u gaat wonen, heeft bergen en dalen en er valt genoeg regen;

12 het is een land waarvoor de HERE, uw God, Zelf zorgt! Zijn ogen rusten er voortdurend op, elke dag van het jaar.

13 De HERE zegt: “Als u de geboden die Ik u vandaag geef, zorgvuldig naleeft en de HERE, uw God, met uw hele hart en ziel liefhebt en dient,

14 zal Ik precies op tijd de vroege en late regens geven. Die zullen zorgen voor goede oogsten van koren, druiven voor uw wijn en olijven voor uw olie.

15 Ik zal u goede weidegrond geven waarop uw vee kan grazen en uzelf zult genoeg te eten hebben en tevreden zijn.”

16 Maar pas ervoor op dat uw harten zich niet van God afkeren om andere goden te aanbidden.

17 Want als u dat doet, zal de toorn van de HERE zich tegen u keren en Hij zal de hemelen sluiten; er zullen geen regens en oogsten zijn en u zult spoedig omkomen in het goede land dat de HERE u heeft gegeven.

18 Houd deze geboden daarom goed in gedachten. Bind ze aan uw hand om u eraan te herinneren dat u ze moet gehoorzamen en draag ze op uw voorhoofd, tussen uw ogen.

19 Leer ze aan uw kinderen. Spreek over die geboden wanneer u thuis zit en wanneer u buiten loopt, wanneer u naar bed gaat en weer opstaat.

20 Schrijf ze op de deuren van uw huis en op uw poorten.

21 Zodat, zolang er een hemel boven de aarde is, u en uw kinderen van een lang leven zullen genieten in het land dat de HERE u heeft beloofd. (a)

22 Als u de geboden die ik u geef, zorgvuldig naleeft en de HERE, uw God liefhebt en op Zijn wegen wandelt,

23 zal de HERE alle volken uit uw land verdrijven, ongeacht hoeveel groter en sterker zij zijn dan u.

24 Waar u ook gaat, het land is van u. Uw grenzen zullen zich uitstrekken van de zuidelijke Negeb tot Libanon en van de Eufraat tot de Middellandse Zee.

25 Niemand zal tegen u kunnen standhouden, want de HERE, uw God, zal schrik en angst voor u uit sturen, waar u ook gaat, precies zoals Hij heeft beloofd.

26 Ik geef u vandaag de keus tussen Gods zegen en Gods vloek.

27 Er zal een zegen op u rusten als u de geboden van de HERE, uw God gehoorzaamt.

28 Maar een vloek als u weigert deze te gehoorzamen en de goden van andere volken aanbidt.

29-30 Wanneer de HERE, uw God, u het land binnenbrengt om het in bezit te nemen, zult u de zegen uitspreken vanaf de berg Gerizim en de vloek vanaf de berg Ebal! (Gerizim en Ebal zijn bergen die ten westen van de Jordaan liggen, waar de Kanaänieten leven in het vlakke land bij Gilgal, waar de eikenbossen van Moré liggen).

31 Want u moet de Jordaan oversteken en het land dat de HERE u geeft, in bezit nemen en er gaan wonen.

32 Denk eraan alle geboden en voorschriften, die ik u vandaag geef, te gehoorzamen.”

12

Deuteronomium

1 “Dit zijn de geboden en voorschriften, die u moet naleven als u aankomt in het land dat de HERE, de God van uw vaders, u voor altijd heeft gegeven:

2 U moet alle heidense heiligdommen vernietigen, waar u ze ook maar vindt: hoog in de bergen, op de heuvels of onder de bomen.

3 Breek de altaren af, sla de gewijde stenen kapot, verbrand de gewijde palen, hak de afgodsbeelden om en laat niets staan dat aan hun bestaan herinnert.

4-5 U mag uw God niet zomaar ergens offers brengen, zoals de heidenen dat doen. Nee, u moet naar Zijn huis komen dat Hij voor Zichzelf zal bouwen op een plaats die Hij Zelf kiest.

6 Daar zult u de HERE uw brandoffers en andere offers brengen, uw tienden, de offers die u heen en weer beweegt, staande voor het altaar, de offers waarmee u een belofte inlost, uw vrijwillige offers en uw offers van het eerstgeborene van uw runderen en schapen.

7 Daar moeten u en uw gezinnen de feesten voor de HERE, uw God, vieren en uw blijdschap uiten over alles wat Hij voor u heeft gedaan.

8 U zult niet langer uw eigen zin doen, zoals tot nu toe; iedereen doet nu wat hij denkt dat goed is;

9 want deze wetten worden pas van kracht als u bent aangekomen op de plaats van rust, die de HERE u zal geven.

10 Maar wanneer u de Jordaan oversteekt en in het beloofde land woont, zal de HERE u rust geven en bescherming tegen uw vijanden.

11 Dan moet u al uw brandoffers en andere offers naar Zijn heiligdom brengen. De plaats, die Hij zal kiezen als Zijn huis.

12 U zult daar voor de ogen van de HERE blij zijn, samen met uw zonen, dochters en dienaren. En vergeet niet de Levieten voor dat blijde feest uit te nodigen, want zij hebben geen eigen grond.

13 Let erop dat u uw brandoffers niet zomaar ergens offert;

14 u mag dat alleen doen op de plaats die de HERE zal kiezen. Hij zal een plaats uitkiezen in een gebied dat aan één van de stammen is toegewezen. Alleen daar mag u offeren en alles doen wat ik u opdraag.

15 Het vlees dat u eet, mag echter overal worden geslacht, net zoals u nu doet met de gazellen en herten. Eet zoveel van dit vlees als u lust, want de HERE heeft u Zijn zegen gegeven. Ook zij die onrein zijn, mogen hiervan eten.

16 Alleen het bloed van het vlees mag u niet eten; giet het als water uit op de grond.

17 Geen enkel offer mag thuis worden gegeten. Noch de tienden van uw koren, jonge wijn en olijfolie, noch het eerstgeborene van uw kudden, noch uw vrijwillige offers, noch iets waarvan u hebt gezworen dat u het aan de HERE wilde geven, noch de offers die heen en weer worden bewogen en die aan de HERE worden aangeboden.

18 Al deze offers moeten naar de door de HERE uitgekozen plaats worden gebracht, waar u, uw kinderen en de Levieten ze onder de ogen van de HERE, uw God, zullen eten. Wees dan blij voor de HERE, uw God, wegens alles waarover u hebt gezegevierd.

19 En zorg ervoor dat u de Levieten nooit vergeet, deel alles met hen.

20-23 Wanneer de HERE uw grenzen naar buiten verlegt en Zijn heiligdom te ver van u is verwijderd, dan mogen uw kudden bij uw eigen huis worden geslacht, net zoals u nu doet met gazellen en herten. Ook onreine personen mogen met u van dat vlees eten. Let er alleen op dat u het bloed niet eet, want dat is de ziel en u zult de ziel niet met het vlees opeten.

24-25 Het bloed moet als water op de grond worden uitgegoten. Als u dat alles doet, zal het goed gaan met u en uw kinderen.

26-27 Alleen uw geschenken aan de HERE, de offers die u onder ede aan de HERE hebt beloofd en uw brandoffers moeten naar het huis van de HERE worden gebracht. Zij mogen alleen worden geofferd op het altaar van de HERE, uw God. Het bloed zal op het altaar worden uitgegoten en daarna zult u het vlees eten.

28 Zorg ervoor dat u al deze geboden zorgvuldig naleeft. Als u doet wat goed is in de ogen van de HERE, uw God, zal het altijd goed gaan met u en uw kinderen.

29 Als Hij de volken vernietigt in het land waarin u zult wonen,

30 vraag dan niet hoe deze volken hun goden aanbidden, om daarna hun voorbeeld te volgen.

31 U mag de HERE, uw God, niet op die manier beledigen! Deze volken hebben voor hun goden afschuwelijke dingen gedaan, die de HERE haat. Zij hebben zelfs hun kinderen in het vuur aan hun goden geofferd.

32 Gehoorzaam daarom alle geboden, die ik u geef. Voeg er niets aan toe en neem er niets vanaf.”

13

Deuteronomium

1 “Als er een profeet onder u is of iemand die zegt de toekomst te kunnen voorspellen door middel van dromen of tekenen en wonderen te kunnen doen;

2 en als zijn voorspellingen uitkomen en hij zegt: “Kom, laten we de goden van de andere volken aanbidden’,

3 luister dan niet naar hem. Want de HERE stelt u dan op de proef om te zien of u werkelijk met hart en ziel van Hem houdt.

4 Volg alleen de HERE, uw God, en heb ontzag voor Hem; gehoorzaam alleen Zijn geboden. Dien alleen Hem en houdt u aan Hem vast.

5 De profeet die heeft geprobeerd u afvallig te maken, moet ter dood worden gebracht, want hij heeft getracht u af te brengen van gehoorzaamheid aan de HERE, uw God, Die u uit de slavernij in het land Egypte heeft bevrijd. Door hem te doden, ontdoet u zich van het kwaad onder u.

6-7 Als een familielid of een goede vriend of een zoon, dochter of geliefde vrouw u in het oor fluistert mee te gaan om deze vreemde goden te aanbidden,

8 ga daar dan niet op in en toon geen medelijden; laat die persoon zijn straf niet ontlopen en tracht niet zijn zonde te verdoezelen.

9 Dood hem! Als eerste zult u hem eigenhandig, en later samen met het hele volk, ter dood brengen.

10 Stenig hem totdat hij dood is, omdat hij probeerde u weg te lokken van de HERE, uw God, Die u uit het land Egypte, het slavenhuis, bevrijdde.

11 Dan zal heel Israël van deze gebeurtenis horen en zich hoeden voor zo’n slechtheid.

12-14 Als u ooit hoort dat in één van de steden van Israël een aantal gewetenloze mannen de rest van de inwoners tot afvalligheid heeft gebracht door voor te stellen vreemde goden te dienen, controleer dan eerst de feiten om te zien of het gerucht waar is. Als u ontdekt dat het waar is en dat werkelijk zoiets vreselijks is gebeurd in één van de steden die de HERE u heeft gegeven,

15 gebruik dan al uw wapens tegen die stad en vernietig alle inwoners en ook al het vee.

16 Daarna moet u voor de HERE, uw God, de hele buit in één van de straten opstapelen en samen met de hele stad in brand steken. Die stad zal voor altijd een uitgestorven puinhoop blijven en mag nooit worden herbouwd.

17 Houd niets van de buit achter! Dan zal de HERE Zijn vreselijke toorn bedwingen en genadig voor u zijn. Hij zal u barmhartigheid schenken en u tot een groot volk maken, zoals Hij uw voorouders beloofde.

18 Zo zal de HERE, uw God, u behandelen als u Hem en Zijn geboden die ik u vandaag geef, gehoorzaamt en als u doet wat goed is in Zijn ogen.”

14

Deuteronomium

1 “Omdat u het volk van God bent, mag u zich niet snijden terwille van een dode en ook het haar tussen uw ogen niet afscheren.

2 U bent het speciale eigendom van de HERE, uw God. Hij heeft u uitgekozen als Zijn bezit, uit alle andere volken die op aarde leven.

3-5 U mag geen dieren eten, die ik onrein heb verklaard. Dit zijn de dieren, die u mag eten: de os, het schaap, de geit, het hert, de gazelle, het damhert, de steenbok, de antiloop, de berggeit en het wilde schaap.

6 Elk dier dat geheel gespleten hoeven heeft en bovendien zijn voedsel herkauwt, mag worden gegeten,

7 maar als het dier één van deze beide kenmerken niet heeft, mag u het niet eten. De kameel, de haas en de klipdas mag u daarom niet eten. Zij herkauwen hun voedsel, maar hebben geen gespleten hoeven en zijn dus onrein.

8 Varkens hebben wel gespleten hoeven, maar herkauwen niet; daarom mogen zij niet worden gegeten. U mag zelfs de kadavers van dergelijke dieren niet aanraken.

9 Alleen zeedieren met vinnen en schubben mogen worden gegeten;

10 alle andere soorten zijn onrein.

11 U mag alle vogels eten,

12 behalve de arend, de lammergier, de zeearend,

13 de wouw, de gier,

14 alle soorten kraaien en raven,

15 de struisvogel, de katuil, de meeuw en alle soorten sperwers,

16 de steenuil, de oehoe en de witte uil,

17 pelikaan, de aasgier en de aalscholver,

18 de ooievaar en alle soorten reigers, de hop en de vleermuis.

19-20 Met enkele uitzonderingen (a) zijn alle gevleugelde insekten onrein voor u en mogen niet worden gegeten.

21 Eet niets dat een natuurlijke dood is gestorven. Een buitenlander die bij u woont, mag daarvan echter wel eten. U mag het hem geven of verkopen maar zelf niet eten, want u bent heilig voor de HERE, uw God. Kook een jonge geit niet in de melk van zijn moeder.

22 U moet trouw elk jaar de opbrengst van al uw oogsten door tien delen.

23 Breng een tiende deel naar de HERE, uw God op de plaats die Hij zal kiezen als Zijn heiligdom en eet daar het tiende deel van uw koren, uw jonge wijn, uw olijfolie en het eerstgeborene van de runderen en schapen. Het doel van het geven van de tienden is u te leren God altijd de eerste plaats in uw leven te geven.

24 Als de plaats die de HERE voor Zijn heiligdom kiest, te ver weg is om uw tienden daarheen te kunnen brengen,

25 mag u het tiende deel van uw oogsten en kudden verkopen en het geld naar het heiligdom van de HERE brengen.

26 Als u bij het heiligdom aankomt, mag u het geld gebruiken om er een os, een schaap, wijn of een andere sterke drank voor te kopen. Voor de ogen van de HERE zult u daarmee feest vieren en blij zijn, samen met al uw huisgenoten.

27 Vergeet niet uw inkomsten te delen met de Levieten die bij u wonen, want zij hebben geen eigendom en oogsten zoals u.

28 Elk derde jaar moet u uw tiende gebruiken om in uw omgeving goed te doen.

29 Geef het aan de Levieten, die geen erfdeel onder u hebben of aan vreemdelingen of weduwen en wezen bij u in de omgeving, zodat zij kunnen eten en zich kunnen verzadigen. Dan zal de HERE, uw God, u en uw werk zegenen.”

15

Deuteronomium

1 “Aan het einde van elk zevende jaar moeten alle schulden worden kwijtgescholden.

2 Iedere schuldeiser zal de schuld die een andere Israëliet bij hem heeft, volledig kwijtschelden, want de HERE heeft iedereen van zijn verplichtingen ontslagen.

3 Deze kwijtschelding geldt niet voor buitenlanders, maar wat uw broeder u schuldig is, moet u hem kwijtschelden.

4-5 Niemand zal hierdoor arm worden want, als u dit gebod gehoorzaamt, zal de HERE u rijk zegenen in het land dat Hij u geeft. De enige voorwaarde die de HERE stelt voor Zijn zegen, is dat u zorgvuldig leeft volgens de geboden van de HERE, uw God, die ik u vandaag geef.

6 Hij zal u zegenen zoals Hij heeft beloofd. U zult aan vele volken geld uitlenen, maar zelf zult u nooit iets hoeven te lenen. U zult heersen over vele volken, maar zij zullen niet over u heersen.

7 Als er bij uw aankomst in het land dat de HERE u zal geven, enkele armen onder u zijn, moet u uw hart en hand niet voor hen sluiten;

8 u moet hun net zoveel lenen als zij nodig hebben.

9 Denk erom! Weiger nooit een lening omdat het jaar van kwijtschelding voor de deur staat! Als u weigert te lenen, zal de behoeftige man tot de HERE roepen en dan zal het u worden toegerekend als een zonde.

10 U moet hem lenen wat hij nodig heeft, zonder te klagen! Want de HERE zal u helpen bij alles wat u doet, als u zo aan uw broeder leent.

11 Er zullen altijd arme mensen onder u zijn; daarom is dit gebod noodzakelijk. U moet uw arme broeder vrijgevig tegemoet treden en hem lenen wat hij nodig heeft.

12 Als u een Hebreeuwse slaaf koopt (man of vrouw) moet u hem, nadat hij zes jaar voor u heeft gewerkt, vrijlaten.

13 Stuur hem niet met lege handen weg.

14 Geef hem een royaal afscheidsgeschenk van uw kudde, uw wijnpers en uw olijfpers. Deel met hem datgene waarin de HERE, uw God, u heeft gezegend.

15 Denk eraan dat u zelf slaven bent geweest in het land Egypte en dat de HERE, uw God, u redde! Daarom geef ik u dit gebod.

16 Maar stel dat uw Hebreeuwse slaaf niet weg wil omdat hij van u houdt, zich in uw huis prettig voelt en goed met u kan opschieten,

17 neem dan een priem en steek die tegen de deur door zijn oor. Daarna zal hij voor altijd uw slaaf zijn. Hetzelfde moet u met uw slavinnen doen.

18 Maar als u een slaaf vrijlaat, moet u dat niet met een spijtig gevoel doen; de slaaf heeft u immers in die zes jaar de helft minder gekost dan een gehuurde werkkracht. De HERE, uw God, zal u voorspoed geven in alles wat u doet, omdat u hem hebt vrijgelaten.

19 U moet alle eerstgeboren mannelijke dieren van uw kudden afzonderen voor God. Gebruik de eerstgeborenen van uw ossen niet om het land mee te bewerken en scheer de eerstgeborenen van uw geiten en schapen niet.

20 Nee, u en uw gezin moeten deze dieren elk jaar voor de ogen van de HERE, uw God, in Zijn heiligdom opeten.

21 Als een eerstgeboren dier echter een gebrek heeft, als hij lam of blind is of als er iets anders aan hem mankeert, mag u het niet offeren.

22 Gebruik het dier dan als voedsel voor uw gezin thuis. Iedereen, rein of onrein, mag ervan eten zoals ook iedereen van een gazelle of een hert mag eten.

23 Alleen het bloed mag u niet eten; giet het als water uit op de grond.”

16

Deuteronomium

1 “Vier het Pascha altijd in de eerste maand (a), want dat was de maand waarin de HERE, uw God, u ‘s nachts uit Egypte leidde.

2 Voor de HERE, uw God, zult u dan schapen en runderen offeren op de plaats die Hij Zelf zal aanwijzen en waaraan Hij Zijn naam zal verbinden.

3 Eet het offer met ongezuurd brood. Eet gedurende zeven dagen ongezuurd brood als herinnering aan het brood, dat u in slechte omstandigheden at toen u uit Egypte werd bevrijd. Het herinnert u er altijd aan dat u Egypte zc haastig verliet dat het brood geen tijd had om te rijzen. Zo zult u uw hele leven deze bevrijding uit Egypte herdenken.

4 Zeven dagen lang mag geen spoor van zuurdeeg in uw huis te vinden zijn en niets van het paaslam mag tot de volgende morgen blijven liggen.

5 U mag het Pascha niet thuis eten.

6 Het moet worden gegeten op de plaats die de HERE zal kiezen als Zijn heiligdom. Offer het daar elk jaar op die avond bij het ondergaan van de zon.

7 Kook dan het lam, eet het op en ga pas de volgende morgen naar huis terug.

8 De volgende zes dagen mag u geen gezuurd brood eten. Op de zevende dag moet u een feestelijke bijeenkomst houden ter ere van de HERE, uw God. U mag die dag niet werken.

9 Zeven weken na het begin van de oogst

10 zal een ander feest worden gevierd ter ere van de HERE, uw God: het Wekenfeest. Breng Hem dan een vrijwillig offer dat in verhouding staat tot de zegen die de HERE u heeft gegeven.

11 Het is dan tijd om met uw gezin en huishouden blij te zijn voor de HERE. Vergeet niet de plaatselijke Levieten, vreemdelingen, weduwen en wezen in uw blijdschap te laten delen. Nodig hen uit u te vergezellen naar het feest in het heiligdom van de HERE.

12 Onthoud dat uzelf slaven bent geweest in Egypte, dus vergeet niet dit gebod na te leven.

13 Wanneer aan het eind van het oogstseizoen het koren is gedorst en de wijndruiven zijn geperst, moet u gedurende zeven dagen het Loofhuttenfeest vieren.

14 Samen met uw gezin en uw bedienden zult u dan een blij feest vieren. Vergeet niet de Levieten, vreemdelingen, weduwen en wezen uit uw omgeving bij dit feest te betrekken.

15 Dit feest zal bij het heiligdom worden gehouden op de plaats die de HERE daarvoor zal aanwijzen. Het is een tijd van grote dankbaarheid aan de HERE, omdat Hij u heeft gezegend met een goede oogst en vele andere dingen; daarom zal dit een tijd van grote blijdschap zijn.

16 Iedere man in Israël moet driemaal per jaar voor de HERE in het heiligdom verschijnen bij de volgende feesten: het Feest van de Ongezuurde Broden, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest. Hij mag niet met lege handen naar het heiligdom komen.

17 Hij moet geven wat hij zich kan veroorloven, naarmate de HERE hem heeft gezegend.

18 Stel rechters en ambtenaren aan voor alle steden die de HERE, uw God, u geeft. Zij zullen in alle delen van het land voor de rechtspraak zorgen.

19 Verdraai het recht nooit in het voordeel van een rijke en neem geen geschenken aan. Want geschenken verblinden de ogen van de meest wijze mannen en beïnvloeden hun beslissingen.

20 U moet zich helemaal inzetten voor de rechtvaardigheid. Dat is de enige manier waarop u in het land dat de HERE, uw God, u geeft, kunt blijven leven.

21 Onder geen beding mag u een boom (b) of een beeld naast het altaar van de HERE, uw God, plaatsen. Want de HERE haat dat!”

17

Deuteronomium

1 “Offer nooit een ziek of gebrekkig rund of schaap aan de HERE, uw God. Hij heeft een afkeer van zo’n geschenk.

2-3 Als iemand in één van de dorpen of steden van uw land het verbond met God verbreekt door andere goden, de zon, de maan of de sterren te aanbidden (wat Ik streng verboden heb),

4 controleer dit dan eerst zorgvuldig; als geen twijfel bestaat over de waarheid ervan,

5 zal die man of vrouw buiten de stad worden gebracht en door steniging worden gedood.

6 Breng echter nooit iemand ter dood als er maar één getuige tegen hem is; het moeten er minstens twee of drie zijn.

7 De getuigen zullen de eerste stenen gooien, waarna alle mensen zullen meehelpen het vonnis te voltrekken. Op die manier zult u al het kwaad uit uw midden verwijderen.

8 Als u een zaak wordt voorgelegd, die te moeilijk voor u is (bijvoorbeeld als iemand schuldig is aan moord wanneer niet genoeg bewijs tegen hem bestaat of als inbreuk is gepleegd op iemands rechten) dan moet u met die zaak naar het heiligdom van de HERE, uw God, gaan,

9 naar de priesters en Levieten. De dienstdoende rechter zal over die zaak een uitspraak doen.

10 U moet handelen volgens de rechtspraak die vanuit het heiligdom wordt beoefend. Het vonnis moet nauwkeurig worden uitgevoerd.

11 En de straf die op deze wijze is bepaald, moet volledig worden uitgevoerd.

12 Als de beklaagde de beslissing van de priester of rechter, die door God in dit ambt is aangesteld, niet wil aanvaarden, krijgt hij de doodstraf. Zulke zondaars moeten uit Israël worden verbannen.

13 Als iedereen hoort wat gebeurde met de man die Gods uitspraak durfde tegen te spreken, zal men er wel voor oppassen nog eens een gerechtelijke uitspraak te betwisten.

14 Wanneer u aankomt in het land dat de HERE, uw God, u zal geven en u het hebt veroverd en u bent van mening dat u een koning zou moeten hebben, net als de volken rondom u,

15 zorg er dan voor dat u diegene tot koning uitroept, die de HERE, uw God, zal uitkiezen. Hij moet een Israëliet zijn, geen buitenlander.

16 Let erop dat hij geen omvangrijke paardenstallen bouwt noch zijn dienaren naar Egypte stuurt om daar paarden te halen, want de HERE heeft tegen u gezegd: “Ga nooit meer terug naar Egypte.”

17 Ook mag hij niet teveel vrouwen hebben, anders zou zijn hart zich van de HERE kunnen afkeren. Hij mag ook niet buitensporig rijk zijn.

18 Als hij gekroond is en als koning op de troon zit, moet hij uit het boek dat de Levieten bewaren, een kopie maken van al deze wetten.

19 Hij moet die kopie altijd bij zich hebben en er elke dag in lezen, zijn leven lang. Dan zal hij leren de HERE, zijn God, te respecteren door al Zijn geboden te gehoorzamen en alle daarin gegeven voorschriften uit te voeren.

20 Het regelmatig lezen in Gods wetten zal ervoor zorgen dat hij zich niet boven zijn onderdanen gaat verheffen. Ook zal dat hem ervan weerhouden af te dwalen van Gods wetten, zodat hij en zijn zonen een lange en goede regeringsperiode zullen hebben.”

18

Deuteronomium

1 “Denk eraan dat de priesters en de andere leden van de stam Levi geen grond krijgen zoals de andere stammen. Daarom moeten zij leven van de offers die het volk naar het altaar van de HERE brengt.

2 Zij hebben geen erfelijk bezit nodig, want de HERE is hun erfdeel! Dat heeft Hij hun beloofd.

3 De schouder, de wangen en de maag van elk rund en elk schaap, dat als offer wordt gebracht, moeten aan de priesters worden gegeven.

4 Bovendien ontvangen de priesters hun aandeel van de oogst die u de HERE als dankoffer brengt; het eerste koren, de nieuwe wijn, de olijfolie en de eerste wol van het schaapscheren.

5 Want de HERE, uw God, heeft de stam Levi uit alle stammen gekozen om de HERE van generatie op generatie te dienen.

6-7 Iedere Leviet, waar hij ook leeft in Israël, heeft het recht naar het heiligdom te gaan op de tijd die hij zelf kiest en daar te dienen in de naam van de HERE, net als zijn broeders, de Levieten, die daar geregeld hun werk doen.

8 Zijn deel van de offers zal hem als een recht worden gegeven, niet alleen als hij het nodig heeft.

9 Wanneer u in het beloofde land aankomt, moet u ervoor oppassen dat u niets overneemt van de vreselijke gewoonten van de volken die daar nu leven.

10 Laat niemand van u zijn kind aanbieden als brandoffer aan de heidense goden of zich bezighouden met tovenarij. Hij mag geen boze geesten om hulp vragen, noch een waarzegger zijn.

11 Hij mag geen slangen bezweren, medium of tovenaar zijn of de geesten van de doden oproepen.

12 De HERE heeft een diepe afkeer van ieder, die dit soort dingen doet. Daarom zal de HERE, uw God, de volken die zich met deze zaken bezighouden, uit het land verdrijven.

13 U moet een oprecht leven leiden voor de HERE, uw God.

14 De volken, wier plaats u gaat innemen, houden zich allemaal bezig met zaken als tovenarij en waarzeggerij. Maar de HERE, uw God, zal niet toestaan dat u dat ook doet.

15 De HERE zal een profeet in uw midden laten opstaan, iemand zoals ik. U moet naar hem luisteren en hem gehoorzamen.

16 U hebt God zelf daarom gesmeekt bij de berg Horeb. Daar aan de voet van de berg smeekte u dat u nooit meer zou hoeven luisteren naar de stem van God of het vuur op de berg zou hoeven zien, omdat u anders bang was om te sterven.

17 “Goed,” zei de HERE tegen mij, “Ik zal doen wat zij Mij hebben gevraagd.

18 Uit het midden van uw broeders zal een profeet opstaan zoals u. Ik zal mijn woorden in zijn mond leggen en hij zal zeggen wat Ik hem opdraag.

19 Ik zal rekenschap vragen van de man, die niet gelooft wat hij namens Mij zegt.

20 Maar iedere profeet die zegt dat hij namens Mij spreekt, maar dat niet doet of die zegt een boodschap van andere goden te brengen, moet sterven.”

21 Als u zich afvraagt: “Hoe kunnen wij er achter komen of die boodschap nu wel of niet van de HERE afkomstig is?”,

22 is dit het antwoord: Als zijn profetie niet uitkomt, heeft de HERE hem zijn boodschap niet gegeven; hij heeft hem zelf verzonnen. Van zo iemand hebt u niets te vrezen.”

19

Deuteronomium

1 “Wanneer de HERE, uw God, de volken heeft vernietigd, wier plaats u zult innemen en u in hun steden en huizen woont,

2-3 moet u drie steden aanwijzen als vrijsteden. Zo kan iemand die onopzettelijk een ander heeft gedood, zichzelf in veiligheid brengen. Verdeel het land in drie districten, met in elk district een vrijstad. Zorg ervoor dat de wegen naar die steden in goede staat verkeren.

4 Ik noem u een voorbeeld van iemand die zijn naaste per ongeluk doodt, dus niet met voorbedachten rade, en die dan naar één van deze steden kan vluchten.

5 Als iemand met zijn buurman het bos in gaat om hout te hakken en het blad van de bijl schiet van de steel en doodt de buurman, kan hij naar één van de vrijsteden vluchten. Hij zal daar veilig zijn

6-7 voor eventuele wrekers van de dode. De drie vrijsteden moeten verspreid liggen, zodat er altijd één in de buurt ligt. Anders zou de wreker de onschuldige dader kunnen inhalen en hem doden, zonder dat die de doodstraf heeft verdiend omdat hij zijn buurman niet met opzet heeft gedood.

8 Als de HERE uw land vergroot, zoals Hij uw voorouders heeft beloofd, en Hij u al het land geeft dat Hij heeft beloofd

9 of Hij dat zal doen, hangt af van uw gehoorzaamheid aan deze geboden die eisen dat u de HERE, uw God, zult liefhebben en op Zijn wegen zult wandelen, dan moet u daar drie extra vrijsteden aan toevoegen.

10 Zo zult u voorkomen dat in uw land onschuldigen worden gedood en zult u niet verantwoordelijk worden gesteld voor onrechtvaardig bloedvergieten.

11 Maar als iemand zijn naaste haat en hem vanuit een hinderlaag bespringt en vermoordt en daarna naar één van de vrijsteden vlucht,

12 dan zullen de leiders van zijn woonplaats hem daar laten ophalen en hem overleveren aan de wreker van de dode, zodat die hem kan doden.

13 Heb geen medelijden met zo iemand! Verwijder alle moordenaars uit Israël en het zal u goed gaan.

14 Als u aankomt in het land dat de HERE, uw God, u geeft, steel dan geen land van uw buurman door stiekem de grenspalen te verplaatsen, die zijn voorouders volgens hun rechtmatig erfdeel hebben geplaatst.

15 Veroordeel niemand op grond van de uitspraak van slechts één getuige. Er moeten minstens twee of drie getuigen zijn.

16 Als iemand een vals getuigenis aflegt en zegt dat hij iemand anders iets strafbaars zag doen terwijl dat niet waar is,

17 moeten beide mannen voor de priesters en rechters worden gebracht, die op dat moment dienst doen voor de HERE.

18 Zij moeten zorgvuldig worden ondervraagd en als blijkt dat de getuige liegt,

19 zal zijn straf dezelfde zijn als die hij de andere man toewenste. Op die manier zult u het kwaad uit uw midden verwijderen.

20 Degenen die ervan horen, zullen er dan wel voor waken leugens te vertellen als zij moeten getuigen.

21 U mag geen medelijden hebben met een valse getuige. Hierbij geldt: Leven om leven, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet.”

20

Deuteronomium

1 “Als u optrekt tegen een leger dat groter en sterker is dan het uwe, met veel meer paarden en strijdwagens, wees dan niet bang. De HERE, uw God, is bij u; dezelfde God, Die u veilig uit Egypte wegleidde.

2 Voordat u de strijd aanbindt, zal een priester voor het volk gaan staan en zeggen:

3 “Luister naar mij, mannen van Israël! Wees niet bang als u vandaag ten strijde trekt.

4 Want de HERE, uw God, gaat met u mee! Hij zal tegen uw vijanden vechten en u de overwinning geven!”

5 Dan zullen de legeraanvoerders de mannen op de volgende manier toespreken: “Wie van u heeft een nieuw huis gebouwd en het nog niet in gebruik genomen? Laat die teruggaan naar huis! U zou in de strijd kunnen omkomen en dan zou iemand anders uw huis in gebruik nemen.

6 Heeft iemand een wijngaard geplant en nog geen enkele druif ervan gegeten? Als dat zo is, ga dan terug naar huis! U zou in de strijd kunnen sterven en iemand anders zou uw druiven opeten.

7 Is iemand kort geleden verloofd? Vooruit, ga terug naar huis en trouw eerst! Want u zou in de strijd kunnen sterven en iemand anders zou met uw verloofde trouwen.

8 En verder, is iemand bang? Als u dat bent, ga dan naar huis, voordat u ook anderen bang maakt!”

9 Na deze woorden te hebben gesproken, zal de legeraanvoerder zijn onderaanvoerders aanwijzen.

10 Wanneer u de stad waartegen u gaat vechten nadert, stuur dan eerst boodschappers vooruit om de inwoners vrede aan te bieden.

11 Als zij dat aanbod aannemen en de stadspoorten voor u openen, zullen alle inwoners uw dienaren worden en u belasting betalen.

12 Maar als zij de vrede weigeren, moet u de stad belegeren.

13 Als de HERE, uw God, de stad aan u heeft gegeven, dood dan iedere mannelijke inwoner;

14 de vrouwen, kinderen, het vee en de buit mag u voor uzelf houden.

15 Deze aanwijzingen gelden alleen voor steden in het buitenland, niet voor de steden die in het beloofde land liggen.

16 Want in die steden mag u niemand sparen; vernietig alle leven.

17 U moet de Hethieten, Amorieten, Kanaänieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten volledig vernietigen. Dit is het gebod van de HERE, uw God.

18 Dit gebod moet voorkomen dat deze volken u verleiden tot het aanbidden van hun afgoden en het meedoen aan hun gruwelijke gebruiken. Op die manier zou u zwaar zondigen tegen de HERE, uw God.

19 Als u een stad belegert, verwoest dan niet de fruitbomen. Eet zoveel fruit als u wilt, maar hak de bomen niet om. Zij zijn immers geen vijanden die moeten worden gedood.

20 Alleen bomen die geen voedsel leveren, mag u omhakken. Gebruik deze voor ladders, torens en stormrammen voor de belegering.”

21

Deuteronomium

1 “Als (eenmaal aangekomen in het beloofde land) ergens in het veld een vermoorde man wordt gevonden en niemand heeft de moordenaar gezien,

2 moeten de leiders en rechters bepalen welke stad het dichtst bij de plek van de misdaad ligt.

3 Daarna zullen de leiders van die stad een jonge koe nemen, die nog nooit een juk heeft gedragen en haar naar een dal brengen waar stromend water is.

4 Een dal dat niet is geploegd of ingezaaid. In dat dal moeten zij de koe de nek breken.

5 Daarna zullen de priesters erbij komen, want de HERE, uw God, heeft hen gekozen om Hem te dienen, Zijn zegeningen uit te spreken en te oordelen over rechtzaken en straffen.

6 De leiders van de stad zullen vervolgens hun handen wassen boven de jonge koe

7 en zeggen: “Onze handen hebben dit bloed niet vergoten, noch hebben wij met onze ogen de misdaad zien gebeuren.

8 Och HERE, vergeef Uw volk Israël dat U hebt verlost. Beschuldig het niet van de moord op een onschuldige man.”

9 Zo zult u de schuld uit uw midden verwijderen door deze aanwijzingen van de HERE uit te voeren.

10 Als u oorlog voert en de HERE, uw God, geeft de vijand aan u over

11 en u ziet onder de gevangenen een mooie vrouw, die u wel als vrouw zou willen hebben,

12 neem haar dan mee naar huis. Daar moet zij haar hoofdhaar afscheren, haar nagels knippen

13 en andere kleren aantrekken. De kleren die zij aanhad toen zij gevangen werd genomen, moet zij uittrekken. Een volle maand zal zij daarna in uw huis rouwen om haar vader en moeder. Daarna mag u met haar slapen, zodat zij uw vrouw wordt.

14 Als zij u echter niet bevalt, moet u haar vrijlaten; u mag haar niet behandelen of verkopen als een slaaf, want u hebt haar vernederd.

15 Als een man twee vrouwen heeft, van wie hij de ene liefheeft en de ander haat, en beiden hebben hem kinderen gegeven en de vrouw die hij haat is de moeder van zijn oudste zoon,

16 dan mag hij zijn jongste zoon (de zoon van de vrouw van wie hij houdt) niet tot stamhouder maken.

17 Hij moet zijn oudste zoon erkennen als stamhouder en hem een dubbel erfdeel geven. Die is immers als eerste geboren en heeft dus ook de rechten van de eerstgeboren zoon, ook al is hij de zoon van de gehate vrouw.

18 Als een man een koppige en opstandige zoon heeft, die ondanks strafmaatregelen weigert zijn ouders te gehoorzamen,

19 moeten zijn ouders hem bij de leiders van de stad brengen en zeggen:

20 “Deze zoon van ons is koppig en opstandig. Hij wil ons niet gehoorzamen; hij gooit met geld en drinkt teveel!”

21 Dan zullen de mannen van zijn stad hem door steniging ter dood brengen. Op die manier moet u dit kwaad uit uw midden verwijderen en heel Israël zal horen wat is gebeurd en diep ontzag hebben voor de HERE.

22 Als een man een misdaad heeft gepleegd, waarop de doodstraf staat, ter dood is gebracht en opgehangen,

23 mag zijn lichaam daar niet de hele nacht blijven hangen. U moet hem nog diezelfde dag begraven, want iemand die aan een boom is opgehangen, is door God vervloekt. U mag het land dat de HERE, uw God, u als erfdeel heeft gegeven, niet verontreinigen.”

22

Deuteronomium

1 “Als u ziet dat een os of een schaap van iemand verdwaalt, doe dan niet alsof u het niet ziet; breng het dier terug naar zijn eigenaar.

2 Als u niet weet wie de eigenaar is, neem het dan mee naar uw eigen huis en houd het daar tot de eigenaar het dier komt zoeken en geef het hem dan terug.

3 Hetzelfde geldt voor ezels, kleding of iets anders dat u vindt. Bewaar het voor de eigenaar en onttrek u niet aan uw verantwoordelijkheid.

4 Als u iemand bezig ziet een os of een ezel overeind te krijgen, nadat het dier is gaan liggen, kijk dan niet de andere kant op. Ga erheen en help hem.

5 Een vrouw mag geen mannenkleren dragen en een man geen vrouwenkleren. Dat is iets gruwelijks in de ogen van de HERE, uw God.

6 Als u een vogelnest op de grond ziet liggen of u ziet er één in een boom en er zitten jonge vogels of eieren in, waar de moeder in het nest op zit, haal dan niet de moeder en haar jongen weg.

7 Laat haar gaan en neem alleen de jongen. De HERE zal u daarvoor zegenen.

8 Als u een nieuw huis bouwt, moet u een borstwering rond het platte dak maken om te voorkomen dat iemand eraf valt en u zo de schuld over uw huis brengt.

9 Zaai geen andere gewassen tussen de planten in uw wijngaard. Als u dat wel doet, zullen de gewassen en de druiven door de priesters in beslag worden genomen.

10 Ploeg niet met een os en een ezel in hetzelfde tuig.

11 Draag geen kleren die van twee soorten stof zijn gemaakt; wol en linnen bijvoorbeeld.

12 U moet franjes maken aan de vier hoeken van de mantel die u draagt.

13-14 Als een man met een meisje trouwt en (na met haar te hebben geslapen) haar een slechte naam bezorgt door haar te beschuldigen van eerder sexueel contact met een man, door te zeggen: “Zij was geen maagd toen ik met haar trouwde’,

15 zullen haar ouders het bewijs van haar maagdelijkheid bij de stadsrechters brengen.

16 Haar vader zal tegen hen zeggen: “Ik gaf mijn dochter als vrouw aan deze man en omdat hij haar haat, brengt hij haar nu in opspraak.

17-19 Hij beschuldigt haar van schaamteloze dingen. Hij zegt dat zij geen maagd was toen zij met hem trouwde. Maar hier is het bewijs dat zij dat wel was.” Zij zullen het kleed dan voor de leiders van de stad uitspreiden. Daarop zullen de rechters de man laten geselen en hem veroordelen tot een boete van 550 gram zilver, die hij aan de vader van het meisje moet betalen omdat hij een maagd uit het volk van Israël vals heeft beschuldigd. Zij zal zijn vrouw blijven en hij mag nooit van haar scheiden.

20 Maar als de beschuldigingen van de man terecht waren en zij inderdaad geen maagd was,

21 moeten de mannen van de stad haar naar de deur van haar vaders huis brengen en haar daar stenigen. Zij is immers schuldig aan een schandelijke daad in Israël door in het huis van haar vader gemeenschap met een man te hebben gehad. Een dergelijk kwaad moet uit uw midden worden verwijderd.

22 Als een man wordt betrapt op overspel met een getrouwde vrouw, moeten hij en de vrouw worden gedood; op die manier zal het kwaad uit Israël worden verwijderd.

23-24 Als een verloofd meisje binnen de muren van een stad door een man wordt verleid en zij gaat met hem naar bed, moeten zij en de man die haar heeft verleid buiten de stadsmuren worden gestenigd; het meisje omdat zij niet om hulp heeft geschreeuwd en de man omdat hij de maagdelijkheid van iemands verloofde heeft geschonden. Zo zult u het kwaad uit uw midden verwijderen.

25-27 Maar als die daad buiten op het land plaatsheeft, moet alleen de man sterven. Het meisje is even onschuldig als het slachtoffer van een moord. Want er moet worden aangenomen dat zij heeft geschreeuwd, maar dat er niemand was die haar daar kon horen en haar te hulp kon komen.

28-29 Als een man een meisje verkracht dat niet verloofd is en hij wordt op heterdaad betrapt, dan moet hij de vader van het meisje 275 gram zilver als smartegeld betalen en met haar trouwen; hij mag nooit van haar scheiden.

30 Een man mag geen gemeenschap hebben met de weduwe van zijn vader (a), want zij behoorde toe aan zijn vader.”

23

Deuteronomium

1 “Als de testikels van een man zijn beschadigd of als zijn mannelijk lid is afgesneden, mag hij de eredienst van de HERE niet bijwonen.

2 Een bastaard mag eveneens de eredienst niet bijwonen en gedurende tien generaties mogen zijn nakomelingen dat ook niet.

3 Geen enkele Ammoniet of Moabiet mag ooit aanwezig zijn bij de eredienst, zelfs niet na de tiende generatie.

4 De reden voor dit verbod is dat deze volken u niet verwelkomden met voedsel en water, toen u vanuit Egypte hier aankwam; integendeel, zij huurden Bileam, de zoon van Beor uit Mesopotamië, om u te vervloeken.

5 Maar de HERE, uw God, heeft niet naar Bileam geluisterd; integendeel, Hij veranderde de vloek voor u in een zegen omdat de HERE, uw God, van u houdt.

6 U mag, zolang u leeft, nooit proberen de Ammonieten of Moabieten op welke manier dan ook te helpen.

7 Maar kijk niet neer op de Edomieten en de Egyptenaren; de Edomieten zijn immers uw broeders en u hebt lange tijd onder de Egyptenaren geleefd.

8 De achterkleinkinderen van de Egyptenaren en Edomieten, die bij u wonen, mogen het heiligdom van de HERE wel betreden.

9-10 Als u in oorlog bent, moeten de mannen in het kamp het kwaad uit de weg gaan. Iedere man die ‘s nachts onrein wordt door een zaadlozing, moet het kamp verlaten

11 en buiten blijven tot de avond; daarna moet hij zich baden en bij zonsondergang weer terugkeren in het kamp.

12 Het toiletgebied moet buiten het kamp liggen.

13 Iedere man moet een schepje in zijn uitrusting hebben. Als hij zijn behoefte doet, moet hij een kuil graven en de uitwerpselen met aarde bedekken.

14 Het kamp moet heilig zijn, want de HERE, uw God, is bij u om u te beschermen en ervoor te zorgen dat uw vijanden het onderspit delven; de HERE wil niets onbehoorlijks bij u zien, anders keert Hij Zich tegen u.

15-16 Als een slaaf bij zijn meester wegvlucht, moet u hem niet dwingen terug te keren; laat hem bij u wonen in de stad die hij zelf uitkiest. Val hem niet lastig.

17-18 Prostituées zijn niet toegestaan in Israël, mannelijke noch vrouwelijke. U mag de HERE, uw God, geen offer brengen van de verdiensten van een prostituée of een schandknaap, want beiden zijn gruwelijk in de ogen van de HERE, uw God.

19 Vraag geen rente over een lening aan een broeder, een Israëliet, of het nu in de vorm van geld, voedsel of iets anders is.

20 Van een buitenlander mag u wel rente vragen, maar niet van een Israëliet. Want als u rente vraagt van een broeder, zal de HERE, uw God, u niet zegenen bij alles wat u doet, wanneer u in het beloofde land aankomt.

21 Als u de HERE, uw God, een belofte doet, maak uw toezeggingen dan zo snel mogelijk waar, want anders zal Hij u ter verantwoording roepen. Het is een zonde als u uw toezegging niet gestand doet.

22 Het is natuurlijk geen zonde als u de HERE geen beloften hebt gedaan.

23 Maar als u eenmaal een belofte hebt gedaan, zorg dan dat u uw woord nakomt, want het was uw eigen vrije keus en u hebt het de HERE, uw God, gezworen.

24 Van de druiven uit andermans wijngaard mag u net zoveel eten als u lust, maar neem geen druiven mee in een mand of iets dergelijks.

25 Hetzelfde geldt voor andermans koren; u mag met uw hand aren plukken, maar gebruik geen sikkel.”

24

Deuteronomium

1 “Als een vrouw haar man totaal niet bevalt en er is volgens hem iets schandelijks op haar aan te merken, mag hij een brief schrijven waarin hij verklaart dat hij van haar scheidt; hij geeft haar die brief en mag haar dan wegsturen.

2 Als zij vervolgens hertrouwt

3 en haar tweede man ook van haar scheidt of sterft,

4 mag haar eerste man niet opnieuw met haar trouwen, want zij is onrein geworden; dit is een gruwelijk iets in Gods ogen en het zou schuld brengen over het land dat de HERE, uw God, u geeft.

5 Een pasgetrouwd man mag niet meteen in het leger worden ingelijfd, noch met speciale verantwoordelijkheden worden belast; een jaar lang moet hij rustig thuis kunnen blijven, gelukkig met zijn vrouw.

6 Het is verboden een handmolen of een bovenste molensteen als onderpand te nemen, want het is een stuk gereedschap waarmee de eigenaar in zijn levensonderhoud moet voorzien.

7 Als iemand een broeder, een Israëliet, ontvoert en hem als een slaaf behandelt of verkoopt, moet de ontvoerder sterven om zo het kwaad uit uw midden te verwijderen.

8 Zorg ervoor dat u de aanwijzingen van de priester bij een geval van melaatsheid opvolgt, want ik heb hem richtlijnen gegeven die u tot op de letter moet gehoorzamen:

9 denk aan wat de HERE, uw God, met Mirjam deed toen u uit Egypte kwam.

10 Als u een vordering op iemand hebt, mag u zijn huis niet zomaar binnengaan om een onderpand te halen.

11 U moet buiten blijven staan! Hij zal wel naar buiten komen met wat hij u schuldig is.

12-13 Als de man arm is en u zijn mantel als onderpand geeft, slaap er dan niet in. Breng de mantel bij zonsondergang terug, zodat hij erin kan slapen en hij zal u daarvoor zegenen; de HERE, uw God, zal u dat als gerechtigheid aanrekenen.

14-15 Behandel een arme, gehuurde werkkracht niet hard, of het nu een Israëliet is of een buitenlander, die bij u woont. Betaal hem elke dag voor zonsondergang zijn loon, want hij is arm en heeft het geld gelijk nodig. Als u dat niet doet, zou hij tot de HERE kunnen roepen tegen u en het zou u als een zonde worden aangerekend.

16 Vaders mogen niet ter dood worden gebracht voor de zonden van hun zonen en zonen niet voor de zonden van hun vaders; iedere schuldige zal voor zijn eigen zonde ter dood worden gebracht.

17 U moet rechtvaardig zijn tegenover vreemdelingen en wezen. U mag nooit de mantel van een weduwe accepteren als onderpand voor haar schuld.

18 Onthoud altijd dat u slaven was in Egypte en dat de HERE, uw God, u redde; daarom heb ik u dit gebod gegeven.

19 Als u in de oogsttijd een schoof van het veld vergeet te halen, ga dan niet terug om hem te halen. Laat hem achter voor de vreemdelingen, wezen en weduwen; dan zal de HERE, uw God, u zegenen en voorspoed geven bij alles wat u doet.

20 Als u de olijven van uw olijfbomen slaat, zoek de takken dan niet nog een keer na; laat het overblijfsel hangen voor de vreemdelingen, wezen en weduwen.

21 Hetzelfde geldt voor de druiven in uw wijngaard; zoek na het plukken de planten niet nog eens na, maar laat het overblijfsel achter voor hen die het nodig hebben.

22 Onthoud dat u slaven was in het land Egypte; daarom geef ik u dit gebod.”

25

Deuteronomium

1 “Als twee mensen het oneens worden over iets en zij leggen hun zaak aan de rechter voor en vragen hem om een uitspraak, moet de rechter eerlijk vaststellen wie schuldig is en wie niet.

2-3 Als een man schuldig is aan een misdaad en de straf is geseling, dan zal de rechter hem bevelen te gaan liggen en in het bijzijn van de rechter zal hij maximaal veertig slagen krijgen, afhankelijk van de ernst van zijn misdaad. Maar er mogen niet meer dan veertig slagen worden gegeven, anders zou de straf onnodig wreed zijn en zou uw broeder voor uw ogen worden vernederd.

4 U mag een os geen muilband omdoen, terwijl hij uw koren dorst.

5 Als twee broers bij elkaar wonen en de een sterft zonder een zoon te hebben gehad, mag zijn weduwe niet buiten de familie trouwen; integendeel, de broer van haar man moet met haar trouwen en ook met haar slapen.

6 De eerste zoon die zij van hem krijgt, zal gelden als zoon van de overleden broer, zodat diens naam in Israël niet verloren gaat.

7 Maar als de broer van de overleden man weigert zijn plicht te doen en niet met de weduwe wil trouwen, zal zij naar de leiders van de stad gaan en zeggen: “De broer van mijn man weigert de naam van zijn broer te laten voortbestaan; hij weigert zijn plicht na te komen en met mij te trouwen.”

8 De leiders van de stad moeten hem bij zich roepen en het met hem bespreken. Als hij dan nog blijft weigeren,

9 zal de weduwe in het bijzijn van de leiders naar hem toe lopen, zijn sandaal van zijn voet trekken en hem in het gezicht spuwen. Daarna zal zij zeggen: “Dit gebeurt met een man die weigert het huis van zijn broer op te bouwen.”

10 Vanaf die tijd zal zijn huis ‘het huis van de man met de blote voet’ worden genoemd.

11 Als twee mannen aan het vechten zijn en de vrouw van de ene probeert haar man te helpen door de andere man bij zijn testikels te grijpen,

12 zal haar hand zonder medelijden worden afgehakt.

13-15 Wanneer u zaken doet, moet u altijd betrouwbare maten en gewichten gebruiken, zodat u een lang en goed leven zult hebben in het land dat de HERE, uw God, u geeft.

16 Allen die bedrog plegen met valse maten en gewichten, zijn verachtelijk in de ogen van de HERE, uw God.

17 Vergeet nooit wat de Amalekieten u aandeden toen u hier aankwam vanuit Egypte.

18 Zij voerden oorlog tegen u en vielen de zwaksten in uw achterhoede aan zonder enig ontzag voor God.

19 Wanneer de HERE, uw God, u in het beloofde land rust heeft gegeven en uw naburige vijanden heeft afgeslagen, moet u de Amalekieten zo totaal vernietigen dat het lijkt alsof hun naam nooit op aarde heeft bestaan. Vergeet niet dat te doen!”

26

Deuteronomium

1 “Wanneer u aankomt in het land, het hebt veroverd en erin woont,

2-3 moet u in het heiligdom de eerste jaarlijkse opbrengsten van uw oogst aan de HERE aanbieden. Breng het mee in een mand, geef het aan de dienstdoende priester en zeg: “Dit geschenk is mijn plechtige verklaring dat de HERE, mijn God, mij in het land heeft gebracht dat Hij mijn voorouders heeft beloofd.”

4 De priester zal de mand dan uit uw hand nemen en die voor het altaar neerzetten.

5 Dan zult u staande voor de HERE, uw God, zeggen: “Mijn voorouders waren zwervende Arameeërs, die als vreemdelingen naar Egypte trokken. Zij waren met weinig, maar groeiden in Egypte uit tot een sterk en machtig volk.

6-7 De Egyptenaren behandelden ons erg slecht en wij riepen tot de HERE God. Hij hoorde ons en zag ons lijden, onze moeilijkheden en de onderdrukking die wij ondergingen.

8 Met machtige wonderen en een sterke hand leidde Hij ons toen uit Egypte. Hij deed grote en geweldige wonderen voor de ogen van de Egyptenaren.

9 Hij heeft ons naar deze plaats gebracht en ons dit land gegeven, dat overvloeit van melk en honing.

10 Kijk, HERE, ik breng U nu de eerste opbrengsten van de grond die U mij hebt gegeven!” Zet de opbrengst dan neer voor de HERE, uw God, en aanbid Hem.

11 Verheug u daarna over al het goede dat Hij u heeft gegeven. Vier feest met uw gezin en met alle Levieten en vreemdelingen die bij u wonen.

12 Het derde jaar is het jaar van de tienden. In dat jaar moet u al uw tienden aan de Levieten, vreemdelingen, wezen en weduwen geven, zodat zij meer dan genoeg kunnen eten.

13 Dan zult u voor de HERE, uw God, verklaren: “Ik heb al mijn tienden aan de Levieten, vreemdelingen, wezen en weduwen gegeven, zoals U mij hebt opgedragen. Ik heb geen van Uw geboden geschonden of vergeten.

14 Ik heb de tienden niet aangeraakt toen ik onrein was (tijdens de rouwperiode bijvoorbeeld) en ik heb niets ervan aan de doden geofferd. Ik heb de HERE, mijn God, gehoorzaamd en alles gedaan wat U mij hebt opgedragen.

15 Kijk neer vanuit Uw heilig huis in de hemelen en zegen Uw volk Israël en het land dat U ons hebt gegeven, zoals U onze voorouders hebt beloofd; een land, dat overvloeit van melk en honing!”

16 U moet met uw hele hart de geboden en inzettingen die de HERE, uw God, u vandaag geeft, gehoorzamen.

17 U hebt vandaag verklaard dat Hij uw God is; u hebt beloofd Zijn wetten en voorschriften te gehoorzamen en naar Zijn stem te luisteren.

18 En de HERE heeft vandaag verklaard dat u Zijn eigen volk bent, zoals Hij heeft beloofd en dat u al Zijn geboden moet gehoorzamen.

19 Als u dat doet, zal Hij u groter maken dan welk ander volk ook en u verheffen tot een lof, een naam en een sieraad. Dan zult u een heilig volk zijn voor de HERE, uw God, zoals Hij dat van u verlangt.”

27

Deuteronomium

1 Toen gaven Mozes en de leiders van Israël het volk de volgende instructies:

2-4 “Wanneer u de Jordaan oversteekt en het land binnentrekt dat de HERE, uw God, u geeft, neem dan grote stenen uit de rivierbedding mee naar de overkant. Bestrijk de stenen met kalk en schrijf de wetten van God in de kalk. Zo zult u aankomen in het land dat overvloeit van melk en honing, zoals de HERE, uw God, dat uw voorouders heeft beloofd. Wanneer de overtocht is voltooid, moet u die stenen op de berg Ebal als een monument oprichten. Die stenen moet u met kalk bestrijken.

5-6 Bouw daar ook een altaar voor de HERE, uw God. Gebruik onbewerkte stenen en offer op dat altaar brandoffers aan de HERE, uw God.

7-8 Breng ook vrede-offers op het altaar, eet daarvan en vier daar een blij feest voor de HERE, uw God. Schrijf al deze wetten duidelijk leesbaar op het monument.”

9-10 Mozes en de Levitische priesters richtten het woord tot heel Israël: “Israël, luister! Vandaag bent u het volk van de HERE, uw God geworden. Daarom moet u vandaag beginnen alle geboden die ik u heb gegeven, te gehoorzamen.”

11 Mozes gebood het volk het volgende:

12 “Als u oversteekt naar het beloofde land, zullen de stammen van Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Jozef en Benjamin op de berg Gerizim staan om vanaf dat punt een zegen uit te spreken.

13 De stammen van Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali zullen op de berg Ebal staan om vandaar af een vloek uit te spreken.

14 Dan zullen de Levieten, die tussen hen in staan met luide stem tegen heel Israël zeggen:

15 “Vervloekt is de man die een beeld maakt en aanbidt, zelfs in het geheim, of het nu gemaakt is van steen, hout of gegoten metaal; want de HERE haat deze zelfgemaakte goden.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

16 “Vervloekt is hij die zijn vader en moeder veracht.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

17 “Vervloekt is hij die de grens tussen zijn land en dat van zijn buurman verlegt.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

18 “Vervloekt is hij die misbruik maakt van een blinde man.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

19 “Vervloekt is hij die onrechtvaardig is tegenover de vreemdeling, de wees en de weduwe.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

20 “Vervloekt is hij die overspel pleegt met één van de vrouwen van zijn vader, want zij is het eigendom van zijn vader.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

21 “Vervloekt is hij die sexuele omgang heeft met een dier.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

22 “Vervloekt is hij die sexuele omgang heeft met zijn zuster, of het nu zijn volle zuster of zijn halfzuster is.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

23 “Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met zijn schoonmoeder (die weduwe is).” (a) En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

24 “Vervloekt is hij die in het geheim iemand doodt.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

25 “Vervloekt is hij die een geschenk aanneemt om een onschuldige te doden.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

26 “Vervloekt is hij die deze wetten niet nauwgezet gehoorzaamt.” En het hele volk zal antwoorden: “Amen.”

28

Deuteronomium

1 “Als u deze geboden en wetten van de HERE, uw God, die ik u vandaag bekend maak, volledig gehoorzaamt, zal Hij u boven alle volken van de aarde verheffen.

2-6 Dit zijn de zegeningen die over u zullen komen, als u luistert naar de stem van de HERE uw God: Gezegend zult u zijn in de stad en in het veld; U zult gezegend zijn met veel kinderen, grote oogsten, grote kudden van kleinvee en rundvee, met fruit en brood. U zult gezegend zijn waar u binnenkomt en waar u naar buiten gaat.

7 De HERE zal uw vijanden voor u verslaan; zij zullen samen tegen u optrekken, maar nog voor de strijd begint, zullen zij in zeven richtingen uiteen worden gejaagd.

8 De HERE zal u zegenen met goede oogsten en gezond vee en u voorspoed geven bij alles wat u doet, wanneer u aankomt in het land dat de HERE uw God u geeft.

9 Hij zal u veranderen in een heilig volk dat Hem is toegewijd; dit heeft Hij met een eed beloofd als u Hem gehoorzaamt en Zijn spoor houdt.

10 Alle mensen op aarde zullen zien dat u de HERE toebehoort en zij zullen ontzag voor u hebben.

11 De HERE zal u een overvloed van goede dingen geven in het land, precies zoals Hij heeft beloofd: veel kinderen, veel vee en grote oogsten.

12 Hij zal Zijn rijke schatkamer van regen in de hemelen voor u openen om u elk seizoen goede oogsten te geven. Hij zal alles zegenen wat u doet; u zult aan vele volken lenen, maar u zult niet van hen hoeven te lenen.

13 Als u alleen maar luistert en gehoorzaamt aan de geboden van de HERE uw God, die ik u vandaag geef, zult u in alles vooraan gaan en niet achteraan komen en zal uw weg altijd omhoog voeren.

14 Maar al deze zegeningen krijgt u alleen als u niet afwijkt van de wetten die ik u heb gegeven, noch naar rechts, noch naar links en ook mag u nooit andere goden aanbidden.

15-19 Als u niet naar de HERE uw God luistert en deze wetten die ik u vandaag geef, niet wilt gehoorzamen, zullen al deze vervloekingen over u komen: U zult vervloekt zijn in de stad en in het veld; vervloekt zal uw fruit en brood zijn; u zult de vloek dragen van een onvruchtbare moederschoot; uw oogsten zullen vervloekt zijn en er zal een vloek rusten op de vruchtbaarheid van uw vee en kudden; vervloekt zult u zijn waar u binnenkomt en waar u naar buiten gaat.

20 Want de HERE Zelf zal Zijn vloek over u laten komen. U zult in verwarring raken en alles wat u onderneemt zal mislukken, totdat u uiteindelijk bent vernietigd, omdat u hebt gezondigd door Hem te verlaten.

21 Hij zal ziektes onder u sturen, die u zullen uitroeien in het land dat u op het punt staat binnen te trekken en in bezit te nemen.

22 Hij zal u straffen met tuberculose, koorts en infecties. Er zal een hittegolf komen en uw oogsten op het veld zullen door droogte worden vernietigd. Al deze plagen zullen aanhouden tot u omkomt.

23 De hemel boven u zal zo strak zijn als koper en de aarde zo hard als ijzer.

24 De HERE zal het stof en zand laten regenen en de stofstormen zullen u vanuit de hemelen vernietigen.

25 De HERE zal u als een verslagene uitleveren aan uw vijanden. Als een geordend leger zult u de vijand tegemoet gaan, maar als u de vijand bent genaderd, zult u alle kanten uitvluchten. U zult van het ene land naar het andere over de aarde rondzwerven zonder rust te vinden.

26 De vogels en de wilde dieren zullen uw lijken eten en er zal niemand zijn om hen weg te jagen.

27-28 De HERE zal u treffen met Egyptische zweren, gezwellen, schurft en jeuk en tegen geen van die ziekten zal een medicijn bestaan. Hij zal waanzin, blindheid en paniek onder u sturen.

29 Bij klaarlichte dag zult u rondtasten als een blinde in het donker. U zult tegenslag hebben bij alles wat u doet. U zult voortdurend in verdrukking leven en worden beroofd en niemand zal u kunnen redden.

30 Iemand anders zal met uw verloofde trouwen; iemand anders zal in het huis wonen dat u bouwde en iemand anders zal de druiven eten van de wijngaard die u plantte.

31 Uw runderen zullen voor uw ogen worden geslacht, maar u zult zelfs geen klein stukje van het vlees krijgen. Uw ezels zullen worden weggeroofd waar u bij staat en zullen nooit meer bij u terugkomen. Uw kleinvee zal aan uw vijanden worden gegeven. En er zal niemand zijn om u uit deze ellende te redden.

32 U zult werkeloos moeten toekijken wanneer uw kinderen als slaven worden weggeleid. Uw hart zal breken van verlangen naar hen, maar u zult niet in staat zijn hen te helpen.

33 Een vreemd volk waarvan u nog nooit hebt gehoord, zal eten van de oogsten die u met moeite hebt verbouwd. U zult voortdurend worden verdrukt en vertrapt.

34 De ellende die u om u heen ziet, zal u krankzinnig maken.

35 De HERE zal u van top tot teen bedekken met zweren, die ongeneeslijk zijn.

36 Hij zal u en de koning die u zult kiezen, verbannen naar een land waarvan noch u, noch uw voorouders, ooit hadden gehoord. En in uw ballingschap zult u goden van hout en steen aanbidden.

37 U zult een voorwerp van afschuw en bespotting worden. U zult op een afschuwelijke wijze te kijk staan voor alle volken van de wereld, waarnaar de HERE u zal wegvoeren.

38 U zult veel zaaien maar weinig oogsten, want de sprinkhanen zullen uw oogsten opvreten.

39 U zult wijngaarden planten en verzorgen, maar u zult de druiven niet eten en de wijn niet drinken, want de wormen zullen de druiven aanvreten.

40 Er zullen overal olijfbomen groeien, maar er zal niet genoeg olijfolie zijn om uzelf te zalven! Want de bomen zullen hun vruchten laten vallen, voordat ze rijp zijn.

41 Uw zonen en dochters zullen bij u worden weggeroofd om slaaf te worden.

42 De sprinkhanen zullen uw bomen en vruchten vernietigen.

43 De buitenlanders die bij u wonen, zullen steeds rijker worden, terwijl u steeds verder verarmt.

44 Zij zullen aan u lenen, in plaats van u aan hen! Zij zullen in alles vooraan gaan en u zult achteraan staan.

45 Al deze vervloekingen zullen u achtervolgen en treffen tot u bent vernietigd; en dat alles omdat u weigerde te luisteren naar de HERE uw God.

46 Deze gruwelijke dingen zullen voor u en uw nakomelingen een eeuwige waarschuwing zijn.

47-48 U zult slaven worden van uw vijanden omdat u God niet hebt gediend uit dankbaarheid voor alles wat Hij u in overvloed heeft gegeven. De HERE zal uw vijanden op u afsturen en u zult hongerig, dorstig, naakt en behoeftig zijn. Een ijzeren juk zal op uw nek worden gelegd totdat u bent vernietigd.

49 De HERE zal een volk uit een ver land tegen u laten optrekken, als een arend die langzaam naderbij komt zweven. Het is een volk met een taal die u niet verstaat;

50 een volk van harde en wrede mannen die oud noch jong ontzien.

51 Zij zullen leven van uw oogsten en uw vee, tot alles op is. Uw koren, nieuwe wijn, olijfolie, kalveren en lammeren, zullen opraken, totdat het u heeft vernietigd.

52 Dat volk zal uw steden belegeren en zelfs de hoogste muren met de grond gelijkmaken; de muren die u hadden moeten beschermen. Het zal u onderdrukken in alle steden van het land dat de HERE uw God u geeft.

53 U zult zelfs het vlees van uw eigen kinderen eten tijdens de vreselijke belegeringen die gaan komen.

54 Zelfs de meest zachtaardige man zal in die dagen niet meer aan zijn broeder en aan zijn geliefde vrouw en kinderen denken, die nog in leven zijn, maar alleen aan zichzelf.

55 Hij zal hun niets willen geven van het vlees dat hij heeft weten te bemachtigen (het vlees van zijn eigen kinderen) omdat hij zelf verhongert tijdens de belegering van uw steden.

56-57 De meest tere en verfijnde vrouw onder u (die zo verwend is dat zij nooit zelf een voet op de grond heeft gezet) zal niet willen delen met haar geliefde echtgenoot, zoon en dochter. Ze zal de nageboorte en het kind dat zij heeft gekregen, voor hen verbergen zodat zij ze zelf kan opeten. Zo vreselijk zal de honger zijn tijdens de belegering van uw stadspoorten door uw vijanden.

58-59 Als u weigert alle wetten die in dit boek zijn geschreven, te gehoorzamen en zo weigert de verheven en gevreesde naam van de HERE uw God eer te bewijzen, dan zal de HERE vreselijk zware en langdurige plagen en ziekten over u en uw kinderen brengen.

60 Hij zal alle ziekten van Egypte over u brengen, de ziekten waarvoor u zo bang was en zij zullen een plaag zijn in uw land.

61 En dat is nog niet alles! De HERE zal elke mogelijke ziekte en plaag over u brengen, zelfs ziekten die niet in dit boek zijn genoemd, tot u volledig bent vernietigd.

62 Er zullen slechts enkelen van u overblijven, hoewel u zo talrijk was als de sterren aan de hemel. En dit alles zal gebeuren omdat u niet luisterde naar de HERE uw God.

63 De HERE was blij met u, heeft veel prachtige dingen voor u gedaan en u tot een groot volk gemaakt. Maar Hij zal net zo blij zijn als Hij u vernietigt en u uit het beloofde land verdwijnen zult.

64 Want de HERE zal u verspreiden onder de volken van het ene tot aan het andere einde van de aarde. Daar zult u heidense goden aanbidden, die u en uw voorouders voordien niet kenden, goden van hout en steen.

65 Daar bij die volken zult u geen rust vinden. De HERE zal u bevende harten geven.

66 U zult voortdurend in levensgevaar verkeren. Dag en nacht zult u voor uw leven vrezen en elke avond zult u zich angstig afvragen of u het aanbreken van de morgen nog zult meemaken.

67 ‘s Morgens zult u zeggen: “Was het maar nacht!” En ‘s avonds zult u zeggen: “Was het maar ochtend!” Die vreselijke angst zal u geen moment loslaten.

68 Dan zal de HERE u in schepen terugsturen naar Egypte, een reis waarvan ik u beloofde dat u hem nooit meer zou hoeven te maken. En daar zal men u als slaven aan uw vijanden willen verkopen, maar niemand zal u willen kopen.”

29

Deuteronomium

1 Op de vlakten van Moab herhaalde Mozes de regels van het verbond dat de HERE bij de berg Horeb met het volk Israël had gesloten.

2-3 Hij riep alle Israëlieten bij elkaar en zei: “U hebt met eigen ogen de grote plagen en machtige wonderen gezien, die de HERE over Farao en zijn volk in het land Egypte bracht.

4 Maar de HERE heeft u tot op vandaag geen begrijpende harten, horende oren of ziende ogen gegeven.

5 Veertig jaar lang heeft de HERE u door de woestijn geleid zonder dat uw kleren versleten of uw schoenen kapot gingen.

6 Hij liet niet toe dat u zich ergens vestigde om koren voor brood en druiven voor wijn te verbouwen omdat Hij u wilde laten voelen dat Hij het is Die voor u heeft gezorgd.

7 Toen wij hier aankwamen, trokken koning Sihon van Hesbon en koning Og van Basan tegen ons ten strijde, maar wij vernietigden hen.

8 Wij namen hun land en gaven het als erfdeel aan de stammen van Ruben en Gad en aan de halve stam van Manasse.

9 Daarom moet u de bepalingen van dit verbond naleven zodat het u goed zal gaan bij alles wat u doet.

10 U allen (uw leiders, het volk, uw rechters en uw ambtenaren) staat vandaag voor de HERE uw God.

11 Samen met uw kleine kinderen, uw vrouwen, de vreemdelingen die bij u wonen en zij die uw hout hakken en uw water dragen.

12 U staat op het punt een verbond te sluiten met de HERE uw God. Een verbond dat Hij vandaag met u sluit. Als u dit verbond verbreekt, weet u welke vervloekingen u te wachten staan.

13 Hij zal u vandaag bevestigen als Zijn volk en wil duidelijk maken dat Hij uw God is, net zoals Hij het heeft gezworen aan uw voorouders Abraham, Isaäk en Jakob.

14-15 Dit verbond en bijbehorende vloek gelden niet alleen voor u, zoals u hier vandaag voor Hem staat, maar ook voor alle toekomstige generaties van Israëlieten.

16 U herinnert zich natuurlijk nog hoe wij in Egypte leefden en hoe wij, toen wij vandaar vertrokken, veilig door de gebieden van vijandige volken konden reizen.

17 U hebt hun heidense afgoden van hout, steen, zilver en goud gezien.

18 Op de dag dat iemand van u (man of vrouw, familie of stam van Israël) de HERE onze God de rug toekeert en de goden van deze andere volken wil aanbidden, zal een plant in uw midden opgroeien die bitter en giftig fruit voortbrengt.

19-20 Laat niemand bij het horen van deze vervloekingen optimistisch denken: “Het gaat mij toch wel goed, ook al ga ik mijn eigen gang.” Want de HERE zal dat niet vergeven! Zijn toorn en jaloezie zullen zich in al hun hevigheid tegen die man keren. En alle vervloekingen die in dit boek staan geschreven, zullen op hem rusten en de HERE zal zijn naam van onder de hemel uitroeien.

21 De HERE zal die man uit alle stammen van Israël verbannen en alle vervloekingen over hem uitstorten, die in dit boek beschreven staan.

22 Dan zullen uw kinderen, de toekomstige generatie en de buitenlanders, die uit verre landen bij u komen, de plagen en ziekten zien die de HERE over u zal hebben gestuurd.

23 Zij zullen zien dat het hele land is verbrand met zwavel en zout. Niets is ingezaaid en er wordt niet geoogst. De plantengroei is verdwenen net als in Sodom en Gomorra en in Adama en Zeboïm, de steden die de HERE in Zijn toorn verwoestte.

24 “Waarom heeft de HERE hun dit aangedaan?” zullen de volken zich afvragen. “Waarom was Hij zo toornig?”

25 En hun zal worden verteld: “Omdat de mensen van dat volk het verbond verbraken dat de HERE, de God van hun voorouders, met hen had gesloten toen Hij hen uit Egypte wegleidde.

26 Want zij dienden en aanbaden vreemde goden en overtraden op die manier Zijn uitdrukkelijke verbod.

27 Daarom keerde de toorn van de HERE zich tegen Zijn land en al Zijn vervloekingen (die in dit boek staan opgeschreven) werden uitgestort over dit volk.

28 In hevige toorn rukte de HERE het uit zijn land weg en verdreef het naar een ander land.”

29 Er zijn geheimen die de HERE, uw God, u niet heeft geopenbaard. Maar deze woorden, die Hij wel heeft geopenbaard, moeten wij en onze kinderen voor altijd gehoorzamen.”

30

Deuteronomium

1 “Als al deze dingen over u komen, de zegeningen en vervloekingen die ik heb opgenoemd, zult u tot bezinning komen terwijl u onder de volken leeft waarheen de HERE u heeft verdreven.

2 En als u in die tijd naar de HERE, uw God, wilt terugkeren en u en uw kinderen zijn begonnen met heel hun hart de geboden die ik u vandaag geef, te gehoorzamen,

3 dan zal de HERE, uw God, u uit uw gevangenschap redden. Hij zal u genade schenken, naar u toekomen en u bijeenbrengen uit alle volken waaronder Hij u heeft verspreid.

4-5 Ook al zou u zich in de verste uithoeken van het heelal bevinden, Hij zal u vinden en terugbrengen naar het land van uw voorouders.

6 Hij zal de harten van u, uw kinderen en uw kleinkinderen reinigen, zodat u weer met hart en ziel van de HERE, uw God, kunt houden. Zo zal Israël weer tot leven komen.

7-8 Als u terugkeert naar de HERE en alle geboden die ik u vandaag geef, gehoorzaamt, zal de HERE uw God Zijn vervloekingen van u afnemen en deze tegen uw vijanden richten; tegen hen die u haten en vervolgen.

9 De HERE, uw God, zal u voorspoed geven bij alles wat u doet. Hij zal u veel kinderen, veel vee en grote oogsten geven; want de HERE zal opnieuw vreugde over u hebben, net als over uw voorouders.

10 Hij zal blij met u zijn als u Zijn geboden die in dit wetboek zijn geschreven, gehoorzaamt en u met hart en ziel wendt tot de HERE, uw God.

11 Want deze geboden zijn niet te zwaar om te worden nageleefd.

12 Deze wetten zijn niet hoog in de hemel zodat u ze niet kunt zien of horen en er niemand is die ze bij u kan brengen.

13 Ze zijn ook niet aan de overkant van de zee, zo ver weg dat niemand u hun boodschap kan overbrengen.

14 Nee, zij zijn vlakbij (in uw hart en op uw lippen) zodat u ze kunt gehoorzamen.

15 Luister, vandaag heb ik u de keus gegeven tussen leven en dood, geluk en ellende.

16 Ik heb u vandaag opgedragen de HERE, uw God, lief te hebben, Zijn paden te volgen en Zijn wetten na te leven. Dan zult u leven en een groot volk worden. De HERE, uw God, zal u en het land dat u in bezit gaat nemen, dan zegenen.

17 Maar als uw hart zich afwendt en u niet wilt luisteren (als u afdwaalt tot aanbidding van andere goden)

18 dan verklaar ik u hier vandaag dat u zeker zult worden vernietigd; u zult geen lang en goed leven hebben in het land aan de overkant van de Jordaan.

19 Hemel en aarde zijn mijn getuigen dat ik u vandaag de keus heb gegeven tussen leven en dood, zegen en vloek. Kies dan toch het leven, zodat u en uw kinderen mogen leven.

20 Kies voor het liefhebben en gehoorzamen van de HERE, uw God. Houd u aan Hem vast, want dat is uw leven. Dat verzekert u van een lang leven in het land dat de HERE beloofde aan uw voorouders Abraham, Isaäk en Jakob.”

31

Deuteronomium

1 Nadat Mozes al deze dingen tegen het volk Israël had gezegd,

2 vervolgde hij: “Ik ben nu 120 jaar oud! Ik ben niet langer in staat u te leiden, want de HERE heeft mij gezegd dat ik de Jordaan niet mag oversteken.

3 Maar de HERE Zelf zal u leiden. Hij zal de volken die daar wonen, vernietigen en u zult hen overwinnen. Jozua is uw nieuwe aanvoerder, want dat heeft de HERE geboden.

4 De HERE zal de volken die in het land wonen, vernietigen, net zoals Hij Sihon en Og, de koningen van de Amorieten, vernietigde.

5 De volken die daar wonen, zal de HERE aan u overleveren en u zult hen vernietigen zoals ik u heb opgedragen.

6 Wees sterk! Wees moedig! U hoeft geen angst voor hen te hebben! Want de HERE, uw God, zal bij u zijn. Hij zal niet tekortschieten en u niet in de steek laten.”

7 Toen liet Mozes Jozua bij zich roepen en zei tegen hem, waar alle Israëlieten bij stonden: “Wees sterk! Wees moedig! Want u zult de Israëlieten het land binnenleiden, dat de HERE aan hun voorouders heeft beloofd; zorg ervoor dat zij het als hun erfdeel in bezit nemen.

8 Wees niet bang, want de HERE zal voor u uitgaan en steeds bij u zijn. Hij zal niet falen, noch u in de steek laten.”

9 Toen schreef Mozes de wetten op, die hij voor het volk had uitgesproken. Hij gaf ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark met de Tien Geboden van de HERE droegen. Aan de leiders van Israël gaf Mozes afschriften van deze wetten.

10-11 Hij gebood hun dat deze wetten aan het eind van elk zevende jaar (het sabbatsjaar) moesten worden voorgelezen op het Loofhuttenfeest, wanneer het hele volk bijeenkwam voor de HERE bij het heiligdom.

12 “Roep hen allen bijeen,” beval Mozes, “mannen, vrouwen, kinderen en vreemdelingen die bij u wonen, om de wetten van God aan te horen en Zijn wil te leren kennen, zodat u de HERE, uw God, in ere zult houden en Zijn wetten zult gehoorzamen.

13 Doe dit zodat uw kinderen, die nog nooit van deze wetten hebben gehoord, ze horen en leren heilig ontzag te hebben voor de HERE, uw God, zolang zij in het beloofde land leven.”

14 Toen zei de HERE tegen Mozes: “De tijd om te sterven is voor u gekomen. Roep Jozua en ga met hem de tabernakel binnen, zodat Ik hem mijn instructies kan geven.” Zo kwamen Mozes en Jozua en stonden voor de HERE.

15-16 Hij verscheen aan hen in een grote wolk bij de ingang van de tabernakel en zei tegen Mozes: “U zult sterven en u bij uw voorouders voegen. Nadat u bent heengegaan, zal het volk in het beloofde land vreemde goden gaan aanbidden. De Israëlieten zullen Mij vergeten en het verbond dat Ik met hen heb gesloten, verbreken.

17 Dan zal mijn toorn tegen hen opvlammen en Ik zal hen verstoten en Mij voor hen verbergen. Zij zullen worden neergeslagen. Zij zullen lijden onder rampen en plagen, zodat zij zullen zeggen: “De HERE is niet meer in ons midden!”

18 Ik zal Mij echter van hen afkeren wegens de zonden die zij doen door andere goden te aanbidden.

19 Schrijf nu de woorden van dit lied op en leer het aan de Israëlieten. Laten zij het kennen als een getuigenis van Mij tegen het volk Israël.

20 Wanneer Ik hen in het land heb gebracht, dat Ik hun voorouders heb beloofd (een land, dat overvloeit van melk en honing) en wanneer zij vadsig zijn geworden, zullen zij andere goden gaan aanbidden, Mij verachten en mijn verbond verbreken.

21 Wanneer grote rampen over hen komen, zal dit lied hun de reden van hun tegenspoed duidelijk maken, want het zal van generatie op generatie blijven voortbestaan. Ik weet nu al, nog voor zij het land binnentrekken, wat dit volk van plan is.”

22 Zo schreef Mozes die dag de woorden van het lied op en leerde het aan de Israëlieten.

23 Toen droeg God Jozua, de zoon van Nun, op sterk en moedig te zijn en zei tegen hem: “U moet de Israëlieten in het land brengen dat Ik hun heb beloofd en Ik zal met u zijn.”

24 Toen Mozes alle wetten die in dit boek staan, had opgeschreven,

25 droeg hij de Levieten die de ark met de Tien Geboden droegen,

26 op dit boek met de wetten naast de ark te leggen als een uitdrukkelijke waarschuwing voor de Israëlieten.

27 “Want ik weet hoe opstandig en koppig u bent,” zei Mozes tegen hen. “Zelfs nu ik hier nog bij u ben, bent u al opstandig tegen de HERE. Hoeveel opstandiger zult u dan zijn na mijn dood.

28 Roep nu alle leiders en aanvoerders van uw stammen bijeen, zodat ik met hen kan praten en ik hemel en aarde als getuigen tegen hen kan aanroepen.

29 Want ik weet dat u zich na mijn dood zult verontreinigen en zich van God en Zijn geboden zult afkeren; in de dagen die komen, zal het kwaad u vernietigen, omdat u zult doen wat slecht is in de ogen van de HERE en u zich Zijn toorn op de hals zult halen.”

30 Toen las Mozes het hele lied hardop voor aan het bijeengekomen volk van Israël.

32

Deuteronomium

1 “Luister, hemelen en aarde, luister naar wat ik zeg.

2 Mijn woorden zullen op u vallen als de zachte regen en de dauw, als regensluiers op het gras en als regensluiers op het jonge groen.

3 Ik wil de grootheid van de HERE uitroepen en van Zijn glorie vertellen.

4 Hij is de Rots, Zijn daden zijn onfeilbaar. Alles wat Hij doet, is rechtvaardig en goed. Hij is God, een God Die trouw is, zonder bedrog; Hij is de Gerechtige.

5 Maar Israël is ontrouw geworden. Haar zonde is een schandvlek en zij behoort niet langer aan Hem toe. Het is een koppig en ontaard geslacht.

6 Behandelt u de HERE zo, dwaas en onwijs volk? Is God dan niet uw Vader? Heeft Hij u niet geschapen? Heeft Hij u niet voorbereid en sterk gemaakt?

7 Denk toch eens terug aan heel lang geleden, vraag het uw vader of een oudere man. Zij zullen u ervan vertellen.

8 Toen God de wereld tussen de volken verdeelde, gaf Hij elk een vast gebied. Hij stelde de grenzen vast naar het getal van de zonen van Israël.

9 Maar Israël behoort de HERE toe; het is het erfdeel van de HERE.

10 Hij beschermde Israël in de wildernis, in een streek die huilt van eenzaamheid, als Zijn eigen oogappel.

11 Hij spreidde Zijn vleugels over Israël uit, net als een arend zijn jongen op de vleugels neemt en zo beschermt. Zo doet de HERE met Zijn volk, de Israëlieten.

12 Toen de HERE hun enige leider was en zij geen andere goden aanbaden,

13 gaf de HERE vruchtbare heuveltoppen aan hen en golvende, vruchtbare velden. Honing uit de rotsen en olie uit het keiharde gesteente.

14 Hij gaf hun melk en vlees (van de beste schapen en rammen van Basan en van geiten) en het beste deel van de tarwe. Zij dronken fonkelende wijn, heerlijk druivenbloed.

15 Maar Jeschurun (a) sloeg al snel op hol, dik en vetgemest als hij was. In de overvloed vergat hij zijn God en keerde de Rots van zijn behoud de rug toe.

16 Israël ging andere goden achterna en wekte zo de toorn van de HERE op, want Hij is een jaloerse God.

17 Het volk bracht offers aan boze geesten, nieuwe goden die nog nooit eerder waren aanbeden.

18 De Israëlieten hadden geen oog meer voor de Rots, Die hen had gesteund en vergaten dat God hen had gemaakt.

19 De HERE zag wat zij deden en kreeg een afkeer van hen! Hun zonen en dochters beledigden Hem.

20 Hij zei: “Ik trek Mij van hen terug, dan zullen we eens zien wat van hen terechtkomt! Want zij zijn een koppige generatie, onbetrouwbare kinderen.

21 Zij hebben Mij diep beledigd en jaloers gemaakt op hun afgoden, die geen goden zijn. Nu zal Ik hen op mijn beurt beledigen en jaloers maken. Ik zal mijn aandacht richten op de dwaze, niet-Joodse volken van de wereld.

22 Want mijn toorn is een brandend vuur, dat tot de bodem van de hel reikt. Het zal de aarde en alle gewassen die erop groeien, verteren en alle bergen op aarde in vuur en vlam zetten.

23 Ik zal rampen over hen uitstorten en hen met mijn pijlen neerschieten.

24 Ik zal hen laten vermageren door honger, brandende koorts en dodelijke ziekten. Ik zal wilde beesten op hen loslaten om hen met hun tanden te verscheuren en venijnige slangen, die door het stof kruipen.

25 Buitenshuis zal het zwaard van de vijand en binnenshuis de vreselijke plaag jongeman en meisje, grijsaard en zuigeling zonder onderscheid vernietigen.

26 Ik had besloten hen te verspreiden over verre landen, zodat zelfs de herinnering aan hen zou verdwijnen.

27 Maar toen bedacht Ik: “Mijn vijanden zullen leedvermaak koesteren en zeggen: Israël is door onze kracht vernietigd! Het was niet de HERE Die dat deed.”

28 Israël is een dwaas volk zonder enig verstand.

29 Ach, Ik zou willen dat de Israëlieten wijs waren! Konden zij het maar begrijpen! Wisten zij maar wat hun te wachten staat.

30 Hoe zou één enkele vijand duizend van hen kunnen achtervolgen; hoe zouden twee vijanden tienduizend van hen op de vlucht kunnen jagen als hun Rots hen niet alleen had gelaten?

31 Want de rots van andere volken lijkt in de verste verte niet op onze Rots; gebeden tot hun goden zijn waardeloos.

32 Zij doen hetzelfde als de mannen van Sodom en Gomorra: hun daden (b) zijn zo bitter als vergif.

33 Hun wijn is slangengif.

34 Maar Israël (c) is mijn eigen volk, als een kostbaar juweel weggeborgen in mijn schatkamers.

35 Mij komt de wraak toe, Ik bepaal de straf voor alle zonden. Israëls lot staat vast en het zal spoedig met het volk gedaan zijn.

36 De HERE zal Zijn volk rechtvaardig behandelen en begrip tonen als de krachten van de mensen zijn uitgeput, als meester en knecht niet meer verder kunnen.

37 Dan zal de HERE vragen: “Waar zijn hun goden, de rotsen waarop zij vertrouwden?

38 Waar zijn nu die goden aan wie zij hun vet en wijn offerden? Laten die goden opstaan en aantonen dat zij hen kunnen helpen.

39 Ziet u dan niet dat alleen Ik God ben? Ik dood en Ik maak weer levend. Ik verwond en Ik genees. Er is niemand die iets uit mijn macht kan bevrijden.

40-41 Ik hef mijn hand naar de hemelen en zweer bij Mijzelf: Zo waar als Ik eeuwig leef, Ik zal mijn bliksemend zwaard slijpen en Mij wreken op mijn tegenstanders en op hen die Mij haten.

42 Mijn pijlen zullen dronken zijn van het bloed. Mijn zwaard zal het vlees verslinden van verslagenen en gevangenen, van de hoofden van de vijand.”

43 Andere volken, prijs Zijn volk! Want Hij wreekt het bloed van Zijn onderdanen en Hij wreekt zich op Zijn tegenstanders. Zo verzoent Hij Zijn land en Zijn volk.”

44-47 Toen Mozes en Jozua alle woorden van het lied aan het volk hadden doorgegeven, vervolgde Mozes tegen de aanwezigen: “Onthoud en overdenk de wetten die ik u heb gegeven. Geef ze aan uw kinderen door! Want deze wetten zijn niet slechts een verzameling woorden: zij zijn uw hele leven! Door ze te gehoorzamen, zult u lang en voorspoedig leven in het land dat aan de overzijde van de Jordaan ligt en dat u zo dadelijk in bezit gaat nemen.”

48-50 Nog diezelfde dag zei de HERE tegen Mozes: “Ga naar de berg Nebo in het Abarim-gebergte tegenover Jericho, in het land Moab. Beklim de top en kijk dan uit over Kanaän, het land dat Ik het volk Israël ga geven. Nadat u het land hebt gezien, zult u sterven en zult u zich bij voorouders voegen, net zoals uw broer Aäron die stierf op de berg Hor. 32:51,52. Want u onteerde Mij onder het volk Israël bij de bronnen van Mériba, dichtbij Kades in de woestijn Zin. Aan uw voeten zult u het land zien liggen, dat Ik het volk Israël geef, maar u mag het niet binnengaan.”

33

Deuteronomium

1 Dit is de zegen die Mozes, de man van God, het volk Israël voor zijn dood gaf:

2 “De HERE is bij de berg Sinaï naar ons toegekomen. Hij liet Zijn licht over ons opgaan vanaf de berg Seïr. Hij scheen op ons vanaf de berg Paran, omringd door tienduizenden heilige engelen (a) en met een brandend vuur aan Zijn rechterzijde.

3 Hij heeft de volken lief; Zijn heiligen rusten in Zijn handen. Zij traden in Uw voetsporen, HERE, en zij kregen hun aanwijzingen van U.

4 De wetten die Mozes heeft gegeven, zijn het kostbaarste bezit van Jakobs volk.

5 De HERE werd onze Koning in Jeschurun, toen wij Hem kozen in een bijeenkomst van de stamleiders.

6 Laat Ruben eeuwig leven en moge zijn stam groeien!”

7 En Mozes zei van Juda: “HERE, luister naar de stem van Juda en verenig hem met zijn volk; vecht voor hem tegen zijn vijanden.”

8 Toen zei Mozes over de stam Levi: “Geef Levi Uw Urim en Tummim. Bij Massa en Mériba stelde U Levi op de proef;

9 hij gehoorzaamde Uw opdrachten en vernietigde vele zondaars (b), zelfs zijn eigen kinderen, broers, vaders en moeders.

10 De Levieten zullen Israël onderwijzen in Uw wetten en zullen voor U werken bij het reukaltaar en het brandofferaltaar.

11 Och HERE, geef de Levieten voorspoed en aanvaard het werk dat zij voor U doen. Vernietig hun vijanden, zodat die nooit meer opstaan.”

12 Over de stam Benjamin zei Mozes: “Hij wordt door de HERE bemind en leeft veilig aan Zijn zijde. God omringt hem met voortdurende zorg en beschermt hem tegen alle kwaad.”

13 Over de stam Jozef zei hij: “Moge de HERE zijn land zegenen met de grootste gaven van de hemelen en de aarde.

14 Moge hij worden gezegend met het beste dat de zon laat groeien en dat van maand tot maand verder opbloeit.

15 Met de beste opbrengsten van de oude bergen en van de eeuwige heuvels.

16 Moge hij worden gezegend met de beste gaven van de aarde en haar rijkdom. En met het welbehagen van Hem Die in de brandende braamstruik verscheen. Laat al deze zegeningen over Jozef komen, hij is een prins onder zijn broers.

17 Hij lijkt op een mooie en sterke eerstgeboren stier en heeft de horens van een wilde os. Daarmee stoot hij alle volken van de wereld neer. Dit zijn de tienduizenden van Efraïm en de duizenden van Manasse.”

18 Over de stam van Zebulon zei Mozes: “Verheug u, Zebulon, over uw tochten en ondernemingen. En Issaschar, verheug u over uw tenten.

19 Zij zullen het volk bij de berg samenroepen om hun offers van de opbrengsten van zee en land met hen te vieren.”

20 Over de stam van Gad zei Mozes: “Gezegend zijn zij die Gad helpen. Hij legt zich neer als een oude leeuw en verscheurt de arm en ook de schedel.

21 Hij koos het beste deel van het land voor zichzelf, want dat was bewaard voor de leider. Hij leidde het volk, omdat hij de straffen van de HERE voor Israël uitvoerde.”

22 Over de stam van Dan zei Mozes: “Dan is een leeuwenwelp, die vanuit Basan tevoorschijn springt.”

23 En over de stam van Naftali zei hij: “O, Naftali, u bent overladen met alle zegeningen van de HERE; het gebied van het meer van Galilea en de Negeb vormen uw thuis.”

24 En over de stam van Aser zei hij: “Aser is de meest geliefde zoon en zijn broers waarderen hem. Hij baadt zijn voet in olie.

25 Mogen ijzeren en koperen grendels u beschermen en moge uw kracht net zo groot zijn als uw leven lang is.

26 Er bestaat niemand die gelijk is aan de God van Jeschurun, Hij rijdt op de wolken en vanuit de hoogte helpt Hij u.

27 De eeuwige God is uw toevluchtsoord en Zijn eeuwige armen ondersteunen u. Hij drijft uw vijanden voor u uit en roept u toe: “Vernietig hen!”

28 Daarom leeft Israël veilig en ongestoord en heeft voorspoed in een land van koren en wijn, terwijl de hemel het land bevochtigt met dauw.

29 Uw geluk is groot, Israël! Wie is aan u gelijk? U bent een volk, dat verlost is door de HERE. Hij is uw schild en uw helper! Hij is uw machtige zwaard! Uw vijanden zullen diep voor u buigen en u zult over hun heuvels heersen!”

34

Deuteronomium

1 Toen beklom Mozes vanuit de vlakte van Moab de top van de Pisga op de berg Nebo, tegenover Jericho. De HERE toonde hem het beloofde land en hij keek uit over Gilead tot aan Dan:

2 Hij zag Naftali liggen en Efraïm, Manasse en daar verderop Juda, dat zich uitstrekt tot aan de Middellandse Zee.

3 Ook zag hij de Negeb en het dal van de Jordaan en Jericho, de stad van de palmbomen, en Zoar.

4 “Dat is het beloofde land,” zei de HERE tegen Mozes. “Ik beloofde Abraham, Isaäk en Jakob dat Ik het hun nakomelingen zou geven. Nu hebt u het gezien, maar u zult het niet binnengaan.”

5 Zo stierf Mozes, de dienaar van de HERE, in het land Moab, zoals de HERE had gezegd.

6 En de HERE begroef hem in een dal bij Beth-Peor in Moab, maar tot nu toe weet niemand precies waar hij ligt.

7 Mozes was 120 jaar oud toen hij stierf, maar zijn ogen waren nog goed en hij was nog net zo sterk als een jonge man.

8 Het volk Israël rouwde dertig dagen om hem op de vlakte van Moab.

9 Jozua, de zoon van Nun, was vervuld met de Geest van de wijsheid, want Mozes had hem de handen opgelegd. Daarom gehoorzaamden de Israëlieten hem en leefden volgens de geboden die de HERE Mozes had gegeven.

10 Er is daarna in Israël nooit meer een profeet zoals Mozes geweest, want de HERE sprak met hem van aangezicht tot aangezicht.

11-12 Hij deed op bevel van de HERE verbazingwekkende wonderen; grote en angstaanjagende wonderen voor Farao en zijn hele hofhouding in Egypte en voor het hele volk Israël in de woestijn.