Job
1
Job
1 In het land Uz leefde een oprecht en vroom man, Job. Hij had ontzag voor God en hield zich afzijdig van het kwaad.
2-3 Hij had een groot gezin met zeven zonen en drie dochters. Hij bezat 7000 schapen, 3000 kamelen, 500 span ossen, 200 ezelinnen en een groot aantal dienaren. Hij was de rijkste man in de hele omgeving.
4 Om de beurt hielden Jobs zonen een feest en nodigden dan hun drie zusters uit. Bij dergelijke gelegenheden hielden zij uitbundige feestmaaltijden.
5 Na afloop van die feesten (en soms duurden deze enkele dagen) riep Job zijn kinderen altijd bij zich en heiligde hen. Daarvoor stond hij vroeg op en bracht voor ieder van hen een brandoffer. Hij deed dat met de overweging: “Misschien hebben mijn zonen gezondigd en hebben zij in hun hart God verlaten.” Dit was een vaste gewoonte van Job.
6 Op een dag, toen de engelen (A) zoals gewoonlijk voor de HERE verschenen, kwam ook satan, Gods tegenstander, met hen mee.
7 “Waar komt u vandaan?” vroeg de HERE aan satan. Deze antwoordde: “Ik heb een tocht gemaakt over de aarde.”
8 De HERE vervolgde: “Hebt u ook mijn dienaar Job gezien? Hij is de beste man op aarde; zoals hij is er niemand anders, een eerlijk en vroom man die ontzag heeft voor God en met het kwaad niets te maken wil hebben.”
9 “Waarom zou hij ook, nu U hem zo goed beloont?” antwoordde satan sarcastisch.
10 “U hebt hem, zijn huis en zijn bezit altijd beschermd tegen mogelijk onheil. Bij alles wat hij doet, hebt U hem voorspoed gegeven; kijk maar eens hoeveel vee hij heeft. Geen wonder dat hij zo trouw is.
11 Maar neem hem zijn rijkdom maar eens af, dan zult U zien dat hij U midden in Uw gezicht vervloekt!”
12-13 De HERE ging op die uitdaging in en zei tegen satan: “U mag met zijn rijkdom doen wat u wilt, maar denk eraan, raak hem met geen vinger aan.” Satan ging weg en niet lang daarna, terwijl Jobs zonen en dochters met elkaar de maaltijd gebruikten in het huis van hun oudste broer, sloeg het onheil toe.
14 Een hijgende boodschapper bracht Job het nieuws:
15 “Uw ossen waren aan het ploegen, terwijl de ezels naast hen stonden te grazen. Toen vielen de Sabeeërs ons aan; zij namen de dieren mee en doodden alle knechten, behalve mij! Ik ben de enige die het heeft overleefd.”
16 Hij was nog niet uitgesproken of daar kwam nog een boodschapper. Die vertelde: “Het vuur van God is uit de hemel naar beneden gevallen en heeft al uw schapen en de herders verbrand! Ik ben de enige, die in leven is gebleven.”
17 Ook hij werd onderbroken door een andere onheilsbode: “Drie groepen Chaldeeën hebben uw kamelen gestolen en uw dienaren gedood! Ik ben de enige die het kan navertellen.”
18 Weer kreeg de boodschapper geen tijd om uit te spreken, want de volgende kwam binnenrennen met de boodschap: “Uw zonen en dochters zaten aan een feestmaaltijd in het huis van hun oudste broer.
19 Toen stortte plotseling een vreselijk harde woestijnwind zich op het huis. Het dak van het huis stortte in en heeft hen allen gedood! Ik was de enige die kon ontsnappen om het u te vertellen.”
20 Job stond op, scheurde zijn kleren als teken van zijn vreselijke verdriet en viel op de grond neer.
21 “Naakt werd ik geboren,” zei hij, “en ik zal net zo naakt zijn wanneer ik sterf. De HERE gaf mij alles wat ik bezat, Hij heeft het mij nu weer afgenomen. Gezegend is de naam van de HERE.”
22 Het kwam niet bij Job op onder deze omstandigheden te zondigen of God de schuld te geven.♦
2
Job
1 De engelen (A) verschenen opnieuw voor de HERE en satan was er ook weer bij.
2 “Waar komt u nu vandaan?” wilde de HERE van satan weten. “Ik heb een tocht over de aarde gemaakt,” was satans antwoord.
3 “En, hebt u nu op mijn dienaar Job gelet?” vroeg de HERE. “Hij is een voortreffelijk man; hij heeft ontzag voor God en gaat het verkeerde uit de weg. Hij heeft zijn geloof in Mij behouden, ondanks dat u Mij overhaalde u toe te staan hem zonder reden kwaad te doen.”
4-5 “Zijn eigen huid is hem het meeste waard,” vond satan. “Een mens zal alles doen om zijn leven te redden. Laat hem maar eens goed ziek worden, dan vervloekt hij U midden in Uw gezicht!”
6 “Doe met hem wat u wilt,” antwoordde de HERE, “maar laat hem in leven.”
7 Satan verliet de HERE en trof Job met vreselijke zweren. Van top tot teen zat hij onder.
8 Job pakte een potscherf om zich mee te krabben en ging in de as zitten.
9 Zijn vrouw zei tegen hem: “Blijf je nog steeds zo gelovig, ondanks alles wat je moet meemaken? Keer God toch de rug toe!”
10 Maar hij antwoordde: “Dat is dom gepraat. Verwachten wij alleen maar goede dingen uit de hand van God en nooit tegenslag of moeilijke dingen?” Ondanks al deze tegenslagen kwam geen verkeerd woord over Jobs lippen.
11 Toen drie vrienden van Job hoorden van het leed dat hem getroffen had, spraken zij af naar hem toe te gaan om hem te troosten en te bemoedigen. Het waren de Temaniet Elifaz, de Suhiet Bildad en de Naämathiet Zofar.
12 Job was zo veranderd dat zij hem van een afstand nauwelijks herkenden. Luid huilend scheurden zij hun kleren en gooiden stof in de lucht om hun verslagenheid kenbaar te maken.
13 Zeven dagen en nachten zaten zij zwijgend bij hem op de grond. Niemand zei iets, want zij beseften dat zijn verdriet zo groot was, dat woorden tekortschoten.♦
3
Job
1 Tenslotte verbrak Job het stilzwijgen en vervloekte de dag van zijn geboorte.
2-3 “Vervloekt is de dag waarop ik werd geboren,” zei hij, “en ook de nacht waarin men zei: “We hebben een zoon!”
4 Laat die dag voor altijd worden vergeten. Laat hem in de eeuwige duisternis verdwijnen; laat God er niet aan denken.
5 Ja, laat de duisternis hem maar opslokken, hem overschaduwen met een donkere wolk en laat de zwartheid zijn licht overheersen.
6 Laat hem maar van de kalender verdwijnen, zodat hij nooit meer wordt beschouwd als een dag van die maand in dat jaar.
7 Laat het een doodse en vreugdeloze nacht zijn.
8 Laten de geoefende vervloekers hem maar vervloeken.
9 Laat de sterren van die nacht verdwijnen en laat hem verlangen naar het morgenlicht zonder het ooit te zien.
10 Vervloek hem, omdat hij mijn moeders schoot niet gesloten hield en mij geboren liet worden, zodat ik nu al deze ellende met mijn eigen ogen moet zien.
11 Waarom ben ik niet dood ter wereld gekomen of tijdens de geboorte gestorven?
12 Waarom hebben knieën mij opgewacht, waarom borsten om mij te voeden?
13 Was ik maar bij mijn geboorte gestorven, dan zou ik nu van de rust genieten en
14-15 zou ik in vrede liggen naast koningen en machthebbers die vroeger ruïnes herbouwden en naast vorsten met paleizen vol schatten van zilver en goud.
16 Och, was ik maar een miskraam geweest; dan was ik als hen geweest, die het licht niet hebben gezien.
17 Want in de dood maken de goddelozen geen moeilijkheden meer mee en hebben de vermoeiden rust.
18 Daar komen zelfs de gevangenen tot rust, omdat er geen gevangenbewaarder is die hen dwarszit.
19 Rijk en arm zijn daar gelijk en de slaaf is daar uiteindelijk vrij van zijn meester.
20-21 Waarom krijgen rampzaligen en mensen, die bitter bedroefd zijn licht en leven, terwijl zij verlangen naar een dood die maar niet komen wil? Zij zoeken die dood meer dan anderen naar voedsel en geld zoeken.
22 Wat een vreugdevolle bevrijding als zij tenslotte toch sterven.
23 Waarom wordt een mens geboren als God hem een uitzichtloos leven geeft waaruit geen ontsnapping mogelijk is?
24 Ik kan niet eten, want mijn keel zit dicht van het zuchten, mijn klachten vloeien als water over mijn lippen.
25 Wat ik altijd heb gevreesd, is nu gebeurd.
26 Ik vind geen vrede en geen stilte; rust ken ik niet, alleen ellende.”♦
4
Job
1 Op deze klacht antwoordde de Temaniet Elifaz:
2 “Mag ik nu eens wat zeggen? Wie kan hierbij trouwens zijn mond houden?
3-4 Jij bent altijd iemand geweest die mensen die in moeilijkheden zaten, vertelde dat zij op God moesten vertrouwen. (A) Je bemoedigde mensen die zwak waren of op het punt stonden te struikelen, die wanhopig waren of van vertwijfeling niet meer wisten wat zij moesten doen.
5 Maar nu de tegenslagen jou treffen, ben je verdrietig en geef je de moed op.
6 Moet jij in een tijd als deze niet juist steun zoeken bij God en op Hem vertrouwen? Heb je dan niets aan het geloof dat God de oprechte mens helpt?
7-8 Denk eens goed na! Heb je ooit gehoord van een werkelijk oprecht en onschuldig mens, die werd gestraft? De ervaring leert dat zij die zonde en moeilijkheden zaaien, die ook oogsten.
9 Door Gods adem worden zij uit dit leven weggevaagd.
10 Hoewel zij brullen als jonge leeuwen, zullen zij worden gebroken en vernietigd.
11 De leeuw komt om door gebrek aan prooi en de welpen van de leeuwin worden verspreid en verdwalen.
12 Er werd mij in het geheim iets toevertrouwd, als het ware in mijn oor gefluisterd.
13-14 Tussen onrustige dromen in de nacht, toen de mensen sliepen, vloog plotseling de angst mij naar de keel en beefde ik over mijn hele lichaam.
15 Een geest gleed langs mij heen en mijn haren gingen overeind staan.
16 Hij stond stil, maar ik kon hem niet goed zien en ik hoorde een gedempte stem zeggen:
17 “Is een gewone sterveling rechtvaardiger dan God? Reiner dan zijn Schepper?”
18-19 Als God niet eens Zijn eigen boodschappers kan vertrouwen en zelfs engelen fouten maken, zou Hij dat dan wel kunnen bij stoffelijke wezens, die in lemen hutten wonen en nog gemakkelijker dan motten kunnen worden doodgedrukt?
20 ‘s Morgens leven zij, maar ‘s avonds zijn zij al dood. Voor altijd verdwenen, zonder dat ook maar iemand een gedachte aan hen schenkt.
21 Hun levensdraad wordt doorgeknipt en zij sterven zonder dat zij het weten.”♦
5
Job
1 “Roep toch! Maar wie zal antwoord geven? Tot wie van de engelen kun je je richten?
2 De dwaas sterft door wrok en jaloezie.
3 Ik heb zelf gezien hoe een dwaas omhoogschoot, maar plotseling het onheil over hem kwam.
4 Zijn kinderen bleven eenzaam en neergetrapt achter en er was niemand, die voor hen opkwam.
5 Zijn oogsten werden door hongerige mensen gestolen, zelfs het koren tussen de dorens; zijn rijkdom was een gemakkelijke prooi voor rovers.
6 Want het onheil komt niet uit de aarde voort; moeilijkheden groeien niet uit de grond op.
7 Maar de mens wordt geboren om moeite en ellende te ondergaan, net zo zeker als vonken omhoogschieten.
8 Ik geef je deze raad: Ga naar God en leg Hem de situatie voor.
9 Want Hij doet machtige en onbegrijpelijke dingen, zelfs ontelbare wonderen.
10 Hij geeft regen op de aarde en voorziet de velden van water.
11 De nederigen geeft Hij een hoge plaats en de bedroefden schenkt Hij het geluk.
12 Hij doorkruist de plannen van listige mannen, zodat zij die niet kunnen uitvoeren.
13 De wijzen lopen in hun eigen val en Hij zet een streep door de plannen van de sluwen.
14 Als blinden schuifelen zij door het daglicht; zij zien overdag niet beter dan ‘s nachts.
15 God bevrijdt de armen uit de greep van deze onderdrukkers met hun kwaadsprekerij.
16 Op die manier krijgen de armen hoop en wordt de goddelozen de mond gesnoerd.
17 Hoe benijdenswaardig is een mens, die door God streng wordt opgevoed. Wordt daarom niet boos als de Almachtige je om je zonde straft.
18 Want nadat Hij wonden heeft toegebracht, verbindt en geneest Hij ze ook weer.
19 Steeds weer zal Hij je redden, zodat het kwaad je niet raakt.
20 Hij zal je beschermen voor de dood in tijden van honger en redden uit de macht van het zwaard in tijden van oorlog.
21 Van kwaadsprekerij zul je niets te vrezen hebben en voor de toekomst hoef je niet bang te zijn.
22 Je zult lachen om oorlogsgeweld en hongersnood; wilde dieren zullen je met rust laten. Ook zul je geen last hebben van stenen bij het ploegen van je akkers.
23 Er zal vrede zijn tussen jou en de gevaarlijke wilde dieren.
24 Je zult je geen zorgen hoeven te maken om je huis; er zal niets uit worden gestolen.
25 Je zult vele kinderen krijgen en jouw nakomelingen zullen zo talrijk zijn als het gras.
26 Pas op hoge leeftijd zul je sterven; evenals het koren zul je niet voortijdig worden geoogst.
27 Uit ervaring weet ik dat dit allemaal waar is. Luister naar mijn raad, het is voor je eigen bestwil!”♦
6
Job
1 Jobs antwoord was:
2 “Konden mijn zorgen maar eens worden gemeten en mijn verdriet worden gewogen.
3 Want zij zijn zwaarder dan het zand van duizend stranden. Daarom sprak ik zo overhaast.
4 De HERE heeft mij met Zijn pijlen neergeschoten; Zijn giftige pijlen zijn diep in mijn hart gedrongen. Al Gods rampen zijn op mij losgelaten.
5-7 Als wilde ezels balken, is dat omdat zij geen gras meer hebben om te eten; ossen loeien niet als zij genoeg voer hebben; een man klaagt als geen zout in zijn eten zit. Het witte van een ei is smakeloos, ik weiger het te eten; ik walg van zulk voedsel.
8-9 Gunde God mij maar datgene, waarnaar ik het meest verlang; te worden verbrijzeld en te worden bevrijd uit Zijn pijnlijke greep.
10 Dan zou ik toch nog troost vinden (vreugde in deze ondraaglijke pijn) want de woorden van de heilige God heb ik niet verwaarloosd.
11 Och, waarom houdt mijn kracht mij nog op de been? Hoe kan ik het geduld opbrengen te wachten op mijn dood?
12 Ben ik soms zo sterk als een steen? Is mijn vlees soms van koper?
13 Ik ben echt volkomen hulpeloos en heb geen enkele hoop meer.
14 Men moet medelijden hebben met een vriend die lijdt, zelfs als hij het ontzag voor de Almachtige verliest.
15-17 Mijn broeders zijn net zo onbetrouwbaar als een beek die stijgt als er ijs en sneeuw liggen, maar verdroogt wanneer het heet wordt.
18-21 Karavanen wijken van hun route af, dringen steeds verder de woestijn in, waar zij uiteindelijk omkomen. Zo hebben de karavanen uit Tema en Seba hoopvol naar water gezocht, maar hun hoop werd beschaamd. En zo is ook mijn vertrouwen in u verdwenen; geschrokken keert u mij de rug toe en weigert mij te helpen.
22 Maar waarom dan? Heb ik u ooit gevraagd mij een geschenk uit uw rijkdom te geven?
23 Heb ik ooit uw hulp ingeroepen tegen vijanden en ruziemakers?
24 Alles wat ik verlang, is een redelijk antwoord; dan zal ik zwijgen. Vertel mij maar wat ik verkeerd heb gedaan.
25-26 Het is pijnlijk de waarheid te spreken, maar uw kritiek berust niet op feiten. Gaat u mij alleen veroordelen, omdat ik in een opwelling mijn wanhoop uitschreeuwde?
27 Dat zou lijken op dobbelen om een hulpeloze wees of het verkopen van een vriend.
28 Kijk naar mij! Zie ik eruit alsof ik u iets voorlieg?
29 Heb medelijden, wees niet onrechtvaardig. Denk er nog eens goed over na, want u mag mij geen onrecht aandoen.
30 Spreek ik soms kwaad? Denkt u soms dat ik met mijn mond niet kan onderscheiden wat verkeerd is?”♦
7
Job
1 “Wat heeft de mens toch een hard leven op aarde. Zijn zijn dagen niet als die van een gehuurde arbeider?
2 Zoals een slaaf naar schaduw verlangt en een arbeider in spanning uitziet naar de uitbetaling van zijn loon,
3 zo heb ik ellendige maanden moeten doormaken, met lange en moeilijke nachten.
4 Bij het naar bed gaan denk ik steeds: “Was het maar weer ochtend’ en dan lig ik te woelen tot het weer licht wordt.
5 Mijn lichaam zit vol wormen en onder het stof. Het is bedekt met vieze korsten. Ik ben niet om aan te zien.
6 Mijn leven vliegt voorbij, de ene hopeloze dag na de andere.
7 Mijn leven is in één zucht voorbij en van geluk blijft niets over.
8 Jullie kunnen mij nu nog zien, maar niet lang meer. Spoedig zullen jullie zoeken, maar dan ben ik er niet meer.
9 Zoals een wolk uiteen wordt gedreven en verdwijnt, zo verdwijnen ook de doden in hun graven.
10 Nooit meer zullen zij terugkeren naar hun gezin en hun huis en in hun woonplaats zijn hun namen gauw vergeten.
11 Ik moet praten over wat mij kwelt. Ik moet mijn verbitterde gevoelens kunnen uiten.
12 O God, ben ik soms de zee of een monster, dat U mij constant laat bewaken?
13-14 Zelfs wanneer ik mijn ellende in mijn slaap probeer te vergeten, maakt U mij nog bang met vreselijke nachtmerries.
15 Ik word nog liever gewurgd dan dat ik in dit lichaam verder leef.
16 Ik ben het zat! Ik wil niet voor altijd blijven leven! Laat mij toch die laatste dagen met rust.
17 Is een mens het echt waard dat U altijd tijd en zorg aan hem besteedt?
18 Moet U werkelijk elke morgen voor hem staan en hem elk moment van de dag op de proef stellen?
19 Waarom laat U mij niet met rust; al is het maar voor even?
20 Heb ik U iets aangedaan door mijn zonde, o God, Bewaker van de mensheid? Waarom hebt U mij als doelwit genomen en mijn leven tot een zware last gemaakt?
21 Waarom vergeeft U mij mijn zonde niet en verlost U mij niet van mijn schuld? Want als dit zo doorgaat, zal ik gauw sterven en languit in het stof komen te liggen. Als U mij dan nog zoekt, ben ik er niet meer.”♦
8
Job
1 Toen zei de Suhiet Bildad tegen Job:
2 “Hoe lang ga je zo nog door, Job, en blaas je woorden uit als een stormwind?
3 Wil je zeggen dat God onrechtvaardig is?
4 Als jouw kinderen tegen Hem gezondigd hebben, heeft Hij hen terecht gestraft.
5 Maar als je God oprecht zoekt en de Almachtige om genade smeekt,
6 als jij rein en oprecht bent, zal Hij opstaan, opnieuw voor je zorgen en jou je eigen plaats en woning teruggeven.
7 Dan zal het begin maar klein en gering schijnen, maar je toekomst zal welvaart zijn.
8 Kijk eens naar de geschiedenis; leer toch van wat eerder heeft plaatsgehad.
9 Wij werden gisteren geboren en weten haast niets, onze tijd op aarde glijdt als een schaduw voorbij.
10 Van de wijsheid van vroegere generaties kun je veel leren. Luister naar hun ervaringen.
11-13 Papyrus zal zonder moeras niet kunnen groeien, net zomin als riet zonder water. Als het groen op het veld staat, verdort het sneller dan gras, nog voordat het gemaaid is. Zo gaat het ook met hen die God vergeten; de hoop van de goddeloze wordt teniet gedaan.
14 Een mens zonder God vertrouwt op een spinneweb. Alles waarop hij steunt, stort onder hem ineen.
15 Als hij veilig denkt te zijn in zijn huis, blijft het niet staan.
16 In het zonlicht lijkt hij krachtig en vruchtbaar als een groene plant; zijn takken spreiden zich uit over de hele tuin.
17 Zijn wortels houden zich stevig vast aan een hoop stenen en werken zich tussen die stenen door.
18 Maar als de plant van zijn plaats wordt weggerukt, wordt hij daar niet eens gemist.
19 Dat is alles wat hem te wachten staat. Een andere plant groeit op en neemt zijn plaats in.
20 Begrijp het dan toch! God verwerpt een oprechte man niet en evenmin geeft Hij voorspoed aan boosdoeners.
21 Eens zal Hij jouw mond weer laten lachen en je lippen zullen weer van vreugde juichen.
22 De mensen die jou haten, zullen met schaamte worden vervuld en de goddelozen zullen worden vernietigd.”♦
9
Job
1 Job antwoordde daarop:
2 “Natuurlijk, dat weet ik ook wel. Je vertelt mij niets nieuws. Hoe zou een mens ooit rechtvaardig kunnen zijn in de ogen van God?
3 Als de mens besluit met God van mening te verschillen, kan hij dan ook maar één vraag beantwoorden van de duizend vragen, die God hem zal stellen?
4 God is zo wijs en zo machtig. Wie heeft het ooit tegen Hem opgenomen en is daarbij ongedeerd gebleven?
5 Hij verplaatst immers de bergen zonder dat de mensen het merken en keert hen in Zijn toorn ondersteboven.
6 Hij laat de aarde op haar fundamenten beven.
7 De zon en de sterren schijnen niet als Hij dat niet wil.
8 Hij strekt de hemelen uit en loopt over de hoge golven van de zee.
9 Hij is de Maker van de Grote Beer, de Orion en de Pleiaden en de sterrenstelsels aan de zuidelijke hemel.
10 Hij doet ongelooflijke en ontelbare wonderen.
11 Hij gaat onzichtbaar voorbij; Hij beweegt Zich voort, maar ik kan Hem niet zien.
12 Als Hij de dood stuurt om iemand uit het leven weg te nemen, wie houdt Hem dan tegen? Wie durft Hem te vragen: “Wat doet U?”
13 God matigt Zijn toorn niet. De trotse mens kruipt voor Hem ineen.
14 En wie ben ik dat ik van mening zou durven verschillen met de Almachtige God? Ik zou er niet eens de woorden voor kunnen vinden.
15 Ook al was ik zonder zonden, dan nog zou ik geen woord zeggen, maar alleen smeken om genade bij de grote Rechter.
16 Zelfs als Hij zou antwoorden op mijn roepen, zou ik niet kunnen geloven dat Hij naar mij zou luisteren.
17 Want Hij vernietigt mij in een onweer en brengt mij zonder reden nog meer wonden toe.
18 Hij maakt mij het ademen onmogelijk en vult mij in plaats daarvan met bittere gedachten.
19 Alleen Hij is sterk en rechtvaardig. Hij daagt iedereen uit: “Wie kan bewijzen dat Ik onrechtvaardig ben?”
20 Maar ik? Ben ik rechtvaardig? Zelf zeg ik van niet. En ook al was ik volmaakt, dan zou God nog bewijzen dat ik goddeloos was.
21 Ook al was ik absoluut onschuldig, dan zou ik daar nog niet aan durven denken. Ik veracht mijzelf om wat ik ben.
22 Onschuldig en schuldig, het is voor Hem gelijk, want Hij vernietigt beiden.
23 Hij bespot de wanhoop van de onschuldige, wanneer die wordt getroffen door rampen.
24 Als de hele wereld in handen is van goddelozen, verblindt God de ogen van de rechters. Als Hij het niet is die dat doet, wie is het dan wel?
25 De dagen van mijn leven gaan snel voorbij en zijn vol ellende.
26 Mijn levensjaren glijden voorbij als bootjes van riet, met de snelheid van de arend die op haar prooi afvliegt.
27 Als ik zou besluiten mijn klachten tegen God te vergeten, een einde te maken aan mijn bedroefdheid en een vrolijk gezicht op te zetten,
28 dan mag ik nog grotere tegenslagen verwachten. Want ik weet, God, dat U mij niet als onschuldig zult beschouwen.
29 U zult mij toch veroordelen. Dus waarom zou ik proberen onschuldig te zijn?
30 Zelfs al zou ik me wassen met het zuiverste water en mijn handen met loog reinigen om ze helemaal schoon te krijgen,
31 dan nog zou U mij in de put gooien zodat zelfs mijn eigen kleren vies van me worden.
32-33 En ik kan mijzelf niet verdedigen, want de HERE is geen gewone sterveling zoals ik. Als Hij dat wel was, zou ik de hele zaak eerlijk uitpraten. Maar voor ons bestaat geen scheidsrechter, geen onpartijdige die ons tot elkaar kan brengen.
34 Laat Hij toch ophouden mij te slaan, zodat ik niet langer in angst voor Zijn straf hoef te leven.
35 Dan zou ik zonder vrees tegen Hem kunnen spreken; maar zoals het er nu voorstaat, kan ik dat niet.”♦
10
Job
1 “Ik ben het leven moe. Laat mij maar rustig klagen en mijn bitterheid en bedroefdheid onder woorden brengen.
2 Ik zal tegen God zeggen: “Veroordeel mij niet zomaar; vertel mij tenminste waarom U het doet.
3 Heeft U er wat aan dat U mij veracht en onder druk zet; een mens die U Zelf hebt gemaakt, terwijl U tegelijkertijd vreugde en voorspoed geeft aan de goddelozen?
4-7 Hebt U menselijke ogen en ziet U zoals stervelingen zien? Bent U net zo onrechtvaardig als de mensen kunnen zijn? Is Uw leven soms zo kort dat U mij moet achtervolgen om zonden, waarvan U heel goed weet dat ik ze niet heb begaan? Doet U dat omdat U weet dat toch niemand mij uit Uw hand kan redden?
8 U hebt mij gemaakt, maar toch vernietigt U mij.
9 Ach, denk er toch alstublieft aan dat ik maar van stof ben gemaakt; wilt U mij al zo snel weer in stof veranderen?
10 Als melk hebt U mij uitgegoten, als kaas hebt U mij laten stremmen.
11 U gaf mij een huid en vlees en doorweefde mij met beenderen en spieren.
12 U gaf mij het leven, was goed en vriendelijk voor mij en Uw goede zorgen hebben mij bewaard.
13-14 Toen U mij maakte, was U al van plan mij te straffen, als ik zou zondigen.
15 Als ik schuldig ben, wee mij! En als ik onschuldig ben, dan loop ik met mijn hoofd gebogen, want ik schaam mij en ben overspoeld door verdriet.
16 Als ik met opgeheven hoofd zou rondlopen, springt U als een leeuw op mij en toont Uw geweldige overmacht.
17 Steeds opnieuw getuigt U tegen mij, treft U mij met een steeds groter wordende toorn en brengt verse troepen tegen mij in het veld.
18 Maar waarom liet U mij dan toch geboren worden? Waarom liet U mij bij mijn geboorte niet sterven?
19 Dan zou ik niets hebben geweten van dit ellendige bestaan! Ik zou direct vanuit de baarmoeder naar het graf zijn gegaan.
20-21 Ziet U niet hoe weinig tijd ik nog heb? Och, laat mij toch met rust, zodat ik nog een korte tijd van vreugde heb, voordat ik naar het land van duisternis en de schaduwen van de dood ga om nooit meer terug te keren;
22 een land dat zo donker is als het diepst van de nacht, een land van de schaduw van de dood, waar verwarring heerst en waar het helderste licht nog zo donker is als de nacht.”♦
11
Job
1 De Naämathiet Zofar zei daarop tegen Job:
2 “Moet niet iemand een antwoord geven op deze woordenvloed? Kan een mens zich door al dit gepraat rechtvaardigen?
3 Moet ik mij stilhouden, terwijl ik je hoor zwetsen? Als jij met God spot, moet iemand er dan niet voor zorgen dat je je schaamt?
4 Jij beweert dat je het ware geloof hebt en rein bent in de ogen van God.
5 Zei God maar eens wat Hij van jou denkt.
6 Zorgde Hij er maar voor dat je zelf eens het geheim van de wijsheid zou begrijpen, want er zijn twee kanten aan de wijsheid. Luister! God straft jou ongetwijfeld veel lichter dan je werkelijk verdient.
7 Ken je de gedachten en plannen van God? Kun je er door lang zoeken achter komen wat de grenzen van de Almachtige zijn?
8 Die grenzen zijn hoger dan de hemel en dieper dan de hel. Maar wie ben jij dan dat je denkt die te kunnen zien?
9 Zijn grootheid is uitgestrekter dan de aarde en breder dan de zee.
10 Als Hij toesnelt, iemand gevangen neemt en het gerechtshof bijeenroept, wie zou Hem dan een halt kunnen toeroepen?
11 Want Hij kent alle zonden van de kwaadaardige mens; Hij ziet de zonde zonder er naar te zoeken.
12 Dat een gewone sterveling wijs kan worden, is net zo onmogelijk als dat een ezelsveulen als mens ter wereld komt.
13-14 Maar als jij je aan God overgeeft, je handen naar Hem uitstrekt, de zonde wegdoet uit je hart en geen kwade praktijken meer toelaat bij jou thuis,
15 alleen dan kun je je hoofd opheffen, zonder dat je bent verontreinigd door de smetten van de zonde.
16 Alleen dan zul je de ellende kunnen vergeten. Dat alles zal dan tot het verleden behoren.
17 Jouw bestaan zal wolkenloos worden; elke schaduwzijde zal zo helder worden als het morgenlicht.
18 Jij zult moed putten uit je hoop. Na te hebben rondgekeken, zul je rustig kunnen gaan slapen.
19 Zonder angst kun je gaan liggen en velen zullen van jouw kant hulp verwachten.
20 Maar voor de goddelozen zal er geen ontsnappingsmogelijkheid zijn; hun enige vooruitzicht is de dood.”♦
12
Job
1 Daarop antwoordde Job:
2 “Werkelijk, jullie hebben de wijsheid in pacht! Wanneer jullie sterven, zal het gedaan zijn met de wijsheid.
3 Maar ik weet ook wel het een en ander; ik ben echt niet minder dan jullie. De dingen die jullie hebben gezegd, zijn zo algemeen dat iedereen mij die wel kan vertellen.
4 Ik, de man die door God werd verhoord wanneer ik om hulp smeekte, ben belachelijk geworden in de ogen van mijn vrienden. Ze bespotten mij nu, mij, een rechtvaardig mens.
5 Zij die in welvaart leven, maken degenen belachelijk die maar net het hoofd boven water kunnen houden.
6 De tenten van de rovers worden met rust gelaten en zij die God uitdagen, menen Hem de wet te kunnen voorschrijven.
7-9 Vraag het maar aan de dieren, zij zullen het jullie wel leren; vraag het de vogels, zij zullen het jullie vertellen; of laat de aarde het vertellen of de vissen uit de zee. Zij allen erkennen dat de HERE alles zo heeft gemaakt.
10 Want het leven van elk levend wezen is in de hand van God, ook de adem van iedere sterveling.
11 Net zoals mijn mond kan proeven of het eten lekker is, zo kunnen mijn oren bepalen wat de waarheid is als ik die hoor.
12 Oude mensen zijn wijs en een lang leven geeft wijsheid, zegt men.
13 Maar alleen God heeft de ware wijsheid en de kracht. Alleen bij Hem kunnen we terecht voor raad; Hij begrijpt het.
14 Hoe groot is Zijn macht! Wat Hij vernietigt, kan niet worden herbouwd. Als Hij een mens opsluit, is er geen kans op vrijlating.
15 Als Hij de regen tegenhoudt, wordt de aarde een woestijn; laat Hij de regenstromen los, dan wordt de grond overstroomd.
16 Ja, van Hem is de kracht en de overwinning! Misleiders en zij die worden misleid, zijn beiden Zijn slaven.
17 Hij maakt adviseurs en rechters tot dwazen.
18 Hij vernedert koningen tot slaven en bevrijdt hun dienaren.
19 Priesters voert Hij als slaven weg; Hij werpt de machtigen omver.
20 Hij snoert betrouwbare adviseurs de mond en berooft de leiders van hun inzicht.
21 Hij giet smaad uit over edelen en maakt de sterken zwak.
22 Hij legt de geheimen van de diepe duisternis bloot en verjaagt het licht met donkere schaduwen.
23 Hij laat volken opkomen en vernietigt ze dan weer. Hij maakt ze groot om ze vervolgens weer tot niets terug te brengen.
24-25 Het verstand van de machthebbers van de aarde neemt Hij weg om hen struikelend en rondtastend te laten dwalen in een duisternis, waar geen licht doorheen dringt.”♦
13
Job
1 “Veel van de dingen die jullie beschreven, heb ik met eigen ogen zien gebeuren; met mijn oren heb ik ervan gehoord.
2 Ik weet evenveel als jullie. Ik kan mij met jullie meten.
3 Och, wat verlang ik ernaar rechtstreeks met de Almachtige te spreken. Ik wil dit alles met God Zelf bespreken.
4 Want jullie proberen mij leugens aan te praten. Jullie zijn een stelletje waardeloze dokters.
5 Houd je alstublieft stil! Dat zou meer getuigen van wijsheid.
6 Luister nu maar eens naar mij, naar mijn argumenten en pleidooi.
7 Blijven jullie net doen alsof jullie namens God spreken, hoewel Hij nooit de dingen heeft gezegd die jullie Hem in de mond leggen?
8 Zou God willen dat jullie Hem hielpen door de waarheid voor Hem te verdraaien?
9 Pas maar op dat Hij er niet achter komt wat jullie doen! Of denken jullie soms dat God net zo gemakkelijk te bedriegen is als de mensen?
10 Nee, jullie zullen moeilijkheden met Hem krijgen als jullie leugens gaan gebruiken om Hem een handje te helpen.
11 Geeft Zijn majesteit je geen angstig gevoel in het hart? Maakt Zijn grootheid jullie niet heel klein?
12 Die prachtige uitspraken die jullie deden, hebben evenveel waarde als as. Jullie verdediging is zo breekbaar als aardewerk.
13 Wees nu eens stil en laat mij eens wat zeggen, wat de gevolgen van mijn uitspraken ook mogen zijn.
14 Waarom denken jullie dat ik mijn leven in eigen hand neem en zeg wat ik denk?
15 God zou mij kunnen doden om wat ik zeg en eigenlijk verwacht ik ook dat Hij dat zal doen. Toch wil ik mijn zaak met Hem bespreken.
16 Ik heb daarbij het voordeel dat ik niet goddeloos ben, anders zou ik niet eens in Zijn nabijheid kunnen komen.
17 Luister goed naar wat ik ga zeggen en laat mij uitspreken.
18 Mijn rechtzaak is zo goed als geregeld: ik weet dat de HERE mij zal vrijspreken.
19 Wie is dat niet met mij eens? Als je zou kunnen aantonen dat ik mij vergis, zou ik mijzelf niet verder verdedigen en liever meteen sterven.
20 O God, ik smeek U om twee dingen; alleen dan zal ik in staat zijn U onder ogen te komen.
21 Trek Uw hand van mij terug en jaag mij geen angst aan voor Uw verschrikkelijk oordeel.
22 Roep mij bij U en U zult zien hoe snel ik zal antwoorden. Of laat mij met U praten en U een antwoord geven.
23 Zeg mij toch wat ik precies verkeerd heb gedaan. Maak mij duidelijk wat mijn zonde is.
24 Waarom verbergt U Zich voor mij? Waarom houdt U mij voor een vijand?
25 Wilt U een weggewaaid blad opjagen of een droge strohalm vervolgen?
26 U beschuldigt mij van kwade dingen en haalt alle zonden uit mijn jeugd weer naar boven.
27-28 U stuurt mij naar de gevangenis en sluit mij van alle kanten in door een cirkel om mijn voeten te trekken. Het lijkt wel alsof ik van binnen rot ben en verga, net als een door de motten aangevreten mantel.”♦
14
Job
1 “Wat is een mens toch kwetsbaar! Zijn leven is maar kort en onrustig.
2 Net als een bloem bloeit hij maar een korte tijd om dan te verdorren; hij verdwijnt snel als de schaduw van een voorbijglijdende wolk.
3 Moet U op die kwetsbare mens Uw blik richten en hem ter verantwoording roepen?
4 Hoe kunt U reinheid verwachten van iemand die uit onreinheid is geboren? Dat kan toch niet.
5 U hebt de mens slechts een vastgestelde tijd van leven gegeven; het aantal maanden van zijn leven staat al van tevoren vast. Hij mag ook niet iets langer leven.
6 Maar waarom geeft U hem dan niet een beetje rust? Wend Uw blik af en geef hem toch een beetje voldoening, net als een gehuurde arbeider.
7 Want voor een boom is er nog hoop; als hij wordt omgehakt, ontstaan er wel weer nieuwe spruiten die uitgroeien tot takken.
8-9 Hoewel zijn wortels in de grond oud zijn en zijn tronk langzaam afsterft, groeit en bloeit hij weer als een jonge boom zodra er water bijkomt.
10 Maar wanneer de mens sterft, ligt hij neer; hij blaast de adem uit en is er niet meer.
11-12 Zoals het water van een meer verdampt en een rivier smaller wordt en opdroogt, zo legt een mens zich voor het laatst neer om daarna niet meer op te staan. Tot op het moment dat de hemelen niet meer bestaan, zal hij niet wakker worden of in zijn slaap worden gestoord.
13 Och, verborg U mij maar tussen de doden en vergat U mij maar tot Uw toorn was bedaard. Liet U mij maar links liggen om pas na enige tijd weer aan mij te denken.
14 Als een mens sterft, zal hij dan weer herleven? Die gedachte zou mij hoop kunnen geven tijdens mijn harde bestaan; dan zou ik uitzicht hebben op verlossing.
15 Dan zou U mij roepen en ik zou komen; U zou het zelfs fijn vinden met Uw schepsel te spreken.
16 Maar nu let U scherp op elke stap die ik zet en ziet U elke fout die ik maak.
17 U verzamelt en bewaart ze allemaal in een zak als belastend materiaal tegen mij.
18-19 Bergen slijten weg en vergruizen. Het water slijpt de stenen af tot zand. Stortregens spoelen de grond weg. Zo spoelt U ook alle hoop van de mens weg.
20-21 U keert zich tegen hem en hij verdwijnt van de aarde. U geeft hem een oud en gerimpeld gezicht en stuurt hem dan weg. Hij weet nooit of zijn zonen het ver zullen brengen of dat zij falen en ten val komen. Hij weet er niets van.
22 Voor hem is er alleen pijn en verdriet.”♦
15
Job
1 Op deze uitspraken antwoordde de Temaniet Elifaz:
2 “Je wordt beschouwd als een wijs man, maar je spreekt alleen maar nietszeggende woorden. Je bent gewoon een druktemaker.
3 Het is niet goed zo te spreken; zulke woorden hebben geen enkele waarde.
4-5 Je vertekent de ware toewijding aan God en hebt geen ontzag voor Hem. Jouw zonden vertellen je mond wat hij moet zeggen. Je spreekt met de tong van een listig man.
6 Daardoor veroordeel jij jezelf en niet ik; de woorden die je spreekt, getuigen tegen je.
7-8 Ben jij de eerste mens van alle geborenen? Werd jij geboren voordat de heuvels werden geschapen? Ken je de verborgen beslissingen van God? Heb jij soms de wijsheid in pacht?
9 Weet je meer dan wij? Begrijp je meer dan wij kunnen begrijpen?
10 Aan onze kant staan wijze bejaarde mannen, die zelfs ouder zijn dan je vader.
11 Is Gods troost niet genoeg voor jou? Zijn Zijn woorden niet vriendelijk tegen jou gesproken?
12 Waarom laat je je meeslepen door je zondige hart en vlammen je ogen zo?
13 Je keert je tegen God en beschuldigt Hem in het wilde weg.
14 Welk mens op aarde kan zo rein en rechtvaardig zijn als jij zegt?
15 Als God zelfs de engelen niet volledig vertrouwt en zelfs de hemelen in Zijn ogen niet volkomen rein zijn,
16 waar blijft de mens dan met zijn verdorvenheid en zondigheid? De mens, die de zonde drinkt of het water is.
17-19 Luister, ik zal je verklaren wat ik heb gezien en wat bevestigd wordt door de ervaringen van wijze mannen, die dit kregen overgeleverd van hun vaders (onze voorouders, die als enigen het land kregen toegewezen):
20 Een goddeloos mens heeft zijn hele leven met moeilijkheden te kampen. De geweldpleger heeft slechts enkele jaren de tijd.
21 Hij wordt geplaagd door angstaanjagende geruchten en wanneer hij eindelijk rust heeft, wordt hij aangevallen door rovers.
22 Hij gelooft niet dat hij nog ooit de duisternis kan ontvluchten en leeft voortdurend met de angst dat hij wordt vermoord.
23-24 Hij dwaalt rond, bedelend om voedsel. Zijn leven wordt beheerst door voortdurende angst, spanningen en vertwijfeling. Zijn vijanden overwinnen hem als een koning die klaarstaat voor de strijd.
25-26 Gewapend met zijn zwaarbeslagen schild balt hij zijn vuist tegen God. Hij daagt de Almachtige uit en valt Hem koppig aan.
27-28 Hoewel deze mens er vet en opgeblazen uitziet, zal hij in verwoeste steden gaan wonen, in huizen waar niemand in woont, die tot puin zijn vervallen.
29 Hij zal niet rijk blijven en er niet in slagen zijn bezittingen uit te breiden.
30 Nee, hij zal voor altijd in duisternis leven en de adem van God zal hem vernietigen; de vlammen zullen alles wat hij heeft, verteren.
31 Laat hij niet langer vertrouwen op zinloze bezigheden en zichzelf niet meer voor de gek houden, want zinloosheid zal zijn enige beloning zijn.
32 Vroeger dan hij denkt, zal dit werkelijkheid worden. Spoedig zal de volle nutteloosheid ervan tot hem doordringen. Want alles waarop hij vertrouwde, zal vergaan.
33 Hij zal lijken op een onvruchtbare wijnstok en op een olijfboom zonder bloesem.
34 Want de goddelozen zijn onvruchtbaar; zij brengen niets voort wat werkelijk goed is. Gods vuur verteert hen met al hun bezittingen, verkregen door omkoperij.
35 Het enige dat zij ter wereld brengen, is zonde en hun innerlijk brengt alleen bedrog voort.”♦
16
Job
1 Jobs antwoord aan Elifaz luidde:
2 “Ik heb dit allemaal al eens eerder gehoord. Fijne troost geven jullie.
3 Komt er dan nooit een eind aan jullie ellenlange toespraken? Wat is er aan de hand dat jullie maar niet uitgepraat raken?
4 Maar misschien zou ik op dezelfde manier spreken als jullie doen;
5 als jullie in mijn schoenen stonden en ik in die van jullie. Ik zou proberen met troostende woorden te helpen en het verdriet weg te nemen.
6 Maar hoe ik mijzelf nu ook verdedig, mijn verdriet blijft. Al zou ik niets zeggen, dan hielp het nog niet.
7 Och God, U hebt mij zc moe gemaakt en de mensen om mij heen machteloos gemaakt.
8 U hebt mij gegrepen en vernederd; als bewijs van mijn zonden, zeggen zij. Mijn eigen ellende klaagt mij aan.
9 God valt mij aan en rukt woedend aan mijn vlees; tandenknarsend kijkt Hij op mij neer met Zijn doordringende ogen.
10 De mensen bespotten me en lachen mij uit; minachtend slaan zij mij op mijn kaak. Allemaal spannen ze tegen mij samen.
11 En God heeft mij overgeleverd aan de goddelozen, mij in handen gespeeld van kwaadwillende mensen.
12 Ik leidde een rustig leven tot Hij mijn rust wreed verstoorde. Hij greep mij in mijn nek en wierp mij op de grond om mij te verpletteren. Ik was Zijn weerloze doelwit.
13 Zijn boogschutters omsingelen mij en schieten hun pijlen af. Mijn nieren worden doorboord en de grond om mij heen wordt doordrenkt met gal.
14 Steeds weer valt Hij mij aan en stormt op mij af als een gewapende soldaat.
15 Ik zit hier in rouwkleding en met stof op mijn hoofd.
16 Mijn ogen zijn rood van het huilen en over mijn oogleden ligt de schaduw van de dood.
17 Toch ben ik onschuldig en is mijn gebed oprecht.
18 Och aarde, neem mijn bloed niet op! Laat geen einde komen aan mijn hulpgeroep.
19 Maar tegelijkertijd zit de Getuige van mijn onschuld in de hemel; mijn Advocaat bevindt zich daar in de hoge.
20 Mijn vrienden bespotten mij, maar ik laat God mijn tranen zien,
21 Hem smekend naar mij te luisteren, zoals een man bij zijn buurman zou aandringen.
22 Want het zal niet zolang meer duren voordat ik de weg ga, waarlangs ik nooit meer zal terugkeren.”♦
17
Job
1 “Mijn geest is gebroken en ik ben meer dood dan levend; het graf staat al voor mij open.
2 Spotzieke lieden omringen mij en waar ik ook kijk, zie ik hen die mij beledigen.
3-4 Zal dan niemand mijn onschuld bij God bevestigen? Maar U, mijn God, hebt er toch voor gezorgd dat zij dit niet begrijpen. Och, laat hen niet triomferen.
5 Als iemand zich laat omkopen om zijn vrienden aan te klagen, zullen zijn kinderen blind door het leven gaan.
6 Hij heeft mij tot mikpunt van openlijke spot gemaakt; de mensen spugen mij in het gezicht.
7 Mijn ogen zijn dof van het huilen en ik ben nog maar een schim van wat ik vroeger was.
8 Oprechte mensen staan verbaasd als zij mij zien. En de onschuldige zal de strijd aanbinden tegen de goddeloze.
9 De rechtvaardigen gaan alleen maar voorwaarts en de mensen met reine harten worden steeds sterker.
10 Maar u kunt mij beter met rust laten, want ik zie onder u geen wijs mens.
11 Mijn goede dagen behoren tot het verleden. Mijn verwachtingen zijn niet uitgekomen. Mijn hartewensen zijn in rook opgegaan.
12 Zij maken van de nacht een dag en zeggen wanneer het donker is: “Het wordt zo weer licht.” Zo verdraaien zij de waarheid. (A)
13-14 Als ik sterf, ga ik de duisternis in. Het graf is mijn woonplaats. De ontbinding is mijn vader en de wormen mijn moeder en zuster.
15 Waar is mijn hoop dan gebleven? Kan iemand nog enige hoop voor mij ontdekken?
16 Nee, mijn hoop en mijn verwachtingen gaan met mij het graf in. Samen zullen wij in het stof rusten.”♦
18
Job
1 Opnieuw antwoordde de Suhiet Bildad:
2 “Hoe lang wil je dit woordenspel nog volhouden? Spreek toch eens verstandig als je wilt dat wij antwoord geven.
3 Beschouw je ons soms als vee dat te stom is om te kunnen praten en denken?
4 Denk je dat een aardbeving ontstaat doordat je jezelf verscheurt in je toorn? Moeten wij ons soms snel gaan verbergen voor neerstortende rotsen?
5 Toch blijft het waar dat de goddelozen snel aan hun einde komen en dat hun licht wordt gedoofd en hun vlam geblust.
6 In elk huis waar de goddeloosheid heerst, zal het donker worden.
7 De zelfbewuste stap van de goddeloze mens verslapt en hij zal het slachtoffer worden van zijn eigen plannen.
8-9 Hij trapt in de val en zit muurvast. Rovers overvallen hem.
10 Op elk pad dat hij kiest, ligt een valstrik voor hem klaar.
11 Hij heeft een goede reden om bang te zijn; talloze gevaren liggen overal op de loer.
12 Rampen overvallen hem wanneer hij zwak is.
13 Het onheil vreet aan zijn huid. De dood zal hem verslinden.
14 Hij zal uit zijn veilige huis worden weggesleurd en weggevoerd naar de koning der verschrikkingen.
15 Zijn huis zal verdwijnen onder een vurige laag zwavel.
16 Zijn wortels drogen op in de grond en zijn takken sterven af.
17 Elke herinnering aan zijn aardse bestaan zal verdwijnen; niemand van zijn landgenoten zal zich hem herinneren.
18 Hij zal vanuit het licht de duisternis worden ingedreven en uit de wereld worden weggejaagd.
19 Hij heeft geen kinderen, geen afstammelingen onder zijn volk, geen enkele overlevende op de plaats waar hij eens woonde.
20 Uit alle streken zullen zij beven van angst als zij zien welk lot hem treft.
21 Ja, dat gebeurt met zondaars, met mensen die God de rug toekeren!”♦
19
Job
1 Job gaf Bildad het volgende antwoord:
2 “Hoe lang blijven jullie mij nog tergen en proberen mij met woorden te verpletteren?
3 Jullie hebben nu al tienmaal verteld dat ik een zondaar ben! Schamen jullie je niet mij elke keer zo aan te vallen?
4 Trouwens, als ik inderdaad verkeerd was, is dat in de eerste plaats mijn zorg.
5 Als jullie zo’n hoge dunk van jezelf hebben en mij erop wijzen dat ik schuldig ben,
6 weet dan wel dat God mij heeft overweldigd en in Zijn net heeft gevangen.
7 Ik roep wel om hulp, maar Hij hoort mij niet. Ik schreeuw, maar een rechtvaardige behandeling krijg ik niet.
8 God heeft mij de weg versperd en mijn licht veranderd in duisternis.
9 Hij heeft mij van mijn eer beroofd en mij mijn kroon afgenomen.
10 Van alle kanten heeft Hij mij afgebroken en nu is het met mij gedaan. Al mijn verwachtingen heeft Hij de bodem ingeslagen.
11 Zijn brandende toorn is tegen mij gericht en Hij beschouwt mij als een vijand.
12 Hij stuurt Zijn troepen om mijn tent te omsingelen en te belegeren.
13 Mijn broers en mijn vrienden heeft Hij weggestuurd en zij zijn van mij vervreemd.
14 Mijn familieleden zijn weggebleven en mijn vrienden hebben mij in de steek gelaten.
15 Mijn gasten, ook mijn dienaren, behandelen mij als een vreemdeling.
16 Ik roep mijn dienaar, maar hij komt niet; zelfs niet als ik hem smeek te komen.
17 Mijn eigen vrouw heeft een afkeer van mijn adem en mijn broers vinden dat ik stink.
18 Zelfs jonge kinderen hebben een afkeer van mij. Als ik ga staan om iets te zeggen, lachen zij mij uit.
19 Mijn beste vrienden mijden mij. De mensen van wie ik hield, keren zich tegen mij.
20 Ik ben vel over been en heb alleen mijn tandvlees overgehouden.
21 Och mijn vrienden, heb toch medelijden met mij, want de hand van God heeft mij hard geslagen.
22 Waarom achtervolgen jullie mij net zoals God doet? Krijgen jullie er nooit genoeg van mij te beledigen?
23-24 Och, ik zou willen dat mijn woorden met een ijzeren stift in lood gegrift, ja in de rots werden gehouwen, zodat zij daar voor altijd zouden staan.
25 Want ik weet dat mijn Verlosser leeft en dat Hij tenslotte met Zijn voeten op de aarde zal staan.
26 En nadat mijn huid van mij is afgevallen en mijn lichaam zal zijn vergaan, zal ik buiten het lichaam toch God mogen zien.
27 Ja, ik zal Hem zelf zien, niet iemand anders; met mijn eigen ogen. O, wat verlangt mijn hart daarnaar.
28 Hoe durven jullie mij te blijven beschuldigen, alsof ik al schuldig ben bevonden?
29 Ik waarschuw jullie dat jullie gevaar lopen te worden gestraft voor wat jullie nu doen!”♦
20
Job
1 De Naämathiet Zofar zei:
2 “Ik zal snel reageren, want ik ben geschokt.
3 Je beledigt mij met je verwijt en mijn verstand zegt me dat ik daarop moet antwoorden.
4-5 Je weet toch dat sinds de mens voor het eerst op aarde verscheen, de blijdschap en de vreugde van de goddelozen een kort leven zijn beschoren?
6 Ook al reikt de trots van de goddeloze zo hoog als de hemelen en loopt hij met zijn neus in de lucht,
7 toch zal hij voor eeuwig omkomen en worden weggeworpen zoals zijn uitwerpselen. Zij die hem kenden, zullen zich afvragen waar hij is gebleven.
8 Als een droom zal hij vervagen, als een visioen plotseling verdwijnen.
9 Niemand zal hem ooit terugzien. In zijn woonplaats zullen ze hem zelfs niet eens missen.
10 Zijn kinderen moeten bedelen bij de armen en zijn eigen handen moeten zijn rijkdom teruggeven.
11 De jeugdige levenskracht in zijn botten verdwijnt samen met hem in het stof.
12 Hij geniet van zijn goddeloosheid, die hij langzaam in zijn mond laat smelten,
13 er zacht op zuigend, bang dat de smaak zal verdwijnen.
14 Maar het voedsel dat hij heeft gegeten, wordt bitter als gal in zijn ingewanden.
15 Hij zal de rijkdom die hij opslokte, weer moeten uitbraken. God laat niet toe dat hij het binnenhoudt.
16 Het is een levensgevaarlijk vergif voor hem geworden.
17 Hij zal geen plezier hebben van de dingen die hij heeft gestolen en niet genieten van de stromen olie, honing en room.
18 Zijn inspanningen zullen niet worden beloond; aan de winst van zijn handel zal hij geen plezier beleven.
19 Want hij heeft de armen onderdrukt en hun huizen in beslag genomen, waarop hij geen recht had.
20 Omdat hij van binnen geen rust kent, helpen al zijn schatten hem uiteindelijk niets.
21 Maar als er niets meer is om te stelen, komt een einde aan zijn welvaart.
22 Temidden van zijn overvloed zal hij in moeilijkheden raken en zal het toppunt van ellende hem in het verderf storten.
23 Op het moment dat zijn buik vol is, zal Gods toorn op hem neerregenen.
24 Hij zal wegvluchten, maar een pijl zal zijn rug doorboren.
25 De pijl wordt uit zijn lichaam getrokken en de scherpe punt komt uit zijn gal. De angsten van de dood zijn over hem gekomen.
26 Zijn schatten zullen verloren gaan in de diepste duisternis. Een laaiend vuur zal zowel hem als zijn goederen verslinden en alles verteren wat hij nog over had.
27 De hemelen zullen zijn zonden openbaar maken en de aarde zal tegen hem getuigen.
28 Zijn rijkdom zal op de dag van Gods toorn in een vloedgolf wegspoelen.
29 Dat is Gods bestemming voor de goddeloze; de erfenis die God hem geeft.”♦
21
Job
1 Job antwoordde Zofar:
2-3 “Luister nu toch naar mij; dat zou al een hele troost zijn. Je kunt doorgaan met spotten wanneer ik ben uitgesproken.
4 Mijn klacht richt zich toch niet tot mensen, maar tot God. (A) Daarom ben ik ook zo ongeduldig.
5 Bekijk mij met afschuw en sla je hand verschrikt voor de mond.
6 Zelf word ik bang als ik hier diep over nadenk. De angst krijgt mij dan in zijn greep en ik begin te beven.
7 Waarom bereiken de goddelozen een hoge leeftijd en wordt hun macht steeds groter?
8 Tijdens hun leven zien zij hun kinderen en kleinkinderen opgroeien en volwassen worden.
9 In hun huizen is vrede; angst is voor hen een onbekend gevoel en God straft hen niet.
10 Hun vee levert voldoende op;
11-13 zij hebben veel kinderen die een gelukkig leven leiden en hun kleinkinderen vullen hun tijd met zingen en dansen en musiceren op trommel, citer en fluit. Zij zijn welgesteld en hoeven zichzelf niets te ontzeggen; zelfs wanneer ze sterven, gebeurt dat in alle rust en vrede.
14 En dat alles ondanks het feit dat zij God hebben genegeerd en niets te maken wilden hebben met Hem en Zijn leefregels.
15 “Wat moeten we met de Almachtige God?” zeggen zij. “Waarom zouden wij Hem moeten gehoorzamen? Bidden tot Hem levert ons immers niets op?”
16 Jullie zeggen dat zij hun welvaart niet in eigen hand hebben, daarom wil ik ook niets met hun raad en plannen te maken hebben.
17 Hoe vaak gaat het licht van de goddelozen niet plotseling uit en treft God hen met rampen en verdriet.
18 Dikwijls worden zij als stro door de wind voortgejaagd! Rukt de storm hen weg als de kaf van het koren.
19 Maar God zal ook hun kinderen straffen! Maar volgens mij moet de man die zondigt, zelf door God worden gestraft en niet zijn kinderen! Laat hij zelf de straf maar voelen.
20 Ja, laat hem voor zijn eigen zonde boeten. Laat hem de toorn van de Almachtige maar aan den lijve voelen.
21 Want als hij dood is, zal hij nooit meer in staat zijn van zijn gezin te genieten.
22 Maar wie kan God, de opperste Rechter, terechtwijzen?
23-24 De een sterft wanneer hij nog gezond is en weldoorvoed een rustig en vredig leven leidt.
25 De ander sterft in diepe ellende en armoede, terwijl hij nooit iets goeds heeft gekend.
26 Beiden worden in hetzelfde stof begraven en door dezelfde wormen opgegeten.
27 Ik weet precies wat jullie nu denken en hoe jullie mij nu onrecht willen aandoen.
28 Jullie willen mij gaan vertellen over rijke en goddeloze mensen, die door hun zonden in het verderf werden gestort.
29 Maar dan zeg ik: Vraag het maar eens aan hen die veel hebben gereisd en zij zullen jullie hun verhalen vertellen.
30-32 Dat de goddeloze mens op de onheilsdag wordt gespaard en aan de toorn weet te ontsnappen. Niemand wijst hem in het openbaar op zijn fouten. Niemand zet hem zijn misdaden betaald. En bij zijn graf wordt een erewacht neergezet.
33 Bij zijn begrafenis wordt hij naar de plaats gebracht, waar de zachte aarde hem zal bedekken. Zo gaat het nu altijd, zo ging het voor hem en zo gaat het ook na hem.
34 Hoe denken jullie mij dan te kunnen troosten met de onzin die jullie uitkramen. Al jullie antwoorden zijn niets dan leugens!”♦
22
Job
1 Elifaz sprak voor de derde maal tegen Job:
2 “Kan een gewone sterveling God van dienst zijn? Zelfs de meest wijze mens kan dat niet.
3 Doet het de Almachtige ook maar enig plezier als jij rechtvaardig bent? Maakt het Hem iets uit of je zonder zonden bent?
4 Straft Hij je soms omdat je zo gelovig bent?
5 Natuurlijk niet! Hij doet dat omdat je zo slecht bent! Je zonden zijn onmetelijk.
6 Je moet bijvoorbeeld ten onrechte een onderpand hebben geëist van noodlijdende vrienden; ja, je moet mensen letterlijk en figuurlijk hebben uitgekleed.
7 Je moet de dorstigen water en de hongerigen brood hebben geweigerd,
8 terwijl je een vooraanstaand man was, een geëerd landeigenaar.
9 Je stuurde weduwen weg zonder hen te helpen en hebt wezen van hun rechten beroofd.
10-11 Daarom ben je nu omringd door valstrikken en word je geplaagd door onverwachte gevaren, duisternis en aanstormende rampen.
12 God is zo machtig; Hij woont hoger dan de hemelen, hoger dan de sterren.
13 Maar dan zeg jij: “Daarom kan Hij niet zien wat ik doe. Hoe kan Hij door de dikke duisternis heen iets beoordelen?
14 Want Hij is omringd door zware wolken, zodat Hij ons niet kan zien. Hij is ver boven ons verheven en wandelt door de hemelse zalen.”
15-16 Besef je niet dat degenen die de oude paden van de zonde bewandelen, in hun jeugd worden weggerukt en dat de fundamenten van hun levens worden weggespoeld?
17 Want zij zeiden tegen God: “Laat ons met rust, God! Wat kunt U nu voor ons doen?
18 Maar tegelijkertijd vergaten zij dat Hij hun woningen met allerlei goede dingen had gevuld. Daarom moet ik niets hebben van de houding van de goddelozen.
19 De rechtvaardigen zullen er getuige van zijn dat zij worden vernietigd; de onschuldigen zullen de goddelozen uitlachen en zeggen:
20 “Kijk, onze vijanden en hun welvaart worden vernietigd door het vuur!” Houd op met God tegen te spreken! Word het met Hem eens, dan zul je uiteindelijk rust krijgen.
21 Zijn welwillendheid zal je omringen, als je maar wilt toegeven dat je het bij het verkeerde eind had. (A)
22 Luister naar Zijn woorden en berg die op in je hart.
23 Als je terugkeert naar God en het verkeerde uit je leven wegdoet, zul je in ere worden hersteld.
24 Als je je geldzucht opzijzet en je goud weggooit,
25 zal de Almachtige Zelf je goudschat worden; Hij zal je zuiverste zilver zijn.
26 Dan zul je je weer verheugen in de HERE en opzien naar God.
27 Je zult tot Hem bidden en Hij zal naar jou luisteren. Al je beloften aan Hem zul je nakomen.
28 Wat je ook maar wenst, zal gebeuren! En hemels licht zal schijnen op de weg die voor je ligt.
29 Wanneer mensen worden vernederd en jij zegt: “Help hen overeind,” dan zal Hij de vernederden redden
30 en zelfs jou zal Hij verlossen wegens je reine handen.”♦
23
Job
1 Job antwoordde Elifaz daarop:
2 “Ook nu klinkt mijn klacht bitter. Zijn hand rust zwaar op mij, ondanks mijn zuchten.
3 Och, wist ik maar waar ik God kon vinden; dan zou ik naar Zijn troon gaan en daar met Hem spreken.
4-5 Ik zou Hem mijn zaak voorleggen, naar Zijn antwoord luisteren en trachten te begrijpen wat Hij wil.
6 Zou Hij mij overweldigen met Zijn grote macht? Nee, Hij zou met alle begrip naar mij luisteren en mij niet meteen beschuldigen.
7 Een eerlijk persoon zou daar voor mij bij Hem het woord kunnen doen en ik zou door mijn Rechter worden vrijgesproken.
8 Maar mijn zoeken heeft geen resultaat. Ik zoek Hem overal, maar kan Hem niet vinden.
9 Ik zoek Hem in het noorden, maar kan Hem daar niet vinden; hetzelfde is het geval in het zuiden. Ook daar houdt Hij Zich verborgen.
10 Maar Hij weet precies wat mij allemaal overkomt en als Hij mij aan een onderzoek heeft onderworpen, dan zal Hij mij volkomen onschuldig verklaren; zo zuiver als goud.
11 Ik heb Gods paden gevolgd en ben in Zijn voetstappen getreden. Nooit en te nimmer ben ik afgedwaald.
12 Ik heb Zijn geboden niet afgewezen; integendeel, ik hield zelfs meer van Zijn woorden dan van mijn dagelijks eten.
13 Toch verandert Hij volgens mij niet van gedachten en wie zou Hem kunnen weerhouden van wat Hem voor ogen staat? Wat Hij wil doen, doet Hij ook.
14 Daarom zal Hij met mij doen wat Hij Zich heeft voorgenomen en er komt nog meer.
15 Geen wonder dat ik zo bang ben als ik voor Hem verschijn. Als ik eraan denk, slaat de angst mij om het hart.
16-17 God heeft mijn hart verzwakt; de Almachtige heeft mij vreselijke angst aangejaagd. Maar ik ga niet ten onder in de diepe duisternis die om mij heen is.”♦
24
Job
1 “Waarom opent God de rechtszitting niet om naar mijn verweer te luisteren? Waarom moeten zij die Hem kennen, zonder resultaat op Hem wachten?
2 Er worden grenspalen verschoven, schaapskudden gestolen en geweid
3 en zelfs de ezel van de wezen wordt weggehaald. De arme weduwe moet de enige os die zij bezit inleveren om een lening te kunnen krijgen.
4 De hulpbehoevenden worden opzij geschopt; zij mogen de weg niet versperren. Alle armen van het land worden in een hoek gedrukt.
5 Net als de wilde ezels in de woestijn moeten de armen al hun tijd gebruiken om genoeg voedsel te bemachtigen. Zij worden de woestijn ingestuurd om voedsel te zoeken voor hun kinderen.
6 Zij eten wat in het wild groeit en zoeken zelfs in de wijngaarden van de goddelozen naar achtergebleven druiven.
7 ‘s Nachts liggen zij buiten in de kou zonder kleren of dekens om zich te verwarmen.
8 Zij raken doorweekt door de stortregens die vanaf de bergen komen en bij gebrek aan een behoorlijk onderdak drukken zij zich tegen de rotswand aan.
9 De goddelozen rukken vaderloze kinderen van hun moeders borst weg en nemen het kind van een arme als onderpand mee tot deze zijn schuld heeft afbetaald.
10 Daarom moeten zij naakt, zonder enig kledingstuk, ronddwalen en worden zij gedwongen korenschoven te sjouwen terwijl zij zelf honger lijden.
11 Zij moeten olijfolie persen tussen de stenen en druiven treden in de wijnpers, terwijl ze bijna neervallen van de dorst.
12 Het gekreun van de stervenden stijgt op uit de stad en de gewonden schreeuwen om hulp; God schenkt echter geen aandacht aan het onrecht dat hun is aangedaan.
13 De goddelozen komen in opstand tegen het licht en begrijpen niets van oprechtheid en goedheid.
14-15 Als het daglicht voorbij is, gaan de moordenaars op pad om de arme en hulpbehoevenden te doden en zich ‘s nachts bezig te houden met diefstal. De overspelige man wacht tot het donker wordt, want hij denkt ‘dan ziet niemand me’ en hij verbergt zijn gezicht.
16 Inbrekers gaan er ‘s nachts op uit om hun werk te doen en overdag sluiten zij zich op; zij houden niet van daglicht.
17 Voor al deze misdadigers is de donkere nacht als de morgen. Ze zijn vertrouwd met de verschrikkelijke dingen die in het donker gebeuren.
18 Maar wat verdwijnen zij snel van de aardbodem! Het land dat zij bezitten, is vervloekt. Het is afgelopen met hun kwade praktijken in de wijngaarden.
19 De dood verteert zondaars, zoals hitte en droogte de sneeuw laten verdwijnen.
20 Zelfs de moeder van de zondaar zal hem vergeten. Hij is een welkome maaltijd voor de wormen en niemand zal nog aan hem denken. Want de goddeloze wordt gebroken als een boom door een storm.
21 Zij hebben namelijk kinderloze en onvruchtbare vrouwen slecht behandeld. Zij weigeren hulpbehoevende weduwen te helpen.
22 God houdt door Zijn kracht de machtige in leven; hij staat op, ook als hij zijn leven niet meer zeker is.
23 Hij geeft hem zekerheid en hij weet zich gesterkt. Zijn ogen waken over hun wegen.
24 Maar ook al genieten zij nu hoog aanzien, toch zullen zij net als anderen in een oogwenk verdwijnen, afgesneden als de halmen van het koren.
25 Is er iemand die mij mijn ongelijk kan bewijzen? Wie kan aantonen dat ik een leugenaar ben en er volkomen naast zit?”♦
25
Job
1 De Suhiet Bildad antwoordde Job:
2 “God is machtig en ontzagwekkend. Hij handhaaft de vrede in de hemel.
3 Wie kan Zijn engelenlegers tellen? Zijn licht straalt over iedereen op de hele wereld.
4 Hoe kan een gewone sterveling voor God gaan staan en beweren dat hij rechtvaardig is? Wie op aarde kan in ernst zeggen dat hij rein is?
5 God heeft zoveel heerlijkheid dat zelfs de maan en de sterren vergeleken bij Hem in het niet vallen.
6 Hoeveel minder is dan de mens! Die is immers slechts een worm in Zijn ogen!”♦
26
Job
1 Job antwoordde Bildad:
2 “Wat zijn jullie toch waardevolle helpers! Wat ben ik blij dat jullie mij in mijn ellende een hart onder de riem hebt gestoken.
3 Wat een wijsheden hebben jullie mij toevertrouwd. Jullie wijze woorden hebben een wereld van inzicht voor mij geopend.
4 Hoe komen jullie op zulke briljante antwoorden?
5-6 De doden staan naakt en bevend voor God, evenals de zeeën en alles wat daarin leeft.
7 God spreidt de hemel uit over een leegte en hangt de aarde op aan het niets.
8 Hij verpakt de regen in Zijn dikke wolken, zonder dat het wolkendek daardoor scheurt.
9 Hij onttrekt met de wolken Zijn troon aan het gezicht.
10 Hij trekt een cirkel over het wateroppervlak, als een grens tussen licht en donker.
11 Als Hij gaat dreigen, wankelen de pijlers van de hemel, geschrokken door Zijn toorn.
12 En door Zijn macht wordt de zee rustig; Hij bezit de wijsheid haar trots te breken.
13 Door Zijn adem werd de hemel helder: Zijn hand doorboorde de snel voortglijdende slang.
14 Dit is nog maar de buitenste franje van Zijn werken, waarvan we alleen maar een zwak gefluister horen. Wie zou dus kunnen standhouden onder het geweld van Zijn donder?”♦
27
Job
1 En Job vervolgde:
2 “Ik zweer bij de levende God. Hij ontnam mij mijn rechten. Ja, ik zweer bij de Almachtige God (Hij heeft mijn ziel zoveel verdriet aangedaan)
3 dat zolang ik leef door de adem van God,
4 mijn lippen geen goddeloze dingen zullen zeggen en mijn tong niet zal liegen.
5 Ik zal mij nooit, maar dan ook nooit, neerleggen bij jullie mening; tot mijn dood zal ik aan mijn onschuld blijven vasthouden.
6 Ik ben geen zondaar en zal mijn rechtvaardigheid handhaven. Mijn geweten zal mij niet aanklagen zolang ik leef.
7 Degenen die iets anders zeggen, zijn mijn goddeloze vijanden. Dat zijn slechte mannen.
8 Want welke hoop heeft de goddeloze als God hem afsnijdt en hem zijn leven afneemt?
9 Zal God naar zijn hulpgeroep luisteren als hij in moeilijkheden komt?
10 En zal hij blij zijn met de Almachtige en Hem altijd aanroepen?
11 Ik zal jullie iets leren over Gods doen en laten met de mens.
12 Eigenlijk hoef ik dat helemaal niet te doen, want jullie weten net zoveel over Hem als ik; toch doen jullie allemaal van die onzinnige uitspraken.
13 Dit is het lot dat de Almachtige heeft klaarliggen voor de goddeloze:
14 als hij veel kinderen heeft, zullen die in de strijd sneuvelen en zijn nageslacht zal honger lijden.
15 Degenen die dat overleven, zullen sterven door de pest en niemand, ook niet hun eigen vrouw, zal om hen rouwen.
16 Ook al verdient een slechte man geld als water en heeft hij zoveel kleren dat hij elke dag iets anders kan dragen,
17 de goede en onschuldige mensen zullen die kleren dragen en zijn geld onder elkaar verdelen.
18 Elk huis dat door een goddeloze is gebouwd, is breekbaar als dat van een mot en zo lek als een hutje dat zo maar even wordt gebouwd.
19 Hij gaat als een rijke naar bed, maar wordt wakker en merkt dat al zijn rijkdom is verdwenen.
20 De angst overvalt hem en de nachtelijke stormen voeren hem weg.
21 De oostenwind neemt hem op en voert hem weg en hij is er niet meer. Zo wordt hij van zijn plaats weggevaagd.
22 Want God zal hem er genadeloos van langs geven. Hij zal snel van God willen wegvluchten.
23 Onder handgeklap en gefluit zal hij zijn huis ontvluchten.”♦
28
Job
1 Job vervolgde: “De mens weet waar hij zilver en goud kan vinden en hoe hij het moet zuiveren.
2 Hij weet hoe hij ijzer uit de grond moet halen en koper uit steen moet smelten.
3-4 De mens weet hoe hij licht moet maken in het donker, zodat hij onder de grond kan werken, de aarde kan onderzoeken en haar grondstoffen kan ontdekken. Diep onder de zwarte rotsen graaft hij schachten en bungelt hij aan touwen naar beneden, ver van de bewoonde wereld.
5 De mens weet hoe hij uit de aarde voedsel kan verkrijgen, terwijl onder in de bodem het vuur brandt.
6 Hij weet hoe hij edelgesteente en goudstof kan vinden;
7 schatten die geen roofvogel kan zien, waar zelfs het oog van de gier niet scherp genoeg voor is.
8 Geen enkel wild dier heeft ooit over die schatten gelopen; de leeuw heeft ze nog nooit met een klauw aangeraakt.
9 De mens weet hoe hij een harde rots kapot kan krijgen en tot in de fundamenten van een berg kan doordringen.
10 Hij boort tunnels door de rots en legt kostbare gesteenten bloot.
11 Hij damt rivieren af en brengt aan het licht wat verborgen is.
12 Maar hoewel de mens dit alles kan, weet hij niet waar hij wijsheid en inzicht kan vinden.
13 En niet alleen weet hij niet hoe hij ze kan krijgen, maar uiteindelijk is het ook niet onder de levenden te vinden.
14 “Hier zijn ze niet,” zeggen de oceanen; en de zeëen voegen daaraan toe: “Hier zijn ze ook niet.”
15 Zij zijn niet te koop voor goud of zilver
16 en ook niet voor al het goud van Ofir, kostbare onyx of saffieren.
17 Wijsheid is oneindig veel waardevoller dan goud en kristal. Zij kan niet worden gekocht met gouden sieraden.
18 Koraal en kristal zijn waardeloos als het erom gaat de wijsheid te bemachtigen; de prijs van de wijsheid ligt ver boven die van parels.
19 Topaas uit Ethiopië voldoet niet, net zo min als het puurste goud.
20 Maar waar kunnen wij die wijsheid dan krijgen? Waar is echt inzicht te vinden?
21 Want zij is onzichtbaar voor de ogen van al wat leeft, zelfs de scherpste vogelogen kunnen haar niet ontdekken.
22 Zelfs het verderf en de dood zeggen dat zij er alleen ooit geruchten over gehoord hebben.
23-24 Natuurlijk weet alleen God waar het te vinden is, want Hij kan de hele aarde en alles wat zich onder de hemelen bevindt, overzien.
25 Hij stelt de kracht van de wind vast en bepaalt de grenzen van de oceanen.
26 Hij maakt de wetten van de regen en baant een pad voor het onweer.
27 Hij weet waar de wijsheid is en vertelt het aan ieder die wil luisteren. Hij schiep de wijsheid en doorgrondde haar.
28 En dit zegt Hij tegen de hele mensheid: “Ontzag te hebben voor de HERE, dat is de ware wijsheid; het vermijden van het kwaad, is inzicht.”♦
29
Job
1 Job vervolgde:
2 “Och, was het nog maar zoals in vroeger jaren, toen God mij behoedde,
3 toen Hij de weg voor mij verlichtte en ik veilig door het donker kon lopen.
4 Ja, zoals in mijn jongere jaren, toen in mijn huis de vertrouwelijke omgang met God voelbaar was,
5 toen de Almachtige nog dicht bij mij was en ik mijn kinderen om mij heen had;
6 toen mijn zaken goed liepen en er room in overvloed was en de rots stromen olijfolie voor mij leverde.
7 In die tijd liep ik nog naar de stadspoort en nam daar mijn plaats in tussen de gerespecteerde leiders.
8 De jongeren zagen mij en deden een stap opzij en zelfs de ouderen gingen uit eerbied voor mij staan.
9 Vooraanstaande mensen stonden er zwijgend bij en namen aan wat ik zei.
10 Zelfs de hoogste ambtenaren in de stad bewaarden het stilzwijgen.
11 Allen luisterden graag naar wat ik zei. Ieder die mij zag, sprak goed van mij.
12 Want ik hielp als eerlijke rechter (A) de armen in hun nood en de vaderloze kinderen, die verder niemand hadden om hen te helpen.
13 Ik hielp mannen die op het punt stonden te sterven en zij zegenden mij. Het hart van menige weduwe liet ik weer zingen van vreugde.
14 Alles wat ik deed, was oprecht en eerlijk, want ik hulde mij in rechtvaardigheid.
15 Ik diende als ogen voor de blinde en als voeten voor de verlamde.
16 Ik was als een vader voor de armen en ik zorgde ervoor dat ook vreemdelingen op een eerlijke manier werden berecht.
17 Ik sloeg de slagtanden van goddeloze onderdrukkers uit en dwong hen hun slachtoffers met rust te laten.
18 Ik dacht: “Ik sterf vast en zeker een rustige dood in mijn eigen vertrouwde omgeving, na een lang en goed leven.
19 De dauw zal de hele nacht op mijn takken liggen en ze voorzien van water.
20 Steeds opnieuw zal men mij lof toezwaaien en steeds weer zal ik nieuwe energie ontvangen om met gemak mijn boog te spannen.”
21 Iedereen luisterde naar mij en stelde prijs op mijn advies. Als ik sprak, zweeg ieder ander.
22 Als ik was uitgesproken, zeiden zij niets meer, want mijn woorden bevredigden hen.
23 Zij verlangden naar mijn uitspraken, zoals mensen in de droge tijd naar regen verlangen. Met open mond vingen zij mijn woorden op als waren die een lenteregen.
24 Als zij de moed lieten zakken, lachte ik hen toe en dat gaf hun weer nieuwe moed. Mijn opgewektheid betekende veel voor hen.
25 Ik vertelde hun wat zij moesten doen en trad onder hen op als leider, als een koning die zijn leger bevelen geeft en als iemand die de rouwenden troost.”♦
30
Job
1 “Maar nu lachen de jongeren mij uit; jonge mannen, wiens vaders niet goed genoeg zijn om op mijn herdershonden te passen.
2 Trouwens, hoe zou de kracht van hun handen mij hebben kunnen helpen, nu hun levenskracht is vergaan?
3 Uitgeput door de honger hebben zij ‘s nachts rondgezworven, in verschroeid land, in verlaten woestijnen.
4 Daar eten ze de zoutige neerslag van het struikgewas en de wortels van de brem,
5 omdat zij als dieven uit de beschaafde wereld zijn verdreven.
6 Nu houden zij zich op in uitgedroogde rivierbeddingen, in grotten en tussen de rotsen.
7 Zij maken geluiden als dieren, die zich door het struikgewas bewegen en schuilen dicht bij elkaar onder de netels.
8 Een laag en naamloos uitschot, dat het land werd uitgeschopt.
9 En nu ben ik het onderwerp van hun spotterij geworden! Zij maken mij belachelijk.
10 Zij hebben een hekel aan mij en willen niet bij mij in de buurt komen. Zij durven mij zelfs in het gezicht te spugen.
11 Nu God de kracht uit mijn leven heeft weggenomen en mij met deze rampen treft, hebben deze jonge mannen helemaal geen eerbied meer voor mij, maar vernederen zij mij.
12 Deze belagers proberen mij te laten struikelen en leggen valstrikken op mijn weg. Van alle kanten proberen zij mij eronder te krijgen.
13 Zij versperren mij de weg en doen al het mogelijke om mijn ondergang te bewerken, wetend dat ik niemand heb die mij kan helpen.
14 Zij komen als één grote horde dreigend op mij af. Als golven stromen ze over mij heen, temidden van alle ellende.
15 Ik word ontzettend bang. Zij houden mij in hun greep. Mijn waardigheid is verdwenen als een wolk die door een storm wordt meegevoerd.
16 Het leven stroomt weg uit mijn ziel. Dagen vol ellende moet ik doormaken.
17 Mijn trieste nachten zijn gevuld met pijn, die voortdurend aan mijn botten knaagt.
18 Ik lig de hele nacht te woelen en mijn hemd draait zich knellend om mijn lichaam.
19 God heeft mij in de modder gegooid. Ik voel me alsof ik stof en as ben.
20 Ik roep naar U, o God, maar U geeft geen antwoord. Ik sta voor U, maar U keurt mij geen blik waardig.
21 U bent wreed geworden tegen mij en Uw hand slaat mij met grote kracht.
22 U geeft mij over aan een zware storm en slingert mij heen en weer in een vreselijk noodweer.
23 Ik weet dat het Uw bedoeling is mij te doden en me daar te brengen waar alle levenden heengaan.
24 Heb ik soms de noodlijdenden niet geholpen, wanneer zij om hulp schreeuwden?
25 Huilde ik niet mee met hen die het moeilijk hadden? Was ik niet diepbedroefd over het lot van de armen?
26 Wanneer ik echter verwachtte dat het goede zou komen, kwam in plaats daarvan het kwade. Er kwam duisternis in plaats van licht.
27 Mijn hart is bedroefd en rusteloos en ik zie op tegen dagen vol ellende.
28-29 Ik loop treurend rond. De zon is er voor mij niet meer. Ik sta in het midden van de gemeente en roep om hulp. Maar ik kan net zo goed niet roepen (A), want in hun ogen ben ik een broer van de jakhalzen en een metgezel van de struisvogels.
30 Mijn huid is zwart en schilfert af. Mijn botten branden van de koorts.
31 Mijn blijde en opgewekte stem klinkt nu als de stem van een rouwende.”♦
31
Job
1 Daarop vervolgde Job tenslotte: “Ik had een overeenkomst gesloten met mijn ogen dat zij niet met lustgevoel naar vrouwen zouden kijken.
2-3 Ik weet heel goed dat de Almachtige God ons lot in handen heeft. De slechten en goddelozen treft Hij met ellende en rampen.
4 Hij ziet alles wat ik doe en telt elke stap die ik zet.
5 Als ik zou hebben gelogen en bedrogen,
6 laat God mij dan maar in Zijn weegschaal wegen; dan zal Hij zien dat ik onschuldig ben.
7-8 Als ik Gods levensweg heb verlaten, als mijn hart begeerte heeft gevoeld voor wat mijn ogen zagen of als ik met mijn handen heb gezondigd, laat iemand anders dan de gewassen die ik heb gezaaid, oogsten en laat alles wat ik heb geplant, met wortel en tak worden uitgeroeid.
9 Als ik ooit heb verlangd naar de vrouw van een ander,
10 mag mijn vrouw terechtkomen in het huis van een andere man en iemand anders haar nemen.
11 Want begeerte is een schandelijke zonde, een misdaad die moet worden bestraft.
12 Het is een verterend vuur dat tot vernietiging leidt en alles zou uitroeien wat ik heb geplant.
13-14 Hoe zou ik God onder ogen kunnen komen als ik ooit mijn dienaren onrechtvaardig had behandeld? Wat zou ik kunnen zeggen als Hij mij daarnaar zou vragen?
15 Want God heeft mij en ook mijn dienaar gemaakt. Hij heeft ons beiden geschapen in de buik van onze moeders.
16 Als ik de armen verdriet heb gedaan en weduwen reden tot huilen heb gegeven;
17 als ik arme wezen voedsel heb geweigerd
18 ik heb echter altijd wezen in ons huis opgenomen en hen verzorgd als mijn eigen kinderen en ik heb de weduwen altijd geholpen;
19-20 als ik iemand heb zien omkomen van de kou zonder hem kleren of de vacht van één van mijn schapen te geven;
21 als ik een wees heb uitgebuit omdat ik dacht dat niemand mij daarop zou betrappen;
22 als ik één van deze dingen heb gedaan, mag mijn arm uit zijn gewricht worden getrokken! Laat dan mijn schouder maar worden ontwricht.
23 Liever dat dan het oordeel van God af te wachten, want daarvoor ben ik banger dan voor enig ander ding. Want juist vanwege de majesteit van God heb ik al die misdaden nooit begaan.
24 Als ik op geld heb vertrouwd;
25 als mijn geluk berustte op rijkdom die ik met eigen handen heb verdiend;
26 of als ik heb gekeken naar de stralende zon aan de hemel of naar de maan op haar zilveren pad langs de hemel
27 en mijn hart geen weerstand heeft kunnen bieden aan de verleiding om hen stiekem te aanbidden en hen met mijn hand een kus toe te werpen,
28 dan zouden deze misdaden ook moeten worden gestraft. Want als ik zulke dingen had gedaan, zou dat betekenen dat ik de God van de hemel heb bedrogen.
29 Als ik blij ben geweest over het ongeluk en de tegenslagen van mijn vijand
30 maar het is een feit dat ik nooit heb gezondigd door iemand te vervloeken;
31 als één van mijn dienaren ooit honger heeft geleden
32 ik heb echter nooit een vreemde bij de deur weggestuurd, maar altijd iedereen met open armen ontvangen;
33 of als ik net als Adam mijn zonden heb proberen te verbergen
34 uit angst voor de minachting van het publiek en ik mijn mond heb gehouden en mezelf heb opgesloten; dan ben ik het waard te worden gestraft.
35 Ach, was er maar iemand die naar mij wilde luisteren en de zaak van mijn kant wilde bekijken. Kijk, ik onderteken mijn verdediging met mijn handtekening; laat de Almachtige nu maar eens bewijzen dat ik iets verkeerds heb gedaan en laat Hij maar een oordeel geven over de schriftelijke aanklacht, die mijn vijanden tegen mij hebben ingediend.
36 Ik zou die op mijn schouders willen nemen en als een kroon opzetten.
37 Dan zou ik Hem precies vertellen wat ik heb gedaan en waarom; als een koning zou ik dit met Hem bespreken.
38-39 Als mijn land mij aanklaagt omdat ik de vruchten heb gestolen die het heeft voortgebracht, of als ik het leven van zijn eigenaren heb vergald,
40 laten dan distels op dat land groeien in plaats van tarwe en onkruid in plaats van gerst.” Met die woorden besloot Job zijn uitvoerige antwoord.♦
32
Job
1 De drie mannen wilden Job geen antwoord meer geven omdat hij bleef volhouden dat hij onschuldig was.
2 Toen werd Elihu, de zoon van de Buziet Baracheël uit de familie van Ram, kwaad omdat Job volhield dat hij onschuldig was tegenover God.
3 Maar hij was ook boos op de drie vrienden van Job die hem wel hadden veroordeeld, maar zijn argumenten niet konden weerleggen.
4 Elihu had nog niets gezegd omdat de drie anderen ouder waren dan hij.
5 Maar toen hij zag dat zij geen antwoord meer wisten te geven, nam hij met een boos gezicht het woord
6 en zei: “Ik ben jong en u bent oud, daarom heb ik mij stil gehouden en heb ik u niet durven zeggen wat ik ervan denk.
7 Want ik dacht: Laat de ouderen eerst aan het woord, zij zullen zeker ook wijzer zijn.
8-9 Maar als het om wijsheid gaat, telt niet alleen de leeftijd mee. Het gaat eerder om de geest van de mens, de adem van de Almachtige. Hij geeft hem immers inzicht?
10 Luister daarom naar mij; ik wil u ook mijn mening geven.
11-12 Ik heb een tijdje gewacht en ondertussen geluisterd naar wat u te zeggen had, maar geen van uw argumenten heeft Job ervan overtuigd dat hij een zondaar is.
13 En zeg nu niet dat alleen God en niet de mens hem van zijn zonde kan overtuigen.
14 Job heeft met mij niet geredetwist en ik wil uw argumenten laten voor wat zij zijn.
15 U zit daar volkomen perplex en weet geen antwoord meer.
16 Moet ik mij dan stil blijven houden als u er het zwijgen toe doet?
17 Nee, ook ik zal mijn mening geven.
18 Ik kan mij namelijk nauwelijks meer stilhouden; mijn geest spoort me aan om te spreken.
19 Ik voel mij als een wijnzak zonder aftapkraan, die bijna op barsten staat.
20 Ik moet mijn hart luchten, dus laat ik mijn antwoorden geven.
21-22 Ik zal proberen voor niemand partij te kiezen; ik zal ook niemand vleien, want als ik dat zou doen, zou God mijn Schepper mij zonder meer wegvagen.”♦
33
Job
1 “Luister alstublieft naar wat ik te zeggen heb, Job.
2 Laat mij uitspreken, nu ik eenmaal het woord heb genomen.
3 Ik zal in alle oprechtheid de waarheid spreken.
4 De Geest van God heeft mij namelijk gemaakt en de adem van de Almachtige geeft mij leven.
5 Aarzel niet mij een antwoord te geven als u dat kunt.
6 Voor God ben ik volkomen gelijk aan u. Ik ben ook uit de aarde gevormd, net als u.
7 U hoeft niet bang voor mij te zijn. Ik ben er niet de man naar u in het nauw te drijven.
8 Ik heb u steeds weer horen zeggen:
9 “Ik ben rein, ik heb niet gezondigd; ik ben onschuldig.
10 En toch heeft God aanmerkingen op mij en beschouwt mij als Zijn vijand.
11 Hij legt ketens om mijn enkels en kijkt scherp naar elke beweging die ik maak.”
12 Juist hierin hebt u ongelijk, dat u op deze wijze over God spreekt. Want God is veel groter dan de mens.
13 Waarom klaagt u bij God dat Hij niet antwoordt?
14 God spreekt wel degelijk (nu op de ene, dan op de andere wijze) hoewel de mens dat misschien niet opmerkt.
15 Bijvoorbeeld in dromen en in nachtelijke visioenen als een diepe slaap komt over mensen die op bed liggen.
16 Op zulke ogenblikken opent Hij hun oren en waarschuwt Hij hen
17-18 zodat zij van gedachten veranderen en ervoor zorgen niet trots te worden. Zij worden gewaarschuwd voor de straf op de zonde en leren goed op te letten dat zij niet op een of andere manier omkomen.
19 God kan een mens echter ook ziekte sturen, zodat hij met voortdurende pijn in zijn botten in bed moet blijven
20 en hij zijn eetlust verliest en zelfs voor het heerlijkste gerecht zijn neus optrekt.
21 Hij wordt broodmager
22 en komt steeds dichter bij de dood en zijn macht.
23-24 Maar als een boodschapper uit de hemel aanwezig is, die als voorspraak dient, één uit duizend die het als een vriend voor hem opneemt, dan zal Hij Zich over hem ontfermen en zeggen: “Maak hem vrij; hij zal niet sterven. Er is voor hem een losgeld betaald.”
25 Dan zal zijn lichaam weer zo gezond worden als dat van een kind, fris en jeugdig.
26 En als hij tot God bidt, zal God naar hem luisteren en hem antwoorden. Hij zal vreugde ervaren als hij het gezicht van de HERE weer ziet en zijn rechtvaardigheid weer terugkrijgt.
27 Tegen zijn vrienden zal hij later zeggen: “Ik had gezondigd, maar God gaf mij niet de straf die ik had verdiend.
28 Hij liet mij niet sterven. Ik zal voortaan leven en veel meer van het licht genieten.”
29 Ja, God doet vaak zulke dingen met de mens;
30 tweemaal, zelfs driemaal zijn ziel terughalen uit de grafkuil, zodat hij het levenslicht kan blijven genieten.
31 Let daar goed op, Job. Luister naar wat ik nog meer te zeggen heb.
32 Maar als u nu al iets wilt zeggen, ga uw gang. Want ik zou zo graag willen dat uw onschuld wordt bewezen.
33 Maar zo niet, luister dan naar mij. Houdt u stil, terwijl ik u wijsheid leer!”♦
34
Job
1 Elihu vervolgde zijn toespraak:
2 “Luister naar mij, wijze mannen.
3 Onze oren kunnen woorden beoordelen zoals ons gehemelte de smaak van ons voedsel proeft.
4 Zo moeten we ook het goede kiezen en samen uitmaken wat juist is.
5 Job heeft namelijk gezegd: “Ik ben onschuldig, maar God spreekt dat tegen. Hij doet mij onrecht.
6 Ik word een leugenaar genoemd, ook al ben ik onschuldig. Ik onderga een vreselijke straf, terwijl ik toch onschuldig ben.”
7-8 Buiten Job is er niemand die zo aan kwaadsprekerij doet. Hij moet veel met slechte mannen zijn omgegaan,
9 want hij zei: “Het heeft geen zin te leven zoals God het wil.”
10 Luister naar mij, mannen met inzicht. U weet toch dat God niet zondigt, dat de Almachtige geen onrecht doet?
11 Maar Hij vergeldt ieder naar zijn doen en laten.
12 Het is gewoon ondenkbaar dat God verkeerd zou handelen of onrechtvaardig zou zijn.
13 Alleen Hij heeft het gezag over de wereld.
14 Als God Zijn Geest zou terugtrekken en Zijn adem zou terugnemen,
15 komt een eind aan al het leven en verandert de mensheid weer in stof.
16 Als u dit maar wilde inzien en naar mijn woorden zou willen luisteren.
17 Zou God kunnen regeren als Hij een afkeer heeft van rechtvaardigheid? Bent u van plan de Almachtige Rechter te veroordelen?
18 Wilt u een oordeel uitspreken over God? Hij zegt toch zelfs tegen edelen en koningen: ‘U bent waardeloos en onrechtvaardig?”
19 Want het maakt voor Hem geen enkel verschil hoeveel aanzien een mens geniet en Hij maakt geen onderscheid tussen arm en rijk. Hij heeft hen allen gemaakt.
20 In een oogwenk sterven zij; ja, midden in de nacht verdwijnen de machtigen, weggenomen door een hand die niet aan een mens toebehoort.
21 Want God let op het gedrag van alle mensen; Hij ziet alles en iedereen.
22 Geen duisternis is diep genoeg om goddeloze mensen voor Zijn ogen te verbergen.
23 Daarom is geen langdurig onderzoek nodig om een mens voor God, de Rechter, te laten verschijnen.
24 Zonder een onderzoek in te stellen, slaat God de hoogst geplaatsten neer en stelt Hij anderen in hun plaats aan.
25 Hij kijkt naar wat zij doen en in één enkele nacht overvalt Hij hen en slaat vernietigend toe.
26 Hij berecht hen in het openbaar als misdadigers.
27 Want zij weigerden Hem te volgen
28 en waren er de oorzaak van dat het hulpgeroep van de armen tot Hem doordrong. Ja, Hij hoort de kreten van mensen die worden onderdrukt.
29 Als Hij Zich stilhoudt, wie zal daar iets van zeggen? Als Hij Zich niet onthult, wie zal Hem dan zien? Hij handelt op gelijke wijze met een volk als met een enkeling.
30 Zo zorgt Hij ervoor dat een slechte man niet aan het bewind komt, opdat een heel volk niet wordt verwoest.
31 Als iemand tegen God zegt: “Ik ben schuldig en zal mijn straf dragen, maar ik zal geen slechte dingen meer doen.
32 Leer mij wat ik verkeerd heb gedaan; laat het mij zien als ik onrecht deed en ik zal het niet weer doen.”
33 Moet God naar uw mening het kwaad dan toch vergelden? U hebt geweigerd u te bekeren. Vertel het ons als u het weet, want u moet hier een uitspraak over doen, niet ik.
34-35 Verstandige mensen zullen het met mij eens zijn als ik zeg: “Job praat als iemand die geen inzicht heeft.”
36 Job verdient het voortdurend op de proef te worden gesteld om de wijze waarop hij tegen God heeft gesproken.
37 Aan al zijn zonden heeft hij ook nog opstandigheid en verwaandheid toegevoegd. Voortdurend heeft hij wat tegen God in te brengen.”♦
35
Job
1 Elihu vervolgde:
2-3 “Denkt u dat het juist is als u beweert: “Ik ben rechtvaardig voor God?” Toch zegt u: “Ik ben bij Hem niet beter af dan wanneer ik wel had gezondigd.”
4 Ik zal u een antwoord geven dat ook voor uw vrienden is bestemd.
5 Kijk eens naar de hemel en de wolken hoog boven u.
6 Als u zondigt, beïnvloedt dat God dan? Ook al zondigt u steeds weer, wat voor gevolgen zou dat voor Hem hebben?
7 En als u zich goed gedraagt, is dat dan een groot geschenk voor Hem? Wordt Hij daar beter van?
8 Uw zonden kunnen slechts uzelf raken en uw goede daden kunnen alleen stervelingen beïnvloeden.
9-10 De onderdrukten schreeuwen weliswaar onder het onrecht en kreunen onder de macht van de rijken, maar toch roept geen van hen tot God en zegt: “Waar is God, mijn Schepper? Hij geeft liederen in de nacht
11 en schenkt ons meer wijsheid dan de landdieren en de vogels!”
12 Maar als iemand dit tot Hem roept, antwoordt Hij nooit als een goddeloze uit trots tot Hem spreekt. (A)
13 God luistert niet naar hun lege pleidooi; de Almachtige let daar niet op.
14 Hoeveel minder zal Hij aandacht aan u schenken, als u zegt dat u Hem niet ziet, dat uw zaak aan Hem is voorgelegd en dat u op Hem wacht.
15 Maar omdat Gods toorn nu schijnbaar de zonde niet meteen afstraft en Hij zelfs het kwaad niet eens schijnt te zien,
16 opent u opeens uw mond, Job. En alles wat u te zeggen hebt, is alleen maar onzin.”♦
36
Job
1 Elihu vervolgde:
2 “Heb nog even geduld, dan zal ik verder gaan. Want ik ben nog niet klaar met God te verdedigen.
3 Ik zal u enkele wijsheden uit een ver verleden geven, die de rechtvaardigheid van mijn Schepper aantonen.
4 Ik vertel u de waarheid, want ik ben een man met feilloos inzicht.
5 God is almachtig en toch heeft Hij van niemand een afkeer! Zijn begrip en inzicht zijn volmaakt.
6 Hij houdt de goddelozen niet in leven, maar geeft aan de onderdrukten hun rechten.
7 De goede mensen negeert Hij niet, maar Hij verhoogt hen door hun een plaats te geven op eeuwige, koninklijke tronen.
8 Als zij in moeilijkheden komen, tot slaaf worden gemaakt en er ellendig aan toe zijn,
9 gebruikt Hij die moeilijkheden om hen erop te wijzen dat zij hebben gezondigd en zich te hoogmoedig hebben gedragen.
10 Hij maakt dat zij luisteren naar Zijn woord en berouw hebben over hun zonden.
11 Als zij luisteren en Hem gehoorzamen, zullen zij worden gezegend met een gelukkig en voorspoedig leven.
12 Als zij niet naar Hem willen luisteren, zullen zij ten onder gaan en sterven door hun gebrek aan gezond verstand.
13 De goddelozen hebben haatgevoelens in hun hart. Zelfs als Hij hen vastbindt, roepen ze niet naar Hem om hulp.
14 Zij sterven jong, na een leven van ontucht en verdorvenheid.
15 Hij redt degenen die lijden en spreekt tot hen in hun ellende.
16 Zo wil Hij ook u uit de nood uitleiden naar een ruime plaats zonder beperkingen, naar een tafel vol heerlijke gerechten.
17 Maar nu wordt u beheerst door uw haatgevoelens over de goddelozen. U bent helemaal in de ban van rechtvaardigheid en oordeel.
18 Pas op dat niemand u door rijkdom of omkoping verleidt.
19 Zou uw rijkdom of uw machtige inspanning u voldoende steun kunnen geven en u uit de nood helpen?
20 Verlang niet naar de nacht met zijn mogelijkheden mensen te beroven en uit hun huizen te jagen.
21 Laat het kwaad links liggen, want God bracht u deze ellende om ervoor te zorgen dat u niet in een slecht leven verviel.
22 Kijk, God is almachtig. Kent u een betere leermeester dan Hij?
23 Wie durft Hem wetten voor te schrijven of te zeggen dat wat Hij doet verkeerd is?
24 Nee, u kunt Hem beter prijzen om Zijn machtige daden, waarvan mensen hebben gezongen.
25 Iedereen heeft deze machtige daden gezien en er van een afstand met verwondering naar gekeken.
26 God is zo groot dat wij ons van Hem geen voorstelling kunnen maken. Niemand kan een begrip als ‘eeuwigheid’ bevatten.
27 Hij vangt de waterdruppels op en zeeft ze als regen uit de damp.
28 Zo valt de regen uit de wolken naar beneden op de mensheid.
29 Wie begrijpt iets van de wolkenformaties en van de donderslagen die er doorheen dreunen?
30 Kijk eens hoe Hij het licht om Zich heen verspreidt en hoe Hij een deken legt over de diepten van de oceanen.
31 Door Zijn enorme krachten in de natuur straft of zegent Hij de mensen en geeft Hij voedsel in overvloed.
32 In Zijn handen houdt Hij de bliksemschichten en op bevel stuurt Hij elk ervan naar een bepaald doel.
33 In de donder voelen wij Zijn aanwezigheid naderen. Hij strijdt tegen het onrecht.”♦
37
Job
1 Vervolg van het betoog van Elihu: “Daarom ben ik vervuld van ontzag.
2 Luister goed naar de donder van Zijn stem.
3 Hij rolt langs de hemel en de bliksemschichten schieten naar alle kanten van de aarde.
4 Zij worden gevolgd door het onophoudelijke dreunen van de donder, de ontzagwekkende stem van Zijn majesteit.
5 Zijn stem klinkt op een geweldige manier door in de donder. Wij kunnen de omvang van Zijn macht niet bevatten.
6 Want Hij geeft sneeuw en regen opdracht om op de aarde te vallen.
7 Dan ligt al het menselijke werk stil, zodat men overal Zijn macht kan zien.
8 De wilde dieren verbergen zich tussen de rotsen of in hun holen.
9 De storm komt op vanuit het zuiden en vanuit het noorden komt de kou.
10 God blaast over de rivieren en zelfs de grootste wateroppervlaktes bevriezen.
11 Hij laadt de wolken met waterdamp en uit diezelfde wolken komt Zijn bliksem.
12 Hij stuurt de bliksemschichten met Zijn hand en overal op aarde doen zij wat Hij beveelt.
13 Hij stuurt de wolken als straf of (in Zijn liefdevolle goedheid) als bemoediging voor de mensen.
14 Luister, Job, sta stil en kijk naar de machtige wonderen van God.
15 Weet u hoe God de wolken in de hand houdt en hoe Hij de bliksem daaruit tevoorschijn laat schieten?
16 Begrijpt u hoe de wolken zo volmaakt kunnen zweven? Het is het wonderlijke werk van de Alwetende.
17 Weet u waarom u het warm krijgt wanneer de wind uit het zuiden komt en het zulk rustig weer is?
18 Kunt u de enorme spiegel van de hemel uitspreiden zoals Hij dat doet?
19-20 Als u denkt dat u zoveel weet, leer ons dan hoe wij tot God kunnen naderen. Want wij kunnen daar niet achter komen! Zouden wij Hem zo kunnen mededelen dat ik Hem wil spreken? Wil een mens levend worden opgeslokt?
21 Want net zo min als wij naar de zon kunnen kijken wanneer de wind alle wolken uit de lucht heeft weggedreven,
22 zo min kunnen wij het oog richten op de afschrikwekkende majesteit van God, als Hij Zich vanuit de hemel over ons uitstort, gehuld in Zijn duizelingwekkende pracht.
23 Wij kunnen ons de kracht van de Almachtige niet voorstellen. Hij is zo rechtvaardig en goed dat Hij niemand zal onderdrukken.
24 Geen wonder dat mensen overal ter wereld ontzag voor Hem hebben! Want zelfs de meest wijze man ter aarde maakt totaal geen indruk op Hem!”♦
38
Job
1 Toen gaf de HERE Job vanuit een storm Zijn antwoord:
2 “Wie is het die door onzinnig gepraat mijn besluiten onbegrijpelijk probeert te maken?
3 Maak u maar klaar om Mij te ontmoeten, want Ik wil u iets vragen en antwoord van u hebben.
4 Waar was u toen Ik het fundament legde voor deze aarde? Zeg het Mij, u weet immers zoveel.
5 Weet u hoe haar afmetingen werden vastgesteld en wie dat alles heeft nagemeten? Kom, vertel op.
6-7 Waarop steunen de fundamenten en wie plaatste de hoekstenen, terwijl de morgensterren samen zongen en alle engelen juichten van blijdschap?
8-9 Wie stelde de grenzen van de zeeën vast toen zij vanuit het verborgene omhoogschuimden? Wie hulde hen in dikke wolken en diepe duisternis,
10 sloot hen in door hun kusten vast te stellen
11 en zei: “Tot zover en niet verder! Hier zullen uw trotse golven tot stilstand komen!?”
12 Hebt u ooit een nieuwe morgen opgeroepen en de zonsopgang in het oosten laten verschijnen?
13 Hebt u het daglicht ooit bevolen zich tot de uithoeken van de aarde te verspreiden om zo een eind te maken aan het nachtelijk werk van de goddelozen?
14 De aarde verandert als een homp klei onder de opdruk van een zegel en haar kenmerken worden zichtbaar als van een kledingstuk.
15 Zo worden de goddelozen gestoord in hun praktijken en wordt een halt toegeroepen aan de arm die klaar stond om toe te slaan.
16 Bent u doorgedrongen tot de bronnen van de zee en hebt u de spelonken van haar onpeilbare diepte bezocht?
17-18 Heeft men u verteld waar u de poorten van het dodenrijk kunt vinden? Hebt u ook maar enig begrip van de afmetingen van de aarde? Vertel het Mij maar als u het weet.
19 Waar komt het licht vandaan en hoe kunt u daar komen? Of vertel Mij iets over de duisternis. Waar komt die vandaan?
20 Kunt u haar grenzen bepalen of de plaats waar zij vandaan komt?
21 Maar dat weet u natuurlijk allemaal al lang. Want u werd geboren voordat alles werd geschapen en u heeft zo’n lange ervaring.
22-23 Bent u in de schatkamers van de sneeuw geweest of hebt u gezien waar de hagel wordt gemaakt en opgeslagen ligt? De sneeuw en hagel die Ik heb bewaard voor de tijd van oorlog en rampen.
24 Waar loopt de weg naar het punt waar het licht zich verdeelt? En waar ligt de oorsprong van de oostenwind?
25-27 Wie groef het kanaal voor de stortregens? Wie baande een weg voor het onweer en zorgde ervoor dat de regen in barre woestijnen neervalt, zodat de gescheurde en troosteloze bodem wordt doordrenkt met water en het jonge gras weer kan opschieten?
28 Heeft de regen een vader? Waar komen de dauwdruppels vandaan?
29 Wie is de moeder van het ijs en van de vorst die neerdaalt uit de hemel?
30 Want het water verandert dan in ijs en wordt zo hard als rotssteen.
31 Kunt u de loop van de sterren tegenhouden? Kunt u invloed uitoefenen op Orion of op de Pleiaden?
32 Kunt u ervoor zorgen dat de seizoenen op de juiste momenten inzetten en kunt u het sterrenbeeld van de Grote Beer met zijn medesterren langs de hemel leiden?
33 Kent u de wetten van het heelal en weet u welke invloed deze op de aarde uitoefenen?
34 Kunt u tot de wolken roepen en ervoor zorgen dat u doordrenkt wordt met regen?
35 Kunt u de bliksem tevoorschijn roepen en hem laten inslaan waar u dat wilt?
36 Wie heeft wijsheid gelegd in het innerlijk van de mens en aan de geest van de mens het verstand gegeven?
37-38 Wie is wijs genoeg om de wolken te tellen? Wie kan de hemelse waterkruiken uitgieten, zodat het stof tot harde klei wordt?”♦
39
Job
1 Kunt u de prooi verzorgen voor een leeuwin en de honger van haar jongen stillen,
2 die in het hol of in het struikgewas liggen te wachten?
3 Wie zorgt voor de raven wanneer hun jongen tot God roepen en hongerig door het nest kruipen?
4 Weet u wanneer steenbokken hun jongen ter wereld brengen? Hebt u dat wel eens zien gebeuren?
5-6 Weet u hoeveel maanden zij moeten dragen voordat zij zich krommen om hun jongen te werpen en die vracht niet langer hoeven te dragen?
7 Hun jongen groeien op in het open veld, waarna zij hun ouders verlaten en nooit meer bij hen terugkeren.
8 Wie laat de wilde ezels vrij rondlopen?
9 Ik heb hun een leefgebied gegeven in de wildernis en de zoutvlakten.
10 Want zij lachen om het lawaai van de stad en het geschreeuw van drijvers.
11 De bergweiden zijn hun grasland; daar zoeken zij naar groene blaadjes.
12 Zal de wilde os u willen dienen? Zal hij ‘s nachts bij uw voerbak blijven staan?
13 Kunt u de wilde os voor het ploegen gebruiken? Zal hij de eg voor u trekken?
14 Zult u op hem vertrouwen omdat hij zo sterk is? Zult u hem zelf laten uitmaken waar hij werkt?
15 Kunt u hem gebruiken om uw graan binnen te brengen naar de dorsvloer?
16 De struisvogel klapt vrolijk met haar vleugels, maar kent geen echte moederlijke liefde onder haar slagpen en veren.
17 Zij legt haar eieren op de grond en laat ze warm worden in het zand.
18 Ze vergeet daarbij dat iemand ze kan kapottrappen of dat de wilde dieren ze kunnen vernielen.
19 Zij behandelt haar jongen wreed alsof ze helemaal niet van haar zijn; zij vindt het niet erg ze te dragen en de eieren te leggen,
20 want God heeft haar geen wijsheid of gezond verstand gegeven.
21 Maar als zij opspringt om weg te rennen, verslaat zij het snelste paard met zijn berijder.
22 Hebt u het paard zijn kracht en die prachtige manen gegeven?
23 Hebt u hem het vermogen gegeven te springen als een sprinkhaan? Zijn trotse gesnuif is een prachtig geluid.
24-26 Hij woelt vrolijk met zijn hoeven de grond om en is trots op zijn kracht. En wanneer hij ten strijde trekt, toont hij geen angst voor het zwaard en gaat hij er niet vandoor als de pijlkoker klettert en speren en lansen blinken.
27 Opgewonden stormt hij over het veld en is niet meer te houden wanneer het trompetgeschal klinkt.
28 Bij het geluid van de hoorn begint hij te snuiven. Van ver ruikt hij de strijd. De strijdkreten en het geluid van de bevelen klinken hem vertrouwd in de oren.
29 Weet u hoe een havik zijn vleugels naar het zuiden uitslaat?
30 Vliegt de arend op uw bevel omhoog om op de hoge rotsen een nest te bouwen?
31 Hij leeft dag en nacht op de rotsen en bouwt daar zijn nest als een onneembaar fort.
32 Van daaruit bespiedt hij zijn prooi ver beneden hem.
33 Zijn jongen in het nest leven van bloed, want waar gesneuvelden zijn, daar is de arend ook.”
34 De HERE vervolgde:
35 “Wilt u nog steeds redetwisten met de Almachtige en Hem verbeteren? Of is dit genoeg? Kan de man die Mij wilde bekritiseren, Mij nu ook de antwoorden geven?”
36 Job antwoordde God:
37 “Ik ben een onwaardig mens, hoe zou ik U kunnen antwoorden?
38 Ik houd mijn mond dicht en zal niet voor de tweede maal spreken. Ik heb al veel te veel gezegd.”♦
40
Job
1 Toen sprak God vanuit een wervelwind opnieuw tot Job en zei:
2 “Gedraag u als een man, ga staan en maak u klaar! Ik zal u opnieuw vragen stellen en daarop verwacht Ik wel een antwoord van u.
3 Wilt u mijn rechtvaardigheid betwijfelen en Mij veroordelen, zodat u zichzelf schoon kunt praten?
4 Bent u net zo sterk als God en kunt u net zo donderen met uw stem als Hij?
5 Goed, trek uw statige gewaden dan maar aan en hul uzelf in majesteit en pracht.
6 Geef uw woede de vrije loop! Laat hem losbarsten tegen alle trotse mensen.
7 Verneder de hooghartigen met een enkele blik en vertrap de goddelozen op de plaats waar zij staan.
8 Begraaf hen in het stof en laat de dood hun gezicht verstijven.
9 Als u daartoe in staat bent, ben Ik het met u eens als u zegt dat uw eigen kracht u kan redden.
10 Kijk eens naar het nijlpaard. (A) Ik heb hem gemaakt, net zoals Ik u heb gemaakt. Hij eet gras als een os.
11 Let eens op zijn krachtige lendenen en op zijn buikspieren.
12 Zijn staart is zo recht als een ceder. De pezen van zijn dijen zijn stevig verstrengeld.
13 Zijn botten lijken op koperen buizen en zijn ribben zien eruit als ijzeren staven.
14 Hij is één van de geweldenaren in Gods schepping en bezit een stel tanden zo sterk en scherp als Gods zwaard.
15 De bergen geven hem hun beste voedsel; de andere wilde dieren spelen rustig bij hem in de buurt.
16 Hij ligt onder de lotus, verscholen in het riet en
17 in de schaduw van de wilgen aan de waterkant.
18 Hij schrikt niet terug voor snelstromende rivieren, zelfs niet als de machtige stroomversnellingen van de Jordaan op hem af zouden komen.
19 Niemand krijgt de kans hem in een ogenblik van onoplettendheid te overmeesteren door zijn ogen te bedekken of hem een ring door de neus te doen en hem daaraan weg te leiden.
20 Kunt u de krokodil met een haak en een vislijn vangen? Of een lasso om zijn tong leggen?
21 Kunt u hem met een touw door zijn neus in bedwang houden of zijn kaak met een pin doorboren?
22 Zal hij u smeken om medelijden of u door vleiende woorden proberen om te praten?
23 Zal hij zich er bij neerleggen dat u hem voor zijn verdere leven tot slaaf maakt?
24 Kunt u hem net als een vogel in een huisdier veranderen en uw kleine dochtertjes met hem laten spelen?
25 Zullen de mannen die samen vissen hem aan de vishandelaren verkopen en zullen deze hem onder zich verdelen?
26 Zal zijn huid worden doorboord met pijlen of kan iemand een harpoen in zijn kop planten?
27 Als u hem met de hand wilt aanraken, zal het gevecht dat volgt u nog lang heugen en u zult dat geen tweede maal proberen.
28 Nee, het is onmogelijk hem te vangen. Alleen al wanneer je naar hem kijkt, deins je terug.”♦
41
Job
1 “Er is niemand die het waagt hem op te hitsen, laat staan dat er iemand is die wil proberen hem te overwinnen. En als niemand tegen hem is opgewassen,
2 zou er dan wel iemand bestaan die het tegen Mij kan opnemen? Ik ben niemand iets schuldig. Alles onder de hemelen is van Mij.
3 Ik mag niet vergeten de geweldige kracht van zijn ledematen en zijn elegante lichaamsbouw te noemen.
4-5 Wie durft zijn huid af te stropen en met een bit binnen het bereik van zijn machtige kaken te komen, laat staan ze open te trekken? Want zijn tanden zijn vreselijke wapens.
6-8 De overlappende schubben op zijn rug vormen een ondoordringbaar pantser, zodat er geen lucht tussen kan komen en niemand erin slaagt ze te doorboren.
9 Wanneer hij snuift, schieten lichtflitsen naar buiten. Zijn ogen gloeien als de eerste zonnestralen.
10 Vuur springt uit zijn muil.
11 Er komt rook uit zijn neusgaten, net als uit een kookpot die op een fel brandend vuur staat.
12 Ja, zijn adem kan kolen laten ontbranden; vlammen schieten op uit zijn bek.
13 In zijn nek schuilt een angstaanjagende kracht, die overal verschrikking zaait.
14 Zijn vlees is hard en stevig, niet zacht en vet.
15 Zijn hart is zo hard als rots, als een molensteen.
16 Als hij opstaat, slaat zelfs de sterkste mannen de angst om het hart. Zij vluchten weg voordat ze door hem worden verpletterd.
17 Een zwaard is een nutteloos wapen tegen hem en ook andere wapens halen niets uit.
18-19 Tegenover zijn kracht is ijzer net zo nutteloos als stro en koper net zo week als verrot hout. Voor pijlen slaat hij niet op de vlucht. Slingerstenen dan? U kunt net zo goed proberen hem met watten dood te gooien.
20 Stokken zijn net zo goed als strohalmen en hij lacht als men speren naar hem toeslingert.
21 Zijn buik is bedekt met schubben, die zo scherp zijn als glasscherven en hij beweegt zich over het land voort als een dorsmachine.
22-23 Als hij zich opwindt, bruist het water omhoog en komen zelfs de diepere waterlagen in beroering. Als hij zich door het water beweegt, laat hij een breed lichtend spoor van schuim achter. Het water lijkt dan net zilverkleurig haar.
24 Nergens anders op aarde is een dier te vinden dat zo weinig angst hoeft te hebben.
25 Hij is het meest trotse van alle dieren en heerser over hen allen.”♦
42
Job
1 Daarna gaf Job de HERE antwoord:
2 “Ik weet dat U alles kunt en dat niemand U kan tegenhouden.
3 U vraagt wie het is die op zo’n onzinnige manier over Uw besluiten sprak. Ik ben het. Ik praatte over dingen waarvan ik niets weet en die ik niet begreep; dingen die veel te ver boven mijn begrip uitgaan.
4 U zei: “Luister, dan zal Ik wat zeggen. Laat Mij u enkele vragen stellen. Probeer die maar eens te beantwoorden!”
5 Maar nu zeg ik: “Ik had al eerder van U gehoord, maar nu heb ik U gezien.
6 Daarom walg ik van mijzelf en uit berouw verneder ik mij in stof en as.”
7 Nadat de HERE tegen Job was uitgesproken, wendde Hij zich tot de Temaniet Elifaz en zei: “Ik ben toornig op u en uw twee vrienden, want u had geen gelijk met wat u over Mij zei. Job had het wel bij het rechte eind.
8 Neem nu zeven jonge stieren en zeven rammen, ga naar mijn dienaar Job en breng een brandoffer voor uzelf. Mijn dienaar Job zal voor u bidden en Ik zal naar hem luisteren, terwijl hij namens u spreekt, en u niet straffen zoals Ik eigenlijk zou moeten doen om uw zonde. En omdat u niet op de juiste wijze over Mij hebt gesproken, in tegenstelling tot mijn dienaar Job.”
9 De Temaniet Elifaz, de Suhiet Bildad en de Naämathiet Sofar deden wat de HERE hun had opgedragen. En de HERE aanvaardde het gebed dat Job namens hen uitsprak.
10 Toen Job voor zijn vrienden had gebeden, gaf de HERE hem zijn rijkdom en geluk weer terug. Hij gaf hem zelfs tweemaal zoveel als vroeger.
11 Daarna kwamen al zijn broers, zusters en zijn vroegere vrienden en bekenden naar zijn huis voor een feestmaal. Zij beklaagden hem om alles wat hij had moeten doormaken en troostten hem na alle ellende, die de HERE hem had bezorgd. Ieder bracht een geldgeschenk en een gouden ring voor hem mee.
12 Op die manier zegende de HERE Job aan het eind van zijn leven meer dan Hij aan het begin had gedaan. Want nu bezat hij 14.000 schapen, 6000 kamelen, 1000 span ossen en 1000 ezels.
13-14 God gaf hem bovendien nog eens zeven zonen en drie dochters. Zijn dochters heetten Jemima, Kezia en Kerenhappuch.
15 Nergens in het land waren zulke mooie vrouwen als de dochters van Job; hun vader gaf hun ieder een stuk van de erfenis, net als hun broers.
16 Job leefde daarna nog 140 jaar en maakte nog mee dat zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen werden geboren.
17 Tenslotte stierf hij op heel hoge leeftijd en tevreden met zijn leven.♦