25
Even zei niemand iets terwijl Pen, Tagwen en Ahren Elessedil als standbeelden aan de rand van de baai bijeen stonden en met een mengeling van ongeloof en frustratie naar de plek keken waar de Schaatslaag in de mist was verdwenen.
'Ik wist dat we die man niet konden vertrouwen,' sputterde Tagwen ten slotte.
In het midden van het meer was Khyber Elessedil opgehouden met op het water te slaan en zwom naar hen toe. Haar slagen doorkliefden het groenige water glad en makkelijk.
'Rovers zijn niet te vertrouwen,' vervolgde Tagwen bitter. 'Geen van hen. Ik weet niet waarom we dachten Kampanje wel te kunnen vertrouwen.'
'We vertrouwden hem niet,' wees Ahren hem terecht. 'We hebben gewoon niet goed genoeg opgelet. We hebben toegelaten dat ze ons te slim af waren.'
Dit is mijn schuld, dacht Pen. Ik heb dit veroorzaakt. Gar Kampanje had hen niet achtergelaten om iets wat de anderen hadden gedaan of zelfs vanwege de Galaphile en de Druïden. Hij had hen in de steek gelaten zodat Pen Cinnaminson niet van hem kon afnemen. Daarom was hij zo meegaand geweest. Daarom had hij geen krachtiger tegenwerpingen gemaakt. Het maakte hem niet uit wat Pen of zijn dochter van plan waren. Hij zou er in elk geval een eind aan hebben gemaakt.
Khyber bereikte de rand van de baai en kwam met enige moeite aan land, het water droop van haar doorweekte kleren. Woede straalde als hitte uit een smidse van haar af toen ze aan land klom en zich bij hen voegde. 'Wat heeft het voor zin om ons nu in de steek te laten, terwijl hij toch al bijna van ons afwas?'
'Het is mijn schuld,' zei Pen meteen en ze keerden zich allemaal naar hem toe. 'Ik ben hier verantwoordelijk voor.'
Hij vertelde hun wat hij en Cinnaminson hadden besloten, hoe zij het haar vader had verteld en wat haar vader kennelijk had bedacht om eraan te doen. Hij verontschuldigde zich uitputtend voor het feit dat hij hen niet in vertrouwen had genomen en gaf toe dat, door het besluit het meisje van het luchtschip mee te nemen, hij alleen maar aan zichzelf had gedacht en niet aan hen of zelfs maar aan waarvoor ze gekomen waren. Hij schaamde zich en was teleurgesteld en dit was alles wat hij kon doen zonder in te storten.
Toen hij uitgesproken was, keek Khyber hem aan. 'Je bent een idioot, Penderrin Ohmsford.'
Pen slikte een boos antwoord in, toen hij bedacht dat hij maar moest aanhoren wat ze hem te zeggen hadden, dan was het maar gebeurd.
'Dat helpt niet, Khyber,' zei haar oom zachtjes. 'Pen houdt van dit meisje en hij probeerde haar te helpen. Ik denk niet dat we hem hard kunnen vallen vanwege zijn goede bedoelingen. Hij had het misschien beter kunnen aanpakken, maar op dat moment dacht hij dat hij het beste deed. Het is makkelijk om achteraf kritiek op hem te hebben.'
'Je kunt je zelfs afvragen wat Kampanje met haar zal doen, nu hij weet wat ze van plan is en er geen buitenstaanders zijn die tussenbeide kunnen komen,' zei Tagwen tegen Pen.
Pen had daar al aan gedacht en hij was helemaal niet blij met zijn conclusie. Gar Kampanje zou niet erg gelukkig zijn met zijn dochter en haar op korte termijn niet vertrouwen. Hij zou weinig meer dan een gevangene van haar maken, en ook dat was zijn schuld.
Khyber liep weg. Ze bleef al snel staan en keek uit over de baai met haar handen op de heupen en draaide zich plotseling om. 'Sorry dat ik je zo afsnauwde, Pen. Gar Kampanje is een slang en een lafaard om zoiets te doen. Maar de kwestie is nog niet voorbij. We zullen hem weerzien, ergens onderweg. De volgende keer is hij degene die over de reling van het luchtschip gaat, dat beloof ik je!'
'Wat gaan we ondertussen doen?' vroeg Tagwen terwijl hij hen een voor een aankeek. 'Hoe komen we hieruit?
Ahren Elessedil keek bedachtzaam rond en haalde toen zijn schouders op. 'We gaan lopen.'
'Lopen!' Tagwen was verbijsterd. 'We kunnen hiervandaan niet lopen! Je hebt dit moeras gezien, deze kuil vol addergebroed en ratten! Als we al niet worden opgegeten, dan worden we wel verzwolgen door drijfzand! Bovendien zal het ons dagen kosten, en dan alleen nog als we niet verdwalen, wat zeker wel zal gebeuren.'
De Druïde knikte. 'Het alternatief is magie gebruiken. Ik kan een Rok oproepen om ons hiervandaan te brengen. Maar als ik dat doe, verraad ik ons aan Terek Molt. En hij zal bij ons zijn nog voor enige hulp ons hier kan bereiken.'
Tagwen vertrok zijn gezicht en sloeg zijn armen over elkaar. 'Ik zeg alleen maar dat ik niet denk dat we hier zomaar uit kunnen lopen, hoe graag we ook willen.'
'Er is misschien nog een andere manier,' kwam Pen snel tussenbeide. 'Een die veel sneller en veiliger is.'
Ahren Elessedil draaide zich naar hem om en in zijn ogen was verrassing te lezen. 'Oké, Pen, zeg op.'
'Ik hoop dat het een beter idee is dan het laatste,' gromde Tagwen voor Pen iets kon zeggen, en stak zijn kin ferm naar voren toen hij zich gereedmaakte om zijn oordeel te vellen.
Hij liet hun zien hoe je een vlot moest bouwen, door zwaardere boomstammen te gebruiken voor de romp, dunnere takken voor de opbouw en riet om alles aan elkaar te binden. Het moest alleen groot genoeg zijn om hen alle vier te kunnen dragen, dus een platform van drie bij drie meter was voldoende. Aan materiaal was makkelijk te komen, zelfs in de Slakken, maar niet eenvoudig te bewerken, vooral omdat ze goed gereedschap ontbeerden en alles met hun lange messen moesten doen. Meer dan eens had Pen gelijksoortige vlotten gebouwd en hij wist ongeveer hoe je ze zo moest maken dat ze niet tijdens hun tocht uit elkaar zouden vallen. Ze werkten twee aan twee, verzamelden de boomstammen en takken voor het platform en droegen ze naar een vlak stuk grond waar ze hen konden uitleggen en aan elkaar konden vastbinden.
Ze werkten de hele ochtend door en tegen de middag waren ze klaar. Het was een ruw vlot, maar sterk genoeg om hen te kunnen dragen en licht genoeg om gedragen te worden. Maar het allerbelangrijkste was dat het bleef drijven. Ze hadden geen voorraden, niets dan de kleren die ze droegen en de wapens die ze bij zich hadden, dus nadat ze stokken hadden gemaakt om daarmee hun vaartuig door het moeras te kunnen bomen, vertrokken ze.
Het ging langzaam, zelfs op het vlot dat hen voort droeg. Het moeras bestond uit laagveen met door onkruid overwoekerde inhammen en geulen die door boomstammen werden versperd, waardoor ze terugmoesten en waar ze herhaaldelijk het vlot overheen moesten tillen. Maar toch ging het een stuk sneller dan wanneer ze te voet waren gegaan. Voor de tweede keer sinds ze waren vertrokken kon Pen zijn magie in praktijk brengen, kon uit de geluiden en bewegingen van de planten, vogels en dieren om zich heen opmaken welke gevaren in hun verschiet lagen. Hij riep de richting waar de andere drie naartoe moesten varen terwijl ze druk in de weer waren met hun stokken, concentreerde zich om hen vrij te houden van in de weg liggend wrakgoed dat hun vlot misschien zou kunnen beschadigen, en om weg te blijven van de gevaarlijker schepselen die in de Slakken leefden - sommige reusachtig en gewelddadig. Door dicht bij de kustlijn en bij het diepe water weg te blijven lukte het om confrontaties uit de weg te gaan en Pen kon tegen zichzelf zeggen dat hij tenminste iets kon goedmaken van zijn aandeel waardoor ze in deze toestand waren geraakt.
Tegen de avond waren ze uitgeput en nog steeds diep in de Slakken. Pens zakkompas had ze op de juiste koers gehouden, daar was hij in elk geval zeker van, maar hoeveel vooruitgang ze hadden geboekt, was niet te zeggen. Aangezien geen van hen precies wist waar ze waren, was het onmogelijk te zeggen hoe ver ze nog te gaan hadden. Het moeras bleef steeds hetzelfde, de mist was dik en ondoordringbaar, de waterwegen spreidden zich in alle richtingen uit en de vegetatie was identiek aan wat ze zes uur geleden hadden achtergelaten.
Er was niets te eten of te drinken, dus nadat ze hadden besloten de wacht in vieruursdiensten op te splitsen, gingen ze hongerig, dorstig en gefrustreerd slapen.
's Nachts regende het en Pen, die op dat moment de wacht had, gebruikte zijn cape om genoeg drinkwater op te vangen zodat ze in elk geval in één behoefte konden voorzien. Nadat de regen was opgehouden en het water was opgedronken, gingen Khyber en Tagwen weer slapen, maar Ahren Elessedil koos ervoor met de jongen op te blijven.
'Maak je je ongerust over Cinnaminson?' vroeg Ahren toen ze samen aan de rand van het vlot waren gaan zitten, hun rug naar de slapers toegekeerd en hun mantel dicht om zich heen gewikkeld. Het was 's nachts verrassend koud in de Slakken.
De jongen staarde in het donker zonder te antwoorden. Toen zuchtte hij. 'Ik kan niets doen om haar te helpen. Ik kan ons helpen, maar haar niet. Ze is slim en kundig, maar haar vader is haar te veel. Hij ziet haar als een waardevol bezit, iets dat hij bijna had verloren. Ik weet niet wat hij gaat doen.'
De Druïde kroop dieper in zijn gewaden. 'Ik denk dat hij helemaal niets doet. Ik denk dat hij gelooft dat hij ons tot voorbeeld heeft gesteld en dat ze hem niet weer zal dwarsbomen. Hij denkt niet dat we hier levend uitkomen, Pen. Of, als ons dat wel lukt, dat we dan aan de Galaphile kunnen ontsnappen.'
Pen trok zijn knieën op tot zijn borst en legde zijn kin ertussen. 'Misschien heeft hij wel gelijk.'
'O?'
'We komen gewoon nergens.' De jongen balde zijn handen tot vuisten en liet zijn stem tot een fluistering dalen. 'We zijn geen spat verder met onze hulp aan tante Grianne dan toen we op weg gingen. Hoelang kan ze in leven blijven in het Verboden Rijk? Hoeveel tijd heeft ze nog?'
Ahren Elessedil schudde zijn hoofd. 'Meer dan wie ook. Ze is een overlever, Pen. Ze kan meer ontberingen doorstaan dan de meesten. Het maakt niet uit waar ze is of waarmee ze wordt geconfronteerd, ze vindt een manier om in leven te blijven. Verlies de moed niet. Onthoud wie ze is.'
De jongen schudde zijn hoofd. 'En als ze moet teruggrijpen op degene die ze was? Stel dat dat de enige manier is om te kunnen overleven? Ik heb gehoord hoe mijn ouders over haar spraken, hoe ze toen was, als ze dachten dat ik niet luisterde. Ze zou niet gedwongen moeten worden om zulke dingen weer te doen.'
De Druïde schonk hem een klein glimlachje. 'Ik denk niet dat jij je daar druk over hoeft te maken.'
De jongen fronste. 'Wat bedoel je?'
'Ik denk niet dat je je druk maakt over of we de Aartsrhys op tijd zullen bereiken om haar te kunnen helpen. Ik denk dat je je druk maakt over of je in staat bent te doen wat nodig is wanneer de tijd daar is. Ik denk dat je je druk maakt over dat je zult falen.'
Pen was onmiddellijk woedend, maar hij hield zijn tong in bedwang toen hij weer naar de mist en duisternis keek, de zaak overdacht en de woorden van de Druïde afwoog. Langzaam voelde hij zijn boosheid wegebben.
'Je hebt gelijk,' gaf hij ten slotte toe. 'Ik denk niet dat ik haar kan redden. Ik zie geen enkele mogelijkheid om dat voor elkaar te krijgen. Ik ben niet sterk en getalenteerd genoeg. Ik heb niet de magie die mijn vader heeft. Ik ben niet bijzonder. Ik ben eigenlijk doodgewoon.' Hij keek de Druïde aan. 'Wat moet ik doen als dat niet genoeg is?'
Ahren Elessedil tuitte zijn lippen. 'Ik was zo oud als jij toen ik op de Jerle Shannara voer. Nog maar een jongen. Mijn broer stuurde me omdat hij heimelijk hoopte dat ik niet terug zou komen. Ik was zogenaamd weggestuurd om de Elfstenen terug te vinden, maar ik was vooral gestuurd in de hoop dat ik zou omkomen. Maar dat gebeurde niet en toen ik de Elfstenen vond, was ik in staat om ze te gebruiken. Ik geloofde niet dat zoiets mogelijk was. Ik rende voor mijn eerste gevecht weg, zo bang was ik dat ik nauwelijks wist wat ik deed. Ik hield me verborgen totdat iemand me vond, iemand die me kon vertellen wat ik jou nu vertel - dat je je best zult doen en dat je je zelf wel eens zou kunnen verrassen.'
'Maar je zei net dat jij de Elfstenen had waarop je je kon verlaten. Die heb ik niet.'
'Maar je hebt wel magie. Onderschat dat niet. Je weet niet hoe belangrijk dat kan blijken te zijn. Maar dat maakt niet het verschil uit wanneer het erop aankomt. Dat is de kracht van je hart. Het gaat om je vastberadenheid.'
Hij leunde voorover. 'Onthoud dit, Penderrin. Jij bent degene die uitverkoren is om de Aartsrhys te redden. Dat was geen vergissing. De Koning van de Zilverrivier ziet de toekomst beter dan wie ook, zelfs beter dan de Druïdenschimmen. Hij zou niet naar je toe zijn gekomen als je niet de juiste persoon was om deze queeste te volbrengen.'
Pen zocht onzeker Ahrens ogen. 'Ik wou dat ik dat kon geloven.'
'Dat wilde ik twintig jaar geleden ook. Maar je moet erop vertrouwen. Je moet geloven dat het zal gebeuren. Je moet het waarmaken. Niemand kan het voor je doen.'
Pen knikte. Wijze woorden, goed bedoeld, maar ze hielpen hem niet erg. Het enige waaraan hij kon denken was hoe slecht hij was toegerust om wie dan ook uit het Verboden Rijk te redden.
'Ik denk nog steeds dat ze beter jou hadden kunnen sturen,' zei hij stilletjes. 'Ik begrijp nog steeds niet waarom de Koning van de Zilverrivier besloten heeft mij te laten gaan.'
'Omdat hij meer van je weet dan jijzelf,' antwoordde de Druïde. Hij stond op en rekte zich uit. 'Nu is het mijn beurt om de wacht te houden. Ga maar slapen. Je hebt je rust nodig om ons morgen weer verder te kunnen helpen. We zijn nog niet buiten gevaar. We zijn van jou afhankelijk.'
Pen schoof zonder commentaar weg, gleed langs de zijkant naar de andere kant van het vlot, naar Khyber en Tagwen, die beiden vast in slaap waren. Hij ging liggen, trok zijn cape strakker om zich heen en liet zijn hoofd in de bocht van zijn elleboog rusten. Hij sliep niet meteen, maar staarde in de mistige duisternis, het rondwervelen van de hypnotiserende nevel die andere dingen suggereerde. Zijn gedachten dreven naar de gebeurtenissen die hem daar op dat moment hadden gebracht en toen naar Ahren Elessedils bemoedigende woorden. Dat hij zo sterk in Pen geloofde vond hij verbazingwekkend, helemaal na hoe kwalijk de jongen de situatie met Cinnaminson en Gar Kampanje had aangepakt. Maar Pen kon zien wanneer iemand tegen hem loog, en hij had geen onwaarachtigheid in de woorden van de ander bespeurd. De Druïde zag hem als de redder zoals hem was opgedragen. Pen zou wel een manier weten te vinden, geloofde hij, zelfs als de jongen nog niet wist hoe dat moest.
Pen ademde diep in en voelde een kalmte over zich komen. Vermoeidheid speelde daar ook een rol in, maar er was ook vrede.
Als mijn vader hier was geweest, had hij dezelfde woorden tegen me gesproken, dacht hij.
Het was geruststellend dat te weten. Hij sloot zijn ogen en sliep in.
Ze werden bij dageraad in mist en duisternis gewikkeld wakker, hun lichaam deed pijn van de kou en nattigheid. Weer was er niets te eten of te drinken, dus negeerden ze hun honger en dorst en gingen op weg. Terwijl ze zich door het modderige water voortduwden, grepen moerasgrassen zich met begerige tentakels aan hen vast. Overal strekten schimmen zich uit over het water en door de bomen heen, slangen die ze niet wilden wekken. Niemand sprak. Verkild door de grijze leegte van het moeras trokken ze zich in zichzelf terug. Ze werden voortgedreven door hun doorzettingsvermogen. Ergens voor hen uit kwam een eind aan dit moeras en er was maar één manier om dat te bereiken.
Midden op de dag stuitten ze op een reusachtige open watervlakte die omgeven was door wingerdachtige bomen en verstopt zat met dichtbegroeid moerasgras. Verspreid over het meer lagen eilanden, grassige bulten die bezaaid waren met rottende boomstammen. Boven hun hoofd wervelde de mist als een dikke soep in een ketel, het zonlicht was verzwakt door zijn olieachtige mengsel, een heiig schijnsel dat ragfijn, bleek door de zware boomtakken sijpelde.
Ze stopten met bomen en staarden over de moerassige, ruige uitgestrektheid. De eilanden staken als reptielenogen boven het water uit. Pen keek naar Ahren Elessedil en schudde zijn hoofd. Hij hield niet van het gevoel dat hij kreeg bij het meer en wilde het niet graag oversteken. Rimpelingen in het midden verraadden de aanwezigheid van dingen die je maar het beste kon mijden.
'Volg de kustlijn,' zei de Druïde terwijl hij naar de lucht keek. 'Blijf onder de dekking van de bomen. Hou het wateroppervlak op bewegingen in de gaten.'
Ze kozen ervoor linksom te koersen, waar de ondiepten niet zo dichtgegroeid leken met grassen en dood hout. Ze voeren zo'n zeven meter van de kust af en Pen hield het brede meeroppervlak in de gaten of er rimpelingen te zien waren. Hij wist dat de anderen van zijn instincten afhankelijk waren om hen in veiligheid te brengen. Op het open water schuimden mistkolken op het stroperige oppervlak. Een plotseling gekrijs kwam en ging als een geest. De lucht voelde zwaar en dik aan en condens drupte van de bomen afin een traag, gestaag ritme. In de schaduwachtige krochten van de wouden die het meer omgaven, was de stilte diep en drukkend.
In het midden van het meer verhief zich iets reusachtigs uit een schimmig uiteenwijken van het water en verdween weer, geruisloos als rook. Pen keek naar Khyber die naast hem op het vlot boomde. Hij zag de intense concentratie in haar ogen flitsen.
Nadat ze enige afstand hadden afgelegd, week de kustlijn terug in een diepe inham met een dak van wingerdplanten die in het donkere wateroppervlak hingen. Voorzichtig manoeuvreerden ze onder het baldakijn door, gleden met nauwelijks een fluistering of beweging door het stille water, terwijl ze de omgeving afzochten. De haartjes in Pens nek prikten waarschuwend. Iets voelde verkeerd. Toen realiseerde hij zich wat het was. Hij hoorde geen leven om zich heen, geen geluid, geen enkele beweging, niets.
Een klimplant scheerde langs zijn gezicht, gleed bijna onwillig weg en liet een glinsterend slijmspoor op zijn huid achter. Hij veegde het kleverige spul van zijn gezicht, grimaste en keek omhoog. Een immense massa van net zulke klimplanten kronkelde recht boven hen. Niet helemaal zeker van wat hij zag, staarde hij er ongelovig naar en toen angstig.
'Ahren,' fluisterde hij.
Te laat. De wingerds vielen als slangen neer en kronkelden zich om hen heen, een waterval van lange armen en lenige vingers, tentakels in alle soorten en maten die zo gewelddadig en opzettelijk aanvielen dat ze geen tijd hadden om zelfs maar een hand naar hun wapens uit te steken. Pens armen waren tegen zijn zijden vastgepind en hij werd van het vlot af de lucht in gezwiept. Tagwen vloog hem voorbij, op eenzelfde manier ingepakt. De jongen keek omhoog en zag zoveel klimplanten in het bosbaldakijn verstrengeld dat het net was alsof hij in een mand vol slangen werd getrokken.
Toen zag hij iets anders, iets veel ergers. In de massa tentakels zaten bekken, reusachtige snavelvormige muilen die klapten, hapten en levend klopten. Net als pijlinktvissen, dacht hij, die wachtten om gevoerd te worden. Het had de planten slechts enkele seconden gekost om hem te verlammen, nog een paar seconden om hem naar de wachtende muilen te hijsen. Het ging allemaal zo snel dat hij nauwelijks tijd had om te bevatten wat er eigenlijk gebeurde. Nu vocht hij als een wildeman, schopte en schreeuwde, vastbesloten om zich los te werken. Maar de wingerds hielden hem stevig vast en langzaam, meedogenloos, trokken ze hem naar binnen.
Toen schoten er van beneden speren van vuur in de snavels en tentakels, hun vlammen waren van een briljant azuur, brandden door de schimmen en duisternis heen. De wingerds sidderden hevig en Pen werd met zo'n kracht door elkaar geschud dat hij alle gevoel van richting verloor. Een ogenblik later lieten ze hem los en viel hij verbijsterd en gedesoriënteerd in het moeras. Hij viel met zo'n smak dat zijn botten kraakten en de adem uit zijn lichaam werd geperst. Hij verdween bijna onmiddellijk onder water, worstelend om zuurstof.
Snakkend naar adem brak hij door de oppervlakte heen, zwiepte tegen een hoeveelheid onkruid en zag zeisen van blauw vuur met brede slagen door het gewelf snijden, hij rook brandend hout en planten, hoorde het gesis en gekraak van hun vernietiging en proefde de rook en as in de lucht. Boven hun hoofd was het gewelf springlevend met kronkelende wingerds, sommige brandend, andere sloegen wild naar hun brandende buren. Hij zag Ahren Elessedil op het vlot staan, beide handen in de lucht geheven, zijn elementaire magie was de bron van het vuur, opgeroepen uit de ether en als puntige dolken uit zijn vingers losgelaten.
'Pen!' schreeuwde iemand.
Khyber was naast het vlot aan de oppervlakte gekomen en hing aan een kant, terwijl ze probeerde het ongelijkmatige platform in evenwicht te houden zodat haar oom hen kon verdedigen. De moeraswateren golfden ruw en het was het enige wat de Druïde kon doen om te voorkomen dat ze overboord werden gegooid. Pen zwom erheen om ze te helpen, greep het uiteinde van het vlot tegenover het Elfenmeisje terwijl de klimplanten overal om hem heen striemden.
Een ogenblik later viel Tagwen uit het gewelf, zijn bebaarde gezicht een masker van verwarring en afgrijzen toen hij in het modderige water plonsde en naast Pen aan de oppervlakte kwam.
'Duw ons eruit naar de baai!' schreeuwde Ahren Elessedil, en hij viel op een knie toen het kleine platform vervaarlijk overhelde.
Pen en Khyber trapten krachtig en dreven het vlot naar het open water, zich vrij vechtend uit de dodelijke val. Tagwen hield zich volhardend vast en Ahren bleef vuurzeisen naar de kronkelende wingerds afschieten, die het nog steeds op hem hadden voorzien maar niet in staat waren door zijn verdediging heen te komen. Rook kolkte en wervelde in dichte wolken omhoog, mengde zich met de moerasmist en vormde zo een ondoordringbaar gordijn. Ergens in de verte klonken angstige kreten op van watervogels.
Toen ze ten slotte ver genoeg bij de wingerdranken vandaan waren en even van hun inspanningen konden uitrusten, kropen Pen en Khyber naast Ahren Elessedil, trokken vervolgens Tagwen omhoog en vielen naar adem snakkend voorover. Enkele ogenblikken lang zei niemand iets terwijl hun ogen op de rokerige massa van boomkruipers waren geconcentreerd die nu op enige afstand waren.
'We hebben geluk gehad,' zei Pen ten slotte.
'Doe niet zo idioot! antwoordde Khyber snauwend. 'Kijk wat we hebben gedaan! We hebben onszelf verraden!'
Pen staarde haar aan en het besef begon door te dringen. Ze had gelijk. Hij was vergeten wat Ahren Elessedil had gezegd over hoe het gebruik van magie hun aanwezigheid zou blootgeven aan degenen die op hen jaagden. Ahren had hen gered, maar hen ook verraden. Terek Molt wist nu precies waar ze waren. De Galaphile zou hen in de baai opsporen.
'Wat kunnen we eraan doen?' vroeg hij wanhopig.
Khyber wendde zich tot haar oom. 'Hoeveel tijd hebben we, oom Ahren?'
De Druïde schudde zijn hoofd. 'Niet veel. Ze komen snel achter ons aan.' Hij ging op zijn knieën zitten en keek om zich heen. Alles was door de rook beneveld. 'Als ze in de buurt zijn, hebben we zelfs geen tijd om uit deze baai te komen.'
'We kunnen ons toch verbergen!' wierp Pen haastig op en hij keek in de lucht of er beweging was, of er enig spoor van hun achtervolgers te zien was. 'Misschien op een van de eilanden. We kunnen het vlot laten zinken...'
Ahren schudde zijn hoofd. 'Nee, Penderrin. We moeten aan wal gaan en een plaats zoeken waar we ons kunnen verdedigen. We hebben bewegingsruimte nodig en vaste grond om die te creëren.' Hij gaf de jongen een van de overgebleven bomen. 'Probeer ons aan land te krijgen, Pen. Maakt niet uit waar. Doe je uiterste best, maar doe het snel.'
Met Ahren aan de andere kant begon Pen nogmaals in de richting van de kust te bomen, verder weg vanwaar de boomkruipers nog steeds tekeergingen en brandden, verder in de richting die ze al hadden ingeslagen. Ze schoten goed op, gedragen door de schuimkoppen van een stroom die was ontstaan door hun strijd met de klimplanten, een stroom die hen naar het oosten voerde. Maar Pen voelde dat hoe snel ze ook voeren, het niet snel genoeg was.
Het is allemaal mijn schuld, bleef hij maar denken. Alweer.
De damp bleef dik en ongebroken, bedekte de oppervlakte van het water met een kolkende deken die naar brandend hout en bladeren stonk. Langzaam kwam de baai weer tot rust, het water werd weer leigrijs en stroperig, een donkere reflectie van de schimmen die vanuit de kustlijn naar binnen kropen. Pen boomde koortsachtig, denkend dat als ze nu maar een veilige plaats aan land konden bereiken, ze zich misschien in de bomen konden verbergen. Het zou niet eenvoudig zijn om hen in deze jungle te vinden, dit moeras, dit broekland, zelfs niet voor Terek Molt. Het enige wat moest gebeuren was dat ze de kust bereikten.
Ten slotte kwamen ze daar aan. Ze botsten tegen een modderbank tegenover een dikke cipres, helemaal omwikkeld met boomkruipers en bedekt met zware grassen. Ze trokken hun vlot aan land, zeulden het onder de bomen en begonnen te lopen. De stilte van de Slakken sloot hen in, diep en indringend, een opdringerige en broedende metgezel. Pen kon zijn adem horen gaan. Hij kon zijn hart voelen pompen.
Er was nog geen spoor van hun achtervolgers.
We kunnen toch nog ontsnappen, dacht hij plotseling opgelucht.
Ze liepen de hele middag tot aan de vooravond. De kustlijn kronkelde in en uit de bossen en ze bleven aan de rand, terwijl ze scherp uitkeken of er nog meer dodelijke boomkruipers waren en naar enig spoor van beweging op het water van de baai. Ze spraken niet, hun inspanningen waren gericht op het zetten van de ene voet voor de andere, en de pas die Ahren Elessedil erin had gezet was zelfs voor Pen moeilijk bij te houden, terwijl hij toch aan lange tochten gewend was.
Het was bijna avond en toen ze aan het oostelijke uiteinde van het meer kwamen, begonnen de schaduwen van de schemering uit het westen te lengen. Het meer slingerde in een brede bocht naar het zuiden, het terrein steeg naar een muur van oude begroeiing waardoorheen tientallen waterwegen zich openden. Pen zocht de duisternis voor hen af zonder iets geruststellends te vinden, las toen zijn kompas af, dat bevestigde wat Ahren met zijn Druïdenzintuigen al had vastgesteld. Ze waren op koers, maar nog niet uit het moeras.
Toen vlamde een plotselinge lichtstraal achter hen op die de mist verstrooide en de duisternis verlichtte alsof de dag was aangebroken. Ze draaiden zich als één man om terwijl ze hun ogen afschermden. Het leek alsof het moeras kookte zoals bij een vulkanische uitbarsting, zijn wateren kolkten en stoomden met een intense hitte. De donkere boeg van een luchtschip doorboorde de verdwijnende nevel als een treuzelende beer, zich langzaam naar de baai bewegend, zijn zwarte neus snuffelend in de lucht. Pen vocht tegen de koude rillingen die door hem heen golfden.
De Galaphile had hen gevonden.