23
De duisternis was ingevallen en had het laatste daglicht gestolen.
Zware mist sloot zich om het luchtschip en hulde het in een wervelende grijze nevel. Er was geen verschil meer tussen boven of onder, of zelfs de zijkanten voor degenen die aan boord van de Schaatslaag voeren. Alles zag er hetzelfde uit. De dag was sowieso al druilerig begonnen, alle kleuren waren uitgebleekt en ontdaan van zonneschijn, maar de nacht was nog erger. De wolken vormden zo'n massief dek boven hen dat er geen sprankje sterren- of maanlicht was. Beneden hen was het Lazareenmeer verdwenen alsof het was weggestroomd uit een bad waar de stop was uitgetrokken. De lichten van Anatcherae waren minuten na hun vertrek al vervaagd. De wereld was verdwenen.
Pen bracht Cinnaminson naar haar vader. Ze kneep in Pens hand toen hij haar vanuit haar hut de gang door en de trap op aan dek leidde, maar geen van hen zei iets. Er was niet zoveel te zeggen en ook niet veel tijd om het te zeggen. In de bestuurderscabine schoof ze gehoorzaam aan haar vaders zijde, terwijl ze zei: 'Ik ben er, papa.' Pen werd weggestuurd en gezegd naar beneden te gaan, en hij vertrok. Maar hij bleef met Khyber en Ahren bij het dekluik hangen en staarde in de ondoordringbare mist, de bodemloze nacht in. Als Cinnaminson niet in staat zou zijn blind te navigeren, bedacht hij zich, dan zaten ze in de problemen. Er was niet het kleinste baken waarop ze zich konden richten, geen lucht waarop ze konden koersen, geen referentiepunt om op af te gaan. Daarbuiten was er helemaal niets.
'Zij is haar vaders kompas, nietwaar?' vroeg Ahren hem zachtjes. 'Zijn ogen in de duisternis?'
Hij knikte en keek de Druïde verrast aan. 'Hoe weet je dat?'
'Dat verhaal deed de ronde in de haven in Syioned. Sommigen zeiden dat zij zijn talisman is. Anderen zeiden dat ze zelfs in de duisternis kan kijken, hoewel ze bij daglicht blind is. Geen van hen allen heeft gelijk. Ik zag hoe ze zich bewoog gedurende onze eerste dagen aan boord. Ze kan in haar geest zien waar de dingen om haar heen zijn, hun positie, hoe ze eruitzien en hoe ze voelen.'
'Ze zei dat ze in haar hoofd de sterren kon zien, zelfs door mist en regen als deze. Op die manier navigeert ze.'
'Een gave,' mompelde Ahren Elessedil. 'Maar haar vader denkt dat die hem toebehoort omdat ze zijn kind is.'
Pen knikte. 'Hij denkt dat zij hem toebehoort.'
Ze konden haar zachtjes tegen haar vader horen praten, hem instructies horen geven, welke richting hij moest aanhouden, welke koers hij moest uitzetten. Zijn handen bewogen zich daarop gladjes over de controlepanelen, draaide het luchtschip een beetje naar stuurboord terwijl hij de neus optrok, zich gemakkelijk in de duisternis voortbewegend. In een minder stressvolle situatie had hij misschien gemerkt dat ze keken en hun onmiddellijk bevolen benedendeks te gaan, zodat ze zijn geheim niet zouden ontdekken. Hij had misschien zelfs geweigerd sowieso verder te gaan. Maar die nacht werd hij zo in beslag genomen dat hij niet eens in de gaten had dat ze daar waren.
De mist werd nog compacter naarmate ze verder van het land wegvlogen, hij wervelde om het luchtschip als een heksenbrouwsel, levend, met vreemde schaduwen en onverwachte bewegingen. Er was geen wind en toch kolkte de nevel alsof die er wel was. Pen voelde zich niet op zijn gemak met het verschijnsel, hij begreep niet hoe het kon ontstaan. Hij keek weer naar Ahren Elessedil, maar de Druïde staarde recht voor zich uit, zijn concentratie op iets anders gericht.
Hij was aan het luisteren.
Pen luisterde ook, maar hij hoorde niets anders dan het gekraak van het scheepstuig. Hij keek naar Khyber, maar ze schudde haar hoofd om aan te geven dat zij ook niets hoorde.
Toen bevroor Pen. Er was wel iets. Eerst wist hij niet zeker wat het was. Het leek een beetje op de ademhaling van een levend wezen, diep en laag, alsof er een man lag te slapen, maar dat was het niet alleen. Hij fronste geconcentreerd zijn wenkbrauwen en probeerde het te plaatsen. Het moet de wind zijn, dacht hij. De wind die over de boeg zwiept of door de tuigage of de dekken. Maar hij wist dat het dat niet was.
Het geluid zwol aan, kroop dichterbij alsof er een slapende reus was ontwaakt en naar hen toe kwam om een kijkje te nemen. Pen keek snel naar Ahren, maar de blik van de Druïde was intens en zoekend gefixeerd op de mist daarbuiten.
'Oom?' fluisterde Khyber en er klonk onmiskenbaar angst in haar stem door.
Hij schudde zijn hoofd zonder haar aan te kijken. 'Het is het meer,' zei hij. 'Het leeft.'
Pen had geen idee wat dat betekende, maar het geluid stond hem niet aan. Meren leefden niet in de zin van dat ze ademden, dus waarom maakte deze geluiden alsof dat wel zo was? Hij probeerde een ritme in het geluid te ontdekken, maar het was wisselvallig en slechts zo nu en dan te horen, krassend en moeizaam. Het schip zeilde er recht naartoe, gleed gladjes door de mist, door de keel van de reus zijn buik in. Pen kon het in zijn geest zien. Hij probeerde het plaatje te veranderen in iets minder bedreigends, maar dat lukte niet.
Toen verschenen er plotseling vluchtige figuren, onvolledig en wazig, die op de windstille mist reden. Ze droegen het geluid bij zich, droegen het in hun nevelige, ijle lichamen, stukken en brokken echoden overal waar ze zich bewogen om hen heen. Pen dook in elkaar toen een aantal hem naderde, ze gleden over de reling en over het door regen glibberige dek van het luchtschip. Cinnaminsons adem stokte en haar vader vloekte woedend, en sloeg zonder resultaat in de richting van de spookachtige figuren.
'De dood komt bij ons op bezoek,' zei Ahren Elessedil kalm. 'Dit is het Lazareen, gevangenis van de doden die hun weg naar de onderwereld niet hebben kunnen vinden en nog steeds door de Vier Landen waren.'
'Wat willen ze?' fluisterde Khyber.
Ahren schudde zijn hoofd. 'Ik weet het niet.'
De schimmen waren nu overal om de Schaatslaag heen, veegden als vogels door haar tuigage. Het ademen werd luider, vulde hun oren, een stormwind van ellende die zich tot iets verschrikkelijks opbouwde.
Langzaam maar zeker begonnen vibraties het schip te doen trillen, maakten dat de touwen gingen zoemen en de ra's gingen ratelen. Pen voelde ze tot in zijn botten. Een paar seconden later ging het oorverdovende gezang over in een angstaanjagend gehuil, een jammerklacht die hen in een lawine van geluid overspoelde. Pen viel ineenkrimpend van de pijn op zijn knieën. Het gejammer trok als een spanschroef om zijn hoofd, vermorzelde zijn weerloze verdediging. In de bestuurderscabine kromp Cinnaminson ook ineen, in een vruchteloze poging het geluid op een afstand te houden en sloeg haar handen over haar oren. Gar Kampanje tierde woedend, probeerde uit alle macht om het luchtschip onder controle te houden maar begon de strijd te verliezen.
'Doe iets!' schreeuwde Khyber tegen iedereen en niemand in het bijzonder, met dichtgeknepen ogen en een vertrokken gezicht.
Net als de legendarische Sirenes waren de schimmen bezig de passagiers aan boord van de Schaatslaag tot waanzin te drijven. Hun stemmen verlamden de zeilers, ontnamen hun het gezonde verstand en liet ze apathisch achter. Pen kon al voelen dat hij de controle over zichzelf aan het verliezen was, over zijn inspanningen om zijn gehoor te beschermen, en dat zijn geest hem in de steek liet. Als hij de beschikking had over het wenslied, bedacht hij, zou hij misschien een manier weten om terug te vechten. Maar hier kon hij zich niet tegen verweren, had geen magie om dit te bestrijden. Noch kon een van hen dat, behalve misschien...
Hij keek snel in de richting van Ahren Elessedil. De Druïde stond tijdens de hevige aanval verstard en met een bleek gezicht, zijn handen wuifden, zijn lippen bewogen en hij riep zijn magie op om hen te redden. Pen wist dat hij een verschrikkelijke keus moest maken. Door magie te gebruiken zou hij hen onmiddellijk aan de Galaphile verraden. Het zou Terek Molt en de Gnoomjagers rechtstreeks naar hen toe leiden. Maar wat moesten ze anders? De jongen viel op zijn knieën, vocht om niet te schreeuwen, het gejammer zo waanzinnig en hevig dat de dekplankieren trillend resoneerden.
Toen werd alles plotseling doodstil en ze werden omhuld door een stilte zo diep en substantieel dat het voelde alsof ze in een wattenprop ingepakt en in de grond begraven waren. Om hen heen bleef de mist rondwervelen en bleven de schimmen rondvliegen, maar het gejammer was niet meer hoorbaar.
Pen kwam aarzelend overeind en keek toe hoe de anderen hetzelfde deden.
'We zijn veilig, maar we hebben onszelf wel verraden,' zei Ahren zachtjes. Hij zag er afgemat uit, zijn gezicht vertrokken en uitgeput.
'Misschien zijn ze ons niet achternagegaan,' suggereerde Khyber.
Haar oom gaf geen antwoord. In plaats daarvan liep hij bij hen vandaan en stak het dek over naar de bestuurderscabine. Na enige aarzeling volgden Pen en Khyber hem. Gar Kampanje draaide zich om toen ze naar hem toekwamen, zijn hardvochtige gezicht was vertrokken van woede. 'Dit is jouw schuld, Druïde!' snauwde hij. 'Ga naar beneden en blijf daar!'
'Cinnaminson,' zei Ahren Elessedil tegen het meisje, haar vader negerend. Ze draaide zich om bij het horen van zijn stem, haar gezicht was bleek in de nevelige mist en haar blinde ogen stonden wijdopen. 'We moeten ons zien te verbergen. Kun jij een plaats vinden waar dat kan?'
'Geef hem geen antwoord!' bulderde Gar Kampanje. Hij stapte bruusk de bestuurderscabine uit en kwam op de Druïde af. 'Laat haar met rust! Ze is blind, voor het geval je dat nog niet had opgemerkt! Hoe kun je verwachten dat zij je kan helpen?'
Ahren Elessedil hief zijn hand in een afwerend gebaar omhoog. 'Kom niet dichterbij, kapitein,' zei hij. Gar Kampanje bleef staan, trillend van woede. 'Laten we niet doen alsof we beiden niet weten wat ze wel en niet kan. Haar ogen kijken voor jou in deze troep. Zij kan beter zien dan wie ook van ons. Als zij het niet kan, stuur haar dan naar beneden en bestuur dit schip zelf! Want er zit een Druïdenoorlogsschip achter ons aan en als je geen manier vindt om ons bij dit meer vandaan te krijgen, en snel ook, dan zit het boven op ons!'
Gar Kampanje deed met gebalde vuisten nog een stap naar voren. 'Ik had je nooit aan boord moeten nemen! Ik had er nooit mee akkoord moeten gaan je te helpen! Ik heb dat wel gedaan en kijk wat ervan komt! Je neemt m'n dochter, je neemt m'n schip en het zal waarschijnlijk m'n leven gaan kosten!'
Ahren wist van geen wijken. 'Wees geen dwaas. Ik neem niets anders van je dan je diensten en daar heb ik voor betaald. Daar hoort, of je het nu leuk vindt of niet, het talent van je dochter bij. Nu, geef haar toestemming om een plek te vinden om ons te verbergen voor het te laat is!'
Kampanje wilde iets zeggen, maar zijn ogen sperden zich geschokt open toen de gepantserde stormrammen van de Galaphile uit de mistbank tevoorschijn kwamen.
'Cinnaminson!' schreeuwde hij terwijl hij de bestuurderscabine in sprong en aan de controlehendels trok.
Hij liet de neus van de Schaatslaag zo hard en snel vallen dat Pen en zijn metgezellen naar voren gleden, naar de zijkant van de cockpit, terwijl ze zich aan relingen, touwen en alles wat er maar voorhanden was vastgrepen. Het luchtschip zakte pijlsnel, vloog toen weer horizontaal en schoot naar voren de nevel in, dit alles slechts in luttele seconden. In een oogwenk waren ze weer alleen, de Galaphile was in de mist verdwenen.
'Welke kant op?' commandeerde Gar Kampanje zijn dochter.
Met vaste stem ging Cinnaminson in het midden van het console zitten, ze greep met beide handen de reling beet en begon haar vader instructies te geven en de koers toe te roepen. Pen, Khyber en Ahren Elessedil gingen rechtop zitten, klikten hun veiligheidstuig vast en bleven dicht in de buurt van de bestuurderscabine om te kijken wat er gebeurde. Gar Kampanje negeerde hen en sprak alleen met zijn dochter, luisterde naar haar aanwijzingen en maakte de noodzakelijke aanpassingen in de koers van de Schaatslaag.
Pen keek over zijn schouder, toen naar de lucht, in de mist op zoek naar de Galaphile. Ze was nergens te zien. Maar ze was vlak in de buurt. Hij kon haar voelen, massief en dodelijk, een genadeloze jager op jacht naar zijn prooi. Hij voelde haar boeg zich door de mist duwen, uitkijkend om hem boven het Lazareen te vermorzelen, zoals ze hem bijna drie weken geleden boven het Regenboogmeer bijna had vermorzeld.
Hij was zich er plotseling van bewust dat de schimmen verdwenen waren, teruggegaan in de soep van de mist en duisternis waarin ze enkele ogenblikken eerder nog hadden gezwommen, neergezonken in de wateren van het Lazareen.
'Waarom gingen de doden niet achter Terek Molt aan?' vroeg hij plotseling aan Ahren. 'Waarom vielen ze de Galaphile niet ook aan?'
De Druïde dacht hierover na. 'Omdat Molt zijn vaartuig met Druïdenmagie beschermt, iets wat hij zich kan veroorloven en wij niet.' Hij wachtte even, zijn handen klemden zich om de reling van de bestuurderscabine, druppels water sijpelden over zijn smalle Elfengezicht. 'Bovendien, Penderrin, is het goed mogelijk dat hij zelf de doden heeft opgeroepen. Hij heeft die macht.'
'Alle schimmen,' fluisterde de jongen en het klonk als een gebed.
Ze zeilden in stilte verder, wederom een eiland in de mist en nevel, een konijn dat op de vlucht is voor een vos. Alle ogen speurden de duisternis af naar de Galaphile, terwijl Cinnaminson de koers riep en Gar Kampanje het luchtschip daarop liet reageren. De wind stak weer op, wakkerde aan tegen de tijd dat ze het midden van het Lazareen bereikten en de nevel begon te verdwijnen. Onder hen was het water van het meer ruw en donker, het geluid van de korte golfslag klonk helder in de stilte van de mist.
Ahren Elessedil leunde over de reling van de bestuurderscabine. "Waar zijn we nu?' vroeg hij aan Gar Kampanje.
'Bij de Slakken,' antwoordde de grote man mat. 'Er zijn hier genoeg plaatsen waar we nooit kunnen worden gevonden. We moeten alleen het meer over zien te komen.'
Pen raakte de arm van de Druïde even aan en keek vragend naar hem op.
'Moerasland,' zei de Druïde. 'Kilometers en kilometers dat zich uitstrekt langs de noordoostelijke kustlijn. Broekland en watervlakten, cipressen en cederbomen. Een wirwar van oude vegetatie en grassen die bedekt zijn door mist en vol drijfzand zit dat hele schepen kan verzwelgen. Gevaarlijk, zelfs als je weet wat je doet.' Hij knikte naar Kampanje. 'Hij heeft de juiste beslissing genomen.'
Zij heeft dat gedaan, corrigeerde Pen hem stilzwijgend. Want het was Cinnaminson die hun koers had uitgezet, door wier geestesoog ze hun weg zochten en in wier handen ze hun lot hadden gelegd.
De mist werd dunner en dunner, boven hen opende de lucht zich voor de verstrooide sterren, onder hen lag het meer met zilveren golftoppen te glanzen. Hun dekmantel zou binnen een paar minuten zijn verdwenen en Pen zag nog geen teken van de kust. In de verte hing de mist nog in dikke gordijnen, dus namen ze aan dat daar de kust was. Maar hij was nog ver weg en ze hadden de wind tegen, wat hun reis vertraagde.
Toen pakten zich plotseling wolken boven hem samen en begon het te regenen, hij striemde over het dek als een koude, zwarte vloed en ze waren algauw doorweekt. Het bleef een tijdje stortregenen waarbij in de verte de donder rolde, maar net zo plotseling stopte het weer. Op hetzelfde moment viel de wind volkomen weg.
'Twintig graden stuurboord,' zei Cinnaminson tegen haar vader. 'We moeten snel zijn op die koers. O,' hijgde ze opeens, 'achter ons, papa!'
Ze draaiden zich allemaal met een sprong om en zagen de Galaphile uit de resten van de mistbank tevoorschijn komen, met opgerolde en vastgebonden zeilen, het luchtschip vloog op het vermogen van zijn diapsoonkristallen. Ze bewoog zich snel, deinde door de nacht en kwam als een vloedgolf op hen afstormen.
Gar Kampanje gooide de raketaandrijvingshendels helemaal naar voren en schreeuwde naar zijn Roverbemanningsleden dat ze het grootzeil moesten binnenhalen. Pen begreep onmiddellijk waarom hij dat deed, in die windstilte was het grootzeil een blok aan het been van het schip, en zou niet veel helpen wanneer de wind weer uit het oosten zou gaan waaien. De Schaatslaag was eveneens beter af door op haar energievoorraad te vliegen hoewel ze niet in de buurt kwam bij de snelheid van de Galaphile. Toch was zij het kleinere, lichtere voertuig en, als ze geluk had, zou ze haar achtervolger er wel eens kunnen uitmanoeuvreren.
De jacht werd nu menens, de mist die hen nog maar enkele ogenblikken daarvoor dekking had verschaft, was nu bijna geheel verdwenen. Het zinde Pen helemaal niet wat hij zag toen de Galaphile dichterbij kroop. Met de snelheid waarmee zij op hen afkwam, kon de Schaatslaag haar nooit te vlug af zijn. Het Lazareen strekte zich in alle richtingen uit, een immense, bewegingsloze oppervlakte en er was geen glimp te zien van de kustlijn die ze zo wanhopig moesten zien te bereiken. Alleen slimme manoeuvres konden hen zover brengen. Cinnaminson gaf nog steeds koerswijzigingen door en Gar Kampanje reageerde door koortsachtig te werken, probeerde hier een verdwaald windje op te vangen en daar een plotseling windvlaag te ontwijken. Maar geen ervan kon iets aan hun situatie veranderen. De Galaphile kwam gestaag naderbij.
Toen stortte zich weer een nieuwe regenvlaag over hen uit en Ahren Elessedil, die zijn kans schoon zag, stapte bij de reling vandaan, hief zijn armen in de lucht en riep zijn magie op om de richting van de vlaag te veranderen, en stuurde hem striemend de kant op van het Druïdenoorlogsschip. Hij raakte de Galaphile recht van voren, maar toen was hij al veranderd in een zo dichte en zware sneeuwbui dat die het grotere schip helemaal omwikkelde en in zijn geheel verzwolg. De sneeuw hechtte zich als een witte zwermende massa aan de Galaphile, die het dek en de masten met ijs bedekte en het luchtschip in een lijkbleek lichaam veranderde.
Nu begon de Schaatslaag uit te lopen. Belast door het gewicht van het ijs zakte de Galaphile weg. Pen zag flitsen rood vuur over haar masten en ra's zwiepen, Druïdenmagie in een poging de ijzige deklaag weg te smelten. Door het vuur zag ze er angstaanjagend uit, als drakenogen in de windstorm opvlammend, als houtskool in een smidse.
Vóór hen kwam de mistbank dichterbij.
Ahren stortte naast Pen en Khyber in, zijn magere gezicht was afgemat en bleek, en zijn ogen keken opgejaagd. Hij was de uitputting nabij. 'Vind een wijkplaats, Cinnaminson,' ademde hij zachtjes. 'Vind hem snel.'
Dicht tegen de wand van de bestuurderscabine aangedrukt, doornat en koud, tuurde Pen naar het meisje. Ze stond onwrikbaar en onbeweeglijk met opgeheven gezicht op de voorplecht. Ze sprak zo zachtjes dat Pen haar woorden niet kon onderscheiden maar Gar Kampanje luisterde nauwlettend, zich naar haar voorovergebogen, zijn massieve figuur ineengedoken in zijn cape. Hij had de Schaatslaag zo laag boven het Lazareen laten zakken dat ze bijna over de oppervlakte scheerden. Pen hoorde de korte golfslag van het water van het meer, gelijkmatig en ruw. De wind was weer opgestoken, dan weer vanuit de ene, dan weer vanuit een andere richting tegen ze aan striemend, en kwam koud en guur van de Knekels aangeveegd.
Toen gleden ze de mist weer binnen, wikkelde hen in zijn grijze doodskleed en verborg hen. Alles hield op te bestaan, was in een oogwenk verdwenen.
'Vijf graden stuurboord, papa,' riep Cinnaminson op scherpe toon. 'Hoogte, snel!'
Blind door de ondoordringbare nevel kon Pen slechts tegen de onderkant van de boeg boomtakken horen schrapen toen de Schaatslaag haar neus weer omhoogstak — een doordringende kreet, het schuren van hout en toen weer stilte. Het luchtschip vloog weer horizontaal. Pen greep de reling aan de bestuurderscabine zo stevig vast dat zijn handen er pijn van deden. Khyber zat vlak naast hem geknield, haar ogen stijf dicht, haar ademhaling snel en gejaagd.
'Daar, papa!' schreeuwde Cinnaminson plotseling uit. 'Voor ons, een ingang! Breng haar snel naar beneden!'
De Schaatslaag daalde abrupt en Pen had even het gevoel dat ze vielen. Toen werd het schip weer stabiel en ging landen. Weer was er contact, maar zachter, eerder een ruisen van nat gras en riet dan het afbreken van boomtakken. Hij rook het stinkende moeraswater en opstijgende, smerig ruikende broeklandgassen, hij hoorde het snelle gefladder van vleugels.
Toen landde de Schaatslaag in een plotselinge slingerbeweging met een zachte plons, ze gleed door het water, de mist en duisternis, en alles werd stil.
'Ik was zo bang,' fluisterde ze tegen hem, haar blinde blik op zijn gezicht gericht, en ze hield haar hoofd alsof ze hem met haar blinde ogen zag in plaats van met haar geest.
'Je zag er niet bang uit,' fluisterde hij terug. Hij kneep in haar handen. 'Je leek kalmer dan wie ook van ons.'
'Ik weet niet hoe ik eruitzag. Ik weet alleen maar wat ik voelde. Ik bleef maar denken dat we maar één fout hoefden te maken en we zouden worden gepakt. Met name toen dat oorlogsschip tevoorschijn kwam en achter ons aankwam.'
Pen keek naar de lucht, waar hij slechts mist en duisternis vond, geen spoor van de Galaphile of iets anders. Om hen heen klotste het moeraswater zachtjes tegen de boeg van de Schaatslaag. Zelfs al kon hij hen niet zien, hij hoorde het ruisen van de takken van de grote bomen die volgens Cinnaminson overal om hen heen stonden. Als iemand daar wilde landen, kon dat alleen maar daarbovenop. Ze waren van bovenaf onzichtbaar, zelfs als de lucht helder zou zijn geweest in plaats van deze brij. Hun dekmantel was perfect en volledig.
Er waren twee uur voorbijgegaan sinds hun landing en in die tijd was iedereen gaan slapen, behalve de Rover die op de voorplecht de wacht hield. Pen stond met Cinnaminson in de bestuurderscabine naar de nevel te kijken en kon de man die nog geen tien meter van hen af stond nauwelijks zien. Vóór deze nacht was het Pen niet eens toegestaan om aan dek te komen. Maar misschien waren de regels niet meer zo belangrijk voor Gar Kampanje sinds hij en Ahren Elessedil elkaars geheimen kenden; geen van hen hield de ander voor de gek over hoe de zaken ervoor stonden. Pen geloofde niet dat de Roverkapiteins mening over hem was veranderd, hij dacht niet dat Kampanje het goed vond dat hij in de buurt van zijn dochter kwam. Maar misschien had hij besloten de zaak zolang maar te laten rusten, aangezien ze nog maar korte tijd samen waren. Hoe dan ook, Pen zou nemen wat hij kon krijgen.
'Waar denk je aan?' vroeg ze hem en streek vochtige strengen zandkleurig, blond haar uit haar gezicht.
Dat je vader zo grootmoedig is om ons zo met z'n tweeën aan dek te laten. Misschien denkt hij nu beter over me.'
'Nu hij weet wie je bent en wie er achter je aanzit? O ja. Ik verwacht dat jullie de beste vrienden zullen worden. Ik denk wel dat hij je thuis zal uitnodigen om bij hem te komen wonen.' Ze keek hem meesmuilend aan.
Pen zuchtte. 'Die heb ik verdiend.'
Ze leunde dicht naar hem toe. 'Luister naar me, Penderrin.' Ze zette haar lippen direct tegen zijn oor en fluisterde de woorden. 'Het kan zijn dat hij jullie in Anatcherae heeft verraden. Ik weet niet zeker of hij dat heeft gedaan, maar het kan. Hij is een goeie vent, maar hij raakt in paniek als hij bang wordt. Dat heb ik wel vaker gezien. Hij verliest dan het overzicht. Hij gebruikt zijn gezonde verstand dan verkeerd.'
'Als hij ons heeft verraden aan Terek Molt.
'Dan heeft hij dat gedaan omdat hij bang was,' maakte ze de zin voor hem af. 'Als hij zich in een hoek gedrukt voelt, doet hij niet altijd wat het verstandigst is. Dat kan in dit geval aan de hand zijn. Ik was niet bij hem aan het havenfront en ik heb niet gezien met wie hij heeft gesproken. Die Druïde heeft hem misschien gevonden en hem tot praten gedwongen. Je weet dat ze daartoe in staat zijn. Ze merken het ook als je liegt. Mijn vader heeft je misschien verraden om zijn familie en schip veilig te stellen.'
'En om het geld dat ze hebben geboden.'
Ze week een paar centimeter naar achteren zodat hij haar gezicht weer kon zien. 'Wat nu van belang is, is dat als hij het één keer heeft gedaan, hij het nog een keer kan doen. Zelfs hier. En ik wil niet dat gebeurt. Ik wil dat jij veilig bent.'
Hij sloot zijn ogen. 'En ik wil dat je met me meegaat,' fluisterde hij en hij voelde nog steeds de zachtheid van haar mond tegen zijn gezicht. 'Ik wil dat je nu met me meegaat, niet later. Zeg me dat je dat ook wilt, Cinnaminson. Ik wil je niet achterlaten.'
Ze boog haar hoofd en liet het op zijn schouder rusten. 'Hou je van me, Penderrin?'
'Ja,' zei hij. Hij had het woord niet eerder gebruikt, zelfs niet tegen zichzelf, zelfs niet in de stilte van zijn geest. Liefde. Hij had zichzelf niet toegestaan te omschrijven wat hij voelde. Maar hij wilde het wel, zo jong en onervaren als hij was, zo goed mogelijk proberen. 'Ik hou echt van je, ‘zei hij.
Ze begroef haar gezicht in zijn hals. 'Ik wilde je het horen zeggen. Ik wilde dat je de woorden uitsprak.'
'Je moet met me meekomen,' drong hij verder aan. 'Ik laat je niet achter.'
Ze schudde haar hoofd. 'We zijn nog maar kinderen, Pen.'
'Nee,' zei hij. 'Niet meer.'
Hij kon voelen hoe ze haar antwoord afwoog. Een donkere stelligheid schoot door hem heen en hij sloot zijn ogen tegen dat waarvan hij wist dat komen ging. Hij was zo'n dwaas. Hij vroeg haar haar vader te verlaten, de man die haar had opgevoed en voor haar had gezorgd, de belangrijkste figuur in haar leven. Waarom zou ze dat doen? Erger nog, hij vroeg haar met hem mee te gaan naar een plaats waar niemand met een beetje gezond verstand heen zou gaan. Zij wist dat niet, maar hij wel. Hij wist naar wat voor gevaarlijke plek hij toe ging.
'Neem me niet kwalijk, Cinnaminson,' zei hij snel. 'Dat was dom van me. Ik heb het recht niet je te vragen met me mee te gaan. Ik dacht alleen maar aan mezelf. Je moet nu bij je vader blijven. Wat we hiervoor hadden besloten was goed — dat als de tijd rijp is, ik je kom ophalen. Maar dit is niet het moment. Het is te plotseling.'
Ze haalde haar hoofd van zijn schouder af en keek hem aan, haar uitdrukking was vol verbazing. In het gedempte licht dat in de mistige nevel op haar huid glinsterde leek ze nog zo jong. Hoe oud was ze eigenlijk? Hij had er niet eens aan gedacht haar dat te vragen.
'Je zei tegen me in Anatcherae dat je me zou komen halen en met je mee zou nemen wanneer ik daar klaar voor was,' zei ze. 'Geldt dat nog steeds? Hou je genoeg van me om dat te doen?'
'Ja,' zei hij.
'Dan wil ik dat je me meeneemt als we op de plaats van bestemming zijn. Ik wil datje me nu meeneemt.'
Hij staarde haar ongelovig aan. 'Nu? Maar ik dacht...'
'Het is nu tijd, Pen. Mijn vader zal het wel begrijpen. Ik zal zorgen dat hij het begrijpt. Ik heb hem lang genoeg gediend. Ik wil niet meer zijn navigator zijn. Ik wil een ander leven. Ik ben lang op zoek geweest naar zo'n leven. Ik denk dat ik het heb gevonden. Ik wil bij jou zijn.'
Ze stak haar hand uit en raakte zijn gezicht aan, volgde de lijnen en vlakken. 'Jij zei dat je van mij hield. Ik hou ook van jou.'
Ze knuffelde hem, lang en hartstochtelijk. Hij sloot zijn ogen en voelde haar warmte door zich heen sijpelen. Hij hield wanhopig van haar en hij dacht geen moment dat zijn leeftijd of onervarenheid hem voor de betekenis daarvan hadden verblind. Hij had geen idee hoe hij haar moest beschermen, omdat hij nauwelijks zichzelf kon beschermen, maar hij vond er wel wat op.
'Het komt allemaal goed,' fluisterde hij haar toe.
Maar hij wist dat hij vooral zichzelf gerust wilde stellen.