15

Na het besluit dat ze op zoek zouden gaan naar de tanequil, regelde Ahren Elessedil paarden waarmee het gezelschap zich tijdens het eerste deel van de reis kon verplaatsen. Binnen het uur zaten ze te paard en reden ze Emberen uit. Schijnbaar onbekommerd om wat er in zijn huis stond, nam de Druïde niet eens de moeite het af te sluiten en liet alles min of meer zo achter als het was. Pen had het gevoel dat de Druïde niet veel aan bezittingen hechtte en, volgens de traditie van Druïden die veldwerk verrichtten, de mening was toegedaan dat het meeste overbodig was. De jongen pretendeerde niet dat hij het begreep, aangezien hij zelf keihard had gewerkt voor alles wat hij bezat, maar hij veronderstelde dat zijn eigen gehechtheid vooral het resultaat was van gewoonte en niet omdat hij nou zoveel om zijn bezittingen gaf. Toch voelde hij een sterke aandrang om terug te gaan en de zaak op slot te doen.

Ze reden langs de hoofdweg naar het zuiden en stopten regelmatig om de dorpelingen te begroeten, en Ahren vond het belangrijk om iedereen die hij sprak te vertellen dat ze een aantal weken zouden wegblijven. Pen vond het vreemd dat hij de informatie zo openlijk vertelde en vond het verder nogal verwarrend dat ze in de verkeerde richting vertrokken en zo'n twintig kilometer buiten het dorp zich niet naar het oosten wendden, naar het Knekelgebergte, maar naar het westen.

Toen hij eindelijk genoeg moed had verzameld om te vragen wat ze eigenlijk aan het doen waren, lachte Ahren Elessedil. 'De vijand op het verkeerde been zetten, hoop ik. Als ze naar Emberen komen, en ik verwacht dat ze dat zullen doen, dan zullen de dorpelingen hun vertellen dat we naar het zuiden zijn vertrokken. Als ze ons langs die weg willen zoeken, zullen ze ontdekken dat we naar het westen zijn gegaan. Maar ze zullen ons spoor kwijtraken wanneer we de Rilvers-rivier hebben bereikt omdat we daar de paarden achterlaten en met een praam de rivier zullen afzakken naar de Innisbore en de binnenlandse haven van Syioned. Bij Syioned moeten we een luchtschip zien te vinden dat ons zal brengen naar waar we werkelijk naartoe willen.'

'Een luchtschip?' vroeg Pen.

'Met een luchtschip kunnen we ons snel in een rechte lijn verplaatsen en het laat geen sporen achter. Als ik er een tot mijn beschikking had gehad in Emberen, zouden we daar al een hebben genomen. Maar paarden zijn voorlopig goed genoeg.' Hij lachte. 'Je zou je gezicht eens moeten zien, jonge Pen!'

Ze reden die hele dag en het grootste deel van de volgende door de Westlandse bossen voordat ze de Rilvers bereikten. Daar was een tussenpost vanwaar ze met een praam de rivier konden afvaren. Het weer bleef warm en helder, de storm die Paranor en de burcht van de Druïden geselde was een dag eerder noordelijk langs hen getrokken. Ze reden gestaag door, stopten alleen om te eten en te slapen en Pen kreeg vervolgens te maken met zoveel ongemak als hij zijn leven lang nog niet had meegemaakt. Paarden waren geen dagelijks onderdeel van zijn leven geweest, dus doordat hij zo lang achter elkaar moest rijden, kreeg hij van top tot teen stekende pijnen. Omdat hij zelf ook niet veel had gereden, verging het Tagwen niet veel beter. De beide Elfen leken nergens last van te hebben, maar op de eerste avond gaf Khyber de Dwerg en de jongen een zalf, die ze in haar buidel bij zich droeg, om de pijn te verlichten.

Bij de tussenpost lieten ze de paarden achter, gingen in de late namiddag van de tweede dag aan boord van de praam en togen nogmaals op weg. De Rilvers was diep en breed in deze tijd van het jaar en ze hadden geen moeite om vaart te maken op zijn gezwollen stroom. Toen de duisternis viel, voeren ze bij zulk helder maanlicht dat het wel klaarlichte dag leek. Ahren had aan de rivieroever kunnen aanmeren en ze allemaal kunnen laten slapen. Maar omdat hij er zo op gebrand leek verder te gaan zolang het licht het nog toestond, reisden ze door. Pen vond het allemaal wel best. Hij bekommerde zich er niet om dat

ze de kans liepen nogmaals Terek Molt tegen te komen.

De volgende dag voeren ze onder Arborlon door, de pieken van zijn boomtoppen waren nog net zichtbaar boven de rand van de Carolan. De legendarische Elfitch, het zwaar versterkte talud dat toegang gaf tot het verkeer dat vanuit het westen kwam, rees als een gekrulde slang op vanaf de oostelijke oever van de rivier naar het steile voorgebergte. Elfen baanden zich hier een weg langs de haarspeldbochten en door de poorten, een gestage handelsstroom die van en naar Sarandanon liep. Pen merkte dat hij aan de strijd dacht die de Elfen en hun bondgenoten tegen de demonen uit het Verboden Rijk hadden gestreden, zo'n vijfhonderd jaar geleden. Hij staarde naar de Elfitch toen ze voorbijvoeren en probeerde zich de sterkte van het ijzeren gevaarte voor te stellen dat op de proef werd gesteld tegen de waanzin van de demonen. Duizenden waren in die strijd omgekomen. Het legendarische Grenslegioen was gedecimeerd. De Elfen verloren toen een derde van hun manschappen. Hun koning, Eventine Elessedil, werd gedood.

Pen vroeg zich af of er aan het einde van hun tocht weer zo'n strijd op hen wachtte — of ondanks wat Khyber had gezegd, de Ellcrys weer omver was gehaald en de demonen opnieuw een uitweg uit hun gevangenis hadden gevonden.

Ze passeerden andere boten op de rivier en zo nu en dan zagen ze boven zich luchtschepen vliegen, een verzameling oorlogsschepen op weg naar de Prekkendorran en vrachtschepen op weg naar minder dreigende plaatsen. Het bleef zonnig en warm. Er was geen teken van de Galaphile. Er was geen teken van wat voor probleem dan ook. Pen begon te denken dat het misschien allemaal wel meeviel.

Drie dagen later bereikten ze de Innisbore, zo'n immense watervlakte dat zelfs als de zon lang genoeg door de wolken was gebroken om de mist weg te branden die in rafelige slierten over haar ruwe oppervlakte lag, de verste kusten nog niet te zien waren. Het was laat op de dag toen ze hun praam naar een plek manoeuvreerden om aan te meren, net voorbij de riviermonding. Ze zorgden dat hij in de haven kwam en stroomopwaarts werd teruggebracht. Daarna begonnen ze aan hun drie kilometer lange tocht langs de oostelijke oever van de rivier, naar de stad Syioned. In het westen begonnen zich weer onweerswolken te vormen, een volgende storm bouwde zich alweer op, midden in dit stormseizoen. Dat ze in deze tijd van het jaar normaal waren, betekende nog niet dat ze er minder last van hadden, bedacht Pen. Als er een storm uitbrak op het moment dat ze nog aan de grond waren, dan zou hij niet kunnen uitvliegen tot die voorbij was. En hij kon wel een paar dagen aanhouden. In een impuls vroeg Pen aan Ahren of ze die dag nog konden vertrekken, maar de Druïde zei hem dat hij nog niet eens een schip had geregeld en dat dat voor het einde van de week niet zou lukken.

Pen begon langzaam in een paniek te raken die vergelijkbaar was met het naderende weer. Hij hield niet van oponthoud, zeker niet als het om vliegen ging. Hij kon al niet wachten om weer de lucht in te gaan. Dat was zijn leven op De Verbinding en hoewel hij wel begreep dat hij dat leven achter zich had gelaten, kon hij niet doen alsof hij dat niet terug wilde. Te paard of te voet reizen was allemaal goed en wel, maar hij stond te popelen om weer te vliegen. Hoe sneller hij weer terug was in de lucht, des te beter zou hij zich voelen.

Maar juist op dat moment moest hij geduld oefenen. Toen ze de buitenwijken van de stad bereikten, was het al schemerdonker en zijn maag knorde. Ze vonden een herberg in een zijstraat, niet ver van de hoofdweg vandaan, waar je kon eten en een kamer kon nemen. Het was ver genoeg af van de drukke wegen om Ahren Elessedil zich er voldoende op zijn gemak te laten voelen en daar de nacht door te brengen. Ze aten aan een tafel achter in de gelagkamer en tegen de tijd dat ze klaar waren, waren Pens ogen zwaar van de slaap.

Hij herinnerde zich niet meer dat hij daarna zijn kamer had opgezocht. Hij wist niet meer dat hij zich had uitgekleed en in bed was getuimeld. Toen hij eraan terugdacht was het enige dat hij nog wist het geluid van de regen die tegen de dakspanen sloeg toen de storm losbarstte.

'Het ziet er niet naar uit dat het ooit ophoudt,' merkte Pen mistroostig op terwijl hij uit het raam van de herberg staarde.

De regen kwam als een gordijn naar beneden zoals dat de hele nacht al het geval was geweest, stroomde langs de wegen en veranderde de lagergelegen stukken land aan de waterkant in kleine kreekjes. De vensterruit waar hij doorheen keen werd zo verduisterd, dat hij niet meer dan tien meter ver kon kijken. Er was niemand op straat. Er was niemand in de lucht. Pen was niet gelukkig.

Khyber bestudeerde het spelbord dat voor haar lag en knikte afwezig op zijn commentaar. 'Geef het de tijd, Pen. Hier zijn de stormen erger dan in het binnenland. Maar ze drijven over.' Ze verzette een stuk tegenover een van hem. 'Als je je zorgen maakt over onze achtervolgers, bedenk dan dat zij net zomin kunnen vliegen als wij.'

'Ik hou er niet van aan de grond vast te zitten,' gromde hij. 'Het geeft me het gevoel dat ik in de val zit.' Hij pakte haar stuk samen met een van hemzelf. Hij dacht aan Ahren Elessedil en Tagwen. 'Hoelang zijn ze nu weg?'

Ze haalde haar schouders op, haar ogen op het bord gericht. De Druïde en de Dwerg waren eerder die ochtend op zoek gegaan naar transport. Omdat er niemand vloog, zouden de luchtschipkapiteins zich in hun favoriete herbergen en uitspanningen hebben verzameld om de tijd te doden, wachtend om de lucht weer in te kunnen. Misschien waren er wel een paar op zoek naar werk, en van diegenen zou er ten minste een moeten zijn die de Druïde wellicht wilde inhuren. In hun situatie was discretie net zo belangrijk als snelheid, en hij zou zich niet zomaar met iemand inlaten als hij diegene niet kon vertrouwen. Hij wilde een van de Rovers, door de wol geverfde huurlingen die hun mond wisten te houden. Syioned was een reguliere stop voor transportverkeer dat vanaf de kust verder het binnenland in voer naar de meer landinwaarts liggende steden. Roverkapiteins voeren voortdurend op die route en nu hingen er hier behoorlijk wat rond.

Pen en Khyber was gezegd in de herberg en uit de problemen te blijven. De Druïde was bezorgd dat iemand hen zou opmerken en zich later zou herinneren, wanneer degenen die op hen jaagden hun weg naar de haven hadden gevonden. Hoe minder ze gezien werden, des te beter. Dit gold vooral voor Pen met zijn opvallende, lange rode haar. De herberg zat stampvol maar degenen die daar waren, zaten in kleine groepjes bij elkaar en gingen in hun eigen gesprekken op. Er werd niet veel aandacht aan iemand anders besteed.

'Wanneer ben je begonnen met het vliegen van luchtschepen?' vroeg Khyber. Ze keek naar hem op. 'Volgens mij doe je het al een hele tijd.'

Hij knikte. 'Zo lang als ik me kan herinneren. Mijn moeder vloog altijd en mijn vader ook nadat hij haar had ontmoet. Na mijn geboorte namen ze mij overal mee naartoe, zelfs toen ik nog een baby was. Ik weet nog dat ik leerde sturen; ik was maar nauwelijks groot genoeg om op een omgekeerde krat te staan en over de reling van de stuurcabine te kunnen kijken.'

'Ik wilde altijd vliegen,' zei ze, 'maar mijn vader, toen die nog leefde, en later mijn broer, stonden erop dat er altijd iemand meeging. Ik mocht op z'n hoogst mee op een groot oorlogsschip met een hele zwik schildwachten ter bescherming. Zelfs nadat ik in m'n eentje ging reizen, oud genoeg was om voor mezelf te kunnen zorgen, mocht ik me niet per luchtschip verplaatsen.'

Hij haalde zijn schouders op. 'Zoveel heb je nou ook weer niet gemist.'

Ze lachte. 'Wat ben je toch een leugenaar, Penderrin! Dat geloof je toch zeker zelf niet! Jij bent degene die niet kan wachten om de lucht weer in te gaan. Geef het maar toe!'

'Oké, ik geef het toe.' Hij lachte ook. 'Maar wat je hebt gemist kun je inhalen. Ik zal het je laten zien.'

Hij verzette weer een stuk en zij deed een tegenzet. Ze was goed in dit spel, maar bij lange na niet zo goed als hij. Hij had een natuurlijk gevoel voor wat ze ging doen, nog voordat zij het wist. Ze bestudeerde ingespannen het bord, zich ervan bewust dat ze in een hoek werd gedreven.

'Heb je wel eens bedacht dat jouw vader en mijn oom Ahren ongeveer even oud waren als wij nu zijn toen ze op de Jerle Shannara voeren?' zei ze.

'Meer dan eens.'

'Hebben jouw ouders er ooit over gepraat hoe het was?'

'Zo nu en dan, veel van hun vrienden zijn tijdens die reis omgekomen en ik denk niet dat ze er graag aan terugdenken.' Hij keek haar aan. 'En hoe zit het met je oom? Zegt hij er wel eens iets over?'

Ze schudde haar hoofd en fronste haar voorhoofd. 'Hij praat er ook niet graag over. Vanwege de zieneres, denk ik. Hij was verliefd op haar, hoewel hij dat nu ontkent. Het is pijnlijk voor hem.' Ze hield haar hoofd een beetje schuin. 'Ben jij bang voor wat we nu aan het doen zijn, Pen?'

Hij leunde nadenkend achterover. Was hij bang? Wat voelde hij eigenlijk? Het bleef steeds in zijn achterhoofd zeuren. Maar misschien stond hij zichzelf niet toe bang te zijn voor wat hij kon gaan ontdekken.

'Nee,' antwoordde hij en grijnsde meteen. 'Nou, ja, maar alleen als een soort algemeen gevoel. Ik weet er nog niet genoeg van om voor iets bepaalds bang te zijn. Behalve dan voor die Druïde, die Dwerg. Hij was behoorlijk angstaanjagend. Voor hem ben ik bang.'

Ze veegde strengen haar weg die over haar gezicht vielen toen ze zich naar het bord boog. 'Ik ben niet bang. Ik doe ook een beetje aan magie, dus ik kan ons beschermen als het nodig is. Oom Ahren weet heel veel van magie, hoewel hij het niet laat zien. Ik denk dat hij het tegen iedereen kan opnemen. Het komt wel goed.'

'Fijn dat je er zo over denkt.'

'Heb jij niet een beetje van je vaders magie geërfd? Hij had de magie van het wenslied, net als je tante Grianne, toch?'

Pen knikte. 'Ja. Maar hij heeft het niet aan mij doorgegeven. Ik denk dat de bloedlijn na zoveel jaar is uitgedund. Hij is waarschijnlijk de laatste. En dat vindt hij maar goed ook. Hij vertrouwt het niet. Hij gebruikt het wel af en toe, maar niet vaak. Hij is wel zo gelukkig dat ik het niet heb.'

'Het zou helpen als je het wel kon.'

Pen wachtte even en overwoog of hij haar zou vertellen van het talent dat hij wel had. 'Misschien.'

'Je kunt jezelf beter beschermen. Tegen die verraderlijke Druïden en hun magie. Tegen wat je misschien gaat tegenkomen in het Verboden Rijk. Denk je ook niet?'

Hij antwoordde niet. Ze bogen zich weer over het spel en verzetten de stukken, tot er nog maar acht op het bord waren overgebleven. Pen wist toen al dat hij kon winnen, maar hij liet het spel toch verdergaan. Spelen hielp het beste om de tijd te doden.

'Weet je nog wat Tagwen zei over de tanequil die, als ik hem kan vinden, me de donkerstaf moet geven?' vroeg hij haar ten slotte. Hij leunde over het bord naar voren alsof hij zich concentreerde en ging met opzet zachter praten. 'Dat is omdat ik wel over magie beschik.'

Ze leunde ook naar voren om dichterbij te komen, hun voorhoofden raakten elkaar bijna. Haar Elfengezicht verscherpte zich verrast. 'Wat voor soort magie? Het wenslied? Maar je zei net van niet.'

'Nee, het is iets anders. Iets speciaals.' Hij speelde met een van de stukken en haalde toen zijn hand weg. 'Ik kan aanvoelen wat levende wezens denken, wat ze gaan doen en waarom. Niet bij mensen. Bij vogels, dieren en planten. Wanneer ze geluiden maken, klanken of kreten of wat dan ook, begrijp ik wat ze zeggen. Soms kan ik ze antwoorden met geluiden.'

Ze trok een wenkbrauw op. 'Het lijkt mij dat dat nog behoorlijk belangrijk kan zijn. Ik weet niet hoe precies, maar ik denk van wel. Heb je het aan oom Ahren verteld?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Nog niet.'

'Nou, dat moet je wel doen. Hij moet het weten, Pen. Hij is een Druïde. Hij weet er misschien iets van wat jij niet weet; misschien een manier waarop je het het beste kunt gebruiken om ons te helpen.' Ze wachtte even en bestudeerde zijn gezicht. 'Ben je bang om het hem te vertellen? Je kunt hem vertrouwen, weet je.'

'Dat weet ik.' Zijn ogen haakten zich in de hare vast. 'Ik praat er gewoon niet vaak over. Heb ik nooit gedaan.'

Ze gingen verder met het spel, het geluid van de tegen de ruiten slaande regen klonk steeds harder. Alles om hen heen, stemmen en gelach, vocht om voorrang. De vlammen in de lampen aan de muren en in de kandelaars op de tafels flakkerden als kleine vlaggetjes toen de wind door de gaten en kieren in de houten wanden doorglipte, en elke keer dat iemand binnenkwam of vertrok door de open deur gulpte.

'Ik vertel het hem als hij terug is,' zei Pen ten slotte. Hij verzette zijn aanvalsstuk en plaatste dat tegenover haar verdediging. Schaakmat. Jij verliest, Khyber.'

Ze speelden nog een spelletje en waren midden in het derde toen de deur openging en een doorweekte Ahren Elessedil en Tagwen binnenliet. Ze haastten zich naar de jongen en het meisje terwijl het water van hun zeildoeken mantels droop alsof ze eenden waren die net aan land kwamen. 'Pak je spullen bij elkaar,' zei Ahren zachtjes tegen ze terwijl hij zich vooroverboog waardoor het regenwater op het tafelblad drupte. 'We hebben een schip gevonden.'

Ze pakten hun bagage, hesen hun bundels op hun schouders en vertrokken uit de herberg naar het schip dat de Druïde had ingehuurd.

Het was beter dat ze meteen aan boord gingen zodat ze klaar waren om te vertrekken zodra de storm tot bedaren kwam, raadde de Druïde aan. Ze moesten vanaf de zijstraat, waar de herberg lag, via de hoofdweg teruglopen naar de haven, en dan langs het water naar waar het schip aan de pier lag afgemeerd. Terwijl ze door de slagregens heen ploeterden, gaf Ahren Elessedil de details.

'Het schip heet de Schaatslaag. Een toepasselijke naam. Laag, met een gestroomlijnde scheepsromp, hellende mast, veel tuigage aan dek. Met al dat zeil kan ze niet veel vervoeren als het gaat om passagiers of vracht, maar ze is waarschijnlijk sneller dan welk ander schip ook.'

'Voor ons doel gemaakt,' gromde Tagwen terwijl zijn woorden bijna in een plotselinge windvlaag verdronken.

'Niet erg comfortabel, maar voldoende voor wat we nodig hebben,' vervolgde de Druïde. 'De kapitein is een Rover genaamd Gar Kampanje. Ik weet niet veel meer van hem dan wat ik heb gezien tijdens mijn gesprek met hem en wat sommigen me in de haven hebben verteld. Hij heeft de reputatie dat hij overal voor in is, en ze zeggen allemaal dat hij op plaatsen kan komen waar niemand anders zelfs maar over zou piekeren. Als ik hem goed heb begrepen, heeft hij veel ervaring in wat wij van hem verlangen - passagiers vervoeren die daar geen ruchtbaarheid aan willen geven. Hij is charmant, maar hij heeft het ook achter de ellebogen, dus kijk uit met wat je zegt. Hij weet dat we naar het oosten, naar het Lazareen gaan, maar meer heb ik er niet over losgelaten. Hem gaat het vooral om het geld en op dat punt heb ik hem tevreden kunnen stellen.'

'Het Lazareen?' vroeg Khyber.

'Een binnenmeer aan de voet van het Knekelgebergte, de eerste stap van onze reis. Dat is tot nu toe alles wat de Rover van onze plannen weet.'

Ze liepen een tijdje zonder iets te zeggen door, hun hoofd gebogen tegen de wind en regen. Pen was niet alleen nat, hij had het ook koud. Hij was vaak in slecht weer aan boord van luchtschepen geweest en wist hoe hij zich daarop moest kleden, maar in de haast om de herberg vanmiddag al te verlaten, had hij weinig aandacht besteed aan zijn persoonlijke verzorging. Daar had hij nu spijt van.

'Penderrin.'

Ahren Elessedil hield zijn pas in om naast hem te komen lopen, en liet Khyber en Tagwen voorop gaan. Pen sjorde zijn bundel omhoog en ging dichter bij hem lopen zodat hij hem kon verstaan. De regen maskeerde het gezicht van de Druïde en stroomde als een sluier langs zijn schouders.

'Ik ben zo vrij geweest om kapitein Kampanje te vertellen dat je buitengewone ervaring hebt met luchtschepen,' zei hij. 'Ik ben bang dat ik je met opzet nogal in de kijker heb gezet.' Zijn kap verschoof en Pen ving een glimp op van zijn Elfengezicht, somber en krachtig. 'Ik vertrouw deze knaap niet helemaal, hij is een huurling en huurlingen zorgen altijd het eerst voor zichzelf. Maar het was het beste wat ik kon doen, en ik wilde niet dat ons vertrek werd opgehouden. Hoe langer we wachten, des te groter is de kans dat onze achtervolgers lucht krijgen van waar we zijn.'

Pen knikte. 'Ik begrijp het.'

De Druïde boog zich dichter naar hem toe. 'De reden dat ik Kampanje over jouw ervaring heb verteld, is dat hij weet dat ten minste een van ons kan bepalen of hij inderdaad doet wat hij moet doen. Ik wil niet dat hij ons het ene vertelt en iets anders doet. Ik wil niet dat hij denkt dat hij een spelletje met ons kan spelen. Ik zeg niet dat dat gebeurt, maar ik wil ons ertegen beschermen. Ik weet niet zoveel van luchtschepen, nooit geweten ook. Je vader was de piloot en je moeder de navigator wanneer het nodig was. Ik was altijd gewoon een passagier. Dat is nooit anders geweest. Khyber en Tagwen weten zelfs nog minder dan ik. Ik vind het nog een wonder dat Tagwen je op eigen kracht heeft weten te bereiken.'

'Dat vond ik ook al, nadat hij me had verteld hoe hij het had gedaan.' Pen knipperde de regen weg die in zijn ogen sloeg.

'Wees op je hoede tijdens de reis, Pen,' zei Ahren. 'Doe het niet opvallend, maar hou alles wat er met de navigatie gebeurt in de gaten. Als er iets niet in de haak lijkt, vertel het me dan. Ik regel het dan wel. Kun je dat?'

'Ja.'

'Gar Kampanje weet niet wie we zijn, maar dat betekent niet dat hij er niet achter komt. Als het zover komt, kan hij in de verleiding komen die informatie te gebruiken. De Druïden zijn je al aan het zoeken. Ze hebben het verhaal de wereld ingestuurd dat jij, vanwege wat er met je tante is gebeurd, misschien ook in gevaar bent en dat je beschermd moet worden. Als je wordt gesignaleerd, wordt dat onmiddellijk aan hen doorgegeven.'

Hij boog zijn schouders tegen de wind. 'Ik heb hem alleen onze voornamen genoemd omdat ik op dat moment dacht dat het wel veilig was, maar nu wilde ik dat ik zelfs dat niet had gedaan. Het nieuws van de zoektocht door de Druïden heeft Syioned pas vanmorgen bereikt, maar nu het er eenmaal is, kan het Kampanje misschien ter ore komen. Hij is geen domme man. Wees heel erg voorzichtig, Pen.'

Hij liep weer weg in de regen, zijn met een mantel bedekte gestalte donker en schimmig in de duisternis. Pen staarde hem na terwijl hij langzamer ging lopen.

Wees heel erg voorzichtig. Makkelijk gezegd, dacht hij, maar niet zo makkelijk gedaan.

Hij merkte plotseling dat hij achterbleef en haastte zich om de anderen in te halen.