de Rassen, had hij zijn beslissing zelfs al genomen voordat de landsregeringen bij elkaar waren gekomen. Zijn Steentrollen werden niet bezield door een groot geloof in de magie, maar zouden zich vereerd voelen als haar persoonlijke lijfwacht te mogen dienen. Wanneer ze de kans kregen hun betrouwbaarheid en kundigheid te tonen, zou ze daar geen spijt van krijgen.
En dat had ze ook nooit gehad. Kermadec was vijf jaar gebleven en in die tijd werd hij haar naaste vriend. Meer dan eens had hij een probleem opgelost waar ze zich anders het hoofd over had gebroken. Zelfs nadat hij, toen zijn taak erop zat, weer huiswaarts was gekeerd, bleef hij de Trollen selecteren die hem in zijn voetsporen volgden. Sommigen hadden eraan getwijfeld of het wel verstandig was sowieso Trollen binnen de muren toe te staan, laat staan dat ze zouden fungeren als persoonlijke bewakers van de Aartsrhys. Maar ze was op duisterder plaatsen geweest en door aanzienlijk gevaarlijker personages omringd. Ze geloofde niet dat een bepaald Ras door goed of kwaad werd aangetrokken, ze zag hen slechts als levende wezens die wellicht overgehaald konden worden om het ene boven het andere te verkiezen.
Net zoals ze naar de leden van haar Druïdenorde keek, dacht ze, maar ze wilde dat het anders was.
'Kermadec,' zei ze nogmaals en de opluchting klonk duidelijk door in haar stem.
'Laat me ze voor je uit de weg ruimen,' zei hij zacht en hij liet een grote hand op haar smalle schouders rusten. 'Je moet ze als het zweet van gisteren wegwassen en opnieuw beginnen.'
Ze knikte. 'Als het zo eenvoudig was, had ik je hulp wel ingeroepen. Maar ik kan niet opnieuw beginnen. De landsregeringen waarbij ik in de gunst wil komen, zouden het opvatten als een teken van zwakheid. Het zijn geen tijden waarin een Aartsrhys zwakheid mag tonen.' Ze klopte op zijn hand. 'Sta op en loop met me mee.'
Ze verlieten het klif en liepen het bos in, zich volkomen op hun gemak voelend, met elkaar en met de nacht. Het uitzicht en de geluiden van Paranor verdwenen en de stilte van het bos wikkelde zich dicht om hen heen. De lucht was koel en zacht, de wind een zachte fluistering door de jonge lentebladeren die naar het bos en water roken. Binnenkort zou de zomer aanbreken en zouden de geuren weer veranderen.
'Wat brengt je hier?' vroeg ze hem ten slotte omdat ze wist dat hij er pas iets over zou zeggen als ze ernaar vroeg.
Hij schudde zijn hoofd. 'Een probleem. Iets wat jij misschien beter begrijpt dan ik.'
Zelfs voor een Steentrol was Kermadec groot. Hij torende een kleine twintig centimeter boven haar uit, zijn krachtige lichaam stak in een tanige huid. Hij was een en al spieren en botten, sterk genoeg om kleine bomen te kunnen ontwortelen. Ze had nooit een andere Trol gekend die zo sterk en snel was als Kermadec. Maar dat was lang niet alles. Hij was een Maturen van dertig jaar, iemand op wie mensen in tijden van nood instinctief een beroep deden. Hij was een solide en kundige man en had bovendien zijn land met onderscheidingsvermogen en mededogen gediend, waarmee hij het meedogenloze verleden van zijn Ras had gelogenstraft. Nog niet zo lang geleden waren de Trollen opgetrokken tegen Mensen, Elfen en Dwergen met als enige doel ze uit te roeien. Tijdens de Rassenoorlogen waren ze, gedreven door hun woeste en oorlogszuchtige natuur, een verbond aangegaan met de duistere krachten in de wereld. Maar dat was verleden tijd, en tegenwoordig, nu het er het meeste op aankwam, waren ze niet meer zo makkelijk over te halen een zaak te dienen die het gezonde verstand te boven ging.
'Je bent van ver gekomen om me te spreken, Kermadec,' zei ze. 'Het moet wel heel belangrijk zijn.'
'Dat moet jij beslissen,' zei hij zacht. 'Wat ik je nu ga vertellen heb ik niet met eigen ogen gezien, dus ik kan er niet goed over oordelen. Ik denk dat jij er net zoveel moeite mee zult hebben.'
'Vertel.'
Hij ging langzamer lopen, stond ten slotte in het donker stil en wendde zijn gezicht naar haar toe. 'Er vinden vreemdsoortige activiteiten plaats in de ruïnes van het Schedel Koninkrijk, meesteres. De rapporten komen niet van de Steentrollen, want die komen niet op die verboden plaats, maar van andere wezens. Creaturen die daar wel heen gaan, die mede in hun levensonderhoud voorzien door informatie te verkopen. Wat ze nu hebben onthuld, herinnert aan andere, duisterder tijden.'
'Eens was dat het domein van de heksenmeesters,' merkte ze op. 'Nog altijd een kwade plek vol afgebroken muren en verspreid liggende