14

Het was die middag donker en onheilspellend op Paranor, de lucht was verduisterd door stormwolken en de lucht was doodstil. De hele dag was de zon niet te zien geweest, slechts een nevelige glans bij zonsopgang voordat de alles verhullende wolken zelfs dat hadden weggezeefd. De vogels waren al lang verdwenen en hadden een goed heenkomen gezocht in een veilige haven en de wind was gaan liggen. De wereld hield zich stil in afwachting van de naderende donder, bliksem en woede.

Shadea a'Ru tuurde door het open raam van haar vertrekken en haar gezicht was een afspiegeling van het weer. Ze had triomf en voldoening moeten voelen, een beloning voor haar successen. Ze had Grianne Ohmsford weggewerkt naar het Verboden Rijk en haar plaats ingenomen. De Druïdenraad, hoewel met enige terughoudendheid en na ampel overleg, had haar tot Aartsrhys benoemd. Haar hulptroepen bezetten alle belangrijke posities in de Raad en Sen Dunsidan, als Eerste Minister van de Federatie, had haar officieel erkend als hoofd van de Orde. De Steentrollen, onder leiding van Kermadec, waren afgedankt en oneervol naar huis gestuurd, zij hadden de schuld gekregen van de verdwijning van de Aartsrhys en werden er door velen van verdacht er ook de oorzaak van te zijn. Alles was perfect gegaan, precies zoals ze had gehoopt en gepland.

Behalve dan die jongen.

Ze woelde verbijsterd met haar vingers door haar kortgeknipte blonde haar en liet de korte uiteinden door haar vingers gaan als de losse eindjes van haar volmaakte plan. Het kwam allemaal door Terek Molt, de betrouwbaarste van haar medesamenzweerders en de enige Druïde op wie ze dacht volledig te kunnen vertrouwen. Dat die jongen - die opdonder van een jongen — hem voor gek had weten te zetten was onvergeeflijk. Het was al erg genoeg dat niemand van hen eraan had gedacht Tagwen op te sluiten, van wie ze natuurlijk hadden kunnen weten dat hij niet werkeloos zou toekijken, en iets zou doen zodra zijn geliefde Aartsrhys was verdwenen. Maar om ook nog de jongen te verliezen, was te veel. Ze had zich zelf met de zaak bezig moeten houden, maar ze kon onmogelijk alles zelf doen.

Ze liep naar de deur en stond er een ogenblik naar te staren, terwijl ze erover dacht om naar buiten te gaan om kalm te worden. Ze was al eerder door de gangen gelopen, een intimiderende aanwezigheid voor de Druïden over wie ze nu het bevel had. Ze zouden haar gehoorzamen omdat ze de Aartsrhys was, maar ook omdat ze bang voor haar waren. Niemand zou haar openlijk uitdagen terwijl ze de steun had van Molt en de anderen. En de Aartsrhys was weg, hoewel een aantal achter haar rug om ook tegen haar zou samenzweren, net zoals zij dat hadden gedaan tegen Grianne Ohmsford. Ze kon er niets tegen doen totdat ze iets probeerden te ondernemen, maar ze kon hun laten merken dat ze hen in de gaten hield en wachtte om ze eruit te gooien.

Ze liep terug naar het raam en keek weer naar buiten. De eerste striemende windvlagen beroerden de boomtakken, een teken dat de stormregens in aantocht waren. Ze dacht er half en half over om ze er allemaal op uit te sturen, tot de laatste Druïde aan toe - om ze een voetreis te laten maken naar de Kennon Pas en weer terug, als oefening in ontbering en nederigheid. Sommigen van hen zouden niet terugkeren en ze zou daar niet ongelukkig mee zijn.

Haar gedachten gingen weer naar Tagwen en de jongen. Ze mochten dan wel zijn ontsnapt, bedacht ze zich, maar vroeg of laat zou ze hen weer vinden. En ook de ouders. Overal liet ze Druïden en luchtschepen zoeken en had het bericht naar alle hoeken van de Vier Landen laten uitgaan. Ze had het eenvoudig gehouden. Degenen die ze zocht waren leden van Grianne Ohmsfords familie en ze waren in gevaar. Ze zouden hulp krijgen op Paranor waar hun Druïdenbeschermers hun veiligheid konden bieden. Wanneer iemand hen zag, moest hij dat melden. Ze had daarbij een aanzienlijke aanmoedigingspremie in het vooruitzicht gesteld. De meesten zouden het aanbod negeren, maar de hebzuchtigen onder hen zouden op de uitkijk staan. Iemand zou de jongen en zijn meereizende Dwerg opmerken en het aan haar doorgeven. En wanneer ze gevonden waren, zou ze zich persoonlijk met hen bezighouden.

Terwijl ze mijmerde over de voldoening die die onderneming haar zou schenken, klonk er een vinnige klop en zonder op antwoord te wachten stommelde Terek Molt naar binnen.

'Wat doe je?' snauwde ze naar hem. 'Vertrekken hebben niet voor niets deuren, Molt!'

'We hebben ze gevonden,' rolde hij met zijn diepe onderaardse stem, haar negerend. 'In het westen, over de Mermidon.'

Ze schrok. 'Tagwen en de jongen?'

'Nog maar enkele ogenblikken geleden heeft iemand Elfsteenmagie gebruikt. Het was zichtbaar op de kristalwateren in de koude kamer. Iridia was daar en zag het. Er is geen vergissing mogelijk.'

In de koude kamer bestudeerden de Druïden de krachtlijnen die kriskras door de Vier Landen liepen. Met de kristalwateren werd een vloeibaar oppervlak bedoeld waarin alle magie die waar dan ook werd toegepast te zien was, met rimpelingen die de graadmeter van de gebruikte kracht aangaven. Grianne Ohmsford had het zelf meer dan tien jaar geleden op Paranor ingevoerd, een werktuig dat ze als Ilseheks had gebruikt.

'Elfstenen?' vroeg ze. Ze begreep nog niet wat het een met het ander te maken had.

'Natuurlijk, Shadea,' zei hij en lachte met zo'n voldoening dat ze zijn gezicht er wel af wilde trekken. 'Ze hebben ons weten te ontvluchten en zoeken hulp bij de enige Druïde die die ook daadwerkelijk zal geven.'

'De Elfenprins!' siste ze. 'Maar hij heeft niet de beschikking over de Elfstenen. Zijn broer heeft ze in zijn bezit.'

'Niet zo goed beschermd dat hij er niet bij kan komen. Hij zou het doen om de Aartsrhys te redden. Nee, hij moet het zijn. De signalen komen vanuit dat deel van het Westland waar hij zijn thuishaven heeft. Tagwen weet hoe je daar moet komen en heeft de jongen meegenomen.'

'Het verbaast me dat hij het risico heeft genomen de Stenen te gebruiken. Ahren Elessedil moet toch weten dat we naar elke vorm van magie uitkijken.'

'Maar hoe kan hij anders de Aartsrhys vinden?' verklaarde Molt. 'Hij moest de Elfstenen wel gebruiken.'

Ze knikte langzaam terwijl ze er zorgvuldig over nadacht. 'Dat is maar al te waar. Hij kan niet weten wat we met haar hebben gedaan, zelfs als hij ons zou verdenken dat wij er verantwoordelijk voor zijn, tenzij hij de Stenen gebruikte.' Ze aarzelde. 'Wacht. Zei je dat Iridia dit had ontdekt?'

Terek Molts lach klonk laag en ruw. 'Daar heb ik ook aan gedacht. Ik vroeg haar of ze er wel zo zeker van was. Ze verzekerde me dat er geen vergissing mogelijk was. Het was Elfsteenmagie. Ik zei tegen haar dat ze zich beter niet kon vergissen, aangezien jij er vraagtekens bij zou hebben. Ze wacht in de koude kamer op je om met je te praten.' Hij wachtte even, om zijn mondhoeken speelde een vage glimlach. 'Zij wil achter hen aan gaan.'

'Ik had niets anders verwacht. Ze is zo'n dwaas.'

Ze liep naar het raam en staarde naar de donker wordende lucht. Ze kon deze zaak niet aan Iridia overlaten, maar Terek Molt had nou ook bepaald niet bewezen de zaken handig te kunnen regelen. Dit zou ze zelf doen, hoewel ze het niet verstandig achtte om nu al Paranor te verlaten. Ze was nog maar net als Aartsrhys geïnstalleerd. Iemand anders moest ervoor zorgen dat Tagwen en de jongen, en nu ook Ahren Elessedil, niet in hun opzet zouden slagen.

'Misschien moeten we deze zaak maar laten rusten,' zei Terek Molt zachtjes. 'Zelfs al weten ze wat we met de Aartsrhys hebben gedaan, ze kunnen niets doen om haar te helpen.'

'Is dat wel zo?' vroeg ze zonder de moeite te nemen hem aan te kijken. 'Ben je daar wel zo zeker van?'

'Zeker genoeg.'

'Je veronderstelt te veel. Bovendien kunnen ze ons nog een hoop moeilijkheden bezorgen, ook al kunnen ze haar niet bereiken. Ik wil dat risico niet nemen. Beter om ze maar uit het plaatje te verwijderen.'

'Dat kan ons ook veel problemen opleveren. Anderen zullen te weten komen wat we hebben gedaan. Een jongen en een oude man vermoorden is één ding, maar een Druïde vermoorden is iets heel anders. Want dat ben je van plan, toch?'

'Ik ben van plan alles te doen wat nodig is om er zeker van te zijn dat onze inspanningen niet zullen mislukken. Ik verwacht van jou hetzelfde.' Ze draaide hem de rug toe. 'Breng de Galaphile in gereedheid, maar vertel het Iridia niet. Ik vertrouw haar niet in deze zaak, niet als Ahren Elessedil erbij betrokken is. Ze mag dan misschien denken dat ze zich voor haar gevoelens kan afschermen, maar ik ben niet van plan die gok te wagen. Het is beter dat ze hier blijft. Ik zal het haar vertellen nadat je weg bent. Naar het weer zich laat aanzien, kun je vandaag niet vertrekken. Als de storm tegen de avond voorbij is, ga dan.'

Hij draaide zich naar de deur.

'Wacht nog even,' zei ze. 'Ik heb je nog meer te zeggen. Luister goed. Luister je, Terek?'

De Dwerg draaide zich langzaam om, zijn wenkbrauwen trokken zich donker samen in reactie op wat hij wist dat komen ging. 'Zeg wat er op je hart ligt, vrouw.'

'Ten eerste,' zei ze en ze liep naar hem toe en ging recht voor hem staan, 'kom nooit meer deze kamer binnen zonder dat je daartoe bent uitgenodigd. Om welke reden dan ook.'

Ze wachtte op zijn antwoord. Hij gromde en haalde zijn schouders op.

'Ten tweede, stel me niet teleur. Het zou me geen genoegen doen als je dat wel deed.'

Hij lachte. 'Mijn zorg ligt meer bij het mezelf naar de zin maken dan jou, dus bespaar me je dreigementen. Het is een persoonlijke zaak geworden om de jongen en de oude man uit de weg te ruimen. Ik hou er niet van als me een streek wordt geleverd. Er is magie in het spel geweest, anders had ik ze gehad. Ik wil absoluut dat die schuld wordt vereffend.'

Ze hield zijn felle blik een ogenblik vast en knikte toen. 'Dat is niet onredelijk. Maar het zou wel eens niet zo eenvoudig kunnen blijken, nu Ahren Elessedil er ook bij is. Je van hem ontdoen is niet makkelijk, zelfs niet voor jou. Dus stuur ik iemand met je mee om je te helpen.'

De Dwerg keek haar nors aan. 'Wie dan? Als Iridia niet.

'Nog een Druïde zou de zaak alleen maar in de war gooien. Je hebt geen andere Druïde nodig om dit te regelen.' Ze wachtte even. 'Ik stuur Aphasia Wye.'

Terek Molt draaide zijn hoofd iets om en spuwde opzettelijk op de vloer. 'Nee.'

'Hier valt niet over te discussiëren.'

'Ik wil dat monster op geen enkel schip hebben waar ik het bevel over voer. Dan neem je maar iemand anders, als je die kunt vinden.'

'Ik wil niemand anders. Als ik iemand anders had gewild, zat ik hier nu niet met jou te praten! Waar is je lef gebleven? Ben je bang? Denk je eens in wat men van je denkt als je hier blijft nadat je de eerste keer zo jammerlijk hebt gefaald. Sommigen zullen dat als zwakheid zien en dat kun je je niet veroorloven.' Ze trok met een laatdunkend gebaar haar jurk strakker om zich heen. 'Wees hierin nu eens slim, Druïde. Je bent de beste van allemaal en dat weet je. Ik ben van jou afhankelijk. Laat me niet twijfelen aan mijn geloof in je.'

'Je hebt nog nooit in iemand anders dan jezelf geloof gehad, Shadea.'

'Denk maar wat je wilt. Je moet begrijpen dat Aphasia Wye met je meegaat, daar gaat het om. Maak je geen zorgen. Hij zal het niet wagen je de voet dwars te zetten.'

De Dwerg snoof honend. 'Aphasia Wye zet iedereen de voet dwars als de gelegenheid zich voordoet. Hij is een monster, Shadea. Er is niets wat dat schepsel niet zou doen - of iemand niet zou aandoen. Alle schimmen, je weet niet eens hoe hij werkelijk is!'

Ze lachte. 'Hij is de efficiëntste moordenaar die ik ooit heb gezien! Wat wil je nog meer? Het kan me niet schelen van welke sekse, geaardheid of ras hij is. Het kan me niet schelen dat je hem weerzinwekkend vindt! Je hoeft niet met hem naar bed! Je moet hem aan het werk zetten! Hou op met je gejammer!'

Terek Molt was ziedend, zijn gebeeldhouwde gezicht werd rood, de spieren van zijn onderarmen verstarden. Ze had hem nog nooit zo gevaarlijk meegemaakt als op dat moment en als ze dwaas genoeg zou zijn hem een opening te bieden, dan zou hij haar vermoorden nog voor ze met haar ogen had geknipperd. Maar ze wist hem te bedwingen, ze hield zijn ogen in de hare gevangen en deed hem beseffen dat, hoe gevaarlijk hij ook was, zij gevaarlijker was.

'Ik zou er niet eens over peinzen, Dwerg,' siste ze zachtjes. 'Vergeet niet wie ik ben.'

Hij keek haar nog een ogenblik woedend aan en keek toen de andere kant op, nog altijd furieus maar niet langer bedreigend. 'Er komt een dag dat je te ver met me gaat, Shadea.' Zijn stem klonk griezelig kalm. 'Hoed je voor die dag.'

'Kan zijn,' antwoordde ze terwijl ze langs hem heen de open deur bereikte. 'Maar tot die tijd luister je naar me als ik zeg wat je moet doen. Maak het luchtschip klaar. Wanneer de storm voorbij is, vertrek je onmiddellijk.'

Zijn grote handen balden zich tot vuisten toen hij overwoog nog iets te zeggen. Toen draaide hij haar stilzwijgend de rug toe en liep weg.

Ze wachtte tot hij goed en wel weg was en haar frustratie over zijn opstandigheid verdween voordat ze op pad ging naar de koude kamer om Iridia Eleri op te zoeken. De toveres zou niet blij zijn met wat Shadea haar ging meedelen. Helaas was het onvermijdelijk om Iridia teleur te stellen, omdat ze alleen betrouwbaar was waar het ging om haar gevoelens voor Ahren Elessedil, wat betekende dat ze totaal onbetrouwbaar was. Iridia had al lang geleden haar zinnen op de zaak gezet en Shadea zou daar geen verandering in kunnen brengen, zelfs als ze dat zou proberen.

Zo ging het in de liefde.

Ontkenning verscherpte slechts haar grenzen.

Shadea ging de koude kamer binnen en vond Iridia in het midden ervan. Ze stond naast het brede waterbekken en boog zich diep voorover terwijl ze de beweging van de inhoud gadesloeg. De kristalwateren waren ondiep en diep groen, door de torenmuren en de bekkenwanden van de elementen afgeschermd. Alleen magie die door de aardkrachtlijnen werd gekanaliseerd, kon bewegingen veroorzaken. Juist op dat moment manifesteerden die zich als concentrische rimpelingen die uitwaaierden vanuit een punt net ten westen van het middelpunt. Iridia's slanke handen bewogen soms naar de rimpelingen alsof ze hun vloeiende golfjes wilde terugvoeren naar haar verdoemde liefde. Haar volmaakte gelaatstrekken straalden intensiteit uit, een mengeling van licht en donker, bleke huid en zwart haar. Haar Elfentrekken waren strak gespannen door haar concentratie en legden de nadruk op wat gepassioneerdheid en wreedheid met haar konden doen. Shadea stond in de deuropening en observeerde haar lange tijd. Iridia, gevangen in haar herinneringen en dromen, had niet eens in de gaten dat Shadea er was. Het was mogelijk dat de krankzinnigheid die Iridia altijd al op de hielen zat, haar uiteindelijk in haar greep had gekregen.

'Iridia!' riep ze haar bijtend toe.

De toveres draaide zich ogenblikkelijk om. 'Heb je het gehoord?'

Shadea liep naar haar toe. 'Terek heeft het me verteld. Weet je zeker dat je je niet vergist?'

De delicate gelaatstrekken verhardden zich. 'Wie denk je wel niet die ik ben? Ik maak geen vergissing als het daarom gaat. Het was Elfsteenmagie, wat betekent dat hij het kan zijn. Ik wil het zeker weten, Shadea. Je moet mij in elk geval sturen. Ik ben de aangewezen persoon die erheen moet.'

Shadea schudde haar hoofd. 'Het moet iedereen zijn behalve jij. Wat doe je als je hem vindt, en hij kijkt je aan en je kunt niets doen? Vertel me niet dat het niet gebeurt, want je weet wel beter. Ik was erbij, Iridia, toen je hem verloor. Je was wekenlang ontroostbaar. Hij is de enige die je ooit hebt gewild - de enige die je altijd zou willen.'

'Dat ontken ik niet!' snauwde ze. 'Maar dat deel van mijn leven is voorbij. Ik ben nu toegewijd aan mijn inspanningen hier. Als hij ons in de weg staat, als hij iets onderneemt om haar te helpen, dan wil ik hem dood! Ik heb het recht hem te zien sterven. Meer vraag ik niet. Als hij moet worden vermoord, dan wil ik erbij zijn om het te aanschouwen. Ik wil dat mijn gezicht het laatste gezicht is dat hij in zijn leven ziet!'

Shadea zuchtte. 'Je dénkt alleen maar dat je dat wilt. Wat jij wilt, is dat hij je weer mee terugneemt, dat hij je vertelt dat hij nog steeds van je houdt, ondanks wat er is gebeurd. En als hij dat zou doen, zou je onze zaak in een oogwenk de rug toekeren. Nee, wacht, Iridia — lieg jezelf niet voor. Je zou het doen, en je weet het. Waarom ook niet? Ik veroordeel het niet. Ik zou in jouw plaats hetzelfde doen.'

'Jij zóu zoiets nooit doen,' sneerde de andere vrouw. 'Je hebt nooit iemand anders liefgehad dan jezelf. Doe niet alsof je me begrijpt. Ik weet dat ik door liefde word voortgedreven, maar op een andere manier dan het geval is bij degenen die je hiervan verdenkt. Liefde drijft me niet om hem te omarmen, ze drijft me voort om hem te zien lijden!'

'Ja, maar niet onder jouw handen.' Shadea liep bij haar vandaan en keek uit het torenraam naar de omringende duisternis en de wervelende stormwolken. Buiten begon de wind te huilen en de regen begon in zware gordijnen neer te vallen die de stenen muren geselden.

'Beter onder mijn handen, wanneer we op resultaat kunnen rekenen, dan onder de handen van Terek Molt, die al eens heeft gefaald!'

'Nog beter onder de handen van heel iemand anders. Ik stuur Aphasia Wye om er zeker van te zijn dat het werk goed wordt gedaan.'

Vanuit haar ooghoeken tuurde ze naar Iridia's gezicht en de blik bevestigde wat ze al had geconcludeerd over de gevoelens die de ander voor Ahren Elessedil koesterde.

'Iridia,' zei ze zachtjes terwijl ze zich omdraaide. 'Neem afstand van deze zaak. Laat het aan anderen over om te bepalen wat nodig is. Jij hebt genoeg geleden door de Elfenprins. Hij heeft je al eens verraden en hij zou dat weer doen. Zijn loyaliteit ligt bij haar, niet bij jou. Dat zal nooit veranderen. Het is gevaarlijk en dwaas om jezelf in een positie te manoeuvreren waarin je je standvastigheid moet testen. Het vraagt te veel van je.'

De toveres verstijfde, haar lippen waren tot een dunne, harde lijn samengeknepen, haar volmaakte gezicht was als uit ijzer geslagen. 'En jij denkt te min over me. Ik ben niet achterlijk, Shadea. Ik ben je gelijke en in sommige opzichten zelfs je meerdere. Ik heb ervaringen die jij niet hebt; doe me niet te snel af als een smoorverliefd wicht.'

'Dat zou ik nooit doen.'

'Je zou dat zeker doen!' Iridia's blik zou ijzer doen smelten. 'Als Ahren Elessedil de Elfstenen heeft gebruikt om die vrouw te helpen, dan wil ik hem net zo graag dood als jij. Maar ik wil het zien gebeuren. Ik wil hem zien sterven!'

'O ja?' Shadea a'Ru wachtte even. 'Ik had gedacht dat je wel genoeg had van dat soort dingen. Wie moeten er nog meer sterven van degenen die je beweert niet lief te hebben, maar die je in het geheim wel liefhebt, voordat je tevreden bent?'

Iridia's gezicht verbleekte. 'Waar heb je het over?' Er klonk onmiskenbaar een waarschuwing in haar woorden door.

Shadea negeerde het en keek haar koud en leeg aan. 'De baby, Iridia. Je herinnert je de baby toch nog wel? Die had je ook niet lief.'

Gedurende een lang ogenblik bewoog noch sprak Iridia, maar staarde alleen maar naar Shadea met een uitdrukking op haar gezicht die het

midden hield tussen ongeloof en woede. Toen gleden beide met angstaanjagend snelheid weg en lieten haar gelaatstrekken kalm en ongevoelig achter. 'Doe maar wat je wilt,' zei ze.

Ze draaide zich om en liep zonder Shadea aan te kijken weg. Toen ze de deur doorging, zei ze zachtjes: 'Ik haat je. Ik zal ervoor zorgen dat jij ook sterft.'

Toen Iridia langs de torentrap naar beneden was verdwenen, keek Shadea haar na, een ogenblik overwegend of ze haar achterna zou gaan, maar deed het toch niet. Ze kende de toveres. Iridia was snel boos, maar ze zou over de situatie nadenken en zich realiseren dat ze dwaas had gehandeld. Het was beter haar nu met rust te laten.

Ze keek neer op de kristalwateren in het bekken. De rimpelingen waren verdwenen, de oppervlakte was totaal bewegingsloos geworden.

Ahren Elessedil zou net zo snel moeten verdwijnen.

Er bleef nog een laatste taak voor haar over, een die haar het meeste schrik aanjoeg. Ze voelde net zomin veel liefde voor Aphasia Wye als Terek Molt, maar ze vond hem nuttig bij het uitvoeren van opdrachten die anderen zouden weigeren of verprutsen. Ze had het laatste al te vaak zien gebeuren bij de jacht op Grianne Ohmsfords familie, en het feit dat Ahren Elessedil zich bij hen had gevoegd, zou de opdracht er niet makkelijker op maken. Terek Molt mocht dan protesteren tegen haar beslissing, het was slechts een zaak van gezond verstand en doelmatigheid. Een Druïde van de binnenste cirkel was alles wat ze wilde vrijmaken voor deze gevaarlijke onderneming, en een was waarschijnlijk niet genoeg.

Toen ze door de torens en gangen van de burcht liep, langs slaapvertrekken en meditatieruimtes, de rustenden en onrustigen, was haar geest gericht op de taak die voor haar lag. Ze wilde dat deze kwestie maar voorbij was, maar niet voordat ze had bereikt wat nodig was. Ze had zorgvuldig over de kwestie nagedacht sinds Terek Molts terugkeer. Het was een vergissing - haar vergissing helaas - om te denken dat de Ohmsfords van De Verbinding gewone mensen waren. De jongen en zijn ouders mochten dan geen Druïden zijn, dat betekende nog niet dat ze alledaags waren. De magie zat hun in het bloed en hun lange geschiedenis om onmogelijke situaties te overleven maakte hen gevaarlijk. Het zou een speciale inspanning vergen om beide te overwinnen, een die ze niet weer zou onderschatten.

Het hielp dat ze van de diensten van Aphasia Wye gebruik kon maken. Maar er was meer nodig.

Ze daalde de wenteltrap af naar het binnenste van de burcht, naar zijn kelders en kerkers die ver onder de grond in de harde kern lagen, donkere plaatsen waar de Druïden zich zelden waagden. Alleen zij kende haar bestemming, nu Grianne Ohmsford weg was, een plaats die ze een aantal jaren geleden had ontdekt toen ze de Aartsrhys schaduwde in een poging achter haar geheimen te komen. Ook toen al was ze goed in schaduwen, een vaardigheid die ze in haar jonge jaren had ontwikkeld toen de mogelijkheden van magie voor het eerst aan haar werden geopenbaard. Het was gevaarlijk om Grianne Ohmsfords instincten uit te dagen, maar ze kreeg het voor elkaar door de hulp van een verfijnde, reukloze stof die de sporen van de ander zichtbaar maakte bij het schijnsel van prismatisch licht. Door de stof op de donkere plaatsen te deponeren waarvan ze wist dat de ander soms naartoe ging, hoefde ze alleen maar te wachten tot ze terugkwam, zodat ze over het pad terug kon sluipen en het spoor kon lezen. Een of twee keer had ze geluk gehad, maar nog nooit zo gelukkig als met wat ze nu dacht terug te krijgen.

Ze ging het diepe middelpunt van de burcht binnen, het hart van het fort, waar de hitte van de aarde omhoogborrelde uit zijn kolkende magma dat de kamers erboven verwarmde. Ze vond het' belangwekkend dat de Druïden hun huis boven op een vulkanische kloof hadden gebouwd die kon uitbarsten en hen op een dag kon vernietigen. Maar de Druïden leefden in harmonie met de aardse elementen en putten kracht uit wat fris en nieuw was. Ze begreep en waardeerde dat. Zo dicht bij de scherpe grens tussen leven en dood te zijn, fascineerde haar ook.

De gangen vernauwden zich en werden nog donkerder. Zo ver naar beneden was ruimte voor licht niet noodzakelijk. Ze bedacht dat sommige van de gangen in geen duizend jaar waren betreden, dat sommige cellen en vertrekken die erdoor werden gevoed, nog eens duizend jaar langer geen leven hadden gezien. Maar die dag zocht ze niets levends, alleen maar de dood. Ze bewoog zich in stilte voort, luisterend naar de geluiden van het geestesschepsel dat in de kern onder de burcht leefde en over Paranor en zijn magie waakte. Het sliep nu en zou sluimeren tot het werd gewekt. Zolang de Druïden er woonden en er leven brachten, zou het in slaap blijven. Ze kende de verhalen van zijn beschermende inspanningen. Die verhalen waren legendarisch. Maar zij werd er niet door afgeschrikt. Sterker nog, ze werd erdoor gefascineerd. Op een dag zou ze naar beneden gaan om het van dichtbij te bekijken. Geesten waren zaken die begrepen moesten worden.

Ze overwoog even de omstandigheden die haar naar dat moment hadden geleid. Ze had geen spijt van de manier waarop ze haar positie had weten te bemachtigen, maar ze had het wel graag anders gewild. Ze was niet kwaadaardig, alleen maar praktisch. Zij was de goede keuze om Aartsrhys te zijn, de betere persoon voor de titel, maar dat betekende niet dat ze gelukkig was met de manier waarop ze die had verkregen. Het was meer iets voor politici en een koninklijk huis om over de rug van anderen te krijgen wat je wilde, niet voor leerlingen in de magie. Ze had liever de strijd aangebonden met Grianne Ohmsford, maar een beslissing die gebaseerd was op de uitkomst van krachtmeting in magie zou niet door de anderen worden geaccepteerd - door haar bondgenoten noch haar vijanden. Druïden waren, ondanks hun onderzoek en studie, behoudend van aard. De geschiedenis had hun geleerd dat onafhankelijkheid en ongehoorzaamheid tot rampspoed leidden, dus gaven ze er de voorkeur aan dat de zaken op een ordelijke manier hun loop hadden.

Dat kon in dit geval niet. Niet met de Ilseheks als Aartsrhys en het lot van de Orde dat aan een zijden draadje hing. Shadea had dat al vanaf het begin begrepen. In tegenstelling tot de anderen, had zij ervoor gekozen op te treden.

Ze bereikte de zware ijzeren deur aan het eind van de gang en stopte. Ze legde haar vingers op een set symbolen die in het metaal waren gegraveerd, sloot haar ogen en drukte er in een bepaalde volgorde op. Het had haar enige tijd gekost om het raadsel te ontrafelen, maar ten slotte was het haar gelukt. Tuimelschakelaars klikten en een grendel gleed opzij.

Binnen was de kamer rond en donker op een enkele, vlamloze lamp na die op een rechtopstaande stang was geplaatst die midden in de kamer stond. Zware stenen blokken omcirkelden een mozaïekvloer waarin in ingewikkelde patronen runen waren gekerfd die een verhaalpaneel suggereerden. Er was alleen de ene toegangsdeur en er waren geen ramen of openingen in de muren of vloer. Het koepelgewelf boven haar was verborgen in de duisternis.

Een tombe voor de doden en hun bezittingen, dacht Shadea. Een ruimte waarin dingen waren geplaatst met de stellige verwachting dat ze op een dag zouden zijn vergeten.

Ze liep naar de stang, drukte met de hiel van haar rechterlaars tegen een rand van zijn vierkante basis die in een onzichtbare holte eronder was geplaatst, en liep toen recht naar voren tot ze de muur bereikte. Ze plaatste de palmen van beide handen ter hoogte van haar middel plat tegen de stenen muur en werkte met haar vingertoppen de muur rondom af totdat ze de verborgen holtes in de rots vond en drukte erop.

Een zwaar paneel zwaaide op verborgen scharnieren open en onthulde een diepe, inktzwarte ruimte.

Haar glimlach zei alles over haar vermoedens wat er binnen wachtte.

Ze ging naar binnen zonder opnieuw licht aan te steken en vertrouwde op het vage schijnsel van de lamp achter haar. Haar ogen pasten zich snel aan en ze zag waarvoor ze was gekomen. Ze liep naar een lage piëdestal die tegen een muur stond, opende de ijzeren doos erbovenop en nam het fluwelen zakje eruit dat erin rustte. Haar bewegingen waren omzichtig, alsof het een dodelijke slang was, en ze zorgde ervoor dat ze het niet te stevig vastgreep maar balanceerde het in de palm van haar handen. Nog voorzichtiger stak ze haar hand in het zakje om eruit te halen wat erin was verborgen.

Langzaam, uiterst voorzichtig haalde ze de Stiehl eruit.

Het was het dodelijkste wapen ter wereld met een lemmet dat in de tijd van de Faeries in de smeltovens van de Slijptrollen was gewrocht. Het was doortrokken van dodelijke strengen mysterieus magisch vuur en daardoor kon het alles doorboren hoe dik of sterk het ook was. Er was niets tegen bestand. Het was in handen geweest van de sluipmoordenaar Pe Ell in de tijd van de Schimmen en Loper Boh, en deze had het gebruikt om de dochter van de Koning van de Zilverrivier te doden. De Druïde had het daarna ontdekt en hier verborgen. Niemand had sindsdien geweten waar het was. Niemand, behalve Grianne Ohmsford, en nu ook Shadea.

Ze hield het bij het gevest vast en voelde de tekens die zijn naam vormden in de inscripties op het benen pantser. Het lemmet glansde helder zilver, zijn oppervlak was glad en smetteloos. Het had duizenden jaren overleefd zonder een smet achter te laten. Grianne had het om dezelfde redenen als Loper Boh verborgen gehouden - het was te gevaarlijk om in de openheid te brengen. Het was een moordenaarswapen, het instrument van een doder.

Het hoorde thuis, zei Shadea tegen zichzelf, in de handen van een doder, in de schede van een moordenaar. Ze zou erop toezien dat het zou worden gebruikt waar het voor bedoeld was. De levens die het zou uitdoven, zouden welbesteed zijn.

Ze zuchtte. Ze was niet kwaadaardig, zei ze voor de tweede maal tegen zichzelf die middag. Ze was alleen maar praktisch.

Ze borg de Stiehl weer op, sloot de kamer af en klom uit de donkere kelders van Paranor naar het licht boven.