Het gedicht dat werd voorgelezen door dezelfde vrouw die het de vorige keer over Paulus op weg naar Damascus had gehad, ging over een gesprek tussen Christus en Pontius Pilatus - maar Emily luisterde nauwelijks. De schelle stem deed pijn aan haar oren en de rijmen waren barbaars. Ze keek voornamelijk naar de vloer om de blikken te vermijden die Hamilton haar af en toe toewierp en die haar in verwarring brachten - hij deed alsof ze een levensgroot geheim deelden. Alsof hij wilde zeggen: ik heb het je toch verteld? Die blikken gaven haar op de een of andere manier een vreemd gevoel van intimiteit, ze moest denken aan mensen die verliefd op elkaar zijn en die in overvolle zalen met elkaar kunnen communiceren zonder een woord te wisselen. Ze werd erdoor in verlegenheid gebracht. Emily hief haar hoofd even op en keek naar de dichteres. Ze dacht: dit oude mens begint de cursus te domineren met haar schrille geluid. Ze ziet eruit als een venijnig vogeltje. Het duurt niet lang meer of ze komt met een woord op de proppen dat rijmt op Nazareth. 'En u laat zich de koning der Joden noemen, maar zoals ik zie draagt u niet eens schoenen.'
Lieve hemel, néé, dacht Emily. Het kwam niet eens door het kreupelrijm dat het haar moeite kostte om haar lachen in te houden, het kwam door de vurige oprechtheid van de oude dame, door de handbewegingen die ze maakte en het trillen van het papier in haar handen.
Toen ze ging zitten liep Hamilton even zwijgend en in gedachten verzonken op het podium heen en weer, met zijn handen diep in zijn zakken. Daarna wendde hij zich tot de klas en vroeg om commentaar. Er viel een diepe stilte.
Emily voelde het aankomen, als een pijl die op haar werd afgevuurd.
'Mevrouw Allbright,' zei hij, 'wat vond u van het gedicht?'
Ze keek hem aan. Toen ze sprak hoorde ze dat haar stem even oversloeg. 'Ik vond er niets aan.'
De dichteres draaide zich om in haar stoel en wierp haar een vernietigende blik toe.
'Waarom niet, mevrouw Allbright?' zei Hamilton.
'Ik vond het niet... overtuigend,' antwoordde ze.
'En wat is overtuiging?'
Oh, sterf, dacht ze. Ze voelde dat de vaste grond onder haar voeten verdween en dat ze onzeker werd. 'Ik kan het niet precies uitleggen,' bracht ze uit.
'Ze weet niet waar ze het over heeft,' zei de dichteres.
'Is overtuiging iets subjectiefs?' vroeg Hamilton.
'Misschien wel,' zei Emily.
Tets dat we voelen?' zei Hamilton. 'Laten we een voorbeeld nemen. Een man zegt tegen een vrouw ... even denken ... een man zegt tegen een vrouw, hoor eens, heb je zin om met mij ergens een glas wijn te gaan drinken, of iets dergelijks. Kan de vrouw dan voelen of de man het meent, of niet? Iets in die buurt?'
'Dat is een slecht voorbeeld,' zei Emily.
'Geef me dan een beter voorbeeld,' zei Hamilton.
Voor Emily iets kon bedenken begon een man voor in de klas half mompelend te klagen over de cursus, of het nodig was om over zulke abstracte ideeën te praten, en of ze zich in plaats daarvan niet beter bezig konden houden met het schrijven van gedichten. En Emily zag tot haar opluchting dat het gesprek een hele andere wending nam, zodat ze zich er niet meer mee hoefde te bemoeien. Ze leunde achterover en krabbelde wat op een stukje papier, een ketting van ringetjes. Ze had best begrepen dat Hamilton haar via een omweg nogmaals had gevraagd om een glas wijn met hem te gaan drinken: en de manier waarop hij het gedaan had, indirect en voor de klas, versterkte de indruk dat ze iets deelden, dat ze samen een geheim hadden, alsof ze al lang intiem met elkaar waren. Intiem, dacht ze. Wat een ouderwets woord in dit verband, dat hoort thuis in een Victoriaanse roman. Goed, dacht ze. Hij heeft je opnieuw uitgenodigd. En je wist best dat dat ervan zou komen. Wat doe je nu?
Ze keek op en zag dat hij weer bezig was met het verhuizen van zijn muntstukken, waarmee hij rinkelde terwijl hij praatte. Hij sprak weer met diezelfde vreemde intensiteit als de vorige keer en legde genadeloos het lege hart van het gedicht bloot. Hij drong door tot de kern van het vers en liet hen zien dat daarin niets te vinden was - maar daarna kwam hij weer met raad, met suggesties, met aanbevelingen, en vertelde de vrouw hoe ze haar gedicht kon verbeteren. Arme Hamilton, dacht ze. Dit is water naar de zee dragen, ze volgt je raad toch niet op. Daar moest hij ook wel ontmoedigd door raken. Wat stond hij zijn best te doen - en waarvoor? Ze pakte haar potlood op en begon weer te tekenen. Ze luisterde met een half oor naar de discussie. De man vooraan bleef koppig doorzeuren over de functie die een poëziecursus volgens hem moest hebben.
Hamilton ging een kort debat met hem aan en daarna beëindigde hij de les op vrij abrupte wijze. Hij verzamelde zijn papieren en liep het lokaal uit, terwijl hij de deur achter zich open liet staan. De vrouw die naast Emily zat, een kleine dame van middelbare leeftijd die een gezicht had dat zo donzig was als een perzik, zei: 'Ik vind hem erg goed. Maar vreemd. Vréémd. En ze rolde met haar ogen terwijl ze 'vreemd' zei.
Emily glimlachte en ging het lokaal uit. Ze keek om zich heen, op zoek naar Hamilton, maar zag hem nergens - en ze vroeg zich af of hij besloten had weg te gaan zonder met haar te praten. En ze wist niet of ze daar teleurgesteld of opgelucht door was. Ze liep snel de trap af en de gang door en ging naar de parkeerplaats.
Hij stond naast haar stationcar, met een sigaret in zijn hand. Ze aarzelde even en liep toen langzaam naar hem toe.
'Geweldige les, hè?' zei hij.
'Ik heb me best vermaakt...'
'Dat kon ik aan je zien.'
'Goed. Ik heb me voor een deel best vermaakt...'
'Dat kan ik niet zeggen.' Hij legde zijn hand op het dak van de auto. Hij keek even in de richting van het gebouw, waar net een paar studenten uitkwamen die onder de heldere lampen doorliepen. Ze liet de autosleutels in haar handpalm rinkelen.
'Heb je een oppas?' vroeg hij.
'Ja.' Ze leunde glimlachend tegen de auto en liet de sleutels heen en weer zwaaien zodat het lamplicht erin weerkaatst werd en ze dacht: mijn God, ik flirt met deze man. Ik sta met hem te flirten! Ja, ja, Ted.
'Een glas wijn,' zei Hamilton.
'Nodig je me daarvoor uit?'
'Wil je dat graag?'
Ze aarzelde. Nu kon ze nog terug. 'Nodig me uit,' zei ze. 'Nodig me uit.'
'Ik dacht dat ik dat al gedaan had.'
Ze keek hem aan. Waar gaat dit heen, Emily? Waar moet dit naar toe? 'Ik neem de uitnodiging aan,' zei ze.
Hamilton keek ineens een stuk minder gespannen. Ze bleef hem aankijken en ze besefte dat ze niet aan de kinderen had gedacht. Ze had geen moment aan de kinderen gedacht.