'Ik weet dat ik laat was met bellen,' zei Emily. Ze keek naar Carole die de woonkamer inkwam en haar plastic regenkapje afzette.

Carole vouwde het natte kapje op en stak het in haar tas. 'Ik had toch niets bijzonders te doen,' zei ze. Ze glimlachte bijna verontschuldigend naar Emily en haar nek leek tussen haar schouders te verdwijnen. 'Het geeft niets. Echt niet. Bovendien hebben we hier de club toch voor opgericht?'

Emily wierp voor ze de deur dichtdeed een blik op de eik die stond te druipen in de regen. Carole stond met haar armen langs haar lichaam midden in de kamer en leek zich weinig op haar gemak te voelen. Emily zei: 'Doe of je thuis bent. Er staat cola en bier in de koelkast. Er zijn ook chips. De kinderen zullen je laten zien waar je alles kunt vinden.'

Carole keek de kamer rond en ging toen met ineengeslagen handen op het puntje van de bank zitten. Emily keek haar even aan en probeerde zich te herinneren wat ze van de andere vrouw wist: hoe was het ook al weer? Gescheiden? Eén kind? Ze vroeg: 'Zei je nu dat je een zoontje had of een dochtertje?'

'Ik heb een dochtertje,' zei Carole.

'Oh ja.' Emily zweeg een poosje. Ze luisterde naar de kinderen, die boven waren. Charlotte was iets aan het zingen. Frankie speelde met een verschrikkelijk elektronisch spelletje dat Ted hem de afgelopen kerst had gegeven - biep biep biep. Ze vroeg zich af waarom het nog niet kapot was. 'Ik dacht dat je je dochter misschien wel mee zou nemen.'

Carole maakte een onhandige beweging met haar hand. 'Ze is om de maand bij haar vader. Dat hebben we zo afgesproken. Ik weet niet of dat nu goed of slecht is. Ze zit nu bij haar vader.'

'Je zult haar wel missen.'

'Nogal.' Carole haalde haar schouders op en staarde naar haar

handen en Emily dacht even dat ze zou gaan huilen.

'Woont hij hier in de buurt ?'

'In Pastorville,' antwoordde Carole. 'Ze kan in ieder geval naar dezelfde school blijven gaan. Dat is tenminste iets.'

Emily draaide zich om en zag de kinderen de trap afkomen. Ze waren allebei een beetje verlegen en liepen langzaam.

'Carole, dit is Charlotte. En dit is Frankie.'

'Hallo,' zei Carole. Ze stond op.

Frankie zei: 'Wil je televisie kijken of zullen we een spelletje doen?'

Carole glimlachte: 'Waar jij het meeste zin in hebt.'

Charlotte ging zwijgend op een stoel zitten en keek de oppas onderzoekend aan. Er viel een stilte en toen zei Carole: 'Ik vind dammen leuk. Heb je een damspel?'

'Natuurlijk. Ik wil best tegen je dammen,' zei Frankie. Hij draaide zich om en rende de trap op en Emily kon hem boven horen rommelen in de spullen in zijn kast.

'Ik denk niet dat je problemen zult krijgen,' zei Emily. 'Ik ben in het gemeentelijke college. Ik hoop om een uur of tien terug te zijn.'

'Prima,' zei Carole.

Emily aarzelde zelfs nog, toen ze haar regenjas al aanhad. Waar kwam het toch door - die vreemde tegenzin om de kinderen een paar uur alleen te laten. Ze keek naar Carole en dacht: waar maak je je verdomme druk over? Ze lijkt betrouwbaar, het is een degelijk, moederlijk type. Charlotte zei toch dat ze een aardig gezicht heeft? Nou, vertrouw dan maar op de intuïtie van je kind.

Carole zei: 'Ik heb vaker opgepast.'

Het moet wel heel duidelijk zijn, dacht Emily. Ik moet er echt bezorgd uitzien en de uitdrukking op mijn gezicht heeft me verraden. Ze probeerde zich te ontspannen en zuchtte diep. Ze glimlachte naar de andere vrouw en keek in Charlottes richting.

Het meisje zei: 'Je komt te laat op je cursus, mam.'

'Ja, je hebt gelijk.' Emily wierp een blik op haar horloge en liep naar de deur. Toen ze over het gazon naar het garagepad liep, keek ze nog even achterom. Charlotte en Carole stonden haar na te kijken. Ze zwaaiden allebei, toen deden ze de deur dicht. Emily stapte in de auto, draaide het contactsleuteltje om en hoopte half dat de stationcar niet zou starten, maar de motor sloeg meteen aan; ze reed de oprit af en de straat op. Je komt te laat op je cursus, mam. De omgekeerde wereld. Goed, dacht ze, geef het toe, geef het ook aan jezelf toe - je bent een beschermende moeder van de ergste soort, je kunt je kinderen niet met rust laten, je verstikt ze. maar dat was niet helemaal waar. Probeer een woord te vinden dat je houding beter weergeeft. Voorzichtigheid? Misschien was dat het wel. Misschien was ze wel te voorzichtig met haar kinderen. Ze reed over het viaduct de oude stad in en luisterde naar het ritme van de ruitenwissers die de regendruppels van de voorruit veegden. Ze dacht: zeg tegen jezelf: met de kinderen is alles goed. Zeg het nog maar een keer. Als je het vaak genoeg herhaalt ga je het geloven, zo simpel ligt dat.

Ze parkeerde de auto op de parkeerplaats voor studenten en ze dacht: ik weet niets van die vrouw af. Ik weet niets van haar achtergrond. Ik weet niet eens of ze de waarheid vertelt als ze zegt dat ze een kind heeft, gescheiden is en bij Sears werkt of waar ze ook maar gezegd had te werken. Doe niet zo overdreven, dacht ze. Dan kun je wel iedere keer als je een oppas nodig hebt een privé-detective in de arm nemen. Bovendien ben je niet consequent, want vroeger liet je ook middelbare schoolmeisjes oppassen zonder dat je veel van hen of hun achtergrond wist...

En ze herinnerde zich die keer toen de kinderen nog veel kleiner waren en Ted haar mee had uitgenomen om hun trouwdag te vieren. Bij de kinderen hadden ze een meisje dat Melody heette achtergelaten. Toen ze thuiskwamen zaten er twee stuurse jongens bij Melody in de woonkamer en stond het er blauw van de marihuanarook. Ted, die zelden of nooit zijn kalmte verloor, was razend geweest. En de laatste keer dat ze weg waren geweest, naar een avondje van Teds werk, was Ted er zeker van dat de oppas, een meisje van de middelbare school dat Lillian heette, aan zijn whisky had gezeten. (Hoe wist Ted dat, trouwens? Stond er een streepje op de fles?) En Charlotte had mevrouw DeSantis een keer in de keukenkast zien snuffelen en oude brieven zien lezen.

En na al deze gevallen maak jij je nog zorgen over Carole?

Ontspan je. Het is allemaal in orde.

Ze liep snel door de regen over de parkeerplaats en ging het gebouw binnen. De gangen waren vol met studenten die zich naar hun lokaal haastten; ergens rinkelde een bel. Een bel, de krijtlucht, de geur van natte jassen en een ontsmettingsmiddel dat naar dennen rook; het deed je meteen denken aan die onvergetelijke luchtjes en geluiden uitje middelbare schooltijd. Alsof het gisteren was. Wat had de brochure van de avondschool ook al weer beloofd? 'U verrijkt uw toekomst door uw geest te verrijken.'

Ze liep de trap op en zocht naar het juiste lokaal. Toen ze dat gevonden had haalde ze diep adem en dacht: goed Em, ga je verrijken. Eens kijken hoe dat voelt.

Het was een vreemde groep mensen die de cursus van James Hamilton volgde, dacht Emily. Eerst kon ze er niet precies achterkomen waarom ze hen vreemd vond, maar toen besefte ze dat het kwam omdat ze zo slecht pasten in deze omgeving, ze had de school als vanzelfsprekend in verband gebracht met jonge mensen, maar het merendeel van Hamiltons cursisten was van middelbare leeftijd of bejaard. Ze hadden iets jeugdigs enthousiasts over zich - je merkte het aan de manier waarop ze naar Hamilton zaten te luisteren, aan het feit dat ze bijna pijnlijk gewetensvol aantekeningen zaten te maken, alsof ze bang waren dat ze iets zouden missen. Ze wekten de indruk dat ze hier in dit lokaal zaten om echt iets te leren van Hamilton, wat hij hun ook te vertellen zou hebben. Emily zat achterin; ze had er niet aan gedacht om een schrift mee te nemen, dus schreef ze nutteloze aantekeningen op alle losse papiertjes die ze in haar tas tegenkwam, terwijl haar geest afdwaalde, weg van Hamilton, weg van het lokaal, tot ze totaal afwezig was. Hij was geen goede leraar, vond ze - hij sprak eentonig en onduidelijk en zijn zinnen werden onderbroken door lange stiltes. Misschien zijn de stiltes wel een belangrijk onderdeel van zijn betoog, dacht ze. Misschien zijn dat de momenten waarop we moeten nadenken en inspiratie moeten krijgen of zoiets. Iedere keer als ze opkeek van haar gekrabbel zocht Hamilton over de hoofden in de klas heen haar ogen en ze dacht dat ze een vage waarschuwing in zijn blik las. Dus keek ze zo veel mogelijk naar beneden en luisterde naar Hamilton die niet langer zijn lesje opdreunde maar vragen beantwoordde. Wat is er mis met me? vroeg Emily zich af. Waarom kan ik niet echt meedoen? Waarom kan ik geen vraag verzinnen? Ze leunde met een geconcentreerde blik voorover op haar stoel, het voorhoofd gerimpeld, maar haar geest bleef leeg.

Hamilton legde uit dat op iedere woensdagavond een paar cursisten uit hun eigen werk zouden voorlezen, waarna er een discussie zou volgen waarin het gedicht geanalyseerd en bekritiseerd zou worden. 'Bijna iedereen is geneigd zich die kritiek persoonlijk aan te trekken,' zei hij. 'Alsof die rechtstreeks tegen u als mens gericht is. Maar dat is niet zo. Het is op het hart van het gedicht gericht en niet op het hart van degene die het gedicht geschreven heeft.' Hij liep al pratend heen en weer over het podium voor in het lokaal, met zijn handen diep in zijn broekzakken. Hij had de vreemde gewoonte om muntstukken uit zijn ene zak te halen, ernaar te kijken, ze dan over te nemen in zijn andere hand om ze vervolgens in zijn andere broekzak te laten glijden; even later herhaalde hij het hele proces in omgekeerde volgorde. Zo ging het verscheidene keren heen en weer en hij leek er zich totaal niet van bewust te zijn.

'Heeft iemand vanavond iets bij zich om voor te lezen?' vroeg hij vrij onverwacht. Stilte. 'Mevrouw Allbright, was u niet van plan om iets mee te nemen?'

Ik, dacht Emily. Hij moet mij er net uitpikken. Ze voelde hoe het bloed naar haar gezicht steeg en ze vroeg zich af of ze bloosde. Een paar hoofden werden naar haar omgedraaid.

'Ik kon niets vinden,' zei ze.

'Zwak, heel zwak,' zei Hamilton met een lichte glimlach. 'Volgende week dan misschien?'

Emily mompelde: 'Misschien,' en toen bood een aardige oude dame, die voor in de klas zat, aan om een gedeelte uit haar episch gedicht voor te lezen, dat ging over de grote filosofen - en in ieder deel van het gedicht werd uitgelegd hoe een van de filosofen tot zijn diepste gedachten was gekomen. De oude vrouw koos een gedeelte over Paulus op de weg naar Damascus. Emily was benieuwd waar het over zou gaan. De vrouw ging op het podium staan en ratelde bijna een half uur lang met schelle stem door, terwijl Hamilton naar de vloer zat te staren en zijn munten van de ene in de andere zak liet glijden. In het gedicht kwamen blijkbaar erg veel uitroeptekens voor, want de stem van de vrouw schoot voortdurend omhoog.

Toen ze klaar was liep ze terug naar haar plaats. Hamilton ging weer op het podium staan en vroeg aan de klas of er iemand was die zijn mening over het gedicht wilde geven. Hierop volgde een discussie die duidelijk niets met poëzie te maken had, maar met een bepaald aspect van het christendom. Emily zag geamuseerd hoe Hamilton probeerde zijn klas weer in de richting van het gedicht zelf te loodsen. Hij zei: 'We zijn hier niet om over Jezus te praten, mensen. We zijn hier om over het gedicht te praten. We hoeven ons niet druk te maken over het feit dat het over het christendom gaat. Het gaat erom of het gedicht het beoogde effect had. Of het deed wat het zou moeten doen.'

Er volgde een lange stilte.

Hamilton vroeg: 'Was het een goed gedicht? En zo ja, waarom?'

Een man van middelbare leeftijd voor in de klas zei: 'Ik vond sommige rijmen nogal geforceerd aandoen.'

'Waarom?' vroeg Hamilton.

'Nou, ik vond het een beetje grappig klinken dat sommige zinnen werden omgegooid om ze te laten rijmen. Zoals: "En waarheen bent u op weg? Het is naar Damascus, dat ik u zeg.'"

De dichteres zelf zei: 'Hoe wilt u anders die regels laten rijmen? En wat is er verkeerd aan?'

De criticus haalde zijn schouders op en zei: 'Ik weet het niet. Het klinkt zo komisch.'

'Komisch?' De oude dame voelde zich duidelijk beledigd.

'Als u het grappig vindt,' zei Hamilton geduldig, 'moet u proberen aan te geven waarom.'

De man zei: 'Dat kan ik niet precies zeggen.'

'Het is volstrekt serieus bedoeld,' merkte de vrouw op.

'Soms,' zei Hamilton, 'kan een rijm geloof ik een beetje grappig klinken als het wat geforceerd aandoet. Misschien wil deze meneer alleen maar zeggen dat het uwe wat kunstmatig klinkt.'

'Oh nee,' zei de vrouw. 'Het kwam vanzelf in me op.'

'Zo bedoelde ik het niet helemaal,' zei Hamilton. Emily keek hem aan. Hij wierp haar een blik toe die leek te zeggen: Help me. Help me hiermee. Ze sloeg haar ogen neer en staarde naar haar vodjes papier. Wat wilde hij van haar? Dat ze opstond en alles in een prachtige volzin op een rijtje zette? Ze kon niet zeggen waarom ze het vermakelijk vond dat Hamilton er zo slecht op zijn gemak uitzag, maar het was zo. Ze tekende een ketting van kleine driehoekjes op een van haar stukjes papier en dacht weer aan de kinderen. Daarna keek ze op haar horloge. Het was even voor negenen. Ze probeerde weer naar de discussie te luisteren, maar die vond ze oeverloos, omdat het ene emotionele argument met het andere bestreden werd - en ze vroeg zich af wat ze hier verondersteld werd te leren op woensdagavond. De brochure had over verrijking gesproken. Zou ze het college kunnen vervolgen op grond van valse voorlichting?

Hamilton, die er vermoeid uitzag, probeerde een eind aan de les te maken. Hij stak zijn handen omhoog en zei: 'Ik denk dat wat we hier zien, iets te maken heeft met het feit dat poëzie subjectief is, net als ons oordeel erover. Mensen verschillen nu eenmaal altijd van mening over of iets goed of juist slecht is, zeker als het over een gedicht gaat

Een kleine, kwieke vrouw die een rij voor Emily zat vroeg: 'Waarom heeft ú niet gezegd wat u van het gedicht vond, meneer Hamilton?'

James Hamilton glimlachte. Zijn toch al wat hoekige gezicht leek er nog magerder door te worden. 'Ik vond het eerlijk gezegd een slecht gedicht.'

Geroezemoes in de klas.

Toen liet Hamilton ineens een stortvloed van woorden op hen los, een stroom van kritiek. Hij kende het gedicht blijkbaar bijna uit zijn hoofd want hij liep het helemaal na en noemde het ene slechte punt na het andere. Hij vertelde wat er gedaan moest worden om het werk te verbeteren en waarom het niet het doel bereikte dat de dichteres voor ogen had. Hij leek plotseling bezield en Emily keek gefascineerd naar de manier waarop hij zich bewoog en zijn handen gebruikte, en naar de concentratie op zijn gezicht; het leek wel of er op dit moment niets anders op de wereld bestond dan het verschrikkelijke gedicht van de oude dame. Het zweet brak hem uit, hij sloot zijn ogen en de gloedvolle manier waarop hij zijn stem gebruikte deed haar denken aan een dominee.

Toen hij uitgesproken was viel er een lange stilte.

Toen zei hij: 'Volgende week, zelfde tijd, zelfde lokaal.'

Hij begon zijn papieren te verzamelen en voor iemand hem met een vraag op kon houden was hij het lokaal uit. Emily zag de deur achter hem dichtvallen.

Toen pas begon de klas in beweging te komen en werden de schriften dichtgeslagen. Er werd driftig gefluisterd en de mensen keken elkaar aan alsof er een profeet was verschenen die voor hun ogen in het niets was opgegaan. Een indrukwekkende demonstratie, dacht Emily. Wat een feilloos geheugen en wat een concentratie! Hoe kon hij zich zoveel van het gedicht herinneren terwijl hij het maar een keer gehoord had - tenzij hij er echt naar geluisterd had en de rest had buitengesloten? Ze pakte haar tasje op en liep de deur door en de trap af.

Vlakbij de voordeur stond ze even stil om haar jas dicht te knopen. Buiten stond Hamilton blootshoofds in de regen een sigaret te roken, die hij met zijn hand beschermde. Hij liep over het

bordes naar haar toe en ze vroeg zich af of hij op haar had staan wachten (en zo ja, waarom?).

'Vond je het leuk?' zei hij.

'Alleen op het einde.'

'Ik had je gewaarschuwd, Emily Allbright. Ik had je verteld hoe slecht de gedichten zouden zijn.'

Ze bleef op de onderste trede staan. 'Ik vond je kritiek opbouwend.'

'Natuurlijk was die opbouwend. Daar doe ik mijn uiterste best voor. Het grappige is alleen dat het niet veel uitmaakt. Dat aardige oude mensje gaat nu vastberaden en tandenknarsend naar huis om het volgende stuk van haar zogenaamde epos te schrijven en ze zal geen enkel woord van mijn kritiek onthouden hebben.'

'Waarom ben je daar zo zeker van ?'

'Omdat het steeds zo gaat, Emily. Ze kunnen niet luisteren. Kun jij dat?' Hij gooide zijn sigaret in de regen.

'Soms wel, geloof ik.'

'Alleen maar soms?'

Ze gaf geen antwoord. Ze begon in de richting van haar auto te lopen en hij liep met haar mee. Ze merkte dat hij even grote passen nam als zij - wat ze leuk vond, hoewel ze niet precies wist waarom.

'Heb je zin in een glas wijn ?' vroeg hij.

Ze stond stil en draaide zich naar hem toe. 'Eigenlijk niet. Maar bedankt voor het aanbod.'

'Er is hier een leuke bar in de buurt.'

Heeft hij me niet gehoord? dacht ze. 'Bedankt, maar ik heb geen tijd. Echt niet.'

Hij legde zijn hand zacht op haar arm. 'Vijf, tien minuten.'

'Maar waarom? Waarom ik?'

'Waarom niet? Je ziet er normaal en verstandig uit. Waarom niet?'

Ze keek naar zijn hand op haar mouw. 'Ik bedoel, ik vind het leuk van je dat je me vraagt, echt waar. Maar ik ben een oude getrouwde vrouw met twee kinderen en een huis met een plantenklimrek. De hele handel. Begrijp je waar ik heen wil?'

'Ik ben diep gekwetst,' zei hij glimlachend.

'Dat zal best. En ik voel me gevleid. Maar ik moet naar huis.'

'Ik wilde je niet vleien. Ik heb zin in een glas wijn en ik heb een hekel aan alleen drinken. Dat is alles. Als je in je eentje in een bar zit te drinken lijkt het wel of je een ziekte hebt. Iedereen staart dan

zo vreemd naar je.' Hij keek haar aan en ze voelde zich ineens in verlegenheid gebracht, omdat ze merkte dat ze de uitnodiging wel wilde maar niet kon aannemen - een idioot dilemma in de regen.

'Een andere keer misschien,' zei ze. Ze keek over de parkeerplaats. De regen spon glinsterende draden in het licht van de lampen.

'Dat vind ik zo ontmoedigend klinken. Daar word ik echt droevig van.' Hij spreidde zijn handen uit als een slecht acteur die op een overdreven manier zijn wanhoop uitdrukt.

'Maar als ik mee zou gaan doe ik mijn man verdriet.' Ze voelde zich plotseling heel truttig. Ze vroeg zich af of Ted het echt erg zou vinden. Als hij het wist. Als hij er achter kwam. Ze zweeg en keek naar Hamiltons gezicht. Hij zag er gespannen en verdrietig uit, alsof het echt belangrijk voor hem was dat ze zijn uitnodiging aannam. Wat wil hij met mij, vroeg ze zich af. In de tijd dat ze jong was had ze misschien gedacht: hij probeert me te versieren. Maar de taal en de tijd waren veranderd en dat soort gedachten waren hopeloos ouderwets.

'Eén glaasje maar,' en hij begon met zijn vingers in de maat van de regen op het dak van haar auto te trommelen. 'Eén glaasje. Verder niets.'

Ze zuchtte. 'Je houdt wel aan, hè.'

'Alleen als ik echt iets wil. In dit geval is dat jouw gezelschap.'

Ze haalde haar autosleutels uit haar jaszak en rammelde ermee. 'Ik kan niet. Echt niet.'

Hij glimlachte weer. 'Het is toch niets ergs. Een glas wijn, een paar minuten, dat is alles.'

Ze sloot haar vingers om de sleutels zodat ze niet meer rammelden. 'Je hebt zeker geen kinderen?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Dat soort aanspraken op mijn leven kan ik niet gebruiken.'

'Zo is het niet...'

'Hoe is het dan wel?'

'Als je ze niet hebt kan ik het je niet uitleggen.' Ze wreef een regendruppel van haar ooglid. 'Ik heb ze onder de hoede van een oppas achtergelaten. Ik ken haar vrij slecht. Ik weet niet of ze als oppas goed, slecht of gewoon is. Ik moet naar huis.' Ze vroeg zich af of ze niet neurotisch klonk, alsof ze met onzichtbare banden aan haar kinderen gebonden was en die banden steeds sterker voelde trekken. Wat maakte het uit hoe ze klonk? Als Hamilton

geen kinderen had zou hij toch nooit weten hoe het was.

'Je maakt je zorgen over hen.'

Bravo, dacht ze. 'Niet echt zorgen ... Dat is het niet precies.'

'Wat dan?'

'Ik kan het domweg niet uitleggen,' antwoordde ze. Ze keek op haar horloge. De kinderen, dacht ze. Maar met de kinderen is alles in orde. Alles is in orde. 'Ik weet dat het idioot is, maar soms haal je je van alles in je hoofd. De meest vreselijke dingen.'

Hamilton zei niets. Hij had zijn gezicht afgewend en keek om zich heen alsof hij op zoek was naar iemand anders die hem kon vergezellen nu zij weigerde. Maar het was nu stil op de parkeerplaats. Emily stak haar sleutel in het slot en zag het licht aangaan toen ze het portier opendeed.

'Misschien volgende week,' zei ze. Waarom moest ik dat nu zeggen? Waarom doe ik zo'n idiote belofte?

'Daar houd ik je aan.'

Ze glimlachte zwijgend naar hem en omdat ze niet wist wat ze moest zeggen stapte ze in haar auto en trok het portier dicht. Toen ze wegreed zag ze dat hij zich omdraaide en terug naar het gebouw liep - waar, zo stelde ze zich voor, hij zich zou opsluiten om aan een nieuw gedicht te gaan werken, dat 'Treurzang voor de huisvrouw' ging heten en de volgende regels bevatte: 'mevrouw, zo mooi bent u niet meer, waarom grijpt u niet elke kans?'

Had ze zijn uitnodiging maar geaccepteerd. Het was tenslotte toch niet iets om zulke problemen over te maken, wel? Een eenvoudig glas wijn en daarna naar huis. Het was niets bijzonders. Maar terwijl ze er over nadacht voelde ze een heerlijk vaag schuldgevoel in zich opkomen, alsof ze niet een glas wijn met een dichter had geweigerd, maar een spannend avontuurtje.

Een avontuurtje.

Was dat wat ze nodig had in haar leven?

Ze keek door een gordijn van regen naar de etalages in Market Street - een ouderwetse ijssalon, Suzannes Damesconfectie (speciaal voor dames met grotere maten), een meubelzaak met in de verlichte etalage vier wassen beelden die om een ontbijttafel zaten. Hun starre houdingen moesten een geluk uitdrukken dat je alleen maar ten deel kon vallen als je Ethan Allen meubelen kocht. Verder was er nog een kleine fourniturenzaak met linten en knopen op kaartjes in de etalage.

Waarom zou hij jou willen versieren?

Dat was een belachelijke gedachte.

Hij was eenzaam, dat was alles. Een eenzame man. Ze reed met de auto de oprit van de verkeersweg op.