Emily stond in de deuropening van de keukendeur en keek uit over de donkere achtertuin. De avond was gevuld met geluiden die ze allemaal herkende. Het zachte geruis van de avondbries over mevrouw DeSantis' zwembad, dat er, toen ze tussen de spijlen van het gemeenschappelijke hek doorkeek, groen en ongebruikt uitzag. Het scherpe geluid van een grasmaaimachine ergens verder weg - iemand die zo gewetensvol was dat hij zijn gras in het donker stond te maaien. Van de andere kant van het achterpad klonk harde muziek, hard-rock die de lucht liet trillen. Plotseling hoorde ze het doordringende gehuil van een baby, maar dat verstomde weer snel. Of misschien was het wel een kat geweest die ergens zat te janken. En dan Ted, die aan de keukentafel zat te bladeren in de 'belangrijke' papieren die hij van kantoor had meegenomen. Er was blijkbaar een crisis bij VacationEase. Uit de manier waarop Ted zich gedroeg kon je ook opmaken dat de Derde Wereldoorlog zojuist was uitgebroken - maar er was alleen maar een vermoedelijk geval van voedselvergiftiging geconstateerd in een vakantiecomplex in de Poconos. Er lagen al verscheidene gasten in bed met verschijnselen als misselijkheid en diarree. En een paar inspecteurs van de gezondheidsdienst snuffelden er rond in de keuken. Een ramp, dacht ze. Een regelrechte ramp. En Ted - de werkezel Ted - moest daar heen om de hele onverkwikkelijke zaak in de doofpot te stoppen. Een van de vele vice-presidenten van VacationEase had hem opgebeld en hem aangespoord om als de weerlicht naar de Poconos te vertrekken. Het feit dat Ted ja en amen zei op alles wat deze bons van VacationEase van hem verlangde verraste haar enorm, maar ze was er ook een beetje door teleurgesteld. Ze kreeg het idee dat Ted zijn leven door hen liet controleren, dat hij ieder verzoek van hen zou inwilligen - en dit was een merkwaardige, onderdanige kant van hem die ze nog nooit eerder had gezien.
Ze keerde zich naar hem toe. Hij zat op zijn horloge te kijken. Ze dacht: hij is nog maar net thuis en nu gaat hij al weer weg. Toch voelde ze zich ergens ook een beetje opgelucht, omdat zijn vertrek haar de ruimte en de tijd zou geven om na te denken en zich een beeld te vormen over de staat waarin hun huwelijk verkeerde.
Ze vroeg: 'Is de Zalm Walewska de hoofdverdachte?'
Hij keek op van zijn keurige papieren. 'De gezondheidsdienst denkt van wel.'
'En wat verwacht men nou van je, Ted? Dat je de zalm vergeving schenkt? Dat je namens een vis je excuses aanbiedt? Dat je een verklaring uitgeeft waarin je zegt dat het gerecht van de menukaart geschrapt wordt?' Ze probeerde haar stem normaal te laten klinken maar toch klonk hij een beetje scherp.
'Ik zal het van de omstandigheden af moeten laten hangen,' zei hij serieus.
'Dat zal wel.'
Hij raapte zijn papieren bij elkaar en keek weer op zijn horloge. Ze dacht: hij is het eigendom van VacationEase. Hij is verslaafd aan zijn werk. Geketend en geboeid aan een zaak. Dat was de naam van zijn minnares - het was geen mysterieuze vrouw die hij ontmoette als hij voor de zaak op pad was, het was geen verleidelijke onbekende met wie ze hem zo af en toe op zijn motelkamer had voorgesteld; het was VacationEase zelf, en niets anders. En op de een of andere manier vond ze dit veel erger en deprimerender dan het idee dat er een andere vrouw was. Ze moest zomaar ineens denken aan het stukje papier dat ze op de voorruit van de auto had aangetroffen. 'Je denkt dat je alles hebt...' Nee, dacht ze. Wie je ook bent, je slaat de plank volledig mis. Ik denk helemaal niet dat ik alles heb, zelfs niet bij benadering.
'Hoe laat gaatje trein?'
'Om tien voor negen.'
Ze keek opnieuw de achtertuin in. 'Hoe lang denk je deze keer weg te blijven?'
Hij stond op en liep naar haar toe. Hij ging achter haar staan en legde zijn handen op haar schouders. 'Als ik terugkom neem ik wat van die opgespaarde vakantiedagen op. Dat beloof ik je.'
'Dat is geen antwoord op mijn vraag, Ted.'
'Ik kan er ook geen antwoord op geven. Ik blijf daar net zo lang als nodig is om de boel op te lossen. Drie, vier dagen. Misschien minder. Ik weet het niet precies.'
Ze draaide zich om en keek hem aan. Van boven klonken de stemmen van de kinderen. 'Als je terug bent moeten we praten.'
Hij zuchtte. Ze zei: 'Dat is echt nodig, Ted.'
Ze bleef hem aankijken. Hij keek terug met een uitdrukking op zijn gezicht die haar aan een ontroostbaar kind deed denken, en plotseling voelde ze medelijden met hem. Ze begreep niet precies waarom, maar nam aan dat het iets te maken had met het feit dat hij zich zo met hart en ziel op zijn werk gestort had; in het begin had hij dat natuurlijk voor zijn gezin gedaan, maar in de loop der jaren had hij dat uit het oog verloren. Hij had als een blind paard keihard doorgewerkt, terwijl hij vergat waarvoor hij het eigenlijk deed. En door die blindheid was hij verdwaald. Ze stak haar hand uit en raakte zijn pols aan.
'Ted, we kunnen alles uitpraten.'
Hij glimlachte tegen haar. 'Ik wil helemaal niet weg. Dat weet je toch?'
'Ik weet het,' zei ze. En voor het eerst sinds dagen was ze een beetje optimistisch en kreeg ze het gevoel dat er nog een kans bestond om hun huwelijk te herstellen, misschien zelfs wel te versterken. 'En het spijt me. Het spijt me dat je nu al weer weggaat. En het spijt me ook dat ik me toen zo raar gedragen heb. Dat spijt me echt.'
'Het spijt mij nog veel meer,' zei hij. Toen hield hij zich weer met zijn papieren bezig. Hij legde ze op een stapel en stopte ze in zijn tas. Ze dacht: waarom heeft verdomme een of andere sul van een kok in de godvergeten Poconos het in zijn hoofd gehaald om een vergiftigde zalm klaar te maken? Het was een belachelijke aaneenschakeling van gebeurtenissen. Iemand kookt kilometers ver weg een vis; en door een serie onwaarschijnlijkheden tast het je gezin aan. Daardoor gaat je man weg. De stank van een zalm ergens ver weg bederft de lucht in je huis. Misschien was het beter als ze hier om kon lachen. Misschien moest ze het volstrekt belachelijke ervan inzien.
Ze sloot haar ogen even en luisterde naar de kinderen.
'Wil je me naar het station brengen of moet ik een taxi nemen ?'
'Natuurlijk breng ik je.'
Hij liep de kamer uit. Ze hoorde hem de trap opgaan, naar hun slaapkamer. Daarna hoorde ze hem met zachte stem tegen de kinderen praten, en ze wist dat hij hun aan het vertellen was dat hij voor een paar dagen weg moest, en dat hij op zijn karakteristieke geduldige manier hun het geval van de voedselvergiftiging uitlegde. Ze ging onderaan de trap staan en zag hem naar beneden komen, met de weekendtas in zijn ene hand en met zijn andere arm losjes om Frankies schouders geslagen.
In de auto vroeg Frankie: 'Gaan die mensen dood?'
Ted antwoordde: 'Ik denk het niet.'
'Waarom moet je dan weg, als die mensen toch niet dood gaan ?'
Ted lachte zachtjes. 'Ik moet ervoor zorgen dat zoiets niet nog eens gebeurt. En ik moet uitzoeken waardoor het gekomen is.'
'Hoe ga je dat doen?' vroeg Frankie.
'Ik ga samenwerken met de mensen van de gezondheidsdienst, snap je ...'
'Zijn dat geleerden?'
'Zo ongeveer wel, ja.'
Emily parkeerde voor het station. Ze wilde Ted liever niet uitzwaaien, ze wilde hem niet in de trein zien stappen, maar de kinderen kwamen al uit de auto en liepen achter hem aan, de hal door en het perron op. Ze volgde hen en zette de kraag van haar jas op tegen de scherpe, koude wind, die bij het invallen van de duisternis was opgestoken. De trein had vertraging. Ze stond naast Ted op het perron en wist niet wat ze tegen hem moest zeggen. Ze luisterde naar de kinderen die hem de meest uiteenlopende vragen over voedselvergiftiging stelden en hoorde hem uitleggen wat salmonella was en wat het deed met je ingewanden. Toen hoorde ze in de verte het zachte geluid van de trein. Ze zag zijn lichten terwijl hij langzaam een bocht omkwam.
Ted pakte zijn tas op, boog zich naar haar toe en greep haar arm wat steviger vast. De kinderen hielden nu hun mond dicht en keken naar de naderende trein.
'Ik kom zo snel als maar enigszins mogelijk is terug,' beloofde hij.
'Dat weet ik.'
'Ik had ook liever niet direct weer weg gewild,' en hij mompelde iets onverstaanbaars over een noodgeval.
Hij zweeg even. De locomotief kwam als een zwart spook op het perron afpuffen. Het geluid van de wielen op de rails sneed door haar hoofd. 'Hoor eens,' zei hij. 'Ik heb iets voor je in de slaapkamer achtergelaten.'
'Wat dan?'
'Iets dat je moet lezen. Het zit in een envelop.' 'Wat is het dan?'
'Ik wil graag dat je het leest omdat we alleen maar ruzie krijgen als ik erover begin.'
Ze vroeg zich af of het een brief was. Zou Ted een brief voor haar hebben achtergelaten waarin hij zijn gedrag verklaarde? Of een puntsgewijze analyse van hun huwelijk, netjes neergepend op VacationEase papier?
'Ik zal het lezen,' zei ze. 'Wat het ook is.'
'Ik vraagje alleen maar om erover na te denken. Goed?'
'Best.'
En toen moest hij instappen. Hij gaf haar een innige kus op haar mond, omhelsde snel de kinderen en stapte de trein in. Hij drukte zijn gezicht tegen het raampje en ze kon zich er met moeite toe zetten om te zwaaien. Er werd iets omgeroepen via de luidsprekers. Ze ving de woorden: 'voor Grand Central Station' op, maar de rest ging verloren. De locomotief maakte een sissend geluid en de wielen begonnen langzaam te draaien. Toen was de trein vertrokken en bleef het perron leeg achter. Ze liepen terug naar de auto.
In de stationcar vroeg Charlotte: 'Waarom neemt hij geen baan waarbij hij niet zo vaak op reis hoeft? Kan hij geen gewoon werk krijgen? Ik snap er niets van.'
'Hij heeft plezier in zijn werk,' antwoordde Emily. 'En ze hebben hem nodig bij VacationEase.'
'Ze moeten hem wel erg hard nodig hebben,' zei het meisje. 'Misschien weet hij niet dat wij hem ook nodig hebben.'
Emily voelde een plotselinge pijn in haar borst. 'Charlotte, hij weet best dat wij hem nodig hebben. Hoe kom je erbij dat hij dat niet zou weten?'
Het meisje zweeg een poosje. Toen zei ze: 'Soms lijkt het erop dat hij dat niet weet.'
'Ik weet dat dat soms zo lijkt, Charlotte. Ik weet het.'
'Dan moetje met hem praten, je moet het hem proberen duidelijk te maken ...' Het meisje hield op.
'Dat probeer ik ook, Charlotte. Echt waar.'
'Oh, nou, misschien doe je wel niet genoeg je best.'
Ineens maakte de scherpe klank in de kinderstem Emily boos. Ze had de neiging om op de rem te gaan staan, zich om te draaien en haar eigen dochter een klap te geven - maar tegen wie was die klap dan gericht? Niet tegen het kind, omdat je het haar niet kwalijk kon nemen dat ze doorhad hoe de situatie lag. Daar mocht je haar niet voor slaan. Ze onderdrukte haar woede.
Ze hoorde zich zelf zeggen: 'Hij blijft maar een paar dagen weg, Charlotte. Dat heeft hij je toch verteld. Daarna neemt hij een paar dagen vrij. Hij heeft me dat beloofd.'
Charlotte zei niets.
'Soms moetje echt goed je best doen om de dingen wat vrolijker te zien, meisje,' zei Emily. Wat klonk dat zwak. Wat een waardeloze, nietszeggende opmerking. Misschien kon ze de kinderen, en zichzelf, ervan overtuigen dat alles in orde was. Ze keek achterom. 'Wat is er eigenlijk met ons aan de hand? Wat is er verdomme mis? We zijn toch nooit gewend geweest om zo te zitten kniezen? Ik meen me te herinneren dat we meestal vrij gelukkig waren, dat we grapjes maakten, dat we pret hadden - dus vertellen jullie me maar eens waar we dat spoor zijn kwijtgeraakt, hè. Waar is dat misgelopen?'
De kinderen gaven geen antwoord. Ze verscholen zich achter hun stilzwijgen. Ze nam het ze kwalijk dat ze zich niet door haar lieten oppeppen; ze kreeg er het gevoel door dat ze met zijn allen steeds dieper in het slop verzeild raakten. Ze reed het parkeerterrein van een supermarkt op. Ze keek naar het meedogenloze neonlicht van de reclames. De verlichting was zo fel dat de maan er naast verbleekte.
'Waarom stoppen we hier?' vroeg Frankie.
'Omdat ik boodschappen moet doen, daarom. Wachten jullie in de auto of gaan jullie mee naar binnen ?'
'Mag ik iets kopen?' vroeg Frankie.
'Wat?'
'Weet ik niet. Een strip of misschien iets anders.'
'Dat zien we nog wel,' antwoordde Emily.
Ze stapten uit de auto en liepen de supermarkt in. Charlotte liep achteraan en begon expres te sloffen, wat een schurend geluid maakte.
'Ik ben nog nooit in deze supermarkt geweest,' zei Frankie.
'Hij is ook nieuw,' zei Emily. Dat klopte; tot voor kort was dit een groot braakliggend stuk land geweest. Maar in minder dan geen tijd was er een winkelcentrum op verrezen, met een grote glimmende supermarkt, een drogisterij, een fotozaak, de Eastern Beneficial Bank en een geheimzinnig uitziend pand dat was opgesierd met zware gordijnen en Margarita's Schoonheidssalon heette. Toen ze eenmaal binnen waren stevenden de kinderen meteen op de schappen met speelgoed uit Taiwan en goedkope boeken en strips af, terwijl Emily het glanzende boodschappenwagentje in de richting van de zuivelprodukten duwde. Melk, eieren, brood, pindakaas en dan naar huis, dacht ze. Het lege huis met de grendels en sloten. Ze zette een pak melk in het wagentje, daarna een doos eieren, een brood en een grote pot pindakaas. Hiermee ging ze terug naar de kassa waar een te dik meisje nonchalant de toetsen aansloeg. Rondom de kassa stonden het soort kranten en tijdschriften dat zo'n opdringerige vormgeving had, dat ze je aandacht wel moesten trekken met hun sensationele koppen en hun beloftes van opzienbarende onthullingen. Ze wierp er een afwezige blik op. 'Waarom we onze pappa moesten opeten,' las ze. En 'Manson belooft een normaal leven te gaan leiden'. Ze pakte er een op en bladerde het door. 'Wat de sterren deze herfst te wachten staat.' 'Wat zei Cher tegen Warren Beatty?' Ze deed het blad dicht en zette het in het rek terug. Het dikke meisje haalde haar boodschappen uit het karretje en plaatste ze op de band.
'Cocaïne kan dodelijk zijn, zegt dokter uit Beverly Hills.' Driemaal hoera, dacht Emily. Deze bladen beloofden een paspoort te zijn voor een wereld vol valse schijn, waarin zoveel uiteenlopende dingen gebeurden dat je het gevoel kreeg dat je werd ingewijd in de echte geheimen van beroemdheden. Het interesseert me geen zier wat Cher tegen Warren Beatty zei, dacht ze. Het kan trouwens toch alleen maar iets vervelends zijn geweest.
Het meisje was bezig de boodschappen in een tas te stoppen en hield daarna haar met inkt besmeurde hand op voor geld. Emily betaalde, pakte de zak op en keek waar de kinderen gebleven waren. Ze kwamen er net aan, Frankie met een strip in zijn handen die Vampierverhalen heette. Ze gaf hem wat geld om mee te betalen en wachtte op hem terwijl hij in de rij voor de kassa ging staan.
Charlotte liep langs de kassa en zei: 'Raad eens wie ik gezien heb?'
'Wie dan?' vroeg Emily.
'Die vrouw.'
'Welke vrouw, Charlotte?'
'Die met dat rare haar.'
'Ik weet niet wie je bedoelt.' Emily keek door de glazen wand naar buiten. Het was gaan regenen en er gleden grote druppels
over het glas. Charlotte trok aan haar mouw.
'Je weet best wie ik bedoel,' zei het meisje.
'Ik geloof het niet.'
'Die vrouw die bij jouw oppasgroepje was. Je weet best wie.'
'Wie? Adrienne?'
'Met dat rode haar allemaal bovenop haar hoofd. Ik weet haar naam niet meer.'
'Adrienne,' zei Emily weer.
'Ik zag haar zonet.'
'Waar?'
Frankie rekende zijn strip af en liet de muntstukken een voor een in de hand van het meisje achter de kassa vallen. 'Heb je Adrienne hier gezien?'
'Bij dat vak daar.' Charlotte wees naar vak drie, waar een bord hing: 'Thee, Koffie, Specerijen.'
'Misschien is ze boodschappen aan het doen,' zei Emily.
'Ik denk het niet. Ga eens kijken.'
'Waarom?'
'Toe nou, kijk even.' En Charlotte trok haar aan haar mouw mee naar het verchroomde hekje bij de ingang.
'Ik ben niet in de stemming om met haar te praten, Charlotte. Echt niet.'
Maar ze liep toch achter het meisje aan naar vak drie. Eerst wilde Emily niet geloven wat ze zag. Er moest iets met haar mis zijn, misschien werkten haar hersenen niet goed zodat ze dingen zag die er niet waren.
'Daar is ze,' zei Charlotte. 'Dat is ze toch, hè?'
'Nee,' zei Emily. 'Ze lijkt er alleen op.'
'Met zulk haar?'
'Ze is het niet, Charlotte.'
'Wel waar. Ik weet het zeker. Waarom ga je niet even met haar praten?'
'Nee...'
Emily wendde haar blik af omdat ze niet in staat was nog langer te kijken. Ze had het gevoel dat er een façade ineen stortte, dat er iets als een zeepbel uit elkaar was gespat. Het was Adrienne niet. Het was iemand die op haar leek, dat was alles. Iemand in het donkerbruine uniform van de supermarkt. Iemand die blikken van een prijsje voorzag en in een rek zette. Maar het was Adrienne niet.
Adrienne werkte in de stad. Adrienne had haar eigen zaak.
Dat was tenminste wat Adrienne had beweerd.
De vrouw keek even in Emily's richting. In het TL-licht zag haar gezicht er wit en glad en uitdrukkingsloos uit, als een masker waarop de gelaatstrekken nog niet waren aangebracht. Adrienne.
Adrienne!
Hoe was het mogelijk ? Ze kreeg het idee dat er twee verschillende werelden met elkaar botsten, dat er twee realiteiten op rampzalige wijze met elkaar in aanraking kwamen. Hoe kon het Adrienne zijn?
Ze werkte in de stad. Ze bewoog zich in een wereld vol glamour. Dat had ze beweerd. Emily liep weg omdat ze zich ineens een beetje duizelig voelde worden. Het is Adrienne niet, dacht ze. Hoe kan ze het in Godsnaam zijn? Ze keek weer achterom. Maar nu stond er niemand meer bij vak drie. De open doos met blikken stond op de vloer. De vrouw was weg. Ze heeft me gezien, dacht Emily. Ze heeft me gezien en nu verbergt ze zich. Ze verstopt zich omdat ze door de mand gevallen is met haar leugens, haar verzinsels, haar verdraaiing van de werkelijkheid - nee, het kon Adrienne niet zijn. Hoe kon ze het zijn?
Dat is niet moeilijk te bedenken. Ze is een pathologische leugenaarster. Of gewoon een zielig, eenzaam mens dat een droomwereld voor zichzelf heeft opgebouwd. Verbitterd. Verdrietig. Iemand die een aantrekkelijk leven heeft verzonnen dat mijlen ver verwijderd is van het prijzen van blikken in een vervloekte supermarkt.
Emily liep de deur uit en het parkeerterrein op. Ze voelde zich slap en hol van binnen, en ergens ook een beetje gegeneerd. Ze heeft tegen me gelogen en ik heb haar op haar leugens betrapt, dacht ze. Ze heeft tegen me gelogen, me voor de gek gehouden. Ze heeft de waarheid niet verteld, niet tegen mij, niet tegen zichzelf, niet tegen de andere leden van de oppasgroep. Als je er goed over nadacht en naging wat Adrienne die avond allemaal beweerd had klopte er trouwens niets van, zeker niet als je haar verhaal punt voor punt onder de loep nam - er zat een levensgroot gat in, iets dat Emily nu pas zag en dat ze eerder had moeten bedenken. Waar zou iemand als Adrienne eigenlijk een oppasclubje voor nodig hebben? Wat moest iemand die blijkbaar zoveel geld verdiende met haar modellenbureau met een groepje gewone huisvrouwen? Dat had je moeten zien. Daar had je vraagtekens bij moeten plaatsen. Maar je bent er aan voorbijgegaan, je hebt er niet over nagedacht, je hebt over niet één van die vrouwen nagedacht. En alleen maar omdat je jezelf en Ted zo nodig moest bewijzen dat je iets kon doen in je leven. Jezus Christus. Die vrouw had gelogen. Ze had gelogen!
Emily liep langzaam naar de auto. De boodschappen in haar armen leken loodzwaar. Ik had hier niet moeten stoppen, ik had niet naar deze supermarkt moeten gaan. Dan had ik die vrouw nog steeds geloofd - waarom moest ik verdomme ook hier mijn boodschappen doen ? Waarom moest Charlotte haar zien ?
En nu zei Charlotte: 'Ze was het wél, hè. Dat was die vrouw die ik over haar modellenbureau heb horen praten. Die vrouw die zo belangrijk deed.'
Ze had weer eens voor luistervink gespeeld. 'Ik weet niet waar je het over hebt, Charlotte.'
'Dat weet je best. Ik hoorde haar zeggen dat ze iedere dag naar New York ging. En al dat gelul over fotomodellen en zo.'
'Ik wil niet dat je dat woord gebruikt, Charlotte.'
'Maar je weet wat ik bedoel, hè?'
Emily gooide de boodschappen achterin de auto en stapte in. Ze bleef even roerloos achter het stuur zitten. Als je over een leugen, of over een reeks leugens goed nadacht kon je op allerlei duistere paden terechtkomen die je niet wilde volgen, doodlopende stegen van wantrouwen, waar niets precies was wat het scheen te zijn, waar alles, als in een nachtmerrie, dubbelzinnig en onbegrijpelijk was. Ze legde haar handen op het stuur. Haar handpalmen waren klam en haar vingers trilden. Adrienne. Wat werd je geacht te doen als je iemand op een serie leugens betrapte? Wat eigenlijk? Ze startte de auto en reed haastig de parkeerplaats af.
Al die vrouwen die in je huis kwamen.
Wat wist je van hen af?
Wat?
Helemaal niets. Je had geen benul van hun levens, hun huizen, hun relaties, zelfs niet van hun kinderen - de kinderen waar het allemaal om begonnen was. Dat was allemaal een gesloten boek voor je. Ze had het gevoel dat ze een klap midden in haar gezicht had gekregen. Ze voelde zich bedrogen. Ze heeft me bedrogen.
En ze heeft me gezien. Ze weet dat ik het wéét. En wat gebeurt er nu? Ze komt niet terug, dat is alles. Ze zou verder niet met de oppasclub meedoen. Ze zou geruisloos verdwijnen. Eén naam
minder in het puntenboek. Er bleven er nog vier over.
In een waas reed ze naar huis terug. De verbijstering maakte zo langzamerhand plaats voor een onderdrukte woede, die op zijn beurt weer week voor ongerustheid. Ze voelde er nog het meeste voor om, zodra ze thuis was, het heilige puntenboek in brand te steken en de hele zaak te vergeten, uit haar hoofd te zetten. Je kunt toch gewoon iets anders gaan doen. Bridgen. Tennislessen nemen. Leren borduren.
Vier vrouwen. Hoeveel van hen hadden haar iets op de mouw gespeld, net als Adrienne?
Wat zou de wet van het gemiddelde hierover zeggen?
Samen met haar kinderen ging ze naar binnen. Ze zette de zak met boodschappen in de keuken neer, ging aan tafel zitten en stak een sigaret op. Ik geef Ted zijn zin niet, absoluut niet. Het ging maar om vier vrouwen en het was toch onzin om ermee op te houden omdat er één bij was die verschrikkelijk gelogen had. En misschien loog ze niet echt, maar geloofde ze zelf heilig in haar eigen fantasieën. Ted zou zeggen dat dat nog erger was dan liegen. Ted zou de vrouw gek noemen. Stapelgek. En als hij dit had geweten zou hij de club verboden hebben.
Ze liep de televisiekamer in, waar de kinderen naar een serie zaten te kijken die over een privédetective ging, die zich tussen de eindeloze autoachtervolgingen door met aantrekkelijke jonge vrouwen in minuscule bikini's omringde. Afwezig staarde ze naar het beeld. Het elektronische valium. Ik moet die vrouw opbellen, dacht ze. Ik moet wachten tot ik kalm ben en haar dan opbellen. En het haar zonder omhaal vertellen. Wat precies? Ik heb je in de supermarkt gezien, Adrienne. Ergo, ik kom tot de conclusie dat je fabeltjes verteld hebt. Ik geef haar de volle laag. Waarom eigenlijk? Zou het niet beter zijn om alles maar op zijn beloop te laten? Ik hoef haar uiteindelijk nooit terug te zien. En verder is er nog iets vreemds aan de hand: waarom voel ik me een beetje schuldig terwijl ik haar betrapt heb?
Ze ging weer terug naar de keuken. Als het al niet waar was dat ze in New York werkte, was de rest van Adriennes leven misschien ook wel een verzinsel. De echtgenoot die niets wist van haar zogenaamde ontrouw. De kinderen. Het huis aan Arbor Road. Misschien had ze dat ook allemaal verzonnen. Dat zou je toch niets verbazen ? Nee, daar zou je niet raar van opkijken.
Ze stak weer een sigaret op.
Je zou van niets meer raar opkijken.
Ze rookte snel en drukte de sigaret toen met een heftige beweging uit. Ze liep naar de achterdeur, schoof de grendel ervoor en sloot het gordijn. Ze ging terug naar de televisiekamer en probeerde de kinderen ervan te overtuigen dat het bed een redelijk alternatief was voor de avonturen van een privédetective. Ze sputterden tegen. Ze sputterden altijd tegen. Maar ze moesten iets gezien hebben aan de uitdrukking op haar gezicht, iets gemerkt hebben van haar vastberadenheid, want ze voldeden vrijwel meteen aan haar verzoek.
Ze wachtte tot ze hun tanden hadden gepoetst, toen ging ze naar hun kamers, kuste hen goedenacht en deed het licht uit. Daarna vergrendelde ze de voordeur.
Ze ging in de woonkamer zitten en probeerde een boek te lezen, maar steeds weer zag ze het gezicht van Adrienne in de supermarkt voor zich.
Hoe heeft ze het kunnen doen? vroeg ze zich af.
Hoe heeft ze het kunnen doen?