-51-
Haastig begaf Elijah Schillinger zich naar de bron ten westen van de kazerne. Hij had geen enkel idee wie zich op zijn terrein kon bevinden, maar het feit dat het achter de weilanden was, het deel waar eigenlijk nooit iemand kwam, behalve hij en zijn intimi, was verontrustend. Juist dat deel moest vrij van indringers blijven. Juist daar mocht niemand rondsnuffelen.
Schillinger had het geweten. De verschijning van Jules Declerck, toen, in zijn werkkamer, was een slecht teken geweest. Hij had haar niet moeten uitlokken; haar ver van de commune moeten houden. Maar daar was het nu te laat voor. Jules zelf zat veilig waar ze zat, met haar rekende hij later wel af, zoals hij jaren geleden had moeten doen. Want dat was zijn goed recht geweest en alles zou anders gelopen zijn als hij zich toen niet door Xavier Declerck had laten tegenhouden.
‘Zeg me dat je ze gelokaliseerd hebt,’ zei hij tegen Simon, die ingespannen op zijn iPad tuurde. Alexander stond naast hem en keek mee.
‘Ze lopen in zuidelijke richting,’ zei Simon en wees schuin voor hem, terwijl hij strak op de iPad bleef kijken. ‘De camera bij de hooischuur achter de weilanden heeft hen opgepikt.’
‘Weet je al wie het zijn?’
‘Het is die journalist,’ zei Alexander.
Schillinger gromde. Het was niet te geloven. ‘Ik wist het wel,’ zei hij zacht. En tegen Alexander: ‘Dit was niet gebeurd als jullie je werk goed hadden gedaan.’
Alexander boog zijn hoofd.
‘Jullie hadden hem daar ter plekke het zwijgen moeten opleggen!’
‘Er kwam iemand aan. We wilden geen getuigen.’
‘Jullie hebben het verknald en zullen daar later verantwoording voor moeten afleggen.’ Schillinger richtte zich tot Simon. ‘Wie is er bij hem?’
‘Geen idee. Een vrouw. Ze kwam niet goed in beeld.’
Een vrouw? Schillinger trok de iPad uit Simons handen, typte wat in en bekeek vervolgens de opgenomen beelden van even daarvoor. Ze waren niet al te helder, waarschijnlijk door de schemer die tussen de bomen hing. Hij zag de journalist, maar verder niets, totdat er ineens in een flits een schim voorbijschoot. Dat was overduidelijk een vrouw, en gezien haar manier van voortbewegen vermoedde hij dat ze een militaire achtergrond had. Als die journalist niet bij haar was geweest, hadden ze haar waarschijnlijk niet eens opgemerkt. Hij verwenste zichzelf dat er niet meer camera’s hingen. Hij had dat nooit gewild, om achterdocht bij zijn volgelingen te voorkomen, maar nu wilde hij dat hij het wel had gedaan en beloofde zichzelf maatregelen te nemen zodra dit allemaal achter de rug was.
‘Spoor hen op,’ zei Schillinger, terwijl hij de iPad teruggaf aan Simon. En tegen Alexander: ‘Haal Kenneth. Laat hem wapens meebrengen. En reken daarna voorgoed af met die bemoeial van een journalist.’
‘En de vrouw?’ vroeg Alexander.
Schillinger dacht na. ‘Breng haar maar bij mij,’ zei hij toen. ‘Ik wil weten wat ze weet en of er nog meer buitenstaanders bij betrokken zijn.’
Alexander vertrok meteen. Schillinger liet Simon achter en liep terug naar de kazerne. Dit was de laatste kans die Kenneth kreeg. Anders moest hij maatregelen nemen. Als alles weer rustig was zou hij hem, en Alexander en Simon, nog eens ernstig toespreken. De gemaakte fouten van de laatste paar dagen konden funest zijn. De politie hield hen al in het vizier door Samuels dood, waardoor voorzichtigheid nog eens extra geboden was.
Vanuit zijn ooghoeken zag hij wat bewegen en toen hij opzij keek zag hij Rebekka haastig naar de deur van de bijkeuken lopen. Ze hield de teil vast die ze waarschijnlijk had geleegd op de composthoop. Schillinger keek op zijn horloge. Waarom deed ze dat nu, op dit moment? Had ze soms iets gezien? Dat leek hem sterk. Het kostte haar een minuut of vijf om op en neer te lopen; ze kon hem nooit samen hebben gezien met Jules Declerck. Toch besloot hij Rebekka straks weer op te zoeken. Het risico was te groot om het niet te doen.
Kenneth stond niet meer bij de loods. Blijkbaar had Alexander hem zijn orders doorgegeven en waren ze nu wapens aan het halen die hij secuur achter slot en grendel bewaarde. Behalve hijzelf had alleen Kenneth toegang tot de speciale ruimte. Hij hoopte dat het probleem dit keer voorgoed werd opgelost.
Schillinger toetste de code in van de loods en ging naar binnen. Voordat hij straks het ontbijt ging inzegenen was een gesprekje met mevrouw de officier wenselijk. Ze was nieuwsgierig en hunkerde naar informatie over haar vader. Als ze eens wist wat hij haar allemaal kon vertellen… Maar dat deed hij niet. Hij was het nooit van plan geweest ook. Daarvoor was zijn commune hem te dierbaar.
De lange gang waar hij doorheen liep, was stil en koud. De strakke, witte muren waren kaal en het licht van de ingebouwde tl-lampen weerkaatste in de smetteloze tegels op de vloer. Aan het einde rechts was de ziekenafdeling, die nu nog verlaten was. Vanmiddag zou Marc weer komen, een gewezen neuroloog die zijn praktijk vaarwel had gezegd en nu alle medische problemen binnen de gemeenschap aanpakte. Hij was ook degene die de zenders plaatste, en had Schillingers uitleg daarover zonder vragen geaccepteerd. Hij wenste dat iedereen in zijn commune zoals Marc was. Dat zou hem veel hoofdbrekens hebben bespaard.
Voor een deur aan de linkerkant hield hij halt. De Bezinningsruimte. Een groot deel van zijn volgers had die weleens van binnen gezien. Hij was bedoeld om ze te breken. De kale, koele ruimte was geluiddicht en het was onmogelijk om eruit te komen. Soms zaten ze hier wel een week, werden ze gedwongen de hele dag de Grondregels aan te horen. Donker was het er nooit, zodat slapen moeilijk was. Sowieso ging dat moeizaam op de kale vloer, maar dat was juist de bedoeling. Alleen op deze manier, accepteren van eenvoud en nederigheid, zagen ze in dat hij het beste met hen voor had, begrepen ze dat zijn Grondregels heilig waren en dat daar niet aan te tornen viel.
Ze braken altijd. En Jules Declerck zou ook breken. Als ze er maar lang genoeg zat. Want inmiddels begreep hij dat haar komst weleens de afsluiting kon zijn van zijn verleden. Hij toetste de vijfcijferige toegangscode in en opende de deur.