-27-
‘Ik had nog veel meer vragen voor die vent,’ siste Vrooms tegen Jules toen hij de deur van Schillingers kamer achter zich had gesloten.
‘Hij draait toch overal omheen,’ verdedigde ze zich. Ze was blij dat ze eindelijk uit die kamer was, bevrijd van de blik van de man die ze niet kon doorgronden, en ze hoopte maar dat hij niet achter hen aan zou komen.
‘Dan laten we hem toch opbrengen voor verhoor?’ zei Vrooms met een nijdige klank in zijn stem. ‘Dan wringen we hem daar wel uit. Hij vroeg niet eens wat er gebeurd was met zijn vriend Samuel! Hij weet echt meer dan hij laat blijken.’
‘Opbrengen kan later ook nog. Ik wil dat eerst zijn hele doopceel gelicht wordt. Alles moet boven water; familie, banen, schoolrapporten, strafbare feiten, alles. Vandaag nog.’
‘Komt in orde,’ zei Kramer. ‘Maar als het goed is zijn ze daar al mee bezig.’
‘Dan helpen jullie maar mee,’ snauwde ze. ‘Ik wil precies weten met wie we van doen hebben.’ Ze keek om, bevreemd dat ze Vrooms niet meer hoorde, en zag hem net een deur openduwen die ze zojuist gepasseerd waren.
‘Vrooms,’ riep ze zo zacht mogelijk. ‘Wat doe je?’
Hij trok zijn hoofd weer terug tussen de kier vandaan en grijnsde. ‘Ik kan de uitgang niet vinden. Weet jij waar die is?’
‘Die is bene…’ Ze zweeg, toen tot haar doordring wat hij bedoelde. ‘O nee, Vrooms,’ zei ze stellig. ‘Dat gaan we niet doen. We hebben geen machtiging tot huiszoeking en die gaan we niet krijgen ook. Niet zonder meer bewijs.’
‘Ik zoek alleen de uitgang maar,’ herhaalde Vrooms. ‘Meer niet.’ Hij liep naar een deur aan de andere kant van de gang en opende hem.
‘Wat zie je?’ vroeg Kramer.
‘Een kantoor,’ zei Vrooms. Hij wierp een blik over zijn schouder en stapte toen naar binnen.
‘Vrooms, kom onmiddellijk terug,’ snauwde Jules. Ze liep naar de nog openstaande deur en zag hoe Vrooms bij een bureau stond en subtiel tussen wat papieren in een postbakje neusde. ‘Laat dat liggen en kom mee.’
‘Nog even,’ mompelde Vrooms.
‘Niets ervan,’ siste Jules. Ze liep naar hem toe en greep hem bij zijn arm. ‘Wegwezen hier. Ik bedank ervoor dat straks de zaak niet-ontvankelijkheid wordt verklaard omdat jij je niet kon beheersen.’
Vrooms gromde wat, maar gaf toen toch toe en liep weg bij het bureau. Jules ging nijdig achter hem aan. Eigenlijk moest ze hem straks officieel op het matje roepen over zijn ondoordachte en illegitieme handelen. Maar toch zou ze dat niet doen. Ze had hem nodig. Zijn inzicht, zijn ongenuanceerde opmerkingen, zijn scherpe, vaak rake woorden die dingen nog wel eens in een ander daglicht plaatsten en mensen uitlokten om iets te zeggen wat ze eigenlijk wilden verzwijgen.
In stilte daalden ze de brede trappen af en kwamen in de hal. Vanuit haar ooghoeken zag Jules iets bewegen en ze keek opzij. In de gang die naar rechts liep zag ze een jonge vrouw staan. Ze had halflang haar, was gekleed in een rechte, knielange jurk over een strakke zwarte legging, met daaroverheen een schort. Jules kreeg de indruk dat de vrouw naar hen toe wilde komen, maar het uiteindelijk niet deed. In plaats daarvan wierp ze een blik naar de open overloop boven aan de trap en draaide zich toen gehaast om en rende bijna terug de gang in.
Met gefronste wenkbrauwen keek Jules om, waar ze boven aan de balustrade Simon van Henegouwen zag staan. Hij staarde zwijgend naar hen en op het moment dat Kramer de voordeur opentrok, draaide hij zich om en verdween.
Jules huiverde en liep haastig achter Vrooms en Kramer aan naar buiten, het bordes op. De zon scheen fel op het plein voor de kazerne, waardoor de stenen leken te trillen in de zinderend hete lucht.
‘Ik vind het een enge kerel,’ zei Vrooms, nadat Kramer de auto had gekeerd en terug de landweg tussen de bomen afreed.
‘Niet eng,’ zei Jules. ‘Vreemd.’
Vrooms snoof. ‘Niet om het een of ander, maar wat ík vreemd vind is dat jij weg wilde terwijl we nog lang niet alle antwoorden hebben.’
‘Die krijgen we ook niet,’ beet Jules hem toe. Ze was chagrijnig omdat ze wist dat Vrooms gelijk had: er waren vragen die ze niet hadden kunnen stellen omdat haar bijna-paniekaanval ertoe had geleid dat ze weg wilde.
‘En hoe komen we nu buiten?’ vroeg Kramer toen ze even later het einde van de lange oprit naderden. Hij wees door de voorruit naar het gesloten hek. Maar hij had het nog niet gezegd, of ze zagen het langzaam naar rechts schuiven.
‘Zeer attent van ze,’ zei Vrooms sarcastisch.
Stapvoets reed Kramer verder, wachtend tot het hek ver genoeg open was om de brug op te rijden. Net toen hij gas gaf, verscheen er vanuit de struiken een gedaante die zich midden voor de auto zette.
Meteen trapte Kramer op de rem en vloekte binnensmonds.
‘What the fuck!’ riep Vrooms, die bijna tussen de voorstoelen door schoot. En toen hij opkeek: ‘Wie is dat?’
Voor de auto stond een vrouw. Het was dezelfde vrouw die Jules in de hal gezien had. Ze zag er zenuwachtig uit en keek met een zoekende blik voortdurend om zich heen. Wat wilde ze? Jules opende haar portier.
‘Wat ga je doen?’ vroeg Vrooms.
‘Vragen wat ze wil,’ zei Jules. ‘Misschien heeft ze hulp nodig.’ Ze wachtte niet op antwoord, maar stapte meteen uit, onmiddellijk gevolgd door Vrooms. Het ergerde haar. Alsof die iele vrouw een gevaar voor haar was. Bovendien wist ze zichzelf heus wel te verdedigen als dat nodig was. Met kalme tred liep ze op de vrouw af.
‘Is het… is het Natania?’ vroeg de vrouw met haperende stem. Ze was behoorlijk buiten adem en Jules vermoedde dat ze de hele weg vanaf de kazerne naar hier had gerend.
‘Wat bedoelt u?’
‘Jullie zijn hier vanwege een moordonderzoek toch? Gaat het om haar? Om Natania?’
‘Natania?’ herhaalde Jules.
‘Waarom vraagt u dat?’ mengde Vrooms zich in het gesprek.
De vrouw schrok zichtbaar van Vrooms, die niet bepaald een van de kleinste rechercheurs van het korps was, en nog steeds licht hijgend deed ze een paar voorzichtige stappen achteruit, haar blik op Vrooms gericht.
‘Ik… zomaar,’ stamelde ze. ‘Natania… ze is weggegaan. Denk ik. Met Micaela, haar dochter. Ik weet niet waar ze zijn.’
‘Ze heeft jullie commune verlaten?’ vroeg Jules vriendelijk.
De vrouw knikte.
‘En u bent?’ wilde Vrooms weten.
‘Re-Rebekka.’
‘Uw vriendin Natania… hoe ziet zij eruit?’ vroeg Jules. Haar gedachten gingen naar de vrouw die zich Tanja noemde. Tanja… Natania…
‘Ongeveer net zo lang als ik, met zwart, krullend haar. Donkerbruine ogen. Net als Micaela.’
Niet Tanja dus. Waarschijnlijk had Natania gewoon de groep verlaten. En dat was maar goed ook; als de beschrijving had voldaan aan die van de dode vrouw, hadden ze een tweede probleem gehad: een vermist kind.
‘Als u heel bezorgd bent kunt u met ons meerijden naar het bureau om aangifte van vermissing te doen,’ stelde Vrooms voor. ‘Hoelang is ze al weg? Heeft ze gezegd waar ze naartoe ging of dat ze nog contact zou opnemen?’
De vrouw schudde haar hoofd. ‘Niets… niets,’ zei ze. Haar blik schoot langs hen heen het bospad af. ‘Ik moet terug. Ze mogen…’
‘Het hek gaat dicht!’ riep Kramer door het open portierraampje.
Jules keek om, evenals Vrooms, en inderdaad begon het hek langzaam dicht te schuiven. Toen ze zich weer naar de vrouw draaiden, was ze tussen de bomen verdwenen.
Haastig stapten Vrooms en Jules in de auto en net voordat de doorgang te klein werd, wist Kramer de brug op te rijden. Daar stopte hij nog even en keek om door de achterruit, evenals Vrooms.
‘Ligt het aan mij,’ zei Vrooms na een korte stilte, ‘of was dit gewoon heel erg raar?’