6. Bij de Shoshones
De manier waarop een jager in het Westen zijn vijanden besluipt, is niet zo eenvoudig. Als je niet bepaald gedwongen bent geen spoor achter te laten, kun je op je handen en knieën kruipen. Ben je echter genoodzaakt ieder spoor achterwege te laten, dan mag je je alleen op de toppen van je vingers en je tenen voortbewegen. Omdat je daarbij je armen en benen gestrekt moet houden, zodat je lichaam heel dicht bij de grond blijft zonder die aan te raken, rust het hele gewicht op de vinger- en teentoppen. Er zijn een ongewone lichaamskracht, handigheid en jarenlange routine voor nodig om dat ook maar korte tijd vol te houden. Zoals zwemmers van zwemkramp spreken, wordt in het Westen van sluipkramp gesproken. Het laatste is zeker niet minder gevaarlijk. Het gevolg kan ontdekking en dood zijn.
Als je in het Verre Westen op die manier je vijand besluipt, moet je zorgvuldig rekening houden met de bodem en je mag je hand of de punt van je voet pas neerzetten als je de bewuste plek grondig hebt onderzocht. Als je bijvoorbeeld met je hand of voet een dor takje knakt, kan dit zachte gekraak de ergste gevolgen hebben. Er zijn ervaren jagers die dadelijk kunnen onderscheiden of het geluid van een mens of een dier afkomstig is. De zintuigen van de westman worden in de loop der jaren zo gescherpt dat hij, als hij op de grond ligt, zelfs het geritsel hoort dat een lopende kever veroorzaakt. Of een dor blad vanzelf af, valt of door een verborgen vijand per ongeluk wordt afgerukt, hoort hij zeer zeker.
Iemand die geoefend is in het sluipen, zal de punten van zijn tenen altijd precies op de plaats zetten die hij met de toppen van zijn vingers heeft aangeraakt. Daardoor ontstaat een minder zichtbaar spoor dat makkelijker en vlugger weer kan worden uitgewist.
Het is namelijk heel vaak nodig het spoor onkenbaar te maken.
In het Westen wordt daarvoor de uitdrukking ‘uitdoven’ gebruikt. Als je naar een legerplaats bent geslopen, begint op de terugweg pas het vermoeiendste en moeilijkste deel van de onderneming. Niemand mag ervaren dat je hier bent geweest.
Daarom moet je je dan op handen en voeten, met je voeten te beginnen achterwaarts bewegen en zo iedere afdruk die je hebt achtergelaten, uitwissen. Dat gebeurt met de rechterhand terwijl je op de punten van je voeten en de vingertoppen van je linkerhand het evenwicht bewaart. Wie het eens probeert deze moeilijke stand een enkele minuut vol te houden, zal spoedig inzien wat er van het uithoudingsvermogen wordt gevergd.
Zo was het ook hier. Old Shatterhand voorop en Winnetou achter hem bewogen zich nu langzaam op de beschreven manier voorwaarts. De blanke moest de bodem duim voor duim aftasten en de Indiaan moest ervoor zorgen dat hij zich precies aan de door de blanke gemaakte afdrukken hield. Daarom kwamen ze maar uiterst langzaam vooruit. Het gras was bijna een meter hoog. Aan de ene kant was dat goed, omdat het dekking bood, maar aan de andere kant had het het nadeel dat het spoor in het hoge gras makkelijker zichtbaar was. Spoedig herkenden ze de bijzonderheden. Tussen hen en de vijandelijke legerplaats liep een schildwacht langzaam op en neer. Hoe was het onder die omstandigheden mogelijk de tent ongemerkt te naderen?
‘Moet Winnetou de schildwacht nemen?’ fluisterde het opperhoofd der Apaches.
‘Nee,’ antwoordde Old Shatterhand. ‘Ik weet wat mijn slag waard is en ik kan erop vertrouwen.’ Zachtjes als slangen kronkelden ze zich door het gras en kwamen steeds dichter bij de wacht. Deze scheen nog jong te zijn en had geen andere wapens dan het mes in zijn gordel en een geweer dat nonchalant over zijn schouder hing. Hij was gekleed in een buffelhuid. Zijn trekken waren niet te herkennen, want zijn gezicht was in de oorlogskleuren, met rode en zwarte dwarsstrepen, beschilderd.
De Roodhuid keek niet de kant van de besluipers op, maar scheen zijn aandacht bij voorkeur op de legerplaats te richten.
Misschien lokte de geur van het vlees dat boven het vuur geroosterd werd hem meer dan voor een wacht raadzaam is.
Maar ook als hij de plaats waar het tweetal zich bevond had afgespeurd, zou het onmogelijk voor hem zijn geweest hen te zien, want hun donkere gestalten waren van de eveneens donkere grasvlakte niet te onderscheiden. Ze bewogen zich namelijk heel slim, alleen in de schaduw die de tent op de tegenover het vuur gelegen zijde wierp. Zo waren ze de Indiaan tot op acht passen genaderd. De schildwacht had omdat hij steeds hetzelfde stuk op en neer liep, het gras in een rechte lijn plat getrapt. Hij moest op deze lijn worden aangevallen, als er geen verdere sporen mochten ontstaan. De Shoshone had nu het uiterste punt van de lijn bereikt, keerde om en kwam langzaam weer terug. Hij liep hen voorbij en bevond zich nu eveneens in de schaduw.
‘Vlug!’ fluisterde Winnetou. Old Shatterhand richtte zich op.
Twee reusachtige sprongen brachten hem achter de Indiaan die het geluid hoorde en zich vlug omdraaide. Maar de vuist van Old Shatterhand zweefde al boven hem. Een slag tegen de slapen en de wacht zakte in elkaar. Met twee grote sprongen, gelijk aan die van Old Shatterhand, stond Winnetou naast hem.
‘Is hij buiten kennis?’ vroeg hij.
‘Ja.’
‘Mijn broeder kan hem vastbinden, Winnetou zal zijn plaats innemen.’ Hij raapte het geweer van de schildwacht op en wierp het over zijn schouder. In dezelfde houding als de Shoshone liep hij weg. Vanuit de verte moest hij voor de wacht worden gehouden. Zo liep hij nu op en neer. Intussen was Old Shatterhand tot aan de tent van het opperhoofd genaderd. De jager probeerde de zijwand van de tent iets op te lichten om naar binnen te kijken. Maar de buffelhuiden waren zo strak gespannen dat hij ze eerst van de stangen moest losmaken.
De grootste voorzichtigheid was daarbij geboden. Het kon van binnen opgemerkt worden en in dat geval was alles verloren.
Maar het lukte. Hij ging plat op de grond liggen, met zijn ogen zo dicht mogelijk bij de grond. Heel zachtjes lichtte hij de rand van de tent op. Nu kon hij naar binnen kijken. Wat hij hier zag, verraste hem. De gevangenen bevonden zich er namelijk niet in en ook geen enkele Shoshone. Alleen het opperhoofd zat op een buffelhuid en rookte kinnikinnik, een mengsel van tabak en wilgenbast of bladeren van de wilde hennep, dat een doordringende geur verspreidde. Hij keek door de deur van de tent naar het kampvuur; zijn rug was naar Old Shatterhand toegekeerd.
De jager wist wat hem hier te doen stond, maar hij wilde toch niet zonder medeweten van de Apache handelen. Daarom liet hij de tent weer zakken, draaide zich om, trok een grashalm uit de grond en legde hem op de eerder beschreven wijze tussen de beide duimen. Hij liet één keer een zacht getsjirp horen.
‘Mahakoht-oh-hobit-to – de krekel zingt!’ klonk de stem van een Shoshone vanaf het vuur. Als hij geweten had wat voor een krekel dat was!
Het getsjirp was voor Winnetou het teken naderbij te komen.
De Apache bewaarde zijn langzame, waardige wijze van lopen tot hij in de schaduw van de tent stapte en niet meer door de Shoshones kon worden gezien. Hij legde zijn geweer in het gras, liet zich vallen en sloop zo vlug mogelijk naar de tent. ‘Waarom roept mijn broeder mij?’ fluisterde hij.
‘Omdat we ons plan moeten veranderen,’ antwoordde Old Shatterhand even zacht. ‘De gevangenen zijn niet in deze tent.’
‘Dat is niet goed, want dan moeten we terug en van de andere kant naar de overige tenten sluipen. Maar dat duurt zo lang, dat het inmiddels ochtend kan worden.’
‘Misschien is dat helemaal niet nodig, want Oihtka-petay, de Dappere Buffel, zit in de tent.’
‘Oef! Het opperhoofd zelf! Is hij alleen?’
‘Ja.’
‘Dan hoeven we de gevangenen niet te halen.’
‘Dat dacht ik ook. Als we het opperhoofd gevangen nemen, kunnen we de Shoshones dwingen dikke Jemmy en Hobble-Frank vrij te laten.’
‘Mijn broeder heeft gelijk. Maar kunnen de Shoshones vanaf het vuur in de tent kijken?’
‘Ja, maar de schijn van het vuur reikt niet tot achter in de tent.’
‘Ze zullen het toch dadelijk merken als hun opperhoofd daar niet meer zit.’
‘Dan zullen ze denken dat hij zich in de schaduw heeft teruggetrokken. Mijn broeder Winnetou kan zich gereedhouden voor geval mijn eerste greep zou mislukken.’
Zij fluisterden zo zacht dat er binnen in de tent niets te horen viel. Nu schoof Winnetou de buffelhuiden zachtjes en langzaam omhoog, zo ver dat Old Shatterhand, die plat tegen de grond gedrukt lag, naar binnen kon kruipen. De moedige jager deed dat zo geruisloos dat de Dappere Buffel onmogelijk iets van het gevaar dat hem naderde, kon bemerken.
Nu bevond Old Shatterhand zich in de tent. De Apache kroop hem halverwege achterna om in geval van nood ogenblikkelijk te kunnen bijspringen. Old Shatterhand stak zijn rechterhand uit. De Shoshone was binnen zijn bereik. Een vlugge, krachtige greep naar zijn hals… de Dappere Buffel liet zijn pijp vallen en sloeg één, twee keer met zijn armen in de lucht. Toen zonken ze omlaag; hij was buiten bewustzijn geraakt. Old Shatterhand sleurde hem uit de lichtcirkel naar het donkere deel van de tent, vervolgens kroop hij, zijn slachtoffer achter zich aan trekkend, de tent uit.
‘Gelukt!’ fluisterde Winnetou. ‘Maar hoe brengen we hem weg? We moeten hem dragen en daarbij toch ons spoor uitwissen.’
‘Dat is inderdaad moeilijk.’
‘En wat doen we met de schildwacht die we geboeid hebben?’
‘Die nemen we ook mee. Hoe meer Shoshones zich in onze handen bevinden, hoe eerder de Roodhuiden hun beide gevangenen vrijgeven.’
‘Dan zal mijn broeder het opperhoofd dragen en draagt Winnetou de andere. Maar we kunnen daarbij de sporen niet uitwissen en moeten daarom nog een keer terug.’
‘Helaas! Veel kostbare tijd zal daarbij verloren gaan en wij…’
Hij zweeg. Er gebeurde iets dat aan al hun bezwaren snel een einde maakte. Een luide, schelle kreet had geklonken. ‘Tukhuavat, tukhuavat!’ riep een stem. ‘Vijanden, vijanden!’
‘De schildwacht is bijgekomen. Vlug weg!’ fluisterde Old Shatterhand. ‘We nemen hem mee!’ Winnetou vloog reeds met grote sprongen naar de plaats waar de geboeide Shoshone lag, trok hem omhoog en rende met hem weg.
Old Shatterhand bleef niettegenstaande het grote gevaar nog enkele ogenblikken achter de tent. Hij haalde de kleine takken die hij had afgesneden, te voorschijn en stak deze zo in de grond dat ze elkaar als Spaanse ruiters kruisten. Pas daarna tilde hij het opperhoofd op en rende met hem weg.
De Shoshones hadden dicht bij het vuur gezeten. Hun ogen konden niet dadelijk aan het nachtelijk donker wennen, zoals Old Shatterhand terecht vermoed had. Ze waren opgesprongen en tuurden in het duister, maar ze konden niets zien. Bovendien hadden ze niet kunnen onderscheiden van welke kant het hulpgeroep geklonken had. Zo kwam het dat de gevaarlijke terugtocht Winnetou en Old Shatterhand gelukte.
De Apache had onderweg zelfs een keer moeten stoppen. Het was hem niet mogelijk geweest met zijn hand de mond van de Shoshone geheel dicht te drukken. Het was de gevangene wel niet gelukt een tweede keer om hulp te roepen maar hij was erin geslaagd zo hard te steunen dat Winnetou een ogenblik moest stilstaan om zijn keel dicht te knijpen.
‘By Jove, wie brengen jullie daar mee?’ vroeg lange Davy toen de gevangenen op de grond werden gelegd.
‘Nog meer gijzelaars,’ gaf Old Shatterhand ten antwoord. ‘Ze moeten gekneveld worden en het opperhoofd moet geboeid worden!’
‘Het opperhoofd? Heavens! Wat een streek! Daarover zal nog een hele tijd gepraat worden! De Dappere Buffel uit de kring van zijn krijgers weghalen, dat spelen alleen Old Shatterhand en Winnetou klaar!’
‘Nu geen overbodige praatjes! We moeten weg, naar de hoogte waar onze paarden zijn.’
‘Mijn broeder hoeft zich niet te haasten,’ zei de Apache. ‘We kunnen hier beter dan boven zien wat de Shoshones gaan uitvoeren.’
‘Winnetou heeft gelijk,’ gaf Old Shatterhand toe. ‘De Shoshones zullen niet op het idee komen hierheen te gaan. Ze weten niet met wie en met hoevelen ze te maken hebben. Ze zullen er zich integendeel toe beperken hun legerplaats veilig te stellen. Pas bij het aanbreken van de dag kunnen ze iets ondernemen.’
‘Winnetou zal hun een waarschuwing geven die hun de moed ontneemt hun legerplaats te verlaten.’
De Apache hield de mond van zijn revolver dichtbij de grond.
Old Shatterhand begreep hem onmiddellijk. ‘Halt!’ waarschuwde hij. ‘Ze mogen de lichtflits van het schot niet zien, dat zou ons verraden. Ik denk dat het geluid weerkaatst wordt en verwarring bij hen zal stichten. Geeft u uw jassen en jasjes maar hier, mesjeurs!’
Lange Davy nam zijn niet al te fraaie regenjas van zijn schouder en ook de anderen gaven gehoor aan Old Shatterhands verzoek. De kledingstukken werden ervoor gehouden en toen liet Winnetou zijn revolver twee keer afgaan. De schoten knalden en werden door de berghellingen weerkaatst. Omdat geen lichtflits te zien was geweest, konden de Shoshones niet weten vanwaar geschoten was. Hun antwoord was een doordringend gebrul.
Toen ze de kreet ‘Tukhuavat, tukhuavat – vijanden, vijanden!’ hadden gehoord, waren ze zoals reeds gezegd van het vuur opgesprongen en hadden hun best gedaan hun tegenstanders gewaar te worden. Hun ogen wenden maar langzaam aan de duisternis en toen bevonden Old Shatterhand en Winnetou zich al in veiligheid. Verscheidene rode krijgslieden liepen naar de ingang van de tent van het opperhoofd. Ze keken naar binnen en zagen dat hij leeg was. ‘De Dappere Buffel is al weg om de wacht te ondervragen,’ meende een van hen.
‘Mijn broeder vergist zich,’ antwoordde een ander. ‘Het opperhoofd kon de tent niet verlaten zonder door ons te worden gezien.’
‘Maar hij is niet hier!’
‘En hij kan ook niet weg zijn!’
‘Dan heeft Takwantona, de Geest van het onheil, hem laten verdwijnen!’
Een oude krijgsman schoof toen de anderen op zij en verklaarde: ‘De boze geest kan doden en ongeluk brengen, maar hij kan niet een krijger doen verdwijnen. Als het opperhoofd niet de tent is uitgegaan en toch verdwenen is, dan kan hij alleen…’ Hij zweeg plotseling. Eerst was maar een deel van het leer dat de deur vormde op zij geschoven, maar nu was het geheel verwijderd en de gloed van het vuur verlichtte het inwendige van de tent. De oude stapte naar binnen en knielde neer.
‘Oef!’ riep hij uit. ‘Het opperhoofd is geroofd!’ Niemand antwoordde.
‘Mijn broeders geloven het niet?’ vroeg hij. ‘Laten zij komen kijken; hier is de zijkant van de tent losgemaakt en hier steken takken in de grond. Ik ken dit teken. Het is het teken van Nonpehtahan die door de bleekgezichten Old Shatterhand wordt genoemd. Hij is hier geweest en heeft ons de Dappere Buffel ontroofd.’
Toen weerklonken de twee schoten van de Apache. Dat maakte de tongen van de Shoshones los en ze stootten dat doordringende gebrul uit. ‘Dooft vlug het vuur!’ gebood de oude. ‘Wij mogen de vijanden geen zeker doel bieden.’ Zijn gebod werd opgevolgd, de brandende takken werden snel uit elkaar getrokken en het vuur werd uitgetrapt. Het werd dus donker in de legerplaats. Omdat het opperhoofd was verdwenen, schikten de Shoshones zich vrijwillig naar de oudste krijger. Iedereen had zijn wapens gepakt en op bevel van de oude vormden de krijgslieden een kring om de tent om de vijand te ontvangen, van welke kant hij ook mocht komen. Er waren vier wachten geweest, die waren aangewezen om de legerplaats naar alle vier windstreken te bewaken. Drie ervan hadden zich, toen de schoten vielen, zo vlug mogelijk teruggetrokken en zich bij hun kameraden gevoegd. De vierde daarentegen ontbrak. En het was juist de aanzienlijkste onder hen, Moh-aw[24], de zoon van het opperhoofd. Een van de grootste waaghalzen bood aan naar hem te gaan zoeken. Hij ging op het gras liggen en sloop weg in de richting waar de vermiste moest worden gezocht. Na enige tijd kwam hij terug met het geweer van Moh-aw. Dat was een stellig bewijs dat de zoon van het opperhoofd een ongeluk was overkomen.
De oude hield een korte beraadslaging met de voornaamste krijgers. Er werd besloten de tent met de gevangenen extra te bewaken, de paarden in de onmiddellijke nabijheid van het kamp aan een boom vast te binden en het aanbreken van de dag af te wachten.
Intussen hadden de jagers ervoor gezorgd dat hun beide gevangenen geen geluid konden maken en toen verder stil opgelet. Pas na enige tijd waren paardenvoetstappen te horen die door het gras werden gedempt.
‘Mijn broeders worden verzocht te luisteren! De Shoshones zoeken hun paarden bij elkaar. Ze zullen ze dicht bij de tenten vastbinden en voor het aanbreken van de dag niets ondernemen,’ verklaarde Winnetou. ‘We kunnen gaan.’
‘Ja, laten we ons terugtrekken,’ viel Old Shatterhand bij. ‘Wij zullen zeer zeker niet tot de ochtend wachten. Oihtka-petay moet zo spoedig mogelijk ervaren wat wij van hem willen.’ Hij wist nog niet dat de nachtelijke vangst veel en veel waardevoller was dan hij tot dusver had vermoed. Hij tilde de Dappere Buffel die inmiddels bij kennis was gekomen, op, nam hem over zijn schouder en begon te klimmen. De anderen volgden hem; Winnetou droeg de Muskiet. Na een lastige klimpartij kwamen ze weer op de plek waar Wohkadeh was achtergebleven. Lange Davy wond zijn lasso los en zei ‘Geeft de roden hier! We zullen hen aan de anderen vastbinden.’
‘Nee!’ antwoordde Old Shatterhand. ‘We verlaten deze plek.’
‘Waarom? Denkt u dat we hier niet veilig zijn? De Shoshones zullen ons graag met rust laten; die zijn blij als hun niets overkomt.’
‘Dat weet ik even goed als u, mr. Davy. Maar we moeten met het opperhoofd spreken en misschien ook met de anderen. Het is dus nodig de proppen uit hun mond te halen; als we dat hier doen, kunnen ze gemakkelijk door een schreeuw hun metgezellen een teken geven dat van hieruit daar beneden duidelijk te horen is.’
‘Mijn broeder heeft gelijk,’ bevestigde de Apache. ‘Winnetou was vandaag hier om de Shoshones gade te slaan. Hij weet een plaats waar hij met zijn broeders en de gevangenen kan kamperen.’
‘We moeten een vuur hebben,’ merkte Old Shatterhand op. ‘Is dat daar mogelijk?’
‘Ja. De gevangenen moeten op de paarden gebonden worden!’
Dat gebeurde en toen zette de kleine stoet zich in beweging en trok bij nacht door het dichte bos met Winnetou als gids voorop. Zoals te begrijpen valt, schoten ze maar langzaam op; het ging stapje voor stapje. Na een half uur was een afstand afgelegd die overdag maar enkele minuten gekost zou hebben. Toen hield de Apache stil. De gevangenen wisten niet in wiens handen ze gevallen waren. De twee spionnen hadden door de duisternis niet kunnen zien dat er nog twee gevangenen waren gemaakt. Deze twee wisten op hun beurt niets van de overrompeling van de spionnen en het opperhoofd had er geen vermoeden van dat zijn zoon ook gevangen genomen was. Om die reden werden ze, nadat ze weer van de paarden getild waren, van elkaar gescheiden.
Het was de bedoeling van Old Shatterhand de Dappere Buffel niet te laten merken hoe sterk de vijand was in wiens handen hij was gevallen. Hij trof daarom maatregelen om eerst alleen met het opperhoofd te onderhandelen. De overigen moesten zich terugtrekken. Hij begon de dorre takken die op de grond lagen op te rapen om een vuur aan te maken. De Shoshone en Old Shatterhand bevonden zich op een open plek die maar enkele passen breed was. De Apache had overdag gezien hoe geschikt deze plaats was voor een verborgen kamp. Met zijn oriënteringsvermogen was het zelfs in de duisternis gelukt hem terug te vinden.
De plek was geheel door bomen omgeven. Varens en doornstruiken die onder de bomen groeiden, vormden een tamelijk dichte omlijsting en lieten het schijnsel van het vuur niet ver doordringen. Met behulp van zijn zwam stak Old Shatterhand zonder moeite de takken in brand en met zijn tomahawk hakte hij de onderste dorre takken van de bomen om het vuur mee aan te houden. Het moest alleen de kleine vrije plek verlichten en hoefde dus niet groot te zijn.
De Shoshone lag op de grond en sloeg de blanke jager met duistere blikken gade. Toen Old Shatterhand met zijn voorbereidingen klaar was, trok hij de gevangene naar het vuur, plaatste hem in zittende houding en nam de prop uit zijn mond.
De Indiaan liet absoluut niet merken dat dit een opluchting voor hem was. Het zou een schande voor een Indiaanse krijgsman zijn te laten merken wat hij denkt en voelt. Old Shatterhand ging aan de andere kant van het vuur tegenover hem zitten en begon er mee zijn vijand goed op te nemen. Het opperhoofd was stevig gebouwd en droeg een buffelleren pak van Indiaans maaksel, zonder een enkele versiering. Alleen bij de naden waren scalpharen aangebracht en aan de gordel hingen tegen de twintig scalpen, wel niet de volledige hoofdhuiden die te veel plaats zouden innemen, maar slechts de huiden van de kruin ter grootte van een handpalm. Zijn gezicht was niet beschilderd zodat de drie rode littekens op zijn wangen duidelijk te zien waren. Met een onbewogen gezicht zat hij daar en staarde in het vuur zonder de blanke een blik te gunnen.
‘Oihtka-petay draagt niet de oorlogskleuren,’ begon Old Shatterhand. ‘Waarom treedt hij dan vijandig op tegen vreedzame mensen?’ Hij kreeg geen antwoord. Daarom ging hij verder: ‘Het opperhoofd van de Shoshones heeft zeker van angst zijn spraak verloren, dat hij geen antwoord geeft?’
De jager wist heel goed hoe een Indiaan moest worden aangepakt. Het succes bleek al dadelijk, want de gevangene wierp hem een toornige blik toe en antwoordde: ‘Oihtka-petay weet niet wat angst is. Hij vreest vijand noch dood.’
‘En toch gedraagt hij zich alsof hij bang is. Een moedig krijger schildert de oorlogskleuren op zijn gezicht voor hij ten strijde trekt. Dat is eerlijk, dat is moedig: want dan weet de tegenstander dat hij zich verdedigen moet. Maar het opperhoofd van de Shoshones is niet beschilderd. Hij heeft het gezicht van de vrede gehad en toch heeft hij de blanken aangevallen. Of heb ik geen gelijk? Vindt de Dappere Buffel een woord tot zijn verdediging?’
De Indiaan sloeg zijn ogen neer en zei: ‘De Dappere Buffel was niet bij de zijnen toen ze de blanken najaagden.’
‘Dat is geen verontschuldiging. Als hij een eerlijk en moedig man was, zou hij de bleekgezichten dadelijk weer vrijgelaten hebben. Ik heb helemaal nog niet gehoord dat de krijgers van de Shoshones de strijdbijl weer hebben opgegraven. Hun tenten staan als in volle vrede langs de oevers van de Tongue en de Big Horn. Ze verkeren in de nederzettingen van de blanken en toch valt de Dappere Buffel mannen aan die hem nooit beledigd hebben. Kan hij er iets tegenin brengen als een dappere meent dat slechts een lafaard op deze wijze handelt?’
Het was maar een halve blik die de Indiaan op de blanke wierp, maar deze blik bewees dat hij van woede beefde.
Toch klonk zijn stem rustig toen hij antwoordde: ‘Bent u misschien een dappere? Hebt u een naam?’
‘Ja,’ bevestigde de gevraagde bedaard.
‘Nu ja, de bleekgezichten mogen wapens en namen dragen ook al zijn ze lafaards. De grootste bangerds onder hen hebben de langste namen. U kent de mijne, dus u weet dat de Dappere Buffel geen lafbek is.’
‘Laat dan de beide blanken vrij en vecht later open en eerlijk met hen!’
‘Ze hebben het gewaagd aan het Bloedmeer te verschijnen. Dit gebied is ons heilig, want de geesten van de vermoorde Shoshones dwalen daar rond. De blanke gevangenen moeten sterven.’
‘Dan sterft u ook!’
‘De Dappere Buffel heeft al gezegd dat hij de dood niet vreest, hij verlangt er zelfs naar!’
‘Waarom?’
‘Hij is gevangen genomen, door een blanke uit zijn eigen wigwam gehaald. Hij heeft zijn eer verloren, hij kan niet leven. Hij moet sterven zonder het strijdlied te kunnen aanheffen. Hij zal in zijn graf niet rechtop en trots op zijn strijdros zitten, behangen met de scalpen van zijn vijanden, maar hij zal in het zand liggen en door stinkende aasgieren in stukken worden gehakt.’ Terwijl de Roodhuid dat langzaam en met eentonige stem zei en zijn gezicht geen emotie verried, sprak uit ieder woord een gevoel dat bijna aan troosteloosheid grensde. Volgens zijn begrippen had hij volkomen gelijk. Het was een ongehoorde schande voor hem als een gevangene uit zijn tent te zijn gehaald, terwijl hij door zijn bewapende krijgers was omringd.
In Old Shatterhand welde een warm gevoel op voor de man, maar hij liet niets van dit medelijden merken. Dat zou voor het opperhoofd een belediging zijn geweest en de gedachte aan de dood zou zich nog dieper in hem hebben vastgezet. Daarom zei hij: ‘Oihtka-petay heeft zijn lot verdiend; maar hij kan blijven leven, al is hij mijn gevangene. Ik ben bereid hem zijn vrijheid terug te geven, als hij de zijnen gebiedt de beide blanken voor hem vrij te laten.’
De Roodhuid antwoordde trots en honend: ‘Oihtka-petay kan niet meer leven. Hij wenst te sterven. Bind hem gerust aan de martelpaal! Hij mag wel niet over de daden spreken die zijn roem hebben verbreid, maar hij zal niettegenstaande alle doodsangsten geen spier vertrekken.’
‘Ik zal u niet aan de doodspaal binden, want ik ben een christen. Zelfs als ik een dier moet doden, dood ik het zo dat het geen pijn hoeft te lijden. Bovendien zou u vergeefs sterven. Ik zou na uw dood de gevangenen toch uit jullie handen bevrijden.’
‘Probeer het! U kon mij besluipen, door een arglistige greep verdoven en in het donker van de nacht wegslepen. De krijgslieden van de Shoshones zijn nu gewaarschuwd. U kunt onmogelijk de bleekgezichten bevrijden. Ze hebben het gewaagd aan het Bloedmeer te verschijnen en zullen dat met een langzame dood boeten. U hebt de Dappere Buffel overwonnen, dus hij moet sterven. Maar Moh-aw, zijn enige zoon, de trots van zijn ziel, die hem zal wreken, leeft. Reeds nu heeft Moh-aw zijn gezicht met de oorlogskleuren beschilderd, want hij was bestemd om de beide gevangenen de dodelijke slag toe te brengen. Hij zal zijn lichaam met hun warm bloed beschilderen en zo tegen alle vijandschap van de blanken beschermd zijn.’
Er ritselde iets in het struikgewas. Martin Baumann kwam en fluisterde in Old Shatterhands oor: ‘Sir, ik moet u zeggen dat de gevangen schildwacht de zoon van het opperhoofd is. Winnetou heeft het uit hem los gekregen.’
Deze boodschap kwam de jager zeer gelegen. Hij antwoordde even zachtjes: ‘Winnetou kan hem dadelijk naar mij toe sturen. Lange Davy moet hem dragen en dan hier bij hem blijven zitten.’ Martin verwijderde zich. Old Shatterhand wendde zich weer tot de gevangene en verklaarde: ‘Ik vrees Moh-aw niet. Sinds wanneer draagt hij een naam en waar hoor je over zijn dappere daden spreken? Ik neem hem net zo gevangen als u.’
Dit keer kon de Dappere Buffel zich toch niet helemaal beheersen. Er was verachtelijk over zijn zoon gesproken. Hij fronste zijn wenkbrauwen, zijn ogen lichtten en hij vroeg toornig: ‘Wie ben jij dat je op die manier over Moh-aw durft spreken? Je zult je voor zijn blik in het stof terneer buigen! Hij heeft tegen de Sioux-Ogellalla’s gestreden en verscheidenen van hen overwonnen. Hij heeft de ogen van de adelaar en het gehoor van de nachtvlinders. Geen vijand kan hem verrassen en hij zal zijn vader, de Dappere Buffel, bloedig wreken.’
Toen kwam lange Davy aangelopen met de jonge Indiaan over zijn schouder. Hij stapte met zijn lange benen zo maar over het dichtste struikgewas en zei: ‘Daar breng ik de jonge man.’
‘Laat hem rechtop zitten, mr. Davy, en neem naast hem plaats! U kunt de prop weer uit zijn mond halen.’
‘Ay, sir! Maar ik zou graag willen weten wat de jongen hier naar voren kan brengen.’
Toen Moh-aw rechtop zat, keken de beide Shoshones elkaar geschrokken aan. Het opperhoofd zei niets en bewoog zich niet, maar niettegenstaande zijn donkere huidkleur was het te zien dat het bloed uit zijn gezicht was geweken. Maar de zoon riep: ‘Oef! Ook Oihtka-petay is gevangen! In de wigwams der Shoshones zal gejammerd worden, de Grote Geest heeft zijn aangezicht voor zijn kinderen bedekt.’
‘Zwijg!’ donderde zijn vader hem toe. ‘Geen squaw van onze stam zal een traan laten als Oihtka-petay en Moh-aw in het rijk der nevelen verdwenen zijn. Hun ogen en oren waren gesloten en ze waren hersenloos als een pad die zich zonder verweer door de slang laat verslinden. Schande over de vader en schande over de zoon!’
Old Shatterhand wendde zich tot Davy en beval zachtjes: ‘Laat de anderen hier komen, alleen Winnetou moet zich nog niet laten zien!’ De lange stond op en verwijderde zich.
‘Nu,’ vroeg Old Shatterhand, ‘ziet de Dappere Buffel misschien dat ik me voor de blik van zijn zoon niet in het stof terneer buig? Ik wil u niet beledigen. Het opperhoofd van de Shoshones staat bekend als een dappere krijgsman en oordeelt wijs in de raad der ouden. Moh-aw, zijn zoon zal in zijn voetstappen treden en even dapper en verstandig zijn. Ik geef hun de vrijheid in ruil voor de vrijheid van de beide blanke gevangenen.’
Het gezicht van de zoon lichtte even verheugd op. Maar zijn vader wierp hem daarover een toornige blik toe en donderde: ‘De Dappere Buffel en Moh-aw zijn zonder strijd in de handen van een ellendig bleekgezicht gevallen. Ze verdienen niet langer te leven. Alleen door hun dood kan deze schande verzoend worden. Dat de gevangen bleekgezichten ook zo mogen sterven en met hen allen die nog in de gevangenschap van de Shoshones ra…’ Hij hield op. Zijn blik rustte geschrokken op de spionnen die door Davy, Bob en Martin erbij gebracht werden.
‘Waarom spreekt de Dappere Buffel niet verder?’ vroeg Old Shatterhand. ‘Voelt hij dat de schrik om zijn hart slaat?’
Het opperhoofd liet zijn hoofd hangen en keek zwijgend naar omlaag. Achter hem bewogen de takken zich zonder dat hij het merkte. Old Shatterhand zag het gezicht van de Apache verschijnen en wierp hem een vragende blik toe. Het antwoord was een vluchtig knikje.
‘Nu ziet Oihtka-petay dat zijn hoop op nieuwe zege vergeefs is,’ ging Old Shatterhand verder. ‘Maar wij zijn niet uitgetrokken om de dappere krijgers der Shoshones te doden, maar om de Ogellalla’s te straffen. We staan jullie toe naar je tenten terug te keren.’ Na deze woorden stond hij op, ging naar het opperhoofd en maakte zijn boeien los. Hij wist dat hij een gewaagd spel begon. Maar hij kende het Westen en zijn bewoners en koesterde de overtuiging dat hij dit spel niet verliezen zou.
Het opperhoofd had zijn zelfbeheersing verloren. Wat deze blanke deed, was immers onbegrijpelijk, volkomen onzinnig! Hij liet zijn vijand vrij zonder daarbij voor zijn vrienden de vrijheid te verkrijgen. Nu stapte Old Shatterhand ook op Moh-aw af en maakte diens boeien los. De Dappere Buffel staarde hem volkomen in de war aan. Toen trok hij met een ruk het mes uit de gordel van Martin Baumann die naast hem zat en rende weg. Hoon en woede gloeiden in zijn ogen. ‘Vrij moeten we zijn?’ riep hij uit. ‘Vrij? Moeten we beleven dat de oude squaws ons met de vinger nawijzen en daarbij vertellen dat we door naamloze honden zijn aangevallen en vernietigd. Moeten we in de Eeuwige Jachtvelden op de grond liggen en muizen vreten terwijl onze rode broeders zich te goed doen aan het vlees van onsterfelijke buffels en beren? Onze namen zijn bevlekt. Niet het bloed van de vijand maar slechts ons eigen bloed kan deze smet uitwissen. Oihtka-petay zal sterven en de ziel van zijn zoon voor zich uit zenden!’
Hij trok het mes en sprong op zijn zoon toe om hem de kling in het hart te stoten en daarna zichzelf te doden. Moh-aw bewoog zich niet; hij hield zich gereed om de doodsteek door de hand van zijn vader te ontvangen.
‘Oihtka-petay!’ klonk het luid achter het opperhoofd. Deze stem was niet te weerstaan. De arm met het mes hoog geheven, draaide hij zich om. Het opperhoofd der Apaches stond voor hem. De Shoshone liet zijn arm zinken.
‘Winnetou!’ riep hij uit.
‘Houdt het opperhoofd Winnetou voor een coyote?’ vroeg de Apache. Coyote is de naam voor de kleine wolf die in het Westen leeft. Het dier is laf en gaat dikwijls te samen met de aasgier op gevallen dieren af, zodat het een grote schande is met een coyote te worden vergeleken.
‘Wie waagt het dat te zeggen!’ antwoordde de gevraagde.
‘Oihtka-petay heeft het zelf gezegd. Heeft hij niet degenen die hem overwonnen naamloze honden genoemd?’
De Shoshone liet nu het mes vallen. ‘Is Winnetou de overwinnaar?’
‘Nee, maar zijn blanke broeder die hier naast hem staat.’ Hij wees op Old Shatterhand.
‘Oef! oef! oef!’ stamelde de Dappere Buffel. ‘Is deze blanke Nonpeh-tahan, die door de bleekgezichten Old Shatterhand wordt genoemd?’ Zijn blik ging vragend van Old Shatterhand naar Winnetou.
De Apache antwoordde: ‘De ogen van mijn rode broeder waren evenals zijn geest vermoeid. Anders zou hij hebben nagedacht. Wie de Dappere Buffel met een enkele greep de adem beneemt, moet een held zijn die een grote naam draagt!’
De Shoshone bracht zijn hand naar zijn hoofd en riep: ‘Oihtka-petay heeft hersens gehad, maar er waren geen gedachten in.’
‘Ja, hier staat Old Shatterhand, zijn overwinnaar. Hoeft mijn rode broeder daarom de dood in te gaan?’
‘Nee,’ klonk het en hij slaakte een diepe, bevrijdende zucht.
‘Oihtka-petay mag blijven leven.’
‘Ja, want doordat hij vrijwillig de Eeuwige Jachtvelden in wilde gaan, heeft hij bewezen dat hij een moedig hart bezit. En het was Old Shatterhand die Moh-aw met een slag van zijn stalen vuist neersloeg. Is dat een schande voor de jonge dappere krijgsman?’
‘Nee, ook hij kan blijven leven.’
‘En het waren Old Shatterhand en Winnetou die de spionnen van de Shoshones gevangen namen, niet als vijanden maar om hen later tegen de gevangen bleekgezichten in te ruilen. Weet mijn rode broeder niet dat Old Shatterhand en Winnetou de vrienden van alle dappere rode krijgers zijn?’
‘Ja, dat weet Oihtka-petay.’
‘Dan mag hij kiezen wat hij wil zijn, onze broeder of onze vijand! Is hij onze broeder dan zullen zijn vijanden ook de onze zijn. Kiest hij echter de vijandschap, nu dan zullen we hem, zijn zoon en zijn spionnen vrij laten. Maar er zal veel bloed vloeien voor de vrijheid van de beide blanke jagers en de kinderen der Shoshones zullen hun aangezichten bedekken en in iedere wigwam en aan ieder kampvuur zullen klaagliederen aangeheven worden. Hij mag dus kiezen. Winnetou heeft gesproken!’
Er viel een diepe stilte. De indruk die de rede en de persoonlijkheid van de Apache hadden gemaakt, was groot. Oihtka-petay bukte zich, greep het mes dat hij had laten vallen, stak de kling tot aan het heft in de aarde en riep: ‘Zoals de scherpte van dit mes is verdwenen, zo moge alle vijandschap tussen de krijgslieden der Shoshones en de dappere krijgers die hier bij hem staan, verdwenen zijn!’ Hij trok het mes weer uit de grond, hield de kling dreigend omhoog en ging verder: ‘En dat dit mes alle vijanden moge treffen die tegen de Shoshones en hun broeders zijn! Howgh!’
‘Mijn broeder heeft een verstandige keuze gedaan,’ zei Old Shatterhand. ‘Hij ziet hier Davy-honskeh, de beroemde jager. Kent hij de naam van de bleekgezichten die als gevangenen in zijn tent liggen?’
‘Nee.’
‘Het is Jemmy-petahtsheh met de manke Frank, de kameraad van Mato-poka, de berenjager.’
‘Mato-poka?’ riep de Shoshone verrast. ‘Waarom heeft de manke dat niet gezegd? Is Mato-poka niet de broeder van de Shoshones? Heeft hij Oihtka-petay niet het leven gered toen hij het spoor volgde van de Sioux-Ogellalla’s?’
‘Heeft hij uw leven gered? Nu, hier ziet u Martin, zijn zoon en Bob, zijn zwarte bediende. Zij zijn uitgetrokken om hem te helpen en wij vergezellen hen, want de berenjager is in de handen van de Ogellalla’s gevallen en zal tezamen met zijn vijf metgezellen door hen worden gedood.’
‘Die honden van Ogellalla’s willen de berenjager martelen? De grote Manitou zal hen vernietigen. Hun zielen moeten hun lichamen verlaten en hun beenderen moeten in de zon bleken! Waar kunnen we hun spoor vinden?’
‘Zij zijn op weg naar de bergen van de Yellowstone River waar het grafmonument van het Boze Vuur staat.’
‘Heeft mijn broeder Old Shatterhand het Boze Vuur en twee van zijn krijgslieden niet met de blote vuist verslagen? Zo zullen ook zij vallen die het gewaagd hebben zich aan de berenjager te vergrijpen! Ik verzoek mijn broeders mij te volgen naar de legerplaats van mijn krijgslieden! Daar moet de vredespijp gerookt worden en daar zullen de mannen rond het vuur beraadslagen.’ Ze waren allemaal daartoe bereid. De twee spionnen werden ook van hun boeien bevrijd en de paarden werden aangebracht.
‘Sir, u bent toch een drommels handige kerel!’ fluisterde lange Davy Old Shatterhand toe. ‘Alles wat u begint is verduveld gewaagd en toch lukt het zo voortreffelijk alsof het om de een of andere kleinigheid ging. Ik neem mijn hoed voor u af.’ Hij trok zijn hoge hoed zonder rand van zijn hoofd en zwaaide er zo ijverig mee heen en weer of hij een karpervijver wilde uitscheppen.
De jagers begonnen nu aanstalten te maken voor het vertrek.
Op de tast, de paarden achter zich aan trekkend, daalden ze de helling af. Het vuur was van tevoren gedoofd. Aan de rand van de dalkom hield Moh-aw zijn handen als een trompet voor zijn mond en riep in de stille diepte: ‘Kuna, kuna, kothko – het vuur, maakt het vuur aan, er moet beraadslaagd worden!’
De roep werd vele malen weerkaatst. Hij werd beneden gehoord en begrepen, want er werden luide stemmen vernomen.
‘Hang pa – wie komt?’ klonk het luidkeels uit het dal.
‘Moh-aw, Moh-aw!’ antwoordde de zoon van het opperhoofd.
Een jubelend ‘Ha-ha-hih’ werd gehoord en enkele ogenblikken later was de vlam van het snel weer aangestoken vuur te zien.
Dat was een duidelijk bewijs dat de Shoshones de stem van de jonge Indiaan hadden herkend. Toch waren ze zo voorzichtig dat ze het naderende gezelschap enkele mensen tegemoet stuurden om er zich van te overtuigen dat er werkelijk geen gevaar te duchten viel.
Toen het opperhoofd met zijn begeleiders de legerplaats bereikte, was er vreugde onder zijn krijgers. Zij waren ook nieuwsgierig hoe het nu in elkaar zat met die raadselachtige verdwijning, maar niemand liet iets merken. Ze waren ook verbaasd toen ze de vreemde bleekgezichten in zijn gezelschap zagen opduiken. Ze waren echter te zeer gewend hun gevoelens te verbergen, dan dat ze een enkel teken van verbazing zouden tonen. Alleen de oude krijgsman die intussen het bevel gevoerd had, trad zijn opperhoofd tegemoet en sprak: ‘Oihtka-petay is een groot tovenaar. Hij verdwijnt uit zijn tent zoals het woord verdwijnt, als het gesproken wordt.’
‘Hebben mijn broeders werkelijk gedacht dat de Dappere Buffel verdwenen was zonder spoor, zoals de rook opwaarts stijgt?’ vroeg het opperhoofd. ‘Hebben ze geen ogen gehad om te zien wat er gebeurd was?’
‘De krijgers der Shoshones hebben ogen. Ze vonden het teken van de beroemde blanke jager en ontdekten dat Nonpehtahan met hun opperhoofd had gesproken.’ Dat was een tactvolle omschrijving van het feit dat de Dappere Buffel door Old Shatterhand was ontvoerd.
‘Het vermoeden van mijn broeders was juist,’ verklaarde het opperhoofd. ‘Hier staat Nonpehtahan, de blanke jager, die zijn vijanden met zijn vuisten neerslaat. Aan zijn zijde bevindt zich Winnetou, het grote opperhoofd der Apaches.’
‘Oef, oef!’ klonk het in de kring. Met bewondering en eerbied keken de Shoshones naar de beide mannen en doordat ze zich eerbiedig terugtrokken, werd de kring om de aangekomenen groter.
‘Deze krijgers zijn gekomen om de vredespijp met ons te roken,’ ging het opperhoofd verder. ‘Zij wilden hun beide metgezellen bevrijden die daar in de tent liggen. Zij hadden het leven van de Dappere Buffel en zijn zoon in hun hand en toch hebben ze het niet genomen. Daarom mogen de krijgers van de Shoshones de boeien van de gevangenen losmaken. Mijn broeders zullen daarvoor de scalpen buitmaken van vele Sioux-Ogellalla’s, die als de muizen uit hun holen zijn gekropen om door de havik te worden gedood. Bij het aanbreken van de dag zullen we hun spoor volgen. Ik verzoek onze krijgers echter zich nu om het vuur der beraadslaging te verzamelen om de Grote Geest te vragen de krijgstocht te doen gelukken!’
Niemand sprak een woord, ofschoon de boodschap die ze te horen kregen opwindend was. Enkelen begaven zich stil naar de bewuste tent om het bevel van het opperhoofd uit te voeren.
Ze brachten de gevangenen spoedig bij het vuur. Die stonden te waggelen op hun benen en kwamen met onzekere passen naderbij. De boeien hadden zo diep ingesneden dat hun bloedsomloop gestoord was.
‘Ouwe wasbeer, wat heb jij toch voor stommiteiten uitgehaald?’ begroette lange Davy zijn dikke vriend. ‘Alleen zo’n kikker als jij, kan regelrecht in de snavel van de ooievaar springen.’
‘Hou jij de jouwe nu maar dicht, anders spring ik ogenblikkelijk in de jouwe!’ antwoordde dikke Jemmy geërgerd, terwijl hij zijn bezeerde polsen masseerde.
‘Nou, wees maar kalm! Het was niet zo kwaad bedoeld, je weet immers dat ik van harte blij ben je weer vrij te zien!’
‘Mooi! Maar mijn vrijheid zal ik wel voor het grootste deel aan Old Shatterhand te danken hebben!’ En terwijl hij zich tot hem wendde, vervolgde hij: ‘Zegt u mij hoe ik u danken kan! Mijn leven is wel slechts het leven van dikke Jemmy, maar ik ben ieder ogenblik bereid het tot uw beschikking te stellen.’
‘Niet aan mij bent u dank verschuldigd,’ weerde Old Shatterhand af. ‘Uw metgezellen hebben dapper meegeholpen. In de eerste plaats moet u zich tot Winnetou wenden, zonder diens hulp zou het helemaal onmogelijk zijn geweest zo vlug en veilig ter plaatse te zijn.’
De blik van de dikke vloog vol bewondering over de slanke en toch zo krachtige gestalte van de Apache. Hij reikte hem zijn hand en zei: ‘Ik wist dat Winnetou in de buurt moest zijn toen Old Shatterhand zich liet zien. Omdat ze zeggen dat ik een kikker ben, mag hier deze ooievaar die lange Davy wordt genoemd mij op de plaats verslinden als u niet de dapperste Indiaan bent die ik ooit een hand heb gegeven.’
Bob de neger was met een kreet van blijdschap op Hobble-Frank afgestormd en riep: ‘Eindelijk, eindelijk ziet masser Bob zijn goede massa Frank weer! Masser Bob heeft al de Shoshone-Indianen tegelijk willen doodslaan. Maar massa Shatterhand heeft met massa Winnetou de bevrijding helemaal alleen willen doen. Daarom zijn de Shoshones nog een keer blijven leven.’ Met aandoenlijke tederheid streelde de neger de bezeerde plekken op Franks handen die hij in zijn vreugde gegrepen had.