Hoofdstuk 13

Koningin Anigel werd laat in de avond wakker met bonkende hoofd­pijn. De Drie Manen waren opgekomen en op de Lyath was het heel rustig. Ze ging naar beneden om iets te eten te zoeken en haar zusje te spreken, maar Kadi was niet in de kleine salon van de noga en ant­woordde ook niet toen Anigel haar riep.

Met een akelig gevoel in haar maag ging Anigel naar het vooronder en ondervroeg Jagun. Haar ergste vermoedens werden bevestigd toen de kleine Nyssomu met tegenzin toegaf dat Kadya meer dan een uur ge­leden was vertrokken. Ze had het schip verlaten in gezelschap van Lummomu-Ko en twee andere Wyvilo, Mok-La en Huri-Kamo. Anigel rende het dek op en riep buiten zichzelf tegen haar talisman: 'Laat me Kadya zien!'

Haar geestesoog zag drieledig maanlicht dat de oppervlakte van de nu rustige zee bespikkelde. Daar dreef een van de reddingsvlotten van de Lyath. Het was weinig meer dan een platform van dikke bamboestengels, twee meter in het vierkant, helemaal bedekt met opgehoopte en afhan­gende slierten nat zeewier, zodat het eruitzag als een massa drijfhout. Eerst leek er geen levend ding op het vlot te bekennen. Maar toen zag Anigel tussen het wier een paar gele ogen glimmen en ze realiseerde zich dat de drie Wyvilo zich aan de rand van het vlot vastklemden en alleen hun hoofden - verborgen onder de afhangende slierten - boven water hielden. Hoewel er geen wind was, leek het vlot snel te drijven. Ongetwij­feld bewogen de Wyvilo het voort met hun gedeeltelijk gevliesde voeten. Kadya was niet te zien, maar ze was er vast bij. 'Maar wat hoopt ze ermee te bereiken?' riep Anigel woedend uit. 'Grote koningin, Vrouwe Verrekijker hoopt het vlaggenschip van de pi­raten tot zinken te brengen,' zei Jagun. 'En door Portolanus aan deze vijandige kust achter te laten, hoopt ze tijd te winnen om haar talis­man terug te vinden.'

De stem van de Nyssomu leidde Anigel af en het beeld verdween. 'He­ren der Lucht! Beseft Kadi niet dat de tovenaar zich natuurlijk be­schermt met zijn vervloekte magische apparaten? De Wyvilo en zij zullen worden ontdekt en gedood!'

'Mijn Vrouwe Verrekijker en haar krijgers zijn van plan met het geca­moufleerde vlot naar het Raktumische schip te gaan en dan onder wa­ter verder te zwemmen. Ik heb haar gesmeekt het niet te doen, maar ze was er niet van af te brengen.' 'Was ik maar op tijd wakker geworden...!'

Jagun liet zijn hoofd hangen. 'Grote koningin, het doet me verdriet u dit te vertellen, maar het vruchtensap dat ik u vanmiddag heb gebracht bevatte een paar druppels tylo-extract, genoeg om een korte, diepe slaap te veroorzaken. Mijn vrouwe had het mij bevolen en omdat ik wist dat het u geen schade kon berokkenen, heb ik gehoorzaamd.' 'Misschien heb je daarmee Kadya's dood veroorzaakt,' zei de konin­gin strak.

'Ja,' zei de kleine man met gebroken stem. 'Maar ze vroeg me het te doen als ik van haar hield. Ze zei dat het haar enige kans was de talis­man terug te krijgen en dat ze zonder talisman liever dood was...' 'De dwaas!' riep Anigel uit. 'Wat zal er met Antar en de kinderen ge­beuren als ze het piratenschip tot zinken brengt? Ze zitten benedendeks opgesloten. Ze kunnen in de verwarring wel vergeten worden!' Jaguns grote ogen puilden uit van ellende. 'Ik ben bang dat Vrouwe Verrekijker er niet aan heeft gedacht...'

'Nee,' reageerde de koningin vinnig. 'Net iets voor haar. Ze geeft al­leen om haar talisman.' Anigel dacht een ogenblik na. 'Jagun, spreek tot de Wyvilo-metgezellen van mijn zuster en zeg dat ze Kadya moe­ten waarschuwen voor het gevaar dat mijn dierbaren lopen. Zeg ook dat ze van dit onbezonnen plan moet afzien, want dat ik anders ben gedwongen Portolanus te waarschuwen.' 'O, grote koningin... dat kunt u niet doen!'

'Ik weet niet of ik het kan! Laten we bidden dat het dreigement al ge­noeg is om die idiote Kadi tot betere gedachten te brengen...! Spreek nu de Wyvilo toe, dan kijk ik intussen wat er op het Raktumische schip gebeurt.'

Anigel vroeg haar talisman om een beeld van het kettinghok waar de kinderen waren opgesloten. Het beeld was heel vaag. Ze zag de kleine Tolivar aan een ketting hangen en uitkijken door het open kluisgat. Op de vloer lag een onduidelijke hoop beddengoed, en ze dacht dat Niki en Jan in slaap waren gevallen. Vervolgens vroeg ze om een Blik op Antar. Ze trof hem benedendeks aan in een benauwd hok, dat door een enkele lantaren met sputterende kaars werd verlicht. Hij praatte vriendschappelijk met een groep slavenroeiers over de mogelijkheid dat hij zich bij hen zou moeten aansluiten om de trireem naar Raktum terug te roeien. De koning was geboeid aan een enkel en ontdaan van zijn koninklijke kleding, zodat hij nu erg op de roeiers leek, behalve dat zijn lijf schoon was en nog niet vol littekens van de zweep. Ervan overtuigd dat haar gezin nog ongedeerd was, vroeg Anigel de talisman haar Portolanus te laten zien.

Hij bevond zich helemaal achter op de trireem, op het achterste deel van het hoge dek dat het koninklijke achterdek werd genoemd, en hij was volmaakt zichtbaar voor Anigels verziend oog. Misschien kon het hem niet schelen dat ze hem observeerde, of misschien hadden de be­zweringen die hij uitsprak hem geen occulte energie gelaten om zijn gestalte te maskeren. Hij zong bezweringen in een vreemde taal en zijn ogen waren weer vurige sterren. De drie helpers verkeerden in hun afstotelijke trance en zaten onbeweeglijk naast elkaar geknield als levensgrote poppen in het geel, purper en zwart. Op een kussen bij de voeten van de tovenaar stond de sterrekist.

Twee matrozen, die bijna gek van angst leken, stonden bij een kleine hijskraan, wonderlijk misplaatst op het vergulde en rijk versierde ko­ninklijke dek. De lange arm van de kraan stak uit over de achterreling en er hing een touw aan met een haak aan het uiteinde. Hieraan bun­gelde, maar een meter of twee boven het water, een nog prozaïscher voorwerp: een schep met een breed blad. Het grootste deel van de scheepsbemanning en de officieren, alsmede koningin-regentes Ganondri, de jongen-koning Ledavardis en hun menigte hovelingen stonden beneden op het grote dek bijeen en probeerden zoveel moge­lijk te zien van de magische verrichtingen. Jagun tikte verlegen op Anigels arm.

Ze maakte zich los van het beeld en vroeg: 'Wil mijn zuster van haar plan afzien?'

'Grote koningin, ze was vol wroeging toen ze werd herinnerd aan het grote gevaar voor de koning en de kinderen. Ze zweert nu bij de Bloem dat ze niets zal doen dat hen in gevaar kan brengen. Ze heeft haar plan om het piratenschip tot zinken te brengen opgegeven.' 'God zij dank! En is ze nu weer op weg hierheen?' Jagun aarzelde even en schudde toen zijn hoofd. 'Ze zegt dat ze blijft kijken. Wanneer ze op de een of andere manier - zonder uw koninklijke familie schade te berokkenen - kan verhinderen dat de tovenaar haar ta­lisman steelt, moet ze dat proberen, zegt ze. Ik heb de Wyvilo gevraagd het uit haar hoofd te praten, maar ze wilde niet verder toegeven.' Anigel beet op haar lippen. Ze moest er genoegen mee nemen... maar wat was Kadi toch verdraaid koppig!

Jagun schrok van de woede in haar ogen en ze had medelijden met hem. Hij werd verscheurd tussen loyaliteit ten opzichte van zijn mees­teres en de zekere wetenschap dat wat ze gedaan had niet alleen nutte­loos, maar mogelijk zelfs rampzalig was. Hij kon er niets aan doen, de arme oude ziel, dat Kadya zo'n egocentrisch heethoofd was. 'Jagun, wil je mijn beeld van het piratenschip delen?' 'O ja, grote koningin!'

'Houd mijn hand vast,' zei Anigel, 'dan zullen we zien wat er ge­beurt.'

De in diep water afgemeerde trireem stak tegen de nachtelijke hemel af als een drijvend kasteel dat was versierd voor een galabal. Uit vele patrijspoorten scheen lamplicht en ontelbare lichtjes twinkelden op de dekken met al hun verdiepingen en zelfs in de touwen van de drie masten. Verguldsel en kleurig email op het houtwerk van het vlaggenschip glommen als spiegels en de opzichtig geklede Raktumiërs op het dek waren duidelijk zichtbaar voor degenen die vanaf het water in het geheim toekeken.

'Ze zijn verblind door al dat licht,' fluisterde Lummomu-Ko tegen Kadya, 'en als we voorzichtig dichterbij proberen te komen, zien ze ons niet.'

Langzaam peddelden de drie grote inboorlingen en de menselijke vrouw met hun voeten terwijl ze zich vastklemden aan het vlot. Alleen handen en hoofd kwamen boven water, en die waren goed gecamou­fleerd door slierten zeewier. Ze naderden de trireem aan de voorzijde. De aandacht van de opvarenden was op het achterdek gericht, waar Portolanus' bezweringen een uitzinnige hoogte hadden bereikt. Hij krijste één woord steeds opnieuw, maar zijn stem was nu zo overbelast en schor dat de infiltranten niet begrepen wat hij zei. 'De kinderen zitten in de boeg, in het kettinghok,' zei Kadya zacht. 'Met al dat rumoer op het achterdek moet het makkelijk zijn langs de ankerketting omhoog te klimmen en hen te bevrijden. Met koning Antar ligt het ingewikkelder. Als de piraten hem niet hebben verplaatst, zit hij nog opgesloten in het onderste van de drie roeiersverblijven, aan de landzijde. Maar ik zie niet hoe we bij hem moeten komen. De roeigaten in de kiel zijn te klein om doorheen te kruipen.' 'In de zijkant van het schip moeten luiken zitten voor het laden van voorraden en storten van afval en vuil,' zei Lummomu. 'In een chic schip als dit kruien ze zulke dingen toch niet binnendoor.' 'Als er luiken in de kiel zitten, zijn die stevig afgesloten en te hoog boven het water om er bij te kunnen,' zei Mok-La. Hij was een slimme Wyvilo-houtvester en bijna net zo sterk als Lummomu. 'Maar we kunnen waarschijnlijk in de roeiersverblijven komen als we door de kluisgaten naar binnen gaan en via het kettinghok in het vooronder doordringen.' 'Als we het voorzichtig aanpakken, kunnen we het waarschijnlijk wel klaren met de strijdbijlen die we bij ons hebben,' zei Huri-Kamo, de derde Wyvilo, die bekendstond om zijn vindingrijkheid en technisch inzicht. Hem had Kadya geraadpleegd over de mogelijkheden om het piratenschip tot zinken te brengen en hij was snel met een goed plan gekomen - een plan dat ze nu moesten laten varen. Mok-La zei: 'Het grootste deel van de bemanning zal aan dek zijn om te kijken hoe de tovenaar de gezonken talisman ophaalt. Als we geluk hebben, kunnen we zonder veel opschudding inbreken in het ruim waar de koning gevangenzit, vervolgens eventuele bewakers over­meesteren en hem bevrijden.'

'Misschien werkt het,' zei Lummomu. 'Zullen we een kans wagen, Vrouwe der Ogen?'

Kadya's woorden waren bijna niet te horen. 'Het was onvergeeflijk zelfzuchtig van me niet aan het gevaar voor Anigels gezin te denken toen we aan deze expeditie begonnen. De enige manier waarop ik het goed kan maken is te proberen hen te bevrijden. Wanneer ik daar met jullie hulp in slaag, vrienden, is het hart van mijn zuster gerustgesteld en haar talisman veilig voor de smerige tovenaar. Wanneer ons plan mislukt... kost het ons misschien ons leven, maar Anigel zal niet slech­ter af zijn dan tevoren.' 'We staan tot uw beschikking, vrouwe, zelfs wanneer het ons der­waarts zou leiden,' zei de aanvoerder van de Wyvilo-stam. De andere twee krijgers bromden instemmend.

'Goed,' zei ze. 'We doen het volgende: we halen het vlot uit elkaar. De touwen kunnen degenen die met de koning moeten vluchten goed van pas komen, en wij kunnen van hier makkelijk naar de kust zwem­men. Als we langs de ketting omhoog zijn geklommen, nemen Lummomu en Huri de touwen mee en proberen de koning te vinden en te bevrijden. Laten we hopen dat ze het schip door een van de zijluiken kunnen verlaten en langs de touwen naar beneden kunnen glijden. In­tussen draag ik de kleine Tolo langs de ene ankerketting naar bene­den, terwijl Mok hetzelfde doet met Niki en Jan langs de andere. We zwemmen met de kinderen zo vlug mogelijk naar de kust van Verga­dereiland. Als Lummomu en Huri erin slagen Antar te bevrijden, zwemmen ze met hem naar de kant. Als jullie de koning niet kunnen vinden of als het ergste gebeurt, verbergen degenen die op het eiland zijn zich tot de ochtend en proberen dan door het bos bij de plek te ko­men waar de Lyath voor anker ligt. Daar kunnen we Anigels aandacht trekken en met een beetje geluk weg zijn voor de trireem ons vangt. Zijn jullie het daarmee eens?' De Wyvilo bromden.

En dus brachten ze het vlot voorzichtig tot onder de achtersteven van het reusachtige schip, waar het van boven niet meer te zien zou zijn. Ze maakten de verbindingen van de bamboestengels zorgvuldig los en knoopten de vele eindjes touw aan elkaar tot één lang touw. Hierna zwommen de redders naar de kettingen en begonnen omzichtig langs de kolossale schakels omhoog te klimmen.

Van het bovendek kwam een geweldige schreeuw. Even vreesden Kadya en de Wyvilo dat ze waren ontdekt. Maar toen klonk er een luide plons bij de achtersteven en nog meer geschreeuw en geroep, en ze realiseerden zich dat het tumult een reactie was op de bezigheden van tovenaar Portolanus. Op dat moment lieten de redders alle omzichtig­heid varen en klommen zo snel mogelijk naar boven. Na enkele minu­ten had Kadya het kluisgat aan haar kant bereikt en keek ze recht in het gezicht van de kleine Prins Tolivar.

'Tante Kadya!' kreet het kind. Maar zijn gezicht droeg een uitdruk­king van ontsteltenis, niet van vreugde.

'We komen je redden,' zei ze. 'Dat gaat het makkelijkst als je weer naar beneden gaat en bij Niki en Jan wacht. Vlug!' 'Maar ik wil niet weg...'

'Doe niet zo bespottelijk!' zei Kadya vinnig. 'Schiet op nu! Er is geen tijd te verliezen. Mijn Wyvilo-vrienden moeten koning Antar vinden en hem bevrijden voordat de tovenaar ontdekt wat we aan het doen zijn.'

Met een uitdrukking van paniek op zijn gezicht verdween prins Tolo uit de opening. Kadya klom zonder moeite naar binnen en Mok-La volgde haar op de hielen, binnensmonds vloekend omdat zijn machti­ge lijf maar net door het gat kon. Lummomu en Huri waren al binnen door het andere gat en gleden nu naar beneden.

'Bij de Heilige Manen!' bulderde Lummomu van beneden. 'De ande­re twee kleintjes zijn weg!'

Kadya liet zich op de vloer vallen en greep toen snel Tolo vast, die probeerde zich achter een grote hoop kettingen te verbergen. 'Waar zijn je broer en zusje?' wilde ze weten.

Tolo brak los in angstig gejammer. 'Z-ze zijn ontsnapt en naar de wal gezwommen... Ik ben niet meegegaan... omda-dat ik leerling van de tovenaar wilde worden in plaats van een rottige oude tweederangs prins.'

Even was Kadya sprakeloos. Toen zei ze tegen de Wyvilo: 'Gaan jul­lie met je drieën de koning zoeken. Ik neem dit onnozele kleine vartejong voor mijn rekening. Mogen de Heren der Lucht jullie bijstaan.' En tegen Tolivar zei ze: 'Afgelopen met die onzin! Klim op mijn rug en sla je armen om mijn hals. We zwemmen naar de wal.' 'Ik wil niet!' riep het wenende prinsje uit. Huri-Kamo had de deur van het hok al kapotgeslagen met de brede bijl die de Wyvilo van oudsher als wapen gebruikten. Het ruim daarachter was donker en er was niemand te zien. De andere twee Wyvilo trokken, hun lichtende ogen gloeiend, ook hun bijl uit de schede en glipten weg. Kadya maakte de natte matrozendoek die ze om haar hals droeg los en zwaaide ermee naar het weerspannige kind. 'Zo nodig stop ik dit in je mond en bind ik je op mijn rug met mijn riem. Maar eerst zal ik je ko­ninklijke achterste zo toetakelen dat je een maand lang staande moet eten! Nou... ben je bereid rustig mee te gaan?'

'Ja,' zei Tolo verdrietig terwijl hij met zijn vuile knuisten de tranen uit zijn ogen veegde. Toen kwam er een kwaadaardig lachje om zijn lippen. 'Maar het is jouw schuld als de Zee-Oddlings ons ook te pak­ken krijgen.' 'De... wat?'

'Zee-Oddlings. Ik heb hun fakkels op het strand gezien.'

Pas toen ze een eind van de trireem was weggezwommen zag Kadya hoe Portolanus van plan was haar talisman uit de diepte op te halen. Ze was ongeveer honderd meter landwaarts gezwommen met prins Tolivar en nu kreeg ze eindelijk goed zicht op het gebied rond de ach­tersteven. Ze zag dat het water achter het schip vreselijk woelig was, vol wit schuim en één en al korte golven. De tovenaar hing over de reling zijn vuist te schudden en te schreeuwen. Zijn ogen schenen als witte bakens en de schep die aan de takelhaak hing, zwaaide wild heen en weer in hun licht. De mensen op het grote dek waren brullend en vloekend zo ver mogelijk naar voren gevlucht.

Terwijl Kadya en het kind op haar rug verbijsterd toekeken, begon de grote trireem te schudden en te sidderen. Portolanus was buiten zich­zelf van razernij. Hij trok iets kleins uit zijn gewaad en gooide het in de lucht. Er volgde een donderende explosie, vergezeld van een verblindende witte flits. Onmiddellijk werd de zee rustig en kwam het schip in evenwicht. De mensen aan boord zwegen in verbijstering, zo­dat Kadya eindelijk kon horen wat de tovenaar zei. 'Heldo! Verdomme, Heldo... kom naar boven, zeg ik! Hou op met dat opstandige gebeuk. Je bent door mijn betovering gebonden en je moet me gehoorzamen. Ik laat je niet los voor je doet wat ik beveel. Heldo, heer van de waterige afgrond, luister naar me!' Ongeveer elf meter van de achtersteven leek de donkere zee een hoge rug te krijgen. Toen zagen Kadya en Tolo een reusachtig vormloos iets boven water komen, dat glansde in het licht van de Drie Manen. Hoger en hoger verrees het, terwijl het een gladde langwerpige vorm met een ronde top aannam, tot het ver uittorende boven het achter­dek, bijna half zo hoog als de bezaansmast van de trireem en meer dan zeven meter breed. Eerst dacht Kadya dat vulkanische rots door een onderzeese uitbarsting omhoog was gestuwd, maar toen zag ze twee roodgloeiende bollen vlak bij het water en realiseerde zich dat het ogen waren.

'Dat is het zeemonster,' zei Tolo met zure voldoening, 'precies zoals Ralabun heeft verteld. Hij eet waarschijnlijk iedereen op het piratenschip op, en daarna komt hij ons opeten.'

'Hou je mond, wurm,' zei Kadya. 'De tovenaar heeft dit ding opge­roepen om mijn talisman terug te halen! O, Heren der Lucht, doe er iets tegen!'

'Grote Heldo!' sprak Portolanus plechtig. 'Pak dit gereedschap' - hij wees op de schop die aan de kraan bungelde - 'en bereid je voor mijn bevel op te volgen.'

Het wezen dat Heldo heette wipte achterover, en uit het water verre­zen vier enorme tentakels die zich in- en uitrolden. Aan de toppen glinsterden slagtandachtige aanhangsels en uit de vreemde franje aan de onderkant dropen miljarden schitterende druppels. Vervolgens slaakte Heldo een griezelige trompetkreet. Kadya had nog nooit zoiets gehoord en het vreselijke geluid leek haar te verlammen. Ze vergat zelfs water te trappen tot Tolo uitriep dat ze zonken. 'Pak het gereedschap!' beval Portolanus nog eens. En eindelijk greep een van de wriemelende tentakels heel omzichtig de brede schop en haalde hem van de haak. Een tweede tentakel zweefde boven Portola­nus en een derde bedreigde de twee piraten bij de hijskraan. Ze krijsten het uit bij de aanblik en namen de benen, de trap af naar het grote dek. De tovenaar en zijn drie onbeweeglijke Stemmen lieten ze alleen achter. 'Luister nu naar mij, Heldo! Je wordt bevrijd van de betovering die je bindt zodra je me een kleine dienst hebt verleend. Recht beneden dit schip bevindt zich een magisch instrument dat eruitziet als een donker zwaard zonder punt met een drielobbige zwaardknop. Het licht groen op in de diepte. Zoek dat ding en breng het voorzichtig naar de opper­vlakte met het gereedschap dat ik je heb gegeven. Raak het magische zwaard niet aan, want dan zal het je doden. Begrijp je het?' Heldo trompetterde.

Portolanus knielde nu en deed de sterrekist open. 'Wanneer je het zwaard boven water hebt gebracht, moet je het in deze kist leggen. Wanneer je dat hebt gedaan, laat ik je los. Ga nu!' Een geweldige plons deed de trireem hevig schommelen en het mon­ster was verdwenen.

Kadya kreunde. 'O, God, laat het niet gebeuren! Haramis! Anigel! Hoor me aan en help me! Smeek de Drieënige mijn Drielobbige Bran­dende Oog aan mij terug te geven! Laat het niet in handen van de to­venaar vallen...'

De zee kwam weer in beweging en lichtend schuim vloog naar alle kanten toen Heldo boven water kwam met één tentakel hoog in de lucht. Aan het uiteinde, balancerend op het brede blad van de schep, schitterde iets als een langwerpige lichtgevende smaragd. De tentakel die het vasthield, zwaaide in de richting van het schip en Kadya jam­merde:

'Nee! Nee! Kom bij mij, talisman. Je bent van mij!' De sterogige tovenaar stond te wachten. Een grote stilte vulde de nacht toen de golven rond het monster kalmeerden en Kadya's smar­telijke kreet verstierf. De groen glanzende talisman leek zich los te ma­ken van de tentakel en langzaam als een zwevend veertje omlaag te ko­men.

'Kom bij mij,' fluisterde Kadya terwijl de tranen langs haar wangen stroomden. Ze hief smekend een hand uit het water. Op de achtersteven van het piratenschip flitste even een gouden vonk. Kadya hoorde Portolanus een verraste vloek uiten - en toen kondigde een scherp gekletter aan dat het Drielobbige Brandende Oog in de bandenverbrekende kist van de Verdwenen Wezens was gevallen. Portolanus' stem veranderde in triomfantelijk gekraai. Maar Kadya hield een stukje lichtende barnsteen in haar hand en in haar hoofd leek ze een bekende stem te horen, een bijna vergeten her­innering uit een ver verleden:

Jaren vliegen voorbij. Wat verheven is zal misschien vallen, wat gekoesterd wordt misschien verloren gaan, wat verborgen is moet, te zijner tijd, worden onthuld. Maar ik zegje dat alles goed zal komen... Nu moetje vluchten, Bloemblad van de levende Trillium, en het land bereiken voor de tovenaar beseft wat er is gebeurd en wraak op je neemt. Haast je! Zwem om je leven te redden en smeek je amulet om hulp!

Haar amulet... Ze had hem altijd gedragen tot hij was weggevlogen om zich in haar talisman te nestelen. En nu was hij bij haar teruggeko­men. Maar zijn toverkracht was nietig vergeleken met die van het Drielobbige Brandende Oog... Zwem!

Het bevel in haar geest bracht haar met een schok terug naar het dui­delijke en aanwezige gevaar. Kadya omklemde de warme barnsteen en zwom op de oever van het eiland af. 'Hou je vast, Tolo!' riep ze uit.

Achter haar zweefde een lange vorm aan de andere kant van de tri­reem. Eerst dacht Kadya dat het Heldo was, maar toen besefte ze dat het zeemonster was ondergedoken en dat dit ding veel langer en dun­ner was, een zwart silhouet tegen de lucht, een reusachtige wiegende slang. Uit het niets stormden wolken aan die de Manen en de sterren verborgen. Een dieprode bliksem flitste even, gevolgd door gerommel van donder. Portolanus riep weer een storm op en de trireem slinger­de als een stuk speelgoed heen en weer op de plotseling woelige zee. Kadya voelde een hevige windvlaag. Tolo begon te huilen en er was nu ook een hoog zoemend geluid in de lucht, dat snel sterker werd. Eindelijk wist Kadya wat de tovenaar had gedaan. Hij had weer een grote waterspuit geschapen en die kwam recht op hen afstormen.

'Zwarte Trillium, red me!' riep ze uit en sloot de ogen. Ze klemde een dun polsje van Tolo in de ene en de amulet in de andere hand. Even later werden het kind en zij overspoeld en alle kanten uit gesmeten. Maar de golf die hen omspoelde was niet nat, noch benam het duister hun de levensadem. Hulpeloos als bladeren in de wind werden ze heen en weer gesmeten, tot ze plotseling met een schok tot stilstand kwamen. Tolo's arm gleed van Kadya's hals en hij viel zacht kreu­nend neer.

Ze zaten op nat zand in een stortbui. Op Vergadereiland.

Regen vermengd met zout water stroomde op hen neer alsof de slui­zen van de hemel waren opengezet. In het naspel van de waterstorm vielen zelfs een paar ongelukkige vissen uit de lucht. Het was onmoge­lijk iets te zien op de zee, waar reusachtige golven hemelwaarts spron­gen en pasgeboren branding op het strand kapotsloeg. De bijna voort­durende bliksem en donder verdoofden Kadya. Ze kon alleen nog be­denken dat ze het bibberende jongetje stevig moest vasthouden terwijl ze bij elkaar kropen in de bulderende stortbui.

Een stevig gebouwde dwergachtige figuur kwam vanuit een wild heen en weer slingerend bosje snel op hen af. Eerst dacht ze dat het Jagun was, die door een wonder van de Bloem was gestuurd om haar te hel­pen. Maar toen de inboorling dichterbij kwam, zag ze dat hij tot een stam hoorde die ze niet kende. Hij had meer menselijke trekken dan de Nyssomu met hun brede gezichten en grote monden, en een krach­tiger lichaam, dat in de zware kleding van de noorderling was gehuld. 'Kom gauw met me mee!' schreeuwde de kleine man boven de storm uit. 'Er zitten hier wrede inboorlingen, die u zeker gevangen zullen nemen als u op het open strand blijft.'

Kadya hees zich moeizaam overeind, vechtend tegen de moeheid en verwarring die haar geest verdoofden. De inboorling pakte Tolo op in zijn sterke armen en ze vlogen op de beschutting van het bosje af. Even later schoten ze alle drie het dichte struikgewas in en lieten zich hijgend vallen onder de grote bladeren van een breed uitgegroeide struik.

'Hier vlakbij verkeren twee andere menselijke kinderen in levensge­vaar,' zei de inboorling toen hij weer op adem was gekomen. 'Ik heb ze even geleden gezien, ze waren geboeid neergezet als voorbereiding op een verschrikkelijke marteling. Omdat ik alleen was, en de inboor­lingen met velen, wist ik niet hoe ik de arme schepseltjes moest red­den. Maar nu u er bent, kunnen we misschien samen iets verzinnen.' 'Niki en Jan!' riep Kadya uit. 'In handen van de Aliansa! Genadige God, wat moeten we doen?' En een tijdlang kon ze niet meer doen dan bewegingloos blijven zitten en proberen haar falende krachten te hulp te roepen. Ten slotte zei ze: 'Mijn vriend, die gevangenen zijn mijn neef en nichtje, van het koningshuis van Laboruwenda. Ik zegen je voor je aan­bod ze te helpen redden... Maar hoe komt het dat je hier bent? Ik zie aan je kleding dat je niet op de Windverlaten Eilanden thuishoort.' De niet-menselijke ogen van de kleine man blonken zacht en Kadya's amulet van barnsteen straalde ook een zacht gouden licht uit. Prins Tolivar hield zich stil, zijn hoofd tegen Kadya's borst en zijn ogen wijd open.

'Dus dit zijn de Windverlaten Eilanden?' De inboorling schudde zijn hoofd. 'En waar mag dat wel zijn?'

'Ver weg in de Zuidelijke Zee, onder Zinora,' zei Kadya. 'O. Dan weet ik nog niet veel, want ik heb nooit van de Zee of van Zi­nora gehoord. Ik ben een magisch viaduct ingegaan en toen in een oogwenk hierheen geblazen. Een vreemde stem zei dat ik daarheen zou gaan waar ik nodig was... en zo ben ik hier gekomen!' 'Wie ben je en bij welk Volk hoor je?'

'Ik heet Shiki en behoor tot de Dorok-stam van Tuzamen. Eens was ik een eenvoudige berggids en jager, maar kortgeleden ben ik in dienst gekomen van Oertovenares Haramis.'

'Dat is mijn zuster! Ik ben Kadya, door sommigen de Vrouwe der Ogen genoemd. De Oertovenares heeft je waarlijk daarheen gezonden waar je nodig was, Shiki!'

Ze keek neer op de kleine Tolivar, wiens tere lijfje sidderde door de schokkende ervaringen en door de plotselinge kou die de magische storm had veroorzaakt. Zonder iets te zeggen trok Shiki zijn zware, met bont afgezette jas uit en wikkelde de jongen erin. De regen viel nog steeds in stromen neer, maar drong nauwelijks door de beschut­ting van overhangende bladeren heen.

'Tolo, zul je hier blijven en je gedragen, terwijl wij achter je broer en zusje aangaan?' vroeg Kadya op strenge toon. 'Je moet geen domhe­den meer uithalen, want dan kun je ons leven in gevaar brengen. Be­grijp je dat?'

'Ja, tante,' fluisterde de jongen onderdanig.

'Goed.' Kadya voelde haar krachten weerkeren. Er was geen tijd te verliezen. Ze plukte de stengel van een slingerplant, haalde de blade­ren eraf, hing de Trillium-barnsteen eraan en knoopte hem om haar hals. Ze trok haar kleine dolk en scherpte hem even tegen de achter­kant van de schede. Met haar halsdoek bond ze haar druipende haren van achteren vast.

'Ik ben gereed,' zei ze tegen Shiki. 'Breng me naar de plek waar de kinderen worden vastgehouden en dan zullen we ons best doen ze te bevrijden.'

De inboorling wenkte haar en het tweetal sloop de regen in.