Hoofdstuk 12

'Er gebeurt iets geks aan dek,' riep prins Nikalon naar beneden, naar zijn broer en zusje. Het was midden in de nacht en alleen het maan­licht dat door de kluisgaten binnenviel, verlichtte het kettinghok een beetje. Niki hing half buiten een van die grote gaten. 'Ik hoor een soort gezang,' zei hij. 'Het is in een taal die ik niet ken.' 'Dat moet de tovenaar zijn,' zei prins Tolivar met ongepaste vreugde, 'die onze achtervolgers betovert. Wat zou ik hem graag bliksems zien gooien of monsters te voorschijn zien toveren!'

'Halve gare!' voegde prinses Janeel hem toe. En toen tegen Niki: 'Zie je aan land ook iets?'

'Eén flakkerend vuur, een eind weg, tussen de bomen. Er zijn hele­maal geen boten op het water. Maar twee van de Drie Manen schijnen helder, dus als we nu probeerden te ontsnappen, zouden we waar­schijnlijk worden gezien.'

'Als we wachten, vaart dit schip misschien weg!' zei Jan. 'Laten we gaan nu het nog kan.'

'De trireem is deze keer wel dichter bij de kust voor anker gegaan dan ooit,' peinsde Niki. 'We zouden maar ongeveer anderhalve mijl hoe­ven zwemmen.'

'Hoe ver is dat?' vroeg Tolo ongerust.

'Duizend meter,' zei Jan. 'Maar je hoeft niet bang te zijn, jochie. Niki en ik kunnen je op sleeptouw nemen als je moe wordt.' 'Ik wil niet weg,' jammerde het jongetje. 'Ik heb een hekel aan zwem­men. Ik krijg altijd water in mijn neus.'

'Je zou het nog erger vinden aan een mast te worden gebonden om de piraten als schietschijf te dienen,' zei Niki harteloos. Tolo barstte in tranen uit en Jan ging hem gauw troosten, terwijl ze haar oudere broer woedende blikken toewierp. 'Kijk nou wat je hebt gedaan, Niki!... Stil maar, baby, Niki plaagde je maar een beetje. Niemand zal je iets doen.'

Ik vind het hier vreselijk,' snikte de kleine prins. 'Waarom komt nie­mand ons redden?'

Ik weet zeker dat mama probeert...' begon ze, maar op dat ogenblik klonken er geluiden buiten de deur en ze siste tegen Nikalon: 'Glij vlug naar beneden! Er komt iemand aan!' De kroonprins had nauwelijks kans gezien terug te glibberen naar de top van de kleiner geworden kettingberg, toen de grendel van de deur werd geschoven. Boblen, de kwartiermeester, verscheen met een lan­taren in zijn hand en achter hem stond het kabouterkoninkje, dat er ook een droeg.

Ledavardis drong de zeeman opzij en kwam het kettinghok binnen. Hij had een grote zak bij zich, die vreemde uitstulpingen vertoonde. 'Wacht buiten en doe de deur dicht, Boblen. Ik wil alleen spreken met deze ongelukkige kinderen.'

'Hoor eens hier, jonge Sire! Het is al erg genoeg dat u misbruik maakt van mijn goedhartigheid door stiekem hierheen te gaan...' 'Zwijg, man! Denk je nu echt dat deze kinderen mij kwaad kunnen doen? Wacht buiten, zeg ik!'

Boblen trok zich mopperend terug. Toen de deur dicht was, hing Le­davardis zijn lantaren aan een spijker en schudde toen snel de zak leeg op de ruwhouten vloer. De kinderen zagen een kurken reddingsboei, een mes in een schede, een kleine bijl, een plat pakje van zeildoek, een waterdichte buidel die halfvol zat met iets hobbeligs, een waterfles en een kannetje met een doekje eroverheen gebonden. 'Bij de Bloem!' riep Niki zacht uit. 'Wat is dit?'

'Jullie moeten vannacht proberen te ontsnappen,' zei Ledavardis zon­der omhaal. 'De tovenaar is de hele dag bezig geweest een kolossale betovering in elkaar te zetten, waarmee hij een gezonken magisch zwaard uit het water wil ophalen. Over een halfuur of zo, wanneer de Derde Maan opkomt, gaat hij met zijn slaafjes de laatste bezweringen uitspreken, en dan is iedereen aan boord aan het kijken. Dan moeten jullie ontsnappen. Wanneer het zwaard eenmaal is opgehaald, lichten we het anker en zetten onmiddellijk koers naar Raktum.' 'Ik wil niet ontvluchten!' Tolo was weer gaan grienen. 'Ik kan bijna niet zwemmen.'

'De reddingsboei helpt je wel,' zei koning Ledavardis. 'Daar kunnen jullie je zo nodig alle drie aan vasthouden, om watertrappend zonder geluid te maken naar de wal te gaan. In deze waterdichte zak zit eten; je kunt er ook wat kleren in doen, dan heb je iets droogs wanneer jullie aan land zijn. In het pakje van zeildoek zitten een vissnoer en haakjes en iets om vuur te maken. Daarmee, en met het mes en de bijl, maken jullie kans dat je kunt eten en schuilen tot jullie eigen mensen je ko­men redden.'

'Mama zou ons vast snel vinden met haar talisman,' zei Jan opgewon­den.

'Maar is er geen manier om onze vader de koning te redden?' vroeg Niki.

'Geen kijk op,' zei Ledavardis. 'Hij is aan een roeibank geboeid, met allemaal roeiers om hem heen en bemanningsleden die wachtlopen. Jullie moeten jezelf redden. Ik heb mijn grootmoeder ruzie horen ma­ken met Portolanus. Ze heeft hem op de een of andere manier ge­dwongen goed te vinden dat als hij de gezonken talisman uit het water opvist, zij de tweede talisman van koningin Anigel eist als losprijs voor jullie en koning Antar.' 'Mama zal nooit afstand doen van haar talisman!' verklaarde Niki vastbesloten. 'En zij en haar ridders zitten dit schip vast dicht op de hielen en komen ons binnenkort allemaal redden.' 'Dat kan wel zijn,' antwoordde de koning, 'maar ik weet zeker dat Ganondri van plan is jullie moeder te dwingen haar talisman af te ge­ven. Portolanus heeft zonder succes geprobeerd koningin Anigel zover te krijgen door je vader licht te martelen...' 'O!' kreet Jan in afgrijzen.

'.. .maar mijn grootmoeder is uit taaier hout gesneden,' ging Ledavardis door. 'Ze is van plan de tweede talisman snel te bemachtigen... door jou, Nikalon, en jou, Janeel, voor de ogen van jullie vader en moeder te martelen.'

'Mij niet?' informeerde Tolivar met een opgelucht gezicht. 'Tolo!' riep zijn zusje verontwaardigd uit. 'Je moest je schamen!' 'Laat maar, Jan,' zei de kroonprins. 'We hebben geen tijd voor kin­derachtig gedoe.' Toen zei hij tegen Ledavardis: 'We staan voor altijd bij u in het krijt, koning, als we kans zien te ontvluchten. Kunt u ons vertellen waarom u dit doet?'

'Dat weet ik zelf niet,' gaf Ledavardis verdrietig toe. 'Ik weet alleen dat ik het moet doen. Ik vrees voor het leven van jullie koninklijke va­der en ik kan niets doen om hem te helpen. Maar jullie kan ik wel hel­pen.' Hij haalde de lantaren van de spijker. 'Nu moet ik weg, anders word ik gemist. Ze verwachten dat ik aanwezig ben wanneer de tove­naar zijn voorstelling geeft. Begin je ontsnapping wanneer de Derde Maan opkomt. In dat potje zit schoensmeer. Dat moet je op je blote huid smeren, zodat de bleekheid je niet verraadt als je wegzwemt. En nu, vaarwel.'

Ledavardis glipte de deur uit en trok hem zacht dicht. Even later hoorden de drie koningskinderen dat de grendel weer werd dichtge­schoven. Niki viel op zijn knieën en inspecteerde de inhoud van de waterdichte zak.

'Scheepsbeschuit en gesuikerde noten en worstjes. Als we vis kunnen vangen en fruit vinden, moet het voldoende zijn. We stoppen onze schoenen en jassen ook in de zak. Als het goed is, drijft hij een beetje en dan kunnen we hem bij de koorden achter ons aan trekken. Ik zal het mes in mijn hemd knopen en Jan, maak jij het bijltje vast aan je ceintuur. Laten we opschieten, zodat we klaar zijn als het ogenblik is gekomen.'

Tolo kroop weg tegen het vochtige hout van de kiel. 'Ik ga niet!' Je moet!' zei Nikalon heftig. 'Ik ben niet alleen je broer, maar ook de kroonprins, en ik beveel het!'

Je kunt stikken met je stomme bevelen, Niki! Er zijn dingen in het water. Gevaarlijke dingen! Ralabun zegt...' Niki en Jan begonnen tegelijkertijd te zuchten.

Ralabun! Die zit boordevol overdreven verhalen en Oddling-bij ge­loof,' zei Niki minachtend.

Ralabun zegt dat er vissen bestaan die drie keer zo lang zijn als een mens,' hield het jongetje vol, 'met monden zo groot als open deuren en drie rijen tanden als slagersmessen. En er zijn grote klodders zwemmende dril die je dood kunnen steken. En het zeemonster Heldo woont hier in het zuiden, en zijn ogen zijn zo groot als borden en zijn armen zijn net sterke kabels met klauwen aan het eind. Ze wikkelen zich om je heen en drukken net zo lang tot het bloed uit je oren en je mond stroomt...'

'Nee, nee!' zei Jan terwijl ze naar Tolo ging en zijn handen vastpakte. 'Zulke dingen bestaan niet! Het grote gevaar is hier op het schip, met de piratenkoningin en de boze tovenaar.'

'Het kabouterkoninkje zei dat koningin Ganondri alleen jou en Niki ging folteren,' zei Tolo, 'en mij niet.' Zijn gezicht stond humeurig en tegelijk berekenend.

'Het is gemeen om zo te praten,' zei Jan bestraffend. 'Hou nu op met tegenspreken en trekje schoenen uit.'

'Nee! Ik ga niet! De zeemonsters eten me op!'

'Die verdraaide Ralabun,' mompelde Niki. Hij maakte het potje schoensmeer open en begon zijn gezicht zwart te maken. 'Kijk eens, Tolo. Zie ik er niet vreselijk uit? Wil jij je gezicht ook zwart maken? We zullen er allemaal zo griezelig uitzien dat de zeewezens voor ons op de vlucht gaan!'

'Nee!' gilde de achtjarige. 'Nee, nee, nee!'

Jan hield luisterend haar hoofd schuin. 'Luister eens! Dat gezang op het dek, wordt dat niet luider?'

'Ja,' beaamde Niki. Hij keek haar even aan. 'Komaan, Jan. Maak je gereed. Als deze koppige baby beslist de domkop wil uithangen, laten we hem gewoon achter.'

'Best,' zei ze, net of ze het met hem eens was.

De twee oudere kinderen deden hun schoenen uit en propten ze in de zak. Jan trok haar rok tussen haar benen naar voren en maakte hem aan haar riem vast, samen met de bijl. Vervolgens maakten ze hun ge­zichten, handen en blote voeten zwart. Gelukkig was de gescheurde en gevlekte feestkleding die ze voor de Zinoraanse kroning hadden gedra­gen nergens licht van kleur. Vervolgens klom Niki tegen een ankerket­ting op. Hij trok de zak en de reddingsboei achter zich aan en zette ze op de lierassen, terwijl Jan nog eens probeerde Tolo over te halen. Maar hij vloog weg achter de twee bergen ketting. 'De Derde Maan komt bijna op!' riep Niki zacht. 'Schiet op!' 'Ik kan hem niet te pakken krijgen!' Jan was buiten zichzelf. 'Ik ga niet met jullie mee!' riep Tolo. 'Laat me met rust!' 'Ik zal naar beneden komen en dan dwingen we hem,' besloot Niki. 'Als je dat doet,' waarschuwde Tolo, 'ga ik schoppen en schreeuwen en bijten, en dan vangen de piraten jullie en dan gaan ze jullie martelen!' 'Hij is hartstikke gek!' Niki was al heel bang, hoewel hij dat zorgvul­dig verborgen had gehouden. De weerspannigheid van zijn broertje beroofde hem nu snel van zijn laatste moed. 'Het zou je verdiende loon zijn als we je inderdaad hier achterlieten!'

'Ja! Laat me maar achter! De piraten doen mij niks. Dat heeft het ka­bouterkoninkje gezegd. Vluchten jullie maar. Maak je over mij niet ongerust. Ik ben maar een tweede prins. Je hebt gezegd dat ik geen hoge losprijs waard ben.'

'We kunnen hem niet achterlaten,' kreunde Jan. Niki's reactie klonk somber. 'En het lijkt erop dat we hem ook niet kunnen meenemen. Moeten we dan hier blijven en ons voor hem op­offeren? Ledavardis heeft gezegd dat de koningin-regentes hem zou sparen, hoewel de hemel mag weten waarom. Ik kan het je net zo goed zeggen, Jan: ik denk al een tijd dat niemand van ons levend van dit schip komt, of mamma nu haar talisman als losprijs geeft of niet. Het zou heel voordelig zijn voor Raktum als zowel papa als de erfgenamen van de Twee Tronen van Laboruwenda zouden omkomen.' 'Denk... denk je dan dat het onze plicht is een ontsnappingspoging te wagen?' De prinses beefde nu en haar grote ogen werden twee kleine witte cirkels in haar zwarte gezicht. 'Ja, dat denk ik,' zei Niki. 'Ik ook!' piepte Tolo. 'Vooruit! Ga nou!'

Jan stak haar handen uit naar haar broertje. 'Geef me als afscheid dan een zoen, lieverd.'

'Nee,' zei hij, 'want dan pak je me!'

Jans ogen schoten vol tranen. 'Vaarwel dan,' zei ze en begon langs de ketting omhoog te klimmen.

Tolo bleef kijken tot ze allebei het kluisgat uit waren. Toen klauterde hij zelf met enige moeite naar boven en tuurde naar buiten. De Derde Maan verrees net boven de horizon en van het achterdek kwam be­hoorlijk veel lawaai: luid gezang en een merkwaardig gesis dat op vuurwerk leek en het gepiep van een lier of een ander scheepsapparaat. De jongen keek langs de ronding van de rechter ankerketting naar beneden en zag twee onduidelijke figuren steeds verder langs de reusachtige metalen schakels omlaagglijden. Eindelijk waren ze bij het water. Drieling-maanlicht glinsterde op de kalme golfjes en daardoor waren de hoofden van Niki en Jan moeilijk te zien. Ze bewogen zich langzaam in de richting van het eiland en al gauw waren ze helemaal uit het zicht verdwenen.

'Goed zo,' zei prins Tolivar tevreden bij zichzelf. 'Daar ben ik vanaf! Ik weet hoe ze over me denken: dat ik maar een kwajongen ben, en een lastpak, en waardeloos. Maar op een dag zal ik ze eens wat laten zien.'

Voorzichtig gleed hij terug langs de ketting. Toen hij weer beneden in het hok stond, stapelde hij alle drie de matrassen op elkaar om een dik­ker, comfortabeler bed te hebben. Jan had wat eten voor hem achter­gelaten en hij ging een worstje liggen eten terwijl hij naar de griezelige muziek luisterde die door de kiel van het schip trilde. Ik dacht dat ik piraat wilde worden,' zei het jongetje bij zichzelf. Maar ik ben van gedachten veranderd. Piraten zijn rijk en machtig, maar ze moeten de hele tijd op zee zijn, en hun eten uitspugen als het stormt en gevechten leveren met andere schepen. Als ik groot ben, wil ik iets worden dat nog beter is dan piraat.'

Hij glimlachte in het donker. 'Als de bewaker komt, zeg ik dat hij een boodschap aan de tovenaar moet doorgeven. Portolanus wil vast wel een echte prins als leerling.'

Jan en Niki hielden zich stevig vast aan de reddingsboei en watertrap­ten uit alle macht, maar de kust leek niet dichterbij te komen, hoewel de trireem achter hen steeds kleiner werd. Na een tijd waren ze volle­dig uitgeput; ze konden zich alleen nog maar aan de band vastklem­men en luisteren naar het rumoer van het ritueel dat over het water kaatste. Het eentonige gezang ging zonder onderbreking door. Ze konden niet zien wat er op het piratenschip gebeurde, maar zo nu en dan vlogen rode of blauwe vlammen de lucht in, om vervolgens in het water te belanden.

'Ben je genoeg uitgerust?' vroeg Niki zijn zusje. 'Ja,' zei ze, 'laten we maar weer doorgaan.'

Ze begonnen weer te trappen, zorgvuldig hun voeten onder water houdend om gespetter te voorkomen. Na verloop van tijd gloeiden hun dijspieren en werden hun vingers gevoelloos door het omklem­men van de touwen aan de reddingsboei. Maar ze bleven doorgaan, steeds langzamer. Trap... trap... trap... Ze hoorden nu hun eigen hij­gende ademhaling en het bonken van hun overwerkte hart. Ze namen niet eens meer de moeite te kijken waar ze heen gingen. Ze legden hun wangen tegen het ruwe zeildoek van de band en bewogen hun benen nu alleen nog maar met de grootste moeite. Jan verloor haar greep, ging kopje onder, kreeg haar neus vol water en kwam in ademnood. Ze kon niet anders dan spetterend met armen en benen om zich heen slaan en verstikte kreten uitstoten. Toen ze was bijgeko­men, troostte Niki haar en zei dat ze nu zo ver van het piratenschip waren, dat niemand haar had gehoord. Maar ze snikte van uitputting. 'Ik kan niet meer. Ik ga dood, Niki. Ga maar alleen verder.' Voorzichtig trok hij zich op, greep met zijn ene hand de ring stevig vast en gaf haar met de andere een klap in haar gezicht. 'O, rotzak die je bent!' krijste ze.

'Trappen!' schreeuwde hij tegen haar. 'Trappen, Jan! En hou de band goed vast! Als je het niet doet, krijg je weer een klap!' Nog steeds snikkend deed ze wat hij zei.

En plotseling was het water niet vlak meer, met rimpelende golfjes, maar steeg het. Op en neer gingen ze, en ten slotte vlogen ze omhoog, hoger en hoger gestuwd door een grote golf. Jan begon weer te gillen, maar Niki schreeuwde: 'Hou je vast aan de band! Alleen maar vast­houden!'

De golf rolde naar de kust en ze werden naar de kop getrokken. Voor hen uit klonk zo nu en dan gebulder en overal om hen heen was ge­ruis, dat oorverdovend werd naarmate de golf hoger werd en meer snelheid kreeg. Jan voelde dat haar vingers werden losgerukt van de reddingsboei. Ze probeerde te schreeuwen, maar werd overweldigd door de branding. Haar mond stroomde vol zout water en hals over kop werd ze het bulderende duister ingegooid. Ze zag kans haar adem in te houden en met armen en benen te peddelen, hoewel die even te­voren nutteloze dingen waren geweest.

Naar boven! Terug naar de oppervlakte! Ze hield haar armen langs haar zij en trapte. Glanzende bellen. Trap! Haar hoofd boven water. Trap! Schuimende branding overal om haar heen. Trap! Het langza­me ritmische dreunen van golven die op de kust breken. Trap... Haar voeten raakten de grond.

Een grote golf sloeg over haar heen, kwakte haar weer in het water, maar gooide haar ook vooruit. Haar knieën schraapten over het zand. Ze hief met moeite haar hoofd, haalde diep adem en begon te kruipen. De zee was heel warm en in de ondiepten kabbelden alleen kleine golf­jes om haar heen, die haar aanmoedigden toen ze ten slotte moeizaam uit het water krabbelde en op het zand in elkaar zakte. Het duurde een hele tijd voor ze aan Niki dacht. Toen gaf een stekend schuldgevoel haar nieuwe energie. Hij had haar het leven gered door haar een klap te geven. Ze was laf geweest, bereid op te geven en hij had haar gedwongen het er levend af te brengen. Jan ging zitten met haar voeten nog in het water en speurde de kust eerst in de ene, toen in de andere richting af. Het drieling-maanlicht was bedrieglijk en ze dacht het lichaam van haar broer te herkennen in donkere rotsen en bergen zeewier die op het strand lagen boven de donderende bran­ding. Maar eindelijk zag ze de duidelijke witte vorm van de reddings­boei een tiental meters verderop liggen en ze kroop erheen. Niki lag er vlakbij. Hij ademde, maar deed zijn ogen niet open toen ze zijn schou­der heen en weer schudde. De waterdichte zak zat nog aan de band vast en ze rommelde in Niki's hemd om zijn mes te vinden, sneed de zak open en haalde er een droge cape uit. Toen ging ze dicht tegen hem aan liggen, trok de cape om hen beiden heen en liet zich door een overweldigende duisternis opnemen. Tot ze wakker werd van de pijn. 'Hou op mijn zusje te schoppen!'

Het was Niki's stem. Jan kreunde, slaakte vervolgens luidere kreten toen een tweede trap haar pijnlijke ribben trof. Niki tierde en ze hoor­de ruw gelach. Zwakjes deed ze haar ogen open - om ze meteen weer dicht te knijpen om het verschrikkelijke beeld buiten te sluiten. Nachtmerrie! Ze moest dromen... maar toen de derde trap haar raak­te, wist ze dat het de verschrikkelijke werkelijkheid was die ze zag: Een vlammende fakkel waarvan het licht drie grote wezens onthulde met gloeiende gele ogen en afschuwelijke gezichten met snuiten, die haar aangrijnsden met verkleurde slagtanden. Inboorlingen. Ze leken enigszins op de woeste Glismak, maar zagen er zo mogelijk nog lelijker en wreder uit. Twee van hen droegen korte rokjes met glanzende Parels erop en waren getooid met vele strengen schelpen. Ze hadden ikke houten knuppels, bezet met een soort driehoekige dierentanden, in de hand en een van de twee droeg een fakkel. De derde, die veel groter was en fraaier uitgedost, droeg een mooi gemaakt zwaard van menselijk model en had een enorme parel om zijn hals. Hij stond met over elkaar geslagen armen neer te kijken op de twee ontredderde kin­deren.

De krijger die Jan wakker had geschopt met zijn gevliesde voeten met stompe klauwen, wees op Niki en haar onder het uiten van een tevre­den kreet in zijn inheemse taaltje. Hij gebaarde naar de zee, waar de Raktumische trireem voor anker lag, verlicht als een feestboot met omhoogschietende vuurpijlen.

De indrukwekkende inboorling keek boos en blafte een vraag.

'Ik versta u niet,' zei Niki, die inmiddels was gekalmeerd. 'Spreekt u mensentaal?'

'Ja,' zei het wezen met krakende stem. 'Ik ben opperaanvoerder Har-Chissa van de Aliansa. Wie zijn jullie en wat doe je hier? Op deze ei­landen mogen geen mensen komen. En toch hebben twee van jullie schepen het gewaagd net buiten ons heilig Vergadereiland voor anker te gaan en een aantal andere komen langzaam aanvaren. Zijn jullie van dat schip gekomen?'

'Ja.' Niki veegde het zand een beetje van zijn gezicht en probeerde te spreken op een manier die paste bij zijn stand. 'Ik ben kroonprins Nikalon van Laboruwenda en dit is mijn zuster, prinses Janeel. We wer­den gevangengehouden door onze vijanden en we zijn ontsnapt.' 'Van wie is dat grote schip?' wilde Har-Chissa weten. 'Van het Raktumische piratenvolk. Het is zwaar bewapend en heeft ook een machtige tovenaar aan boord.'

De aanvoerder sprak in de inheemse taal op dringende toon met de krijgers en wendde zich toen weer tot Niki 'En het tweede schip... het kleinere dat achter die landtong voor anker ligt. Van wie is dat?' Jan kreeg een tintelend gevoel in haar schedel. Ja, van wie zou dat zijn? Misschien van de lang verwachte redders? Kon het hun moeder zijn?

'Ik weet niet wat dat voor een schip is,' zei Niki. 'Misschien is het van onze mensen, die ons uit handen van de piraten komen redden. Als het uit Laboruwenda komt, krijgt u een rijke beloning als u mijn zus­ter en mij erheen brengt.'

De opperaanvoerder barstte in bulderend gelach uit, zei toen iets te­gen zijn volgelingen, die ook begonnen te lachen. Vervolgens greep Har-Chissa met een monsterlijke drieklauwige hand de prins bij zijn natte haren en trok hem pijnlijk overeind. De kinderen zagen de kwij­lende tanden van de Zee-Oddling in het maanlicht glimmen. 'Jullie erheen brengen? Onbeschoft jong! Vóór de ochtend zijn beide schepen door onze krijgers tot zinken gebracht en de bemanningen aan de vissen gevoerd. Zo rekenen de Aliansa af met brutale indrin­gers! En voor jullie tweeën hebben we een speciale traktatie.' 'En wat is die?' informeerde Niki, nog steeds pogend zijn waardigheid te handhaven.

'We hebben een gebruik,' zei aanvoerder Har-Chissa. 'Wie onge­vraagd voet zet op onze eilanden, moet zich bij de trommels scharen.' 'De... trommels?' stamelde Jan.

Har-Chissa liet Niki los, zodat hij bijna boven op Jan viel. Toen gaf de aanvoerder een bevel en de twee krijgers begonnen de prins en de prinses met ruige touwen te boeien.

'Wat bedoelt u... ons bij de trommels scharen?' riep Niki uit. 'Wat gaat u met ons doen?'

'Jullie villen,' zei de Aliansa-aanvoerder. 'We kunnen maar kleine trommels van jullie maken, maar misschien is het geluid interessant.'