18

DE STAMPEDE TRAIL

Het is voor de moderne mens haast onmogelijk zich voor te stellen wat het betekent om van de jacht te leven. Het leven van de jager bestaat uit een zware, schijnbaar eindeloze trektocht over land…Een leven van voortdurende angst dat de buit hem de volgende keer zal ontgaan, dat de val of de drijf jacht niets oplevert of dat de kudden dit seizoen niet komen. Het leven van de jager draagt bovenal de dreiging van gebrek en hongerdood in zich.

 

—JOHN M. CAMPBELL, THE HUNGRY SUMMER

Maar wat is geschiedenis? Het is eeuwen van systematisch speuren naar het raadsel van de dood, met de bedoeling de dood te overwinnen. Dat is de reden waarom de mens elektromagnetische golven en het wiskundig begrip van oneindigheid ontdekt, dat is de reden waarom hij symfonieën schrijft. Maar zonder een bepaald geloof komen wij niet verder in die richting. Zonder geestelijke uitrusting zijn zulke dingen niet tot stand te brengen. En de grondslagen van die uitrusting staan in het evangelie. Wat zijn zij? Om te beginnen, de liefde tot de naaste, wat de opperste vorm is van levenskracht. Wanneer die eenmaal bet hart van de mens vervult moet zij overstromen en zich mededelen. En verder de twee grondgedachten van de moderne mens—zonder die is hij ondenkbaar—de opvatting van de mens als vrije persoonlijkheid en van het leven als een offer.

 

—BORIS PASTERNAK, DOKTER ZJIVAGO

 

FRAGMENT AANGESTREEPT IN EEN VAN DE BOEKEN DIE BIJ HET STOFFELIJK OVERSCHOT VAN CHRISTOPHER MCCANDLESS ZIJN GEVONDEN; ONDERSTREPING DOOR MCCANDLESS

Toen zijn poging om de wildernis te verlaten door de hoge waterstand van de Teklanika verijdeld werd, kwam McCandless op 8 juli terug bij de bus. Het is niet na te gaan wat zijn gedachten toen waren, omdat zijn dagboek daar niets van laat blijken. Het is heel goed mogelijk dat hij zich geen zorgen maakte over het feit dat zijn uitweg afgesneden was; in ieder geval was er op dit moment voor hem weinig reden tot ongerustheid: het was hoogzomer; het land was één weelde van planten en dierlijk leven en hij had voldoende voedsel tot zijn beschikking. Waarschijnlijk nam hij aan dat de Teklanika genoeg zou zijn gezakt om een oversteek te kunnen maken, als hij maar tot augustus wachtte.

McCandless installeerde zich weer in de verroeste Fairbanks 142 en viel terug op zijn dagelijkse routine van jagen en plukken. Hij las ‘De dood van Iwan Iljitsj’ en De terminal man van Michael Crichton. Hij schreef in zijn dagboek dat het een week achter elkaar regende. Wild schijnt er in overvloed te zijn geweest: in de laatste drie weken van juli doodde hij vijfendertig eekhoorns, vier korhoenders, vijf Vlaamse gaaien en spechten en twee kikkers, die hij allemaal aanvulde met wilde aardappelen, wilde rabarber, verschillende soorten bessen en grote hoeveelheden paddestoelen. Maar deze ogenschijnlijke overvloed nam niet weg dat het geschoten wild heel mager was en dat hij minder calorieën naar binnen kreeg dan hij verbrandde. Nadat hij drie maanden op een uitzonderlijk krap dieet had geleefd, had McCandless een aanzienlijk calorietekort opgelopen. Hij was er slecht aan toe. En toen maakte hij eind juli de fout die hem fataal werd.

Hij had zojuist Dokter Zjivago uitgelezen, een boek dat hem inspireerde tot opgewonden aantekeningen in de marge en strepen bij verschillende passages:

Lara liep over een pad dat door pelgrims ingesleten was, en ging daarna het veld in. Daar bleef zij staan en sloot haar ogen, ademde diep de naar bloemen geurende lucht van de weidse ruimte om haar heen in. Dit was haar dierbaarder dan haar familieleden, beter dan een minnaar, wijzer dan een boek. Even hervond zij de zin van het leven. Zij was hier op aarde om de betekenis te vatten van deze ongebreidelde betovering en om alles bij zijn juiste naam te noemen of, als dat niet in haar macht lag, om uit liefde voor het leven nakomelingen te baren die dat in haar plaats zouden doen.

NATUUR–ZUIVERHEID’, schreef hij in grote letters boven aan de pagina.

Ooh, hoe graag zou je soms ontsnappen aan de betekenisloze saaiheid van de menselijke welsprekendheid, aan al die mooie zinnen, om je toevlucht in de natuur te zoeken, die ogenschijnlijk sprakeloos is of in lange, zware arbeid, of in diepe slaap, of waarachtige muziek of menselijk begrip dat voor emotie geen woorden heeft!

McCandless zette kruizen en haken bij die alinea en omcirkelde ‘toevlucht in de natuur’ met zwarte inkt.

Bij ‘En zo bleek dat alleen een leven dat overeenstemt met het leven van hen die om ons heen zijn, en dat daar geheel op aansluit, waarachtig leven is en dat geluk wat niet gedeeld wordt geen geluk is…En dat was het meest ergerlijke van alles, ’ schreef hij: ‘GELUK ALLEEN ECHT ALS HET GEDEELD WORDT.

Het is verleidelijk om die laatste aantekening te zien als een verdere aanwijzing dat de lange, eenzame periode van inkeer McCandless op een belangrijk punt veranderd had. Zij kan worden gezien als een aanwijzing dat hij klaar was, misschien, om iets af te leggen van het pantser dat hij om zijn hart droeg, dat hij na zijn terugkeer in de samenleving van plan was om het leven van een eenzame zwerver vaarwel te zeggen, intimiteit niet meer zo te schuwen en lid te worden van de gemeenschap van mensen. Maar we zullen het nooit weten, omdat Dokter Zjivago het laatste boek was dat Chris McCandless onder ogen kreeg.

Op 30 juli, twee dagen nadat hij het boek had uitgelezen, staat er een veelzeggende aantekening in het dagboek: ‘UITERS ZWAK. DOOR STUFF. ZAAD. VEEL MOEITE OM ALLEEN MAAR OVEREIND TE BLIJVEN. VERHONGER. GROOT GEVAAR.’ Eerder staat er niets in het dagboek wat doet vermoeden dat McCandless in erbarmelijke conditie verkeerde. Hij had honger en zijn schamele dieet had zijn lichaam gereduceerd tot een karkas van kraakbeen en botten, maar hij scheen redelijk gezond te zijn Maar na 30 juli zakte zijn conditie plotseling volledig in. Op 19 augustus was hij dood.

Er is heel wat gespeculeerd over de oorzaak van zo’n plotselinge teruggang. In de dagen die volgden op de identificatie van het lijk van McCandless, meende Wayne Westerberg zich vaag te herinneren dat Chris in South Dakota wat zaden had gekocht voordat hij naar het noorden trok, waaronder wellicht ook aardappelzaad, waarmee hij een moestuin wilde aanleggen nadat hij zich in de rimboe had gevestigd. Volgens één theorie is McCandless nooit aan het inrichten van die tuin toegekomen (ik heb in de buurt van de bus geen spoor van een tuin gezien) en had hij eind juli zoveel honger dat hij dé zaden opat en daardoor vergiftigd werd.

Aardappelzaad is inderdaad zwak giftig zodra het eenmaal begint uit te lopen. Het bevat solanine, een gif dat voorkomt in planten van de nachtschadefamilie en dat in korte tijd leidt tot braken, diarree, hoofdpijn en lusteloosheid en nadelige invloed heeft op de hartslag en de bloeddruk als het gedurende langere tijd wordt ingenomen. Die theorie gaat evenwel op één punt ernstig mank: McCandless had vele, vele ponden aardappelzaad moeten eten om daardoor uitgeschakeld te worden; en gezien het geringe gewicht van zijn rugzak op het moment dat Gallien hem afzette, is het uiterst onwaarschijnlijk dat het, zo hij al iets aan aardappelzaad bij zich had, meer dan enkele grammen is geweest.

Maar in andere beschouwingen wordt van aardappelzaad van een heel andere soort uitgegaan en die theorieën klinken veel aannemelijker. De pagina’s 12.6 en 127 van Tanaina Plantlore geven een beschrijving van een plant die door de Dena’ina-indianen, die de peenvormige wortel oogstten, wilde aardappel wordt genoemd. De plant die voor botanici bekend is onder de naam Hedysarum alpinum, groeit in het hele gebied op grindhoudende grond.

Volgens Tanaina Plantlore is ‘De wortel van de wilde aardappel, naast wilde vruchten, waarschijnlijk het belangrijkste voedsel van de Dena’ina. Zij eten hem op uiteenlopende manieren—rauw, gekookt, gebakken, of gebraden—en vinden hem het lekkerst als hij in olie of in varkensvet, waarin zij hem ook bewaren, gedoopt wordt.’ Het citaat zegt verder dat de beste tijd voor het uitgraven van wilde aardappelen ‘is in het voorjaar zodra de grond ontdooit…In de zomer wordt hij duidelijk droog en taai.’

Priscilla Russell Kari, de schrijfster van Tanaina Plantlore, zei tegen mij dat ‘het voorjaar een heel harde tijd is voor de Dena’ina’s, vooral in het verleden. Vaak kwam het wild waarvan zij voor hun voedsel afhankelijk waren, niet opdagen, of begon de vis niet op tijd te trekken. Dan waren zij van wilde aardappelen als belangrijk stapelproduct afhankelijk totdat de vis kwam aan het einde van het voorjaar. Hij heeft een hele zoete smaak. Het was—en is nog steeds—iets wat zij heel graag eten.’

Boven de grond groeit de wilde aardappel als een dicht kruid, ruim een halve meter hoog, met tere, roze bloemetjes, die aan lathyrus in het klein doen denken. Op grond van Kari’s boek begon McCandless op 2.4 juni wortels van de wilde aardappel uit te graven en op te eten, blijkbaar zonder nadelige gevolgen. Op 4 juli begon hij ook de op peulen lijkende zaaddozen van de plant te consumeren, waarschijnlijk omdat de wortels te taai werden. Op een foto die hij in die periode maakte, is een plastic Ziploc-zak te zien, die boordevol met zulke zaden zit. En dan, op 30 juli, luidt de aantekening in zijn dagboek ‘UITERSZWAK. DOOR STUFF. ZAAD…’ Eén pagina voorbij de plaats waar in Tanaina Plantlore de wilde aardappel wordt behandeld, beschrijft het boek een sterk verwante soort, wilde lathyrus, Hedysarum mackenzn. Hoewel de plant iets kleiner is, lijkt wilde lathyrus zoveel op wilde aardappel dat zelfs botanische specialisten soms moeite hebben om die twee soorten uit elkaar te houden.

Er is slechts één kenmerkend onderscheid dat absoluut betrouwbaar is: aan de onderkant van de kleine groene blaadjes van de wilde aardappel zitten in het oog lopende dwarsnerven; dezelfde nerven zijn op de blaadjes van de wilde lathyrus niet te zien.

Het boek van Kari bevat de waarschuwing dat wilde lathyrus moeilijk van wilde aardappel te onderscheiden valt en omdat eerstgenoemde plant ‘naar verluidt giftig is, dient men te zorgen dat de wilde aardappel juist gedetermineerd is voordat men hem als voedsel gaat gebruiken’. Rapporten over mensen die vergiftigd raakten door het eten van H. mackenzii, komen in de huidige medische literatuur niet voor, maar de oorspronkelijke bewoners van de poolstreek moeten al duizenden jaren bekend zijn geweest met het feit dat wilde lathyrus giftig was en dat zij uiterst voorzichtig moesten zijn om te voorkomen dat H. alpinum en H. mackenzii met elkaar verward werden.

Om een gedocumenteerd geval van vergiftiging door wilde lathyrus te vinden moest ik teruggaan op de verslagen van poolvorsers uit de negentiende eeuw. In de dagboeken van sir John Richardson, een befaamde Schotse chirurg, natuurbeschermer en ontdekkingsreiziger, vond ik wat ik zocht. Hij was lid geweest van de eerste twee expedities van de ongelukkige sir John Franklin en had ze beide overleefd; het was Richardson die met een geweerschot de vermoedelijke moordenaar-kannibaal tijdens de eerste expeditie ter dood bracht. Richardson was ook de botanicus die als eerste een wetenschappelijke beschrijving van H. mackenzii gaf en de plant zijn botanische naam schonk. Toen hij in 1848, op zoek naar de vermiste Franklin, een expeditie door het Canadese poolgebied leidde, trok Richardson een botanische vergelijking tussen H. alpinum en H. mackenzii. H. alpinum, schreef hij in zijn dagboek,

brengt lange buigzame wortels voort, die zo zoet als de zoethoutwortel smaken, en door de inboorlingen veel gegeten worden, maar die bij het vorderen van het seizoen houtachtig worden en dan hun sappigheid en knapperigheid verliezen. De wortel van de kruipende en minder sierlijke, maar van grotere bloemen voorziene Hedysarum mackenzii is giftig en heeft in Fort Simpson bijna de dood veroorzaakt van een oude indiaanse vrouw die hem had aangezien voor de eerder genoemde soort. Gelukkig bleek de plant braakwekkend; en nadat haar maag alles wat zij had gegeten weer uitgeworpen had, werd zij weer gezond, hoewel aan haar herstel enige tijd getwijfeld werd.

Het leek voor de hand te liggen dat Chris McCandless dezelfde vergissing maakte als de indiaanse vrouw en op gelijke wijze uitgeschakeld werd. Op grond van alle beschikbare aanwijzingen leek er weinig twijfel aan te bestaan dat McCandless—onbesuisd en- onbezonnen van nature—alleen maar uit onachtzaamheid een blunder had begaan waarbij hij twee planten met elkaar verwarde en ten gevolge daarvan om het leven was gekomen. Vrijwel elke journalist die over de tragedie van McCandless heeft geschreven, kwam tot die conclusie.

Maar met het verstrijken van de maanden waarin ik gelegenheid kreeg dieper op de dood van McCandless in te gaan, kwam die algemene opinie mij steeds minder logisch voor. Vanaf 2.4 juni had McCandless drie weken lang tientallen wortels van de wilde aardappel uitgegraven en veilig gegeten zonder H. mackenzii voor H. alpinum aan te zien; waarom zou hij dan op 14 juli, toen hij in plaats van wortels zaden begon te vergaren, die twee soorten ineens door elkaar hebben gehaald?

Ik raakte er steeds meer van overtuigd dat McCandless angstvallig uit de buurt van de giftige H. mackenzii is gebleven en nooit de zaden of andere delen van de plant heeft gegeten. De oorzaak van zijn dood was de wilde aardappel, H. alpinum, de soort die in Tanaina Plantlore zonder meer als niet-giftig aangeduid wordt.

Het boek geeft slechts aan dat de wortels van de wilde aardappel eetbaar zijn. Weliswaar zegt het niet dat de zaden van deze soort eetbaar zouden zijn, maar het vermeldt evenmin dat deze zaden giftig zijn. Om McCandless recht te doen moet worden opgemerkt dat de zaden van H. alpinum nooit in enige publicatie als giftig zijn beschreven. Een uitgebreid onderzoek van de medische en botanische literatuur leverde geen enkele indicatie op dat een bepaald deel van H. alpinum giftig is.

Maar de familie van peuldragers (Leguminosae, waartoe H. alpinum behoort) omvat wel vele soorten die alkaloïden vormen—chemische stoffen die een krachtige farmacologische uitwerking hebben op mensen en dieren. (Morfine, cafeïne, nicotine, curare, strychnine en mescaline zijn allemaal alkaloïden.) En bovendien komt de giftige stof bij vele alkaloïde-producerende soorten uitsluitend in bepaalde delen van de plant voor.

‘Wat met een heleboel groenten gebeurt,’ zegt John Bryant, chemisch ecoloog aan de University of Alaska in Fairbanks, is dat de planten aan het eind van de zomer alkaloïden in het zaadvlies opslaan om dieren ervan af te houden hun zaad te eten. Afhankelijk van de tijd van het jaar is het niet ongewoon dat een plant met eetbare wortels giftige zaden heeft. Wanneer een soort alkaloïden produceert, zullen die meestal in de zaden worden aangetroffen.’

Bij mijn verblijf aan de Sushana River verzamelde ik op enkele meters afstand van de bus een aantal monsters van H. alpinum en later stuurde ik zaaddozen van deze monsters naar Tom Clausen, een collega van professor Bryant aan het Chemistry Department van de University of Alaska. Een definitieve spectraalanalyse moet nog worden afgesloten, maar een voorlopig onderzoek van Clausen en een van zijn postdoctorale studenten, Edward Treadwell, wijst erop dat de zaden duidelijk sporen van alkaloïden bevatten. Het is bovendien zeer waarschijnlijk dat die alkaloïde swainsonine is, een substantie die onder veehouders en dierenartsen bekend is als werkzame stof in giftige planten.

Er zijn ongeveer vijftig variëteiten van giftige planten, waarvan de meeste tot de soort Astragalus behoren—een soort die met Hedysarum nauw verwant is. De duidelijkste symptomen van een ziekte die door een giftige plant veroorzaakt is, zijn van neurologische aard. Volgens een verhandeling in de Journal of the American Veterinary Medicine Association zijn ‘malaise, een trage, onvaste gang, een ruwe vacht, matte ogen met een starre blik, vermagering, ongecoördineerde spierbewegingen en schichtigheid (vooral onder druk), bij een dier symptomen van vergiftiging door een plant. Daarnaast kunnen getroffen dieren eenzelvig en onhandelbaar worden en moeite krijgen met eten en drinken.’

Op grond van de vaststelling van Clausen en Treadwell dat in het zaad van de wilde aardappel swainsonine of een soortgelijke giftige stof opgeslagen kan zijn, valt aannemelijk te maken dat deze zaden de dood van McCandless veroorzaakt hebben. In dat geval betekent dit dat McCandless niet zo roekeloos of ondeskundig was als hem wordt aangewreven. Hij heeft niet uit zorgeloosheid twee plantensoorten door elkaar gehaald. Van de plant die hem vergiftigde, was niet bekend dat zij giftig was—hij heeft de wortels zelfs wekenlang zonder problemen gegeten. McCandless heeft, hongerig als hij was, alleen de fout gemaakt om ook de zaaddozen op te eten. Iemand met meer kennis van botanische wetten zou ze waarschijnlijk niet gegeten hebben, maar het was een simpele vergissing. Voldoende evenwel om hem fataal te worden.

De effecten van een vergiftiging door swainsonine zijn slepend—de alkaloïde doodt zelden meteen. Het gif werkt verraderlijk, indirect, door het onderdrukken van een enzyme dat van essentieel belang is voor de omzetting van glycoproteïne. Het veroorzaakt bij zoogdieren als het ware een omvangrijke vapour lock in de benzineleiding: het lichaam wordt verhinderd om wat het aan voedsel naar binnen krijgt in een bruikbare energiebron om te zetten. Als je te veel swainsonine naar binnen krijgt, kun je doodgaan van de honger, hoeveel eten je ook in je maag stopt.

Dieren komen een swainsonine-vergiftiging soms te boven als zij geen giftige planten meer tot zich nemen, maar alleen wanneer zij om te beginnen in een redelijke conditie zijn. Om de giftige stof via de urine te kunnen lozen, moet die eerst aan voorhanden zijnde moleculen van glucose of aminozuur gebonden worden. Een grote hoeveelheid suikers en eiwitten moet daarom aanwezig zijn om het gif met dweilen en uitwringen uit het lichaam te verwijderen.

‘Het probleem,’ zegt professor Bryant, ‘is dat je geen suiker en eiwitten te missen hebt als je mager bent en hongerlijdt; waardoor er geen mogelijkheid is om het gif uit je systeem te spoelen. Als een hongerend zoogdier een alkaloïde naar binnen krijgt—zelfs als het zo mild is als bijvoorbeeld cafeïne—zal het daar veel meer last van hebben dan normaal omdat het de glucose-voorraad mist die nodig is om het spul uit te scheiden. De alkaloïde wordt gewoon in het gestel opgeslagen. Als McCandless een grote hoeveelheid van die zaden heeft gegeten terwijl hij al haast was verhongerd, kan dat heel goed catastrofaal zijn geweest.’

Geveld door de giftige zaden ontdekte McCandless dat hij ineens veel te zwak was om weg te trekken en zich te redden. Hij was nu zelfs te zwak om met succes te jagen, werd daardoor nog zwakker en gleed af naar de hongerdood. Zijn leven kwam met een vreselijke vaart in een neergaande spiraal terecht.

Er staan geen aantekeningen voor 31 juli en 1 augustus in zijn dagboek. Voor 2 augustus vermeldt het dagboek slechts: ‘VRESELIJKE WIND.’ De herfst stond voor de deur. De temperatuur daalde en de dagen werden merkbaar korter: elke omwenteling van de aarde bracht weer zeven minuten minder daglicht met zich mee en zeven minuten meer aan kou en duisternis; de nacht werd per week haast één uur langer.

DAG 100! GEHAALD! schreef hij op 5 augustus triomfantelijk, trots dat hij die belangrijke mijlpaal had gehaald, ‘MAAR HEEL ERG VERZWAKT. DOOD DREIGT ALS ERNSTIG GEVAAR. TE ZWAK OM WEG TE GAAN, ZIT LETTERLIJK GEVANGEN IN DE WILDERNIS.—GEEN WILD.

Als McCandless een topografische kaart van de U.S. Geological Survey had gehad, zou die hem attent hebben gemaakt op de aanwezigheid van een hut van de Park Service aan de bovenloop van de Sushana River, tien kilometer ten zuiden van de bus, een afstand die hij zelfs in zijn uiterst zwakke toestand wellicht af had kunnen leggen. De hut, net binnen de begrenzing van het Denali National Park, was voorzien van een kleine voorraad aan noodvoedsel, slaapplaatsen en eerstehulpmiddelen ten behoeve van opzichters die in de winter patrouilleerden in het binnenland. En hoewel zij niet op de kaart zijn aangegeven, staan nog drie kilometer dichter bij de bus twee hutten van particulieren—waarvan één het eigendom is van Will en Linda Forsberg uit Healy, die bekend zijn door de tochten die zij maken met de hondenslede; de andere behoort toe aan Steve Carwile, een medewerker van het Denali National Park—waar eveneens wat voedsel aanwezig moest zijn.

Met andere woorden, McCandless leek slechts drie uur stroomopwaarts lopen van zijn redding verwijderd te zijn. Dit navrante gegeven werd na zijn dood breed uitgemeten. Maar ook als hij van die hutten had geweten, zouden zij McCandless niet hebben geholpen: omstreeks half april, toen de laatste hut ontruimd was omdat de invallende dooi het gebruik van hondensleden en sneeuwscooters in het voorjaar moeilijk maakte, was in elk van de drie hutten ingebroken en daarbij werd met opzet grote schade aangericht. Het eten in de hutten ging verloren, doordat het aan dieren en het weer werd blootgesteld.

De ravage werd eind juli pas ontdekt, toen Paul Atkinson, een in wilde dieren gespecialiseerde bioloog, zich over een afstand van zestien kilometer moeizaam een weg door de Outer Range had gebaand van de toegangsweg tot het Denali National Park naar het onderkomen van de Park Service. Hij was geschokt en verbijsterd door de zinloze ravage die hem wachtte. ‘Het was duidelijk niet het werk van een beer,’ zegt Atkinson. ‘Ik ben een berenkenner, ik weet hoe de schade eruitziet die door een beer veroorzaakt wordt. Dit zag eruit alsof iemand zich met een klauwhamer op de hutten had gestort en alles wat hij zag aan stukken had geslagen. Aan de hoogte van de wilgenroos, die door de naar buiten gesmeten bedspiralen was gegroeid, kon je zien dat de verwoesting al weken tevoren aangericht was.’

‘Er was niets meer heel,’ zegt Will Forsberg over zijn hut. ‘Alles wat los zat was kapotgeslagen. Alle lampen waren gebroken en ook de meeste ruiten. De bedden en matrassen waren naar buiten gesleept en op een hoop gegooid, plafondplaten waren naar beneden getrokken, olieblikken waren doorgeprikt, de houtkachel was weggeschoven—zelfs een groot vloerkleed was naar buiten gesleept om het daar te laten verrotten. En al het eten was verdwenen. De hutten zouden Alex dus niet veel geholpen hebben, ook al had hij ze gevonden. Of wie weet, dat ook gedaan heeft.’

Voor Forsberg is McCandless de eerste die als verdachte in aanmerking komt. Hij denkt dat McCandless, nadat hij in de eerste week van mei bij de bus was aangekomen, toevallig tegen de hutten opgelopen is, in woede is ontstoken over de verstoring door de civilisatie van zijn hooggestemde rimboe-avontuur en de gebouwtjes stelselmatig heeft vernield. Maar die theorie verklaart niet waarom McCandless dan ook niet de bus in elkaar geslagen heeft.

Ook Carwile verdenkt McCandless. ‘Het is maar een idee,’ zegt hij, ‘maar ik heb het gevoel dat hij zo iemand was die ‘de wildernis wou redden’. Het verwoesten van de hutten was misschien een manier om dat te doen. Of misschien was het zijn geweldige afkeer van de overheid: hij zag het embleem op de hut van de Park Service waaruit bleek dat die eigendom was van de staat, nam aan dat de drie hutten allemaal van de overheid waren en besloot Big Brother een slag toe te brengen. Dat is heel goed mogelijk.’

De autoriteiten van hun kant geloven niet dat McCandless de vandaal geweest is. ‘We tasten in het duister wat de mogelijke dader betreft,’ zegt hoofdopzichter Ken Kehrer van het Denali National park. ‘Maar Chris McCandless wordt door de National Park Service niet als verdachte gezien.’ Er is dan ook niets in het dagboek of bij de foto’s van McCandless wat doet vermoeden dat hij ook maar in de buurt van de hutten is geweest. Toen McCandless begin mei een eind van de bus vandaan ging, trok hij, zoals uit zijn foto’s blijkt, stroom-afwaarts langs de Sushana naar het noorden, niet in de richting van de hutten, maar juist de andere kant op. En zelfs als hij er toevallig tegenop gelopen was, is het moeilijk voor te stellen dat hij de gebouwtjes zou vernielen zonder in zijn dagboek hoog op te geven van die daad.

In McCandless’ dagboek staan geen aantekeningen voor 6, 7 en 8 augustus. Op 9 augustus noteert hij dat hij op een beer heeft geschoten maar dat hij heeft gemist. Op 10 augustus zag hij een kariboe, maar hij wist geen schot te lossen en schoot vijf eekhoorns. Maar als al een flinke hoeveelheid swainsonine in zijn lichaam opgeslagen was zou deze onverwachte buit aan klein wild toch nog maar weinig voeding hebben opgeleverd. Op 11 augustus schoot hij een alpensneeuwhoen en at die op. Op 12 augustus sleepte hij zichzelf naar buiten om bessen te zoeken, nadat hij een verzoek om hulp had opgehangen voor het onwaarschijnlijke geval dat iemand langs zou komen terwijl hij er niet was. Geschreven in keurige blokletters op een pagina die hij uit Gogols Taras Bulba had gescheurd, stond:

S. O.S. IK HEB UW HULP NODIG. IK BEN GEWOND, BIJNA DOOD, EN TE ZWAK OM HIER VANDAAN TE TREKKEN. IK BEN HELEMAAL ALLEEN, DIT IS GEEN GRAP. IN GODSNAAM, BLIJF HIER OM MIJ TE REDDEN. IK BEN VLAKBIJ OM BESSEN TE ZOEKEN EN KOM VANAVOND TERUG. BEDANKT.

Hij ondertekende het briefje met ‘CHRIS MCCANDLESS, AUGUSTUS?’ In het besef van de ernst van zijn situatie had hij de aanmatigende bijnaam Alexander Superzwerver, die hij jaren had gebruikt, weer verwisseld voor de naam die zijn ouders hem bij zijn geboorte gegeven hadden.

Vele mensen in Alaska hebben zich afgevraagd waarom McCandless op dat moment in zijn wanhoop niet bij wijze van noodsignaal een bosbrand aangericht heeft. Er stonden twee bijna volle blikken met haardolie in de bus; het zou waarschijnlijk niet moeilijk zijn geweest om een vuurzee aan te richten die groot genoeg was om de aandacht van overkomende passagiersvliegtuigen te trekken, of ten minste een groot sos-teken in het struikgewas te branden.

Maar in tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, staat de bus niet onder een vaste vliegroute en er komen daar zelden vliegtuigen over. In de vier dagen die ik aan de Stampede Trail doorbracht, heb ik niet één vliegtuig gezien, behalve dan straaltoestellen die op meer dan zeven kilometer hoogte vlogen. Kleine vliegtuigen zijn zonder twijfel van tijd tot tijd binnen gezichtsafstand van de bus geweest, maar McCandless zou waarschijnlijk een vrij grote bosbrand hebben moeten stichten om zeker te zijn dat hij hun aandacht zou trekken. En, zoals Carine McCandless opmerkt, ‘Chris zou nooit en te nimmer met opzet een stuk bos platbranden, zelfs niet om zijn leven te redden. Iedereen die denkt van wel, begrijpt helemaal niets van mijn broer.’

Verhongering is geen aangename dood. In een vergevorderd stadium van verhongering, in de fase dat het lichaam zichzelf begint te verteren, krijgt het slachtoffer last van spierpijn, hartafwijkingen, haarverlies, duizelingen, kortademigheid, extreme gevoeligheid voor kou, fysieke en geestelijke uitputting. De huid wordt kleurloos. Door het ontbreken van essentiële voedingsstoffen wordt het chemisch evenwicht in de hersenen verstoord, wat stuipen en hallucinaties tot gevolg heeft. Maar sommige mensen die op het nippertje van de hongerdood gered zijn, zeggen dat de honger tegen het einde wegzakt, dat de vreselijke pijn verdwijnt en het lijden plaatsmaakt voor een grootse euforie, een gevoel van kalmte dat gepaard gaat met buitengewone helderheid van geest. Het is te hopen dat McCandless een dergelijke vervoering heeft gekend.

Op 12 augustus schreef hij wat zijn laatste woorden in het dagboek zouden worden: ‘Mooie bosbessen.’ Van 13 tot en met 18 augustus behelst zijn dagboek niets meer dan de stand van het aantal dagen. Op een bepaald moment in die week trok hij de laatste bladzij uit de herinneringen van Louis L’Amour, Education of a Wandering Man. Op die pagina stonden aan de ene kant een paar regels die L’Amour had overgenomen uit het gedicht ‘Wise Men in Their Bad Hours’ van Robinson Jeffers:

De dood is een wrede veldleeuwerik: maar sterven nadat je Iets hebt voortgebracht dat meer overeenkomst vertoont met de eeuwen—Dan spieren en botten, is vooral het afleggen van zwakte. De bergen bestaan uit dood gesteente, de mensen Bewonderen of haten hun formaat, hun hooghartige rust, De bergen zijn niet week of gekweld—En de gedachten van een paar dode mannen hebben dezelfde geaardheid.

Op de lege achterkant van de pagina schreef McCandless een kort adieu: ‘IK HEB EEN GELUKKIG LEVEN GEHAD EN DANK DE HEER. VAARWEL EN GOD ZEGENE IEDEREEN!

Toen kroop hij in de slaapzak die zijn moeder voor hem genaaid had, en raakte buiten bewustzijn. Hij is waarschijnlijk op 18 augustus gestorven, 112 dagen nadat hij de wildernis was ingetrokken, 19 dagen voordat zes bewoners van Alaska toevallig langs de bus kwamen en daarbinnen zijn lijk vonden.

Een van zijn laatste daden was het nemen van een foto van zichzelf. Hij staat dan onder de heldere hemel van Alaska bij de bus en houdt in zijn ene hand zijn laatste boodschap in de richting van de camera, en heft de ander op in een dapper, gelukzalig afscheidsgebaar. Zijn gezicht is vreselijk uitgemergeld, een doodshoofd haast. Maar als hij medelijden met zichzelf had in die laatste moeilijke uren—omdat hij zo jong was, omdat hij alleen was, omdat zijn lichaam hem verraden had en zijn wil hem in de steek gelaten had—is dat op die foto niet te zien. Hij staat er met een glimlach op en de blik in zijn ogen laat geen twijfel toe: Chris McCandless was in vrede met zichzelf, kalm als een monnik die naar God gaat.