26
Val dacht aan haar moeder. Niet aan de vrouw die ze nu was, gebroken en in kennelijke staat door te veel drank, en ook niet aan de verwarde en onzekere vrouw uit haar tienertijd, toen haar zelfvertrouwen werd ondermijnd door het voortdurende rokkenjagen van haar man en haar eigen net zo voortdurende gerationaliseer, maar aan de sterke en veerkrachtige moeder van haar jeugd, de vrouw die haar had geleerd om haar intuïtie te volgen en op eigen benen te staan.
‘Mammie, ik wil vandaag niet naar school,’ had ze een keer tegen haar moeder gezegd toen ze vier was en was opgegeven voor de peuterklas bij de plaatselijke ymca.
‘Waarom niet, lieverd?’
‘Er is een jongen die gemeen doet tegen me. Hij scheldt me uit.’
‘Waar scheldt hij je dan voor uit?’
De kleine Valerie had haar rug gerecht en een hoge borst opgezet. ‘Hij noemt me een fucker en een sucker,’ had ze meegedeeld, waarbij haar stemmetje verontwaardigd had weergalmd. Ook al had ze geen idee wat die woorden betekenden, ze wist wel dat het niet goed klonk. ‘Ga je mee om tegen hem te zeggen dat hij dat niet meer mag doen?’ had ze gevraagd, terwijl haar moeder zich op haar onderlip beet om maar niet te stikken van het lachen, dat ze wanhopig probeerde te onderdrukken.
‘O, volgens mij kun je hem zelf wel aan,’ had haar moeder uiteindelijk weten uit te brengen.
En dat had ze, want nog diezelfde middag was ze naar school teruggekeerd en had ze het knaapje du moment dat de letter ‘f’ weer over zijn lippen kwam op zijn mond geslagen.
‘Volgende maand houden ze op school een “Zwem voor je leven”-actie,’ had de achtjarige Valerie zo’n vier jaar later aan haar ouders meegedeeld. ‘Het is om geld op te halen voor een goed doel, en ik heb heel veel sponsors nodig. Je verdient geld met hoeveel baantjes je zwemt en ik ga de meeste baantjes zwemmen en het meeste geld ophalen.’
‘Noteer mij maar voor een dollar per baantje,’ had haar vader van achter zijn krant geopperd.
‘Wat zeg je van tien?’ had haar moeder gereageerd. ‘Wie niet waagt,’ had ze met een knipoog in Valeries richting vervolgd, ‘die niet wint, lieverd. In dit leven moet je het voor jezelf opnemen.’
Kleine Valerie had haar moeders vertrouwen beloond, en de hele school geschokt, door het verbazingwekkende aantal van vierenzeventig baantjes te zwemmen. Haar moeder had trots toegekeken terwijl haar vader met pijn en moeite een cheque voor zevenhonderdveertig dollar uitschreef.
Je verdiende loon, dacht Valerie nu. Geen moment geloofde je dat ik dat kon. Je schonk nooit aandacht aan me.
Ze herinnerde zich het verveelde gezicht van haar vader, hoe hij na de eerste paar baantjes weg was geschuifeld naar waar Ava McAllisters aantrekkelijke, jonge moeder met een paar van haar net zo jonge, aantrekkelijke vriendinnen stond, en hoe ze flirterig met elkaar de rest van de zwemactie plagerig hadden staan becommentariëren. Slechts af en toe had hij een blik geworpen in de richting van het bad, waarin zijn dochter baantje na baantje trok, vastbesloten om niet meer voor lucht boven water te komen totdat ze haar vaders volle en onverdeelde aandacht had. Pas toen ze hem eindelijk haar kant op zag kijken was ze, uitgeput en op de rand van totale ineenstorting, gestopt; maar toen ze naderhand aan dat moment terugdacht realiseerde ze zich dat hij waarschijnlijk alleen maar even een heimelijke blik had geworpen op de klok achterin. Ook begreep ze, met de intuïtie van een kind, dat ze geen partij was voor die andere vrouwen, ongeacht wat ze presteerde, ongeacht hoeveel baantjes ze zwom. Ze was gewoonweg niet boeiend genoeg om zijn aandacht te verdienen. Ze was het niet waard.
Die avond waren ze uit eten geweest om haar succes te vieren, en haar vader had het grootste deel van de avond met de serveerster gepraat. ‘Serieus, Jack,’ hoorde Val haar moeder nog altijd zeggen toen ze het restaurant uit liepen, ‘moet je nou echt zo doorzichtig doen, vooral waar de kinderen bij zijn?’ Destijds wist ze niet waar haar moeder het over had. Noch herinnerde ze zich de reactie van haar vader. Wel wist ze nog dat ze ’s nachts wakker werd van haar moeders zachte gehuil, naar de keuken liep en haar daar aantrof, in haar eentje aan de keukentafel, haar blik vaag en warrig.
‘Wat is er, mammie?’
‘Niets, lieverd. Ga maar terug naar bed. Het is al heel laat. Morgen moet je naar school.’
‘Ben je verdrietig?’
‘Nee, lieverd. Waarom zou ik verdrietig zijn? Mijn dochter heeft net de meeste baantjes gezwommen en het meeste geld opgehaald in de hele geschiedenis van de John Fisher School. Ik ben zo trots als een pauw,’ had ze gezegd met een lach terwijl ze met de rug van haar hand haar tranen afveegde.
‘Trots omdat ik zo’n goeie zwemmer ben?’
‘Trots omdat je zo’n goeie jíj bent. Als ik later groot ben wil ik net als jij worden.’
Kleine Valerie giechelde. ‘Je doet gek.’
‘Ik ben dol op je,’ zei haar moeder.
‘Ik ben dol op jóú.’
‘Ga dan lekker naar bed. Zorg dat je wat slaapt.’
‘Ga jij niet naar bed?’
‘Straks.’
Opeens had Valerie op de keukentafel de fles en haar moeders halflege glas zien staan. ‘Wat is dat?’
‘Alleen een beetje om me te helpen slapen.’
‘Mag ik ook?’
‘Nee. Jij hebt dit niet nodig, Valerie. Jij bent een sterke meid. Sterk genoeg om vierenzeventig baantjes te zwemmen. Jij gaat de wereld nog eens regeren.’
‘Nee, echt niet.’
‘Jawel hoor. En ik ga het allemaal zien.’
Dus wanneer was haar moeder daarmee opgehouden, met haar zien? Toen Val tien, dertien, vijftien, eenentwintig was? Wanneer was een beetje om haar te helpen slapen een beetje om haar de dag door te helpen geworden, daarna iets meer, en daarna nog eens iets meer, totdat het alles was? Wanneer was ze begonnen met dagelijks tot drie uur in de middag uit te slapen, met onverstaanbaar wauwelen en met over haar eigen voeten struikelen wanneer ze wakker was? Wanneer was de neergang begonnen, en erger, wanneer had ze zich niet meer opgericht?
‘Toe, mam. Je moet naar een dokter toe,’ had Val aangedrongen toen ze nog steeds ontkende wat zo voor de hand lag; ze had zelfs, na de weigering van haar moeder, de doktersafspraak gemaakt, en daarna nog een toen ze voor de eerste niet was komen opdagen. ‘Ik vrees dat ze wel eens een hersentumor kan hebben,’ had ze tegen haar vader gezegd, toen hij weer thuis was van zijn huwelijksreis met zijn nieuwe vrouw.
‘Ze heeft geen hersentumor,’ had hij met een smalende lach gereageerd. ‘Ze heeft een kater.’
‘Waar heb je het over? Zoveel drinkt ze niet.’
‘Open je ogen,’ zei hij, waarna hij de voordeur voor haar neus dichtsloeg.
‘Tja, je had ook niet zomaar voor zijn deur moeten verschijnen,’ had Vals zus gezegd nadat ze haar had bijgepraat. ‘Je had hem eerst even moeten bellen.’
‘Waarom zou ik? Hij is onze vader.’
‘Je weet dat hij niet van verrassingen houdt.’
‘Volgens mij mis jij hier de essentie, Allison.’
‘En die is…?’
‘Pa suggereert dat onze moeder een alcoholist is.’
‘Volgens mij suggereert hij helemaal niets. Volgens mij zegt hij het recht voor z’n raap.’
‘En jij zegt… wat? Dat je het met hem eens bent?’
Allison beantwoordde Vals vraag met een schouderophalen en een verslagen hoofdschudden.
‘Hij nodigde me niet eens binnen,’ zei Val. ‘Hij zei dat ze zaten te eten.’
‘Je had ook eerst moeten bellen.’
‘Dan zou hij gewoon hebben gezegd dat hij het druk had.’
‘Hij hééft het ook druk.’
‘Waarom verdedig jij hem altijd?’
‘Waarom val jij hem altijd aan?’
‘Ik val hem helemaal niet aan.’
‘Wat verwacht je dan dat die goeie man doet, Valerie? Ze zijn gescheiden.’
‘Ook van ons soms?’
‘Waar heb je het over? Doe niet zo belachelijk. Hij heeft óns niet verlaten. Alleen háár.’
‘Háár is wel onze moeder,’ hielp Val haar zus eraan herinneren.
‘Nou, háár heeft een enorm drankprobleem.’
De woorden voelden als een klap in haar gezicht, en de tranen sprongen in haar ogen. ‘In elk geval heeft ze ons niet verlaten.’
‘O nee?’ vroeg Allison kil.
Was dat het bepalende moment, het moment dat de twee zussen later konden aanwijzen als het exacte ogenblik waarop de onzichtbare lijnen van trouw in het zand werden getrokken en de kanten onherroepelijk werden gekozen, het moment dat ze zich hadden gerealiseerd dat ze niet alleen hun ouders maar ook elkaar kwijt waren?
Wat maakte het uit, vroeg Val zich nu af, terwijl ze voelde dat ze weer naar het heden werd getrokken. Door de jaren heen was er eigenlijk niets veranderd. Allison vocht nog steeds voor de goedkeuring van hun vader; Val vocht nog steeds voor de ontnuchtering van hun moeder. Beide waren een verloren strijd.
‘Val?’ kwam een stem tussenbeide, waardoor haar broze familie uiteen fladderde. ‘Val, alles goed? Wat is er aan de hand?’
Val keek naar Jennifer en was even verrast om haar achter het stuur van haar wagen te zien zitten, maar toen schoot haar te binnen dat ze was ingegaan op haar aanbod om te rijden. ‘Niets. Ik voel me prima. Alleen gefrustreerd. Ik red me wel.’
Ze voelde James’ hand op haar schouder. ‘En, wat doen we nu?’ vroeg hij vanaf de volle achterbank nu de suv het parkeerterrein van de camping op reed.
‘We doen wat de man heeft gezegd,’ antwoordde Gary. ‘We gaan naar het kantoor, we nemen plaats en we wachten.’
‘Hoe lang?’ Val was nu al rusteloos. ‘Ik kan hier niet de hele dag gaan zitten wachten tot er iets gebeurt.’
‘Ik denk dat we geen andere keus hebben,’ zei Gary.
‘Ik denk dat jij Val niet erg goed kent,’ zei Melissa met een glimlach terwijl ze allemaal uitstapten.
‘Misschien is Evan er al.’ Jennifer zocht hoopvol het parkeerterrein af naar zijn zwarte Jaguar, maar die was nergens te bekennen. ‘Ik zal zijn nummers nog eens proberen,’ zei ze terwijl ze het kantoor betraden.
Gary hield zich een beetje afzijdig. ‘Ik ga even bij Hayden kijken.’
‘Natuurlijk,’ zei Val, en ze keek hem na.
Carolyn Murray stond nog in vrijwel dezelfde houding en op dezelfde plek achter de balie als toen ze haar voor het laatst hadden gezien. De frons op haar gezicht was niet veranderd; de koffievlek op haar overhemd zat er nog steeds. Alleen een lichte verstijving van haar schouders overtuigde Val ervan dat ze echt was, en niet gemaakt van hout.
‘Ik vrees dat we nogmaals een beroep moeten doen op uw gastvrijheid,’ begon Val.
‘Ja, dat hoorde ik al. Mike Jones heeft gebeld.’
‘Is er iets gebeurd? Hebben ze mijn dochter gevonden?’
‘Niet dat ik weet. Hij zei dat hij zich zo nu en dan zou melden, dus u kunt hier wachten of bij uw tent. Zodra hij belt kan ik iemand sturen om u te halen.’
‘We wachten hier wel,’ zei Jennifer namens de rest. Het laatste wat ze wilde was terug naar die verdomde tent, dat was wel duidelijk. ‘Mag ik de telefoon gebruiken?’ vroeg ze terwijl ze zonder Carolyns toestemming af te wachten al de hoorn opnam en Evans nummer begon te draaien. Even later ramde ze de hoorn vol weerzin weer op de haak. ‘Ik kreeg zijn voicemail weer. Hopelijk betekent het dat hij onderweg is,’ voegde ze er zonder al te veel overtuiging aan toe.
Val knikte. Ze kon wel allerlei mogelijkheden bedenken, maar besloot dat ze maar beter haar mond kon houden. Ook zonder enige hulp van haar kant zou Jennifer daar ongetwijfeld snel genoeg zelf achter komen.
En misschien was hij écht onderweg, dacht Val even later. Misschien had zijn laatste deal echt op het punt van mislukken gestaan, misschien had hij echt het klokje rond gewerkt om de zaak te redden en misschien stuurde de witte ridder in zijn zwarte Jaguar op dit moment wel als een maniak over de bochtige weg van Prospect Mountain, zich haastend om op het nippertje nog wat van het weekend te maken.
Alleen had ze op dat laatste bijna twee decennia gewacht, en hij was er nog steeds niet. Hij maakte nog steeds omweggetjes.
Ze wachtte nog steeds.
Wat is er toch mis met me, vroeg ze zich af.
Er is niets mis met jou, hoorde ze haar moeder zeggen. Jij bent een sterke meid. Sterk genoeg om vierenzeventig baantjes te zwemmen. Jij gaat de wereld nog eens regeren.
Wanneer was haar wereld toch zo klein geworden?
Ze leunde tegen de muur en probeerde te bedenken wat haar volgende zet zou zijn. Ze keek op haar horloge en daarna nog eens. Nog niet eens lunchtijd en ze was nu al uitgeput.
‘U gaat toch niet flauwvallen, hè?’ vroeg Carolyn, die haar van achter de balie in de gaten hield.
‘Ik ga niet flauwvallen,’ bevestigde Val. Heb je het niet gehoord? Ik ben sterk. Ik heb vierenzeventig baantjes gezwommen. Ik ga de wereld nog eens regeren.
‘Slaapt ze nog?’ vroeg Henry ongeduldig nu Nikki uit de slaapkamer terugkeerde.
‘Ze snurkt als een varkentje.’
‘Shit. Hoeveel van die pillen heb je in d’r thee gedaan?’
‘Weet ik niet. Maar een paar, hoor.’
‘De bedoeling was om haar wat te laten ontspannen, niet om haar buiten westen te krijgen.’
‘Ja, nou, dan moet je de volgende keer maar wat duidelijker zijn over wat precies de bedoeling is,’ kaatste Nikki de bal terug terwijl ze haar best deed om haar groeiende woede de kop in te drukken. Ze was nog nooit tegen hem uitgevallen. Uiteraard had hij daar nooit aanleiding toe gegeven. Tot nu toe.
Tot dit meisje opeens in beeld was verschenen.
‘Luister. Ik wilde niet tekeergaan tegen je,’ zei hij. ‘Het is alleen heel belangrijk dat onze verhalen kloppen.’
‘Hoe kon ik nou weten dat jij haar had verteld dat dit jouw huisje was?’
‘Wat dacht je dan dat ik haar ging vertellen?’
‘Weet ik veel. Hoe verwacht je dat ik iets weet als jij het me niet vertelt?’
‘Je had haar gezicht eens moeten zien toen je zei dat het huisje van je oma was.’
‘Nou, toen ze zei dat ze me van het hotel herkende werd ik behoorlijk zenuwachtig. En daarna zei jij dat we daar hadden gegeten. Ik moest wel iets verzinnen.’
‘Je noemde me Kenny, godverdomme!’
‘Het floepte er gewoon uit.’
‘Je had alles kunnen verpesten.’
‘Wat dan precies? Wat maakt het uit hoe ik jou noem? We maken haar toch wel af.’ Nikki zweeg even. ‘Ja toch? We gaan haar toch afmaken?’
‘Natuurlijk maken we haar af.’ Geïrriteerd haalde Henry een hand door zijn lange haar. ‘Alleen niet meteen. Eerst gaan we een beetje plezier met haar maken. Je weet wel. Waar we het over gehad hebben.’
‘Waar jíj het over gehad hebt.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Denk erover na, Kenny.’
‘De naam is Henry.’
‘Luister, Hénry. We hebben hier helemaal geen tijd voor. Jij hebt een fokking parkopzichter vermoord. Vroeg of laat komen ze hier rondsnuffelen. We moeten hier weg.’
Henry’s blik schoot nerveus door de kamer en bleef ten slotte hangen bij de deur naar de slaapkamer waarin Brianne lag te slapen. ‘Oké. Oké. Je hebt waarschijnlijk gelijk.’
‘Ik héb gelijk.’
‘Oké. Weet ik.’
‘Dus wat doen we met haar?’
‘We nemen haar mee.’
‘Wat?’
‘We nemen haar mee,’ herhaalde hij, alsof hij werkelijk dacht dat ze hem niet goed had verstaan.
‘Waar heb je het over? Dat is gestoord.’
‘Hoezo? Ze is buiten westen. We gooien haar in de kofferbak, rijden naar Lake Placid en gaan op zoek naar een verlaten huisje waar we ons kunnen ontspannen en de tijd kunnen nemen met haar.’
‘Sinds wanneer nemen we ergens de tijd voor?’
‘Sinds dit een nieuwe ervaring is. Brianne is jong, ze is knap. Ze is plooibaar.’
‘Wat betekent dat?’
Hij grijnsde.
Nikki had het woord ‘plooibaar’ dan misschien niet begrepen, maar ze begreep wel wat die grijnslach van hem betekende. Het betekende ‘domkop’. Hij had het woord net zo goed kunnen uitschreeuwen.
‘Je weet maar nooit,’ zei Henry. ‘Misschien besluit ze wel dat ze met ons mee wil doen. We zouden, zeg maar, een hele groep kunnen vormen…’
‘Dus, wat… Zeg je nu dat ik niet goed genoeg meer voor je ben?’
‘Nee, natuurlijk zeg ik dat niet.’
‘Hou dan op met die onzin. Ik zeg dat we haar nu afmaken en dan als de sodemieter hier weggaan.’
‘Kom op, schatje. Ze is buiten westen. Er is toch geen lol aan als ze finaal van de kaart is?’
‘Nou, veel meer lol dan een dodelijke injectie krijgen,’ opperde Nikki. ‘Het is het risico niet waard, zeg ik je.’ En vervolgens, om hem te paaien: ‘Er zullen nog zat andere meisjes komen.’
Om Henry’s mond verscheen weer langzaam een glimlach. ‘Beloof je dat?’
Stomme zak, dacht Nikki. ‘Dat beloof ik,’ zei ze.
‘Wat zei hij?’ vroeg Jennifer nu Val de hoorn weer op de ouderwetse haak legde.
‘Hij zei dat ze Tylers auto met een vlooienkam hebben uitgeplozen,’ liet Val het verzamelde groepje weten, ‘en dat niets erop wijst dat er iemand gewond is geraakt. Geen bloed of wat dan ook…’
‘Goddank,’ reageerde James.
‘Dus dat is goed nieuws,’ voegde Melissa eraan toe.
‘Het slechte nieuws is dat mogelijke voetafdrukken door het onweer zijn weggespoeld, dus Brianne en Tyler kunnen overal zijn. Ze beginnen nu de omliggende bossen te doorzoeken, maar…’
‘Maar wat?’ vroeg James.
‘Nou, hij zei het wel niet, maar ik denk niet dat Brianne opsporen hun grootste zorg is. Ze zijn meer geïnteresseerd in de vraag wat er met Henry Voight is gebeurd.’
Even bleef het doodstil, even gaf niemand uitdrukking aan wat iedereen dacht: stel dat de verdwijningen op een of andere manier verband hielden met elkaar, wat dan?
‘Val, kan ik je alsjeblieft even spreken?’ vroeg Gary. Een paar minuten eerder, toen Val aan de telefoon hing met Mike Jones, was hij naar het kantoortje teruggekeerd en had hij bij de deur staan wachten.
Zwijgend volgde Val hem naar buiten, waar ze op de onderste tree bleef staan nu ze Hayden, Gary’s zoon, op de passagiersstoel van de een paar meter verderop geparkeerde witte Buick zag zitten.
‘Ik ga nu, en ik neem Hayden mee terug naar Connecticut,’ legde Gary uit voordat Val iets kon vragen. ‘We kunnen hier verder eigenlijk weinig meer doen, en ik wil dat een dokter hem even onderzoekt om vast te stellen dat hij geen hersenschudding heeft.’
‘Natuurlijk. Dat begrijp ik volkomen.’
‘Hayden wil absoluut geen aanklacht indienen…’
Ze onderdrukte een diepe zucht van opluchting. ‘Het spijt me allemaal zo vreselijk.’
‘Mij ook,’ zei Gary. Toen ze zich allebei realiseerden dat er niets meer te zeggen viel, zei hij: ‘Je zult haar wel vinden, Val.’
‘Ja, dat zal ik.’
‘Je bent onverschrokken.’
‘Ja, dat ben ik.’
‘Ik hou contact,’ zei hij.
‘Nee, dat doe je niet,’ fluisterde ze terwijl ze hem achter het stuur zag kruipen en even later van het parkeerterrein en uit haar leven zag rijden. En het was goed zo, was haar gedachte. In weerwil van hoe alles was gelopen, was ze dankbaar voor hun kortstondige tijd samen. Gary had iets in haar wakker geschud waarvan ze had gedacht het voorgoed kwijt te zijn; hij had haar laten zien dat ze niet alleen voor andere mannen aantrekkelijk kon zijn, maar ook dat ze zich tot hén aangetrokken kon voelen. Het enige wat ze daarvoor hoefde te doen was het gewoon te laten gebeuren, die steeds terugkerende droom die Evan heette los te laten. Die onmogelijke droom, dacht ze weemoedig, terwijl ze in gedachten James luidkeels ‘The Impossible Dream’ uit de Broadwayhit hoorde zingen.
Alleen was de droom uitgegroeid tot een nachtmerrie.
Het was tijd voor een nieuwe droom, besloot ze, terwijl ze Gary’s auto in een explosie van stof zag oplossen. Het was tijd om wakker te worden.
Ze draaide zich om, klaar om de hut weer te betreden, toen opeens de deur openging en Jennifer met een rood aangelopen gezicht naar buiten stapte.
‘Wat is er?’ vroeg Val.
‘Het schoot me net te binnen dat Henry zei dat hij in de omgeving een huisje had.’
‘Wat?’
‘De man die ik gisteravond heb ontmoet en die zich voordeed als Henry Voight, die zei dat hij hier in de buurt een huisje had. Wat ga je doen?’ riep ze terwijl Val al naar haar suv rende.
Vals antwoord weerkaatste van de vurenhouten hut en echode door de omringende bossen. Ze was het wachten beu. Het was tijd om weer dat zwembad in te duiken. ‘Mijn dochter zoeken.’