15
‘Hoe ver is het eigenlijk nog naar dat rotmeer?’ wilde Brianne weten zonder zelfs maar haar ongeduld te verbergen. Ze leken inmiddels al uren in kringetjes rond te banjeren. Muggen waren bezig haar levend te verslinden en haar voorheen nog zo mooie Jimmy Choos, de rode naaldhakken met open neuzen die ze had bemachtigd na urenlang wachten voor de deur van H&M – samen met nog honderden koopjesbeluste, elkaar verdrukkende jonge meiden die allemaal als eerste binnen wilden zijn zodra de winkel openging en de nieuwe collectie betaalbare schoenen werd onthuld – waren inmiddels door het ruige terrein volkomen uitgewoond. Het zachte leer toonde de striemen van respectloze twijgjes, en de ranke, zevenenhalve centimeter hoge hakken waren besmeurd met vieze vette modderklonten. Om maar te zwijgen over het feit dat ze al twee keer haar rechterenkel had verstuikt, die nu aardig begon te kloppen. Ze had gewoon haar gympen moeten aantrekken, zoals haar moeder haar had aangeraden, samen met een spijkerbroek en een sweater. De witte shorts en het mouwloze t-shirtje waren prima toen de zon nog aan de hemel stond, maar het afgelopen uur was het zo’n tien graden kouder geworden. Ze had beter naar haar moeder kunnen luisteren.
Maar ja, dan had haar moeder natuurlijk wel gewonnen.
Wát gewonnen,vroeg ze zich nu af terwijl ze een mug wegsloeg van haar linkeroor en ineendook om niet door een verdwaalde tak in het gezicht te worden geslagen.
Terwijl Hayden een bocht in het pad volgde en uit het zicht verdween, stopte ze even om over haar enkel te wrijven. Verdomme, dit was allemaal haar moeders schuld. ‘Geweldig,’ mopperde ze terwijl haar ogen in het donker naar hem zochten, maar hem niet zagen. Waar waren ze eigenlijk? Hij bleef maar zeggen dat het meer vlak achter de volgende boom lag, maar dat bleek telkens niet het geval. Waar bracht hij haar naartoe?
Alles valt in duigen, dacht ze, en ze vocht tegen de tranen. Ze had nu met Tyler moeten zijn, maar in plaats daarvan bevond ze zich in een niemandsland en verprutste ze de halve avond met het sukkelige zoontje van een voormalige klasgenoot van haar moeder. En niet alleen werkte zijn mobieltje niet, je kon er zelfs niet eens mee sms’en. Hallo, wie heeft er nu géén sms op zijn telefoon!
‘Bij het meer hebben we waarschijnlijk meer bereik,’ had hij haar gerustgesteld toen ze kort na het verlaten van de camping geen signaal had gekregen.
Alleen leek er helemaal geen meer te zijn. Enkel bomen en insecten en – verrassing – nog meer bomen en nog meer insecten. ‘Verdomme,’ vloekte ze, zich afvragend of haar moeder hier soms achter zat, of zij dit alles had bekokstoofd om haar een lesje te leren of zo: Vraag haar gewoon of ze zin heeft in een wandelingetje en zeg tussen neus en lippen door dat je een mobieltje bij je hebt. Ze kon het haar moeder al bijna horen zeggen. Daarna neem je haar mee voor een lange, doelloze wandeling.
Alleen, ík ben degene die dat voorstelde, besefte ze. Ík ben degene die Hayden vroeg of hij toevallig een mobieltje bij zich had. Hij had alleen maar gezellig zitten praten, had haar een meelevende schouder geboden om op uit te huilen. Natuurlijk kon haar moeder wel hebben besloten dat dit de beste manier was om haar dochter te bespelen, wetend hoe ze in elkaar stak.
Behalve dan dat ze dus geen idéé heeft hoe ik in elkaar steek, brieste ze inwendig. Ze denkt dat ze me kent, maar dat is niet zo. Ze heeft geen idee wat ik voel. Ze kent me totaal niet. Er waren momenten dat ze zich afvroeg of haar moeder zelf ooit jong was geweest.
Opeens hoorde ze geritsel en geknap van takjes. Angstig keek ze achterom. Had James niet gezegd dat hier wel eens beren konden zitten?
‘Brianne?’ Haydens stem klonk op tussen de bladeren van de omringende bomen. ‘Brianne, waar ben je in hemelsnaam?’
‘Hier!’ riep ze. Haar woorden weerkaatsten tegen een groepje rotsblokken, vlakbij.
‘Waarom ben je gestopt?’ vroeg hij nu zijn gezicht plots weer in beeld verscheen, zijn paardenstaart langs zijn oren zwaaide en zijn donkere gestalte sjokkend dichterbij kwam.
‘Zijn hier ook beren?’ vroeg ze, zijn vraag negerend.
Hayden haalde zijn schouders op. ‘Ik denk dat je daar niet bang voor hoeft te zijn.’
Wat betekende dat? Bedoelde hij dat er dingen waren waar ze wél bang voor moest zijn? ‘Waar is het meer?’ vroeg ze op een toon alsof hij het wel eens kon hebben verplaatst.
‘Na de volgende bocht.’
‘Dat zeg je al een uur.’
Hij keek op zijn horloge, en lachte. ‘We zijn nog geen kwartier onderweg.’
‘Grapje.’
‘Nee hoor.’ Hij hield zijn arm omhoog en toonde haar zijn Zwitserse horloge, dat losjes om zijn dunne pols hing. ‘Kijk zelf maar, als je me niet gelooft.’
‘Ik geloof je,’ reageerde ze, hoewel ze toch een beetje twijfelde. ‘Het voelt alleen alsof we al eeuwen onderweg zijn.’
Hayden keek even nadrukkelijk naar haar voeten, maar zei niets. Dat was ook niet nodig.
‘Weet je zeker dat we daar beter bereik zullen hebben?’
‘Nee,’ gaf hij toe. ‘Luister, we kunnen ook gewoon teruggaan, als je dat liever wilt.’
Na dit hele eind? Na eerst mijn schoenen te hebben geruïneerd, dacht ze. ‘Nee. Nu we zo ver zijn gekomen, kunnen we net zo goed kijken of die rottelefoon van jou het daar wel doet.’
‘Wie wil je eigenlijk bellen?’
Brianne fronste terwijl ze verder liepen. ‘Alsof jij dat niet weet…’
‘Nee.’
‘Heeft je pa het je dan niet verteld?’
‘Moest dat dan?’
Brianne bleef staan. ‘Jij wilt me dus wijsmaken dat jouw vader helemaal niets heeft verteld over wat er vanmiddag is gebeurd?’
Hayden haalde zijn schouders op. ‘Alleen dat jullie in het hotel een reserveringsprobleempje hadden en dat jullie de nacht op de camping zouden doorbrengen.’
‘Dat was alles?’
‘Ik neem aan dat hij iets heeft weggelaten?’
‘Ik wil het er niet over hebben.’ Ze wurmde zich langs hem heen en beende verder.
En opeens lag het meer pal voor hen. Als op een glanzende ansichtkaart schitterde het gladde wateroppervlak in het maanlicht.
Hayden glimlachte. ‘Mooi hè?’
Zwijgend erkende Brianne dat hij gelijk had. ‘Als je van dat soort dingen houdt…’
‘Jij niet?’
‘Nooit echt over nagedacht.’
‘Ik dacht dat je wel van zwemmen hield.’ Hij pakte een kiezel en wierp hem met een gracieus gebaar het meer in. Het steentje kaatste over het gladde oppervlak, een reeks van uitdijende rimpelingen veroorzakend, als barsten in een spiegel.
Ze keek naar de steeds groter wordende cirkels die pas oplosten zodra ze de oever raakten. ‘Waarom denk je dat?’
‘Zat je moeder op school niet samen met mijn pa in het zwemteam?’
‘Dat mijn moeder van zwemmen houdt, wil nog niet zeggen dat ik daar ook van hou. Vind jij alles leuk wat je vader doet?’
‘Ik probeerde alleen maar een gesprekje te voeren, hoor.’
‘Niet nodig. Mag ik je telefoon weer even proberen?’
Hij reikte in de zak van zijn spijkerbroek en zonder nog iets te zeggen gaf hij haar zijn mobieltje.
‘Verdomme,’ vloekte ze toen ze nog altijd geen signaal kreeg. ‘Wat mankeert dat domme apparaat?’ Ze begon langs de oever te ijsberen en schudde met het ding alsof het een zoutvaatje was. ‘Waar heb je dat antieke geval eigenlijk vandaan? Hij lijkt wel uit de Middeleeuwen.’
‘Hé, voorzichtig. Zo meteen is-ie kapot.’
‘Volgens mij is-ie dat al.’
‘Soms duurt het een paar minuten.’
‘Shit.’
‘Wat is er zo dringend dan?’ vroeg hij.
‘Gaat je niks aan.’ Ze voelde haar schouders zakken. Kon het nog erger worden, deze avond? ‘Beloof je dat je het niet tegen mijn moeder zegt?’
‘Wat dan? Waarom zou ik haar iets moeten zeggen?’
Haar lange zucht was er een van vermoeidheid en verslagenheid, in gelijke verhouding. ‘Ik probeer mijn vriendje te bereiken.’
Hayden knikte, alsof hij het begreep. ‘Een vriendje op wie je moeder niet gesteld is?’
‘Ze haat hem.’
‘Waarom?’
‘Omdat ze vindt dat hij te oud voor me is.’ En misschien ook omdat een stel bemoeizuchtige parkopzichters ons midden op de dag, midden op een openbare plek, in ons nakie hebben betrapt, voegde ze er in gedachten aan toe.
‘Hoe oud is hij dan?’
‘Niet zo oud.’ Het leek haar maar het beste om de details te vermijden. Ze probeerde het nog eens. Nog altijd geen signaal.
‘We kunnen nog wat verder lopen. Shadow Creek ligt zo’n beetje daarginds.’ Hij wees in de verte.
‘Grapje zeker?’ Terwijl ze zich op de grond liet zakken en ze de vochtigheid al meteen door haar shorts omhoog voelde trekken, gaf ze hem zijn telefoon terug. Nou, mijn schoenen zijn toch al aan gort, dus de rest van mijn kleding kan ook wel in de vernieling, was haar gedachte. Het stond wel vast dat ze Tyler deze avond niet meer zou zien. Een paar seconden later zat Hayden op de grond naast haar, maar hij waakte ervoor niet te dichtbij te komen. ‘Haal je maar niets in je hoofd, hoor,’ waarschuwde ze hem desalniettemin.
‘Wat?’
Uit de toon waarop hij antwoordde was niet helemaal duidelijk af te leiden of hij nu geschrokken of geschokt was door haar waarschuwing. Wat is zijn probleem toch, vroeg ze zich af. ‘Heb je een vriendin?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Vriend?’ Ze bedoelde het expres provocerend, maar helaas maakte de omringende duisternis het onmogelijk om zijn reactie scherp waar te nemen.
‘Je denkt dat ik homo ben?’
‘Ben je dat?’
‘Nee. Waarom zou je dat denken?’
‘Het is helemaal geen probleem als je dat wel bent, hoor.’
‘Ik ben het niet.’
‘James, die vriend van mijn moeder, is homo.’
‘Ja, dat vermoedde ik al een beetje.’
‘Subtiliteit is niet echt zijn sterkste punt. Ik geef hem er telkens weer van langs dat-ie zo’n clichénicht is, maar dan antwoordt hij dat hij door een excentrieke, alleenstaande moeder is opgevoed om danser op Broadway te worden, dus vind je het gek?’ Ze lachte.
‘Hij lijkt me op zich aardig zat.’
‘Aardig zat voor wat?’
‘Wat bedoel je daar nu weer mee?’ vroeg hij.
‘Niks. Waarom doe je opeens zo pissig?’
‘Ik ben helemaal niet pissig.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Whatever.’
Er viel een stilte. ‘En die vrouw in het zwart?’ vroeg hij een moment later op vermoeide toon.
‘Dat is Melissa. Ze draagt altijd zwart. Een beetje haar handelsmerk. Maar ze is best cool.’
‘Je hebt dus eigenlijk alleen een hekel aan je moeder.’
De terloopse constatering maakte haar stekelig. ‘Waar héb je het over? Ik hou van mijn moeder.’
‘Je hóúdt van haar. Je vindt haar alleen niet léúk.’
‘Waar héb je het over?’ vroeg ze opnieuw.
‘Ja, wie is er hier nu pissig?’
‘Nou, ik niet, hoor.’
‘Laat maar zitten. Ik ben ook niet echt dol op mijn moeder.’
‘O nee? Waarom niet?’
‘Ze is een slet,’ was zijn eenvoudige antwoord.
‘Zo hé! Maak jij je moeder hier uit voor slet?’
‘Ik vrees van wel, ja. Het vloog er zomaar uit. Sorry.’
‘Nee, geen excuses.’ Ze lachte.
‘Je vindt het wel grappig dat mijn moeder een slet is?’
‘Nee. Natuurlijk niet. Alleen, het is precies wat mijn moeder over Jennifer zegt. De verloofde van mijn vader. Die…’
‘… met die benen,’ maakte Hayden de zin af.
Oké, hij is dus niet gay, concludeerde ze. Er was duidelijk meer met Hayden aan de hand dan ze aanvankelijk had vermoed. Hij mocht dan misschien een sukkel zijn, maar wel een kwaaie. Een sukkel met moederprobleempjes. Wat hem ietsjes interessanter maakte. ‘Dus, waarom is je moeder volgens jou een slet?’
‘Omdat ze mijn pa met zo’n beetje de halve wereld heeft bedrogen. Mondje dicht,’ voegde hij er meteen aan toe. ‘Mijn vader denkt dat ik van niks weet.’
‘Hoe ben je erachter gekomen?’
‘Een van mijn vrienden heeft me een keer verteld dat hij haar op een avond een motel zag verlaten met een vent die duidelijk niet mijn vader was.’
‘Ik heb mijn vader en Jennifer een keer in zijn auto met elkaar zien vrijen. Net twee geile tieners. Weerzinwekkend, gewoon.’
Hayden knikte. ‘Het lijkt erop dat we iets gemeen hebben.’
‘Dook ze echt met de halve wereld in bed?’ vroeg ze, niet blij met de vaststelling dat ze toch iets met zo’n overduidelijk uncool type gemeen kon hebben. Ze dacht aan haar vader en vroeg zich af hoeveel affaires hij had gehad. Ze wist dat Jennifer niet de eerste was.
Ze herinnerde zich dat ze een keer langs zijn werkkamer liep en hem in de telefoon hoorde fluisteren, gevolgd door een snel ‘toedeloe’ en een veel te stralende glimlach op het moment dat hij haar zag. En ook die andere keer, een paar jaar geleden, toen ze even bij hem langsging op zijn werk, om ten slotte voor een gesloten deur te belanden na eerst te hebben geconstateerd dat de nieuwe assistente niet op haar plek zat. Ze wilde net weer weggaan, toen ze gedempte geluiden opving; gegiechel, gezucht, laag gemompel, vanuit zijn kantoor, en dus was ze voorzichtig teruggelopen, had ze haar oor tegen de matglazen ruit van de deur gelegd en zachtjes geklopt. ‘Papa!’ had ze daarop geroepen, meer zelfverzekerd nu ze iemand hoorde. ‘Papa, ben je daar?’ Het had een paar minuten geduurd voordat de deur openging en zijn nieuwe assistente, ene Jacqueline Gum, ietwat blozend maar duidelijk in opgewonden staat, zich had laten zien. ‘Hé, hallo, Brianne,’ had ze haar begroet. ‘Alles goed met je?’ Met zijn te opgeruimde glimlach had haar vader haar snel gebaard binnen te komen. ‘Jee, is dat even een verrassing?’ Bij de eerstvolgende keer dat ze bij hem langsging ontdekte ze dat juffrouw Gum niet langer voor hem werkte. ‘Hoe komt het toch dat al jouw assistentes het maar zo kort uithouden?’ had ze hem gevraagd. Waarop hij slechts hoofdschuddend een beetje had gegrinnikt. Alsof hij wilde zeggen: Ik heb werkelijk geen idee.
‘Ik hoorde mijn pa met zijn advocaat aan de telefoon praten,’ vertelde Hayden in antwoord op de vraag waarvan ze inmiddels al was vergeten dat ze die gesteld had. ‘Hij vertelde hem dat hij drie namen wist, met inbegrip van, jawel, mijn oom.’
‘Dat méén je niet!’ Wauw, dacht Brianne. Bij deze jongen moet wel een steekje loszitten.
‘Sinds de scheiding zijn er nog minstens vier namen bij gekomen waarvan ik weet,’ vertelde hij uit zichzelf verder. ‘Inmiddels heeft ze al een halfjaar iets met dezelfde vent. Ziet ernaar uit dat het serieus is.’
‘Waarom denk je dat?’
Hij lachte. ‘Je lijkt mijn therapeut wel.’
‘Je loopt bij een psychiater?’
‘Heb ik een tijdje gedaan. Dat leek mijn pa wel een goed idee. Om me te helpen bij het verwerken van de scheiding…’
‘Hoe lang?’
‘Een paar jaar,’ klonk het schouderophalend. ‘Stelde niet zoveel voor.’ Uit zijn blik sprak echter het tegendeel.
‘Je pa lijkt me best een toffe vent.’ Ze had geen idee of dat inderdaad ook zo was, en verder interesseerde het haar ook niet. Ze hoopte maar dat ze als ze weer thuis was, nooit meer aan Gary of zijn zoon hoefde te denken.
‘Heel tof. Het zout der aarde, zoals mijn opa altijd zei.’
‘Het zout der aarde?’ herhaalde Brianne. ‘Wat betekent dat?’
‘Gewoon een uitdrukking.’
‘Mag ik je telefoon nog eens proberen?’
Hayden gaf haar zijn telefoon weer. Brianne probeerde het nogmaals, maar ook nu kreeg ze geen signaal.
‘Verdomme,’ vloekte ze.
‘Misschien hebben we meer geluk als we ons wat verplaatsen.’ Hayden krabbelde overeind. ‘Wacht, laat mij eens proberen.’
Brianne keek toe terwijl hij een nummer intoetste en dichter naar de waterkant liep. ‘En?’
Hij begon heen en weer te lopen langs de waterlijn. ‘Nee. Hé, wil je weten waar de uitdrukking “it’s raining cats and dogs” vandaan komt?’
‘Nee,’ antwoordde ze. God, hij was echt sneu.
‘Lang geleden, in de zestiende eeuw,’ stak hij desalniettemin van wal, ‘hadden de huizen rieten daken, die, zoals je wel weet, uit een dikke laag stro bestaan, zonder houten spanten. Omdat het voor de dieren de enige warme plek was, omdat ze in die tijd natuurlijk nog geen centrale verwarming hadden, woonden alle katten, honden en alle kleine knaagdieren en zo op het dak tussen het stro. En als het regende werd het dak glad en gleden de dieren soms weg en vielen ze naar beneden. Vandaar dus de uitdrukking…’
‘… it’s raining cats and dogs.’ Brianne wist nog net een flauwe glimlach op haar gezicht te toveren. Echt een pathetisch geval, was haar gedachte. ‘Oké, ik ben er klaar mee.’ Ze krabbelde overeind. ‘Laten we teruggaan.’
‘Wacht,’ riep hij opeens. ‘Volgens mij gaat het toch lukken.’
Al meteen stond ze naast hem en ze griste de telefoon uit zijn hand. ‘Wel heel zwak,’ constateerde ze terwijl ze een paar stappen van hem wegliep en Tylers nummer intoetste. ‘Hij gaat over. Hallo? Hallo? Tyler? Verdomme,’ vloekte ze nu de ruis alles overstemde en ze gedwongen was om weer naar Hayden te lopen. ‘Tyler? Kun je me horen? Ik weet niet of hij me kan horen,’ jammerde ze.
‘Brianne?’ riep een stem uit de verte.
‘Tyler. Tyler! Goddank! Waar zit je?’ Maar zijn antwoord viel niet te verstaan. ‘Laat maar! Luister, we zitten op camping Starbright, aan Lake George. Hoe laat is het?’ siste ze naar Hayden.
Hij keek op zijn horloge. ‘Bijna negen uur.’
‘Ik zie je tegen middernacht bij de ingang,’ zei ze, niet eens wetend of Tyler nog wel aan de lijn hing. ‘Tyler, heb je het gehoord?’
Opnieuw enkel ruis. Daarna niets. ‘Verdomme, de lijn is dood. Ik weet niet eens zeker of hij me wel heeft gehoord.’
‘Je vindt het wel een goed plan?’
‘Wat voor plan?’
‘Afspreken met je vriendje. Je moeder zal over de rooie gaan.’
‘Mijn moeder ligt dan allang onder zeil.’
‘Yeah right.’
‘Tenzij jij van plan bent me te verlinken…’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Want dan zal ik je moeten doden,’ zei ze zonder te glimlachen. ‘Dat weet je toch, hè?’
‘Wat ben jij een eng wijf, zeg.’
Brianne lachte. Inmiddels was ze een stuk opgewekter. Het liep tegen negenen. Iedereen was doodmoe. Nog een uurtje en dan zouden ze daar allemaal hoogstwaarschijnlijk al liggen te pitten. James incluis, met wie ze een tent deelde. Ze zou een zwakke blaas veinzen, om het uur even moeten toiletteren zodat, mocht James dan toch wakker worden, ze haar smoes paraat had. Een makkie. Fluitje van een cent, dacht ze, en ze vroeg zich af of Hayden ook kon vertellen waar déze uitdrukking vandaan kwam. ‘Laten we gaan,’ zei ze, erop gebrand om weer naar de camping terug te gaan.
Op dat moment vingen ze het geritsel van bladeren en het geluid van knappende twijgjes op, en wisten ze dat ze niet alleen waren. Iemand had hen bespioneerd, hun hele gesprek afgeluisterd.
Een beer? Haar moeder? Brianne hield de adem in terwijl ze zich afvroeg aan welke mogelijkheid ze de voorkeur moest geven.
‘Pardon. Ik wilde jullie niet aan het schrikken maken,’ sprak een stem, waarna een man vanuit de duisternis opdoemde.
Brianne had slechts een ogenblik nodig om het vertrouwde uniform van de parkopzichters te herkennen: het frisse beige overhemd, het blikken insigne, het geholsterde pistool. ‘Dit méén je niet,’ kreunde ze hoorbaar.
‘Mag ik jullie namen even?’ vroeg de opzichter.
‘Waarom?’ daagde ze hem uit.
‘Hayden Parker,’ antwoordde Hayden, haar negerend, terwijl zijn rug en schouders zich automatisch rechtten, alsof hem werd bevolen in de houding te springen. ‘Dit is Brianne Rowe. We hebben een tent op camping Starbright.’
‘Henry Voight. Aangenaam,’ stelde de parkopzichter zich met een schaapachtige grijns voor. ‘Eh, geloof het of niet, maar ik ben zelf ook jong geweest en ik vind het echt heel vervelend, maar ik ben bang dat ik jullie moet opdragen om terug te gaan. Het is niet aan te bevelen om hier op dit uur alleen te zijn. Het is donker, er zitten hier wilde dieren…’
‘We wilden net teruggaan,’ onderbrak Brianne hem. Zo in het donker leek de opzichter niet veel ouder dan Hayden, en een stuk leuker bovendien, moest ze onwillekeurig vaststellen.
‘Sta me dan toe jullie te begeleiden,’ vroeg hij.
‘Hoeft niet, hoor, is echt niet nodig.’
De glimlach van de opzichter werd nu gezaghebbend. De glimlach liet weten dat dit niet aan haar was. ‘Ik doe het met plezier.’
Brianne verbeet zich. Uit ervaring wist ze dat tegenstribbelen geen zin had.