Einde

Logen denderde tussen de bomen door, met zijn blote voeten glibberend en glijdend over de vochtige aarde, de blubber en de natte dennennaalden, terwijl zijn adem door zijn keel gierde en zijn bloed in zijn hoofd bonsde. Hij struikelde en belandde op zijn zij, hakte bijna zijn borstkas open met zijn eigen bijl, bleef hijgend liggen en tuurde naar het beschaduwde woud.

De Hondman was er net nog geweest, daar was hij zeker van, maar nu was er geen spoor van hem te zien. Waar de anderen waren gebleven, wist hij niet. Wat een leider, dat hij zich zo eenvoudig van zijn mannen had laten afscheiden. Hij had moeten proberen terug te komen, maar de Shanka waren overal. Hij voelde hun bewegingen tussen de bomen, en zijn neus was vol van hun geur. Ergens links van hem werd geschreeuwd; gevochten, misschien. Logen kwam langzaam overeind, zo geruisloos mogelijk. Een twijgje brak en hij draaide zich abrupt om.

Hij zag een speer naderen. Een gemeen uitziende speer die snel op hem af kwam, met een Shanka aan het andere uiteinde.

‘Barst,’ zei Logen. Hij dook opzij, gleed uit en belandde plat op zijn gezicht, rolde krakend door het kreupelhout weg en verwachtte ieder moment de speer in zijn rug te voelen. Toen hij hijgend overeind krabbelde, zag hij de felle speerpunt weer op zich af komen, sprong uit de weg en gleed achter een dikke boomstam. Hij tuurde eromheen, en de platkop siste en stak naar hem. Hij liet zichzelf aan de andere kant van de stam zien, heel even maar, en dook weer weg. Daarna sprong hij achter de boom vandaan en liet met een zo luid mogelijke brul zijn bijl omlaagsuizen. Er klonk gekraak toen het bijlblad zich diep in de schedel van de Shanka begroef. Dat was een meevaller, maar Logen vond dat hij daar wel recht op had.

De platkop bleef staan en keek hem onbenullig aan. Toen begon hij heen en weer te zwaaien, en het bloed droop langs zijn gezicht omlaag. Hij viel als een baksteen, sleurde de bijl mee uit Logens vingers en bleef stuiptrekkend aan zijn voeten liggen. Hij probeerde zijn bijl te pakken, maar op een of andere manier had de Shanka zijn speer nog in zijn handen, en de punt daarvan maaide door de lucht.

‘Aah!’ schreeuwde Logen toen de speer een hap uit zijn arm beet. Hij voelde een schaduw over zijn gezicht schuiven. Nog een platkop. Een verdomd grote. Hij sprong al met uitgestoken armen door de lucht. Geen tijd om de bijl te pakken. Geen tijd om opzij te springen. Logens mond ging open, maar er was geen tijd om iets te zeggen. En wat moet je trouwens zeggen op zo'n moment?

Ze sloegen samen tegen de vochtige grond, rolden om en om door het zand, de doorns en de gebroken takken, krabbend en stompend en grommend. Logens hoofd kwam hard in aanraking met een boomwortel en zijn oren suisden. Hij had ergens een mes, maar wist niet meer waar. Ze rolden door, en door, de helling af, terwijl de wereld om hen heen buitelde en tuimelde. Logen probeerde de verdoving uit zijn hoofd weg te schudden en tegelijkertijd de grote platkop te wurgen. Er was geen houden aan.

Het had een slim idee geleken om hun kamp vlak bij het ravijn op te slaan. Zo kon niemand hen van achteren besluipen. Achteraf bezien, dacht Logen terwijl hij op zijn buik over de rand van de rotswand gleed, was het misschien toch niet zo'n goed idee geweest. Zijn handen klauwden in de natte aarde. Alleen maar zand en bruine dennennaalden. Zijn vingers kromden, graaiden naar niets. Hij begon te vallen. Hij jammerde een beetje.

Zijn handen sloten zich ergens omheen. Een boomwortel die uit de aarde stak, helemaal op de rand van het ravijn. Hij hing hijgend in het niets, maar hield vast.

‘Ha!’ schreeuwde hij. ‘Ha!’ Hij leefde nog. Er was meer dan een handjevol platkoppen voor nodig om Logen Negenvinger de das om te doen. Hij wilde zich op de rand trekken, maar dat lukte niet. Er hing een zwaar gewicht aan zijn been. Hij keek omlaag.

Het ravijn was diep. Heel diep, met steile rotswanden. Hier en daar groeide een boompje vanuit een rotsspleet opzij en spreidde zijn bladeren uit in de zon. Ver beneden siste de rivier, snel en kwaad, het schuimend witte water was omringd door scherpe zwarte stenen. Dat was inderdaad allemaal niet best, maar het werkelijke probleem was dichterbij. De grote Shanka was er nog en zwaaide zoetjes heen en weer, met zijn vuile handen stevig om Logens linkerenkel geslagen.

‘Barst,’ mompelde Logen. Dit was een lastig parket. Hij had wel eerder problemen gehad, en die altijd overleefd, maar hij kon zich niet indenken hoe dit nog erger kon. Dat zette hem aan het denken over zijn leven. Het leek nu een nogal bitter, zinloos soort leven. Niemand was door Logens leven beter af. Het was vol geweld en pijn, met tussendoor niet veel anders dan teleurstelling en ellende. Zijn handen verkrampten en zijn onderarmen brandden. De grote platkop leek niet van zins binnen afzienbare tijd los te laten. Sterker nog, hij had zich een stukje langs Logens been opgehesen. Het schepsel stopte en keek woedend naar hem op.

Als Logen degene was geweest die aan de voet van de Shanka had gehangen, had hij waarschijnlijk gedacht: mijn leven hangt af van dit been hier, dus ik neem maar geen risico's. Een man redt liever zichzelf dan dat hij zijn vijand doodt. Het punt was dat de Shanka niet op die manier dacht, en Logen wist dat. Dus was het niet zo'n grote verrassing toen de platkop zijn grote muil opendeed en zijn tanden in Logens kuit liet zinken.

‘Aaaargh!’ gilde Logen. Hij gromde en schopte uit alle macht met zijn blote hiel, en schopte zelfs een bloedige wond in het hoofd van de Shanka, maar die wist niet van ophouden, en hoe harder hij schopte, hoe meer zijn handen weggleden van de vettige wortel boven hem. Hij had nu niet veel wortel meer over om vast te houden, en wat er nog wel was, leek ieder moment te kunnen afbreken. Hij probeerde na te denken ondanks de pijn in zijn handen, de pijn in zijn armen en de tanden van de platkop in zijn been. Hij ging vallen. De enige keus die hij had, was vallen op de rotsen of vallen in het water, en dat was een keus die min of meer zichzelf nam.

Als je iets te doen hebt, kun je het beter maar gewoon doen dan er tegen op te blijven zien. Dat zou Logens vader hebben gezegd. Dus zette hij zijn vrije voet stevig tegen de rotswand, haalde nog een keer diep adem en zette zich met alle kracht die hij in zich had af. Hij voelde dat de bijtende tanden loslieten, graaiende handen, en even was hij vrij.

Toen viel hij. En snel ook. De zijwand van het ravijn flitste langs: grijze rots, groen mos, vlakken witte sneeuw, alles tuimelde om hem heen.

Logen draaide langzaam rond in de lucht, met zinloos zwaaiende ledematen, te bang om te gillen. De gierende wind stak in zijn ogen, trok aan zijn kleding, plukte de adem uit zijn mond. Hij zag de grote Shanka tegen de rotswand klappen. Hij zag hem breken, stuiteren en wegschieten, ongetwijfeld dood. Dat was mooi, maar Logens tevredenheid was van korte duur.

Het water kwam hem tegemoet. Het raakt zijn zij als een aanstormende stier, perste de lucht uit zijn longen en de rede uit zijn hoofd, zoog hem naar binnen en omlaag naar de koude duisternis…