Het ochtendritueel

Het was een stralende zomerdag, en het park was vol kleurrijk geklede dagjesgasten. Kolonel Glokta schreed met kwieke pas naar een of andere gewichtige bijeenkomst, terwijl mensen respectvol bogen en opzij gingen om ruimte voor hem te maken. Hij negeerde de meesten, maar schonk de belangrijke zijn stralende glimlach. De gelukkige uitverkorenen lachten breed naar hem terug, dolblij dat ze waren opgemerkt.

‘We dienen de koning allemaal op onze eigen wijze,’ jammerde kapitein Luthar, reikend naar zijn ijzer, maar Glokta was veel te snel voor hem. Zijn wapen flitste bliksemsnel en doorstak de hals van die snerende idioot.

Er spetterde bloed over Ardees gezicht. Ze klapte verrukt in haar handen en keek Glokta met glinsterende ogen aan.

Luthar scheen verbaasd te zijn dat hij werd gedood. ‘Hah. Juist,’ zei Glokta glimlachend. De kapitein viel voorover op zijn gezicht, terwijl het bloed uit zijn doorboorde keel gutste. De menigte juichte goedkeurend en Glokta maakte een diepe, sierlijke buiging. Het gejuich verdubbelde in volume.

‘O, kolonel, dat moet je niet doen,’ mompelde Ardee terwijl Glokta het bloed van haar wang likte.

‘Wat moet ik niet doen?’ gromde hij, terwijl hij haar in zijn armen omlaagzwaaide en haar vurig kuste. De menigte werd uitzinnig. Ze hijgde toen hij zich van haar losmaakte en keek naar hem op met die grote donkere ogen van haar, met haar lippen een stukje vaneen.

‘E hoof-ecco wi-ju pgekuh,’ zei ze met een kokette glimlach.

‘Hè?’ De menigte was stilgevallen, verdomme, en zijn linkerzij begon gevoelloos te worden.

Ardee raakte teder zijn wang aan. ‘E hoof-ecco!’ schreeuwde ze.

Er werd aan de deur geklopt. Glokta's ogen sprongen open.

Waar ben ik? Wie ben ik?

O, nee.

O, ja. Hij besefte meteen dat hij in een verkeerde houding had geslapen, dat zijn lichaam gedraaid onder de dekens lag en dat zijn gezicht in het kussen gedrukt werd. Zijn hele linkerkant was verdoofd.

Het geklop op de deur werd luider. ‘E hoof-ecco!’ klonk Vorsts tongloze gebrul vanaf de andere kant.

Er trok een pijnscheut door Glokta's nek toen hij probeerde zijn hoofd van het kussen te tillen. Ah, niets beter om de geest op gang te helpen dan de eerste spastische spiersamentrekking van de dag. ‘Ja!’ kraakte hij, ‘ik kom er zo aan, verdomme!’

De zware voetstappen van de albino bonkten weg door de gang. Glokta bleef even stil liggen en bewoog toen voorzichtig zijn rechterarm, heel langzaam, met raspende adem van de inspanning, en probeerde zich op zijn rug te draaien. Hij balde zijn vuist toen het getintel in zijn linkerbeen begon. Bleef dat kolereding maar verdoofd. Maar de pijn kwam nu snel op. Hij werd zich ook bewust van een onplezierige geur. Verdomme. Ik heb mezelf weer ondergescheten.

‘Barnam!’ jammerde Glokta. Hij wachtte hijgend, terwijl zijn linkerzij nu werkelijk bonsde van pijn. Waar is die ouwe idioot? ‘Barnam!’ schreeuwde hij uit volle borst.

‘Alles goed, meneer?’ klonk de stem van de dienaar door de deur.

Alles goed? Alles goed? Stomme ouwe zak. Wanneer was voor het laatst alles goed met mij, denk je? ‘Nee, verdomme! Ik heb het bed bevuild!’

‘Ik heb water verwarmd voor een bad, meneer. Kunt u opstaan?’

Eenmaal eerder had Vorst de deur in moeten trappen. Misschien zou ik hem 's nachts open moeten laten, maar hoe zou ik dan kunnen slapen? ‘Ik denk dat ik het wel red,’ siste Glokta, met zijn tong tegen zijn lege tandvlees gedrukt terwijl hij zich met trillende armen uit bed en op de stoel ernaast hees.

Zijn groteske, teenloze linkerbeen kromde naar binnen, nog altijd niet luisterend naar zijn wil. Hij loerde er met een brandende haat op neer. Lelijk kloteding. Walgelijke, nutteloze homp vlees. Waarom hebben ze je er niet gewoon afgehakt? Waarom laat ik dat niet alsnog doen? Maar hij wist wel waarom. Met zijn been er nog aan kon hij tenminste doen alsof hij nog een halve man was. Hij stompte boos op zijn verschrompelde dij en had daar onmiddellijk spijt van. Stom, stom. De pijn kroop langs zijn rug omhoog, een stukje heviger dan daarvoor, en met elke tel erger. Kom nou, kom nou, laten we geen ruzie maken. Hij begon zachtjes over het weggeteerde vlees te wrijven. We zitten aan elkaar vast, dus waarom folter je me zo?

‘Kunt u naar de deur komen, meneer?’ Glokta trok zijn neus op van de stank, pakte zijn stok en duwde zich langzaam en zeer pijnlijk overeind. Hij hobbelde door de kamer, gleed halverwege bijna uit, maar wist zich met een helse pijnscheut overeind te houden. Hij draaide de sleutel om in het slot, leunde tegen de muur om in evenwicht te blijven en trok de deur open.

Barnam stond met uitgestoken armen voor de deur, klaar om hem op te vangen. De schande. Dat ik, Sand dan Glokta, de grootste zwaardvechter die de Unie ooit heeft gekend, naar mijn bad moet worden geholpen door een oude man, zodat ik mijn eigen stront kan wegwassen. Ze zullen nu wel hard lachen, al die idioten die ik heb verslagen, als ze me zich nog herinneren. Ik zou nu ook lachen, als het niet zo'n pijn deed. Maar hij legde zonder klagen zijn arm om Barnams schouders, die het gewicht van zijn linkerbeen overnam. Wat heeft het immers voor zin? Ik kan het me net zo goed gemakkelijk maken. Zo gemakkelijk mogelijk.

Glokta haalde diep adem. ‘Rustig, mijn been is nog niet wakker.’ Ze hinkten en stommelden door de gang, die iets te smal was voor hen naast elkaar. De badkamer leek wel een mijl ver weg. Of meer. Ik loop liever honderd mijl zoals ik vroeger was, dan naar de badkamer zoals ik nu ben. Maar dat is gewoon pech, hè? Je kunt niet meer terug. Nooit meer.

De stoom voelde heerlijk warm aan op Glokta's klamme huid. Terwijl Barnam hem onder zijn armen vasthield, tilde hij langzaam zijn rechterbeen op en legde het voorzichtig in het water. Verdomme, dat is heet. De oude dienaar hielp hem zijn andere been in bad te krijgen en liet hem toen, nog steeds vasthoudend onder zijn armen, als een kind in bad zakken, tot hij tot aan zijn kin in het water zat.

‘Ahhh.’ Glokta plooide zijn lippen in een tandeloze glimlach. ‘Heet als de oven van de Maker, Barnam, precies zoals ik het graag heb.’ De hitte trok nu in zijn been en de pijn zakte weg. Nee, niet weg. Nooit weg. Maar beter. Een stuk beter. Glokta begon bijna het gevoel te krijgen dat hij weer een dag aan zou kunnen. Je moet leren van de kleine dingen in het leven te genieten, zoals een warm bad. Je moet wel van de kleine dingen genieten als je niks anders hebt.

Practicus Vorst wachtte beneden op hem in het kleine eetzaaltje, met zijn reusachtige lichaam in een lage stoel tegen de muur geperst. Glokta liet zich in de andere stoel zakken en ving een vlaag havermoutgeur op uit de kom, waarin een houten lepel rechtop stond zonder de zijkant te raken. Zijn maag borrelde en het water liep hem in de mond. Alle symptomen, in feite, van extreme misselijkheid.

‘Hoera!’ riep Glokta. ‘Weer havermout!’ Hij keek naar de roerloze practicus. ‘Havermout met honing, geschikt voor een koning, havermout met honing, je reinste beloning!’

De roze ogen knipperden niet.

‘Het is een kinderrijmpje. Mijn moeder zong het vroeger voor me. Ik verrekte het alleen nog steeds om die smurrie te eten. Maar nu,’ hij roerde met de lepel, ‘krijg ik er maar geen genoeg van.’

Vorst staarde hem aan.

‘Gezond,’ zei Glokta, die een mondvol zoete brij naar binnen wurgde en de lepel weer vol schepte, ‘heerlijk,’ terwijl hij nog wat meer doorslikte, ‘en het grote voordeel is,’ hij kokhalsde een beetje bij de volgende hap, ‘dat je het niet hoeft te kauwen.’ Hij duwde de grotendeels nog volle kom weg en smeet de lepel erachteraan. ‘Hmm,’ snorde hij. ‘Een goed ontbijt is een goed begin van de dag. Wat jij?’

Het was net als staren naar een witgekalkte muur, maar dan zonder alle emotie.

‘Dus de hoofdlector wil me weer spreken?’

De albino knikte.

‘En wat zou onze illustere leider van ons soort mensen willen?’

Een schouderophalen.

‘Hmm.’ Glokta likte de restjes havermout van zijn tandvlees. ‘Lijkt hij je in een goeie bui?’

Nog een schouderophalen.

‘Kom, kom, practicus Vorst, niet alles in één keer vertellen. Dat kan ik niet verhapstukken.’

Stilte. Barnam kwam binnen en ruimde de kom weg. ‘Blieft u nog iets anders, meneer?’

‘Zeker weten. Een groot stuk half rauw vlees en een lekkere knapperige appel.’ Hij keek practicus Vorst aan. ‘Ik was als kind dol op appels.’

Hoe vaak heb ik die grap al gemaakt? Vorst keek onbewogen terug; geen lachje te bespeuren. Glokta wendde zich naar Barnam, en de oude man glimlachte vermoeid.

‘Ach, nou,’ zuchtte Glokta. ‘Je moet toch blijven hopen, hè?’

‘Natuurlijk, meneer,’ mompelde de dienaar op weg naar de deur.

Is dat zo?

De werkkamer van de hoofdlector was op de hoogste verdieping van het Huis van Vragen, en het was een heel eind naar boven. Erger nog, het was druk in de gangen. Practici, klerken, inquisiteurs, kruipend als mieren door een ingezakte mestvaalt. Telkens als Glokta hun blikken op zich voelde, hinkte hij glimlachend en met opgeheven hoofd verder. Telkens als hij wist dat hij alleen was, bleef hij hijgend, zwetend en vloekend staan en wreef woest het aarzelende leven terug in zijn been.

Waarom moet het zo hoog zijn? vroeg hij zich af terwijl hij door de schemerige gangen en over de wenteltrappen van het doolhofachtige gebouw strompelde. Tegen de tijd dat hij de wachtkamer had bereikt, was hij uitgeput en haalde hij gierend adem, en zijn linkerhand deed pijn van de knop van zijn wandelstok.

De secretaris van de hoofdlector keek hem argwanend aan van achter een grote donkere schrijftafel die de halve kamer in beslag nam. Er stonden een paar stoelen tegenover waar mensen tijdens het wachten zenuwachtig konden worden, en twee forse practici stonden aan weerszijden van de hoge dubbele deuren naar de werkkamer, zo stil en grimmig dat ze deel leken uit te maken van het meubilair.

‘Hebt u een afspraak?’ wilde de secretaris op hoge toon weten.

Je weet wie ik ben, opgeblazen etterbak. ‘Natuurlijk,’ snauwde Glokta. ‘Denk je dat ik helemaal hierheen ben gehinkt om je schrijftafel te bewonderen?’

De secretaris keek hem langs zijn neus aan. Hij was een bleke, knappe jongeman met een volle bos stroblond haar. De pompeuze vijfde zoon van een lagere edele met overactieve lendenen, en hij denkt dat hij mij kan koeioneren? ‘En uw naam is?’ vroeg hij spottend.

Glokta's geduld was al bijna op door de klim. Hij sloeg met zijn wandelstok op de schrijftafel, waardoor de secretaris bijna opsprong uit zijn stoel. ‘Wat ben jij eigenlijk? Een of andere imbeciel? Hoeveel kreupele inquisiteurs hébben we hier?’

‘Eh…’ zei de secretaris, terwijl zijn lippen nerveus bewogen.

‘Eh? Eh? Is dat een aantal? Zeg op!’

‘Nou, ik…’

‘Ik ben Glokta, stommeling! Inquisiteur Glokta!’

‘Ja, meneer, ik…’

‘Hijs je vette reet uit die stoel, dwaas! Laat me niet wachten!’ De secretaris sprong op, haastte zich naar de deuren, duwde er een open en ging respectvol opzij. ‘Dat is beter,’ gromde Glokta, die achter hem aan schuifelde. Hij keek op naar de practici toen hij langshinkte. Hij was er bijna zeker van dat een van hen heel lichtjes glimlachte.

De kamer was amper veranderd sinds hij hier voor het laatst was geweest, zes jaar geleden. Het was een enorme, ronde ruimte, met een gewelfd plafond waarin stenen waterspuwers waren aangebracht en waarvan het reusachtige raam een spectaculair uitzicht bood op de spitsen van de universiteit, een groot deel van de buitenmuur van de Agriont en de omtrekken van het Huis van de Maker daarachter.

De kamer was grotendeels voorzien van boekenplanken en kasten, waarin netjes gerangschikte dossiers en documenten hoog waren opgetast. Een paar donkere portretten staarden omlaag vanaf de kale witte muren, waaronder een enorm portret van de huidige koning van de Unie als jongeman, met een wijze en strenge uitstraling. Ongetwijfeld geschilderd voordat hij een seniele ouwe gek werd. Tegenwoordig druipt hij minder van het gezag dan van het kwijl. Er stond een zware ronde tafel midden in de kamer, waarop in schitterend detail een kaart van de Unie was geschilderd. Elke stad waarin zich een afdeling van de Inquisitie bevond, was voorzien van een edelsteen, en een kleine zilveren replica van Adua rees in het midden uit de tafel op.

De hoofdlector zat in een antieke hoge stoel aan zijn werktafel, diep in gesprek met een andere man: een magere, kalende, zuur kijkende oude kerel in een donkere mantel. Sult keek vrolijk op toen Glokta naar hen toe sjokte, maar de gezichtsuitdrukking van de andere man veranderde amper.

‘Ach, inquisiteur Glokta, wat fijn dat u kon komen. Kent u toezichtgeneraal Halleck?’

‘Ik heb het genoegen nog niet gehad,’ antwoordde Glokta. Niet dat het me erg genoeglijk lijkt. De oude bureaucraat stond op en drukte Glokta zonder enthousiasme de hand.

‘En dit is een van mijn inquisiteurs, Sand dan Glokta.’

‘Ja, inderdaad,’ mompelde Halleck. ‘U zat vroeger bij het leger, geloof ik. Ik heb u een keer zien schermen.’

Glokta tikte met de stok tegen zijn been. ‘Dat is al een tijdje geleden.’

‘Inderdaad.’ Er viel een stilte.

‘De toezichtgeneraal krijgt waarschijnlijk binnenkort een zeer aanzienlijke promotie,’ zei Sult. ‘Een zetel in de Gesloten Raad.’ De Gesloten Raad? O ja? Dat is zeker een aanzienlijke promotie.

Halleck scheen echter bepaald niet uitgelaten. ‘Ik ga er pas van uit als het Zijne Majesteit behaagt me uit te nodigen,’ snauwde hij, ‘en eerder niet.’

Sult zweefde soepeltjes over het rotsachtige terrein. ‘Ik ben ervan overtuigd dat de Raad u ziet als de enige kandidaat die de moeite van het voordragen waard is, nu Sepp dan Teufel niet langer in aanmerking komt.’ Onze oude vriend Teufel? Niet langer in aanmerking voor wat?

Halleck fronste zijn wenkbrauwen en schudde zijn hoofd. ‘Teufel. Ik heb tien jaar met die man samengewerkt. Ik heb hem nooit gemogen,’ of wie dan ook, zo te zien, ‘maar ik had nooit verwacht dat hij een verrader was.’

Sult schudde droevig zijn hoofd. ‘We betreuren het allemaal enorm, maar hier is zijn bekentenis, zwart op wit.’ Hij stak met een droeve frons het vel papier omhoog. ‘Ik vrees dat de wortels van de corruptie heel diep zitten. Wie zou dat beter weten dan ik, die de ellendige taak heeft de tuin te wieden?’

‘Inderdaad, inderdaad,’ mompelde Halleck terwijl hij grimmig knikte. ‘Daarvoor verdient u dankbaarheid van ons allen. En u ook, inquisiteur.’

‘O, nee, niet ik,’ zei Glokta nederig. De drie mannen keken elkaar met geveinsd wederzijds respect aan.

Halleck schoof zijn stoel achteruit. ‘Nou, de belasting int zichzelf niet. Ik moet weer aan het werk.’

‘Geniet van uw laatste paar dagen in uw functie,’ zei Sult. ‘Ik beloof u dat de koning u snel zal uitnodigen!’

Halleck stond zichzelf een heel flauw glimlachje toe, knikte stijfjes naar hen en beende weg. De secretaris begeleidde hem naar buiten en trok de zware deur dicht. Er viel een stilte. Maar verdomd als ik degene ben die hem doorbreekt.

‘Je zult je wel afvragen waar dat allemaal om ging, hè, Glokta?’

‘Die gedachte is bij me opgekomen, Eminentie.’

‘Dat geloof ik best.’ Sult stond op uit zijn stoel en beende naar het raam, met zijn witgehandschoende handen achter zijn rug. ‘De wereld verandert, Glokta, de wereld verandert. De oude orde stort ineen. Loyaliteit, plicht, trots, eer. Concepten die niet langer in de mode zijn. Waardoor zijn ze vervangen?’ Hij keek even achterom en zijn lip krulde op. ‘Inhaligheid. De kooplieden zijn de nieuwe macht in het land geworden. Bankiers, winkeliers, verkopers. Kleine mannetjes, met kleine geestjes en kleine ambitietjes. Mannen die alleen loyaal zijn aan zichzelf, die alleen een plicht hebben aan hun eigen beurs, die hun enige trots vinden in het bedriegen van hun meerderen, die hun enige eer wegen in zilveren munten.’ Ik hoef dus niet te vragen hoe jij over de koopliedenklasse denkt.

Sult keek boos naar het uitzicht en draaide zich toen weer om. ‘Nu lijkt het wel alsof iedereen zijn zoon naar school kan sturen, zodat die een zaak kan beginnen en rijk kan worden. De koopliedengilden: de manufacturiers, de specerijenhandelaren en hun soort, ze groeien gestaag, in rijkdom en invloed. Omhooggevallen, aanstellerige burgers die hun natuurlijke meerderen de wet voorschrijven. Hun vette, graaiende vingers peuteren aan de leidsels van de macht. Ik kan het bijna niet verdragen.’ Hij huiverde terwijl hij door de kamer ijsbeerde.

‘Ik zal open kaart met je spelen, inquisiteur.’ De hoofdlector wuifde met zijn sierlijke hand, alsof zijn eerlijkheid een geschenk van onschatbare waarde was. ‘De Unie heeft nooit machtiger geleken, heeft nog nooit meer land omvat, maar achter die façade zijn we zwak. Het is niet echt een geheim dat de koning totaal niet meer in staat is zelf beslissingen te nemen. Kroonprins Ladisla is een fatje, omringd door vleiers en idioten, die om niets anders geeft dan om gokken en kleding. Prins Raynault is veel geschikter om te regeren, maar hij is de jongere broer. De Gesloten Raad, die tot taak heeft dit zinkende schip te besturen, zit vol poseurs en intriganten. Sommigen zijn loyaal, anderen beslist niet, en allemaal willen ze de koning hun eigen kant op sturen.’ Wat frustrerend, terwijl ze hem allemaal jouw kant op zouden moeten sturen, neem ik aan?

‘Intussen wordt de Unie omringd door vijanden, gevaren over de grenzen en gevaren van binnenuit. Gurkhul heeft een nieuwe en felle keizer, die zijn land voorbereidt op een volgende oorlog. De Noordmannen bewapenen zich ook en sluipen langs de grenzen van Angland. In de Open Raad roepen de edelen om oude rechten, terwijl in de dorpen de boeren roepen om nieuwe.’ Hij zuchtte diep. ‘Ja, de oude orde stort in, en niemand heeft het hart of het lef om hem te ondersteunen.’

Sult zweeg even en keek op naar een van de portretten: een zware, kale man die helemaal in het wit was gekleed. Glokta herkende hem wel. Zoller, de grootste van alle hoofdlectoren. Onvermoeibare voorvechter van de Inquisitie, held van de folteraars, gesel van de trouwelozen. Hij loerde boosaardig omlaag vanaf de muur, alsof hij zelfs voorbij de grenzen van de dood verraders kon branden met zijn blik.

‘Zoller,’ gromde Sult. ‘In zijn tijd ging het wel anders, kan ik je vertellen. Toen waren er geen drammende boeren, geen zwendelende kooplieden, geen chagrijnige edelen. Als mensen hun plaats vergaten, werden ze daaraan herinnerd met een hete pook, en als een zanikende rechter er iets van durfde te zeggen, werd er nooit meer iets van hem gehoord. De Inquisitie was een nobel instituut, met de beste en de intelligentste mensen. De koning dienen en trouweloosheid uitroeien waren hun enige wensen, en hun enige beloningen.’ O, die goeie ouwe tijd toch.

De hoofdlector zakte weer in zijn stoel en boog zich naar voren over de tafel. ‘Nu is dit een plek geworden waar derde zonen van verarmde edelen hun zakken kunnen vullen met smeergeld, of waar nagenoeg crimineel tuig hun passie voor folteren kan uitleven. Onze invloed bij de koning is gestaag afgenomen en onze budgetten worden steeds verder afgeroomd. Ooit werden we gevreesd en gerespecteerd, Glokta, maar nu…’ Zijn we een hopeloze schijnvertoning. Sult fronste zijn voorhoofd. ‘Nou, nu minder. Overal is intrige en verraad, en ik vrees dat de Inquisitie niet langer tegen die taak is opgewassen. Te veel superieuren zijn niet meer te vertrouwen. Ze denken niet langer aan de belangen van de koning, of van de staat, of van wie dan ook, behalve die van zichzelf.’ De superieuren? Niet te vertrouwen? Ik krijg bijna een flauwte! Sults frons werd nog dieper. ‘En nu is Feekt dood.’

Glokta keek op. Dat is wél nieuws. ‘De kanselier?’

‘Morgenochtend zal het algemeen bekend zijn. Hij is een paar nachten geleden plotseling overleden, toen jij bezig was met je vriend Ruis. Er zijn nog wel wat vragen rondom zijn dood, maar de man was al bijna negentig. Het is verbazingwekkend dat hij het zo lang heeft uitgehouden. De gouden kanselier, noemden ze hem, de grootste politicus van zijn tijd. Op dit moment zijn ze zijn beeltenis in steen aan het uithouwen, die een plekje zal krijgen langs de Koningsweg.’ Sult snoof. ‘Het grootste geschenk waar ieder van ons op kan hopen.’

De hoofdlector kneep zijn ogen samen tot blauwe spleetjes. ‘Mocht je nog de kinderlijke opvatting hebben dat de Unie wordt bestuurd door de koning, of door die zwammende blauwbloedige dwazen in de Open Raad, dan kun je dat rustig vergeten. De Gesloten Raad, dáár ligt de macht. Sinds de koning ziek is meer dan ooit. Twaalf mannen in twaalf grote, ongemakkelijke stoelen, onder wie ikzelf. Twaalf mannen met heel uiteenlopende ideeën, en twintig jaar lang, in oorlog of vrede, hield Feekt ons in evenwicht. Hij speelde de Inquisitie uit tegen de rechters en de bankiers tegen de militairen. Hij was de spil waarom het koninkrijk draaide, de fundering waarop het rustte, en zijn dood heeft een leemte achtergelaten. Allerlei gapende gaten, en er zullen mensen naar voren springen om die te vullen. Ik heb het gevoel dat die jengelende ezel van een Marovia, die weekhartige hoogrechter, die ongevraagde voorvechter van de gewone man, de voorste in de rij zal zijn. Het is een instabiele, gevaarlijke situatie.’ De hoofdlector plantte ferm zijn vuisten op tafel. ‘We moeten ervoor zorgen dat de verkeerde mensen er geen misbruik van maken.’

Glokta knikte. Ik geloof dat ik snap wat je bedoelt, hoofdlector. We moeten ervoor zorgen dat wíj er misbruik van maken, en niemand anders.

‘Ik hoef je niet te vertellen dat de positie van kanselier een van de machtigste in het rijk is. Het innen van belastingen, de schatkist, de muntslagerijen van de koning, dat alles valt onder hem. Geld, Glokta, geld. En geld is macht, dat hoef ik jou niet te vertellen. Er wordt morgen een nieuwe kanselier aangesteld. De belangrijkste kandidaat was onze vroegere meester van de Munt, Sepp dan Teufel.’ Ik snap het. Ik heb zo'n vermoeden dat hij niet langer in aanmerking komt.

Sults lip krulde op. ‘Teufel had nauwe betrekkingen met de koopliedengilden, en vooral de manufacturiers.’ Zijn sneer werd een frons. ‘Daarnaast was hij een goede relatie van hoogrechter Marovia. Dus je begrijpt wel dat hij niet echt een geschikte keus voor de positie van kanselier zou zijn geweest.’ Nee, inderdaad. Niet echt geschikt. ‘Toezichtgeneraal Halleck is een veel betere keus, vind ik.’

Glokta keek naar de deur. ‘Hij? Kanselier?’

Sult stond glimlachend op en liep naar een kast tegen de muur. ‘Er is eigenlijk niemand anders. Iedereen heeft de pest aan hem, en hij heeft de pest aan iedereen, behalve aan mij. Bovendien is hij een halsstarrige conservatief, die de koopliedenklasse en alles waar die voor staat veracht.’ Hij deed de kast open en haalde er twee glazen en een mooie karaf uit. ‘Hoewel hij niet direct een vriendelijk gezicht in de Raad zal zijn, zal hij wel sympathiseren met ons, en verdomde vijandig zijn tegenover alle anderen. Ik kan me amper een geschiktere kandidaat voorstellen.’

Glokta knikte. ‘Hij lijkt me eerlijk.’ Maar niet zo eerlijk dat ik het hem zou toevertrouwen me in bad te doen. Jij wel, Eminentie?

‘Ja,’ zei Sult, ‘hij zal zeer waardevol voor ons zijn.’ Hij schonk twee glazen dieprode wijn in. ‘En als bonus heb ik ook een sympathiserende nieuwe meester van de Munt weten te regelen. Ik hoor dat de manufacturiers bijna hun tong afbijten van woede. Marovia is ook niet zo blij, die klootzak.’ Sult grinnikte zachtjes. ‘Allemaal goed nieuws, en dat hebben we aan jou te danken.’ Hij stak een van de glazen naar Glokta uit.

Gif? Een langzame dood, stuipend en kotsend op de prachtige mozaïekvloer van de hoofdlector? Of gewoon voorover, met mijn gezicht op zijn schrijftafel? Maar hij kon eigenlijk niet anders dan het glas aanpakken en een ferme slok nemen. Hij kende deze wijn niet, maar hij was heerlijk. Waarschijnlijk afkomstig uit een heel mooie, heel verre streek. En als ik hier sterf, hoef ik in ieder geval al die trappen niet af. Maar de hoofdlector dronk ook, glimlachend en in zijn nopjes. Kennelijk ga ik deze middag dan toch overleven.

‘Ja, we hebben een goede eerste stap gezet. Dit zijn inderdaad gevaarlijke tijden, maar toch gaan gevaar en kansen vaak hand in hand.’ Glokta voelde een vreemde gewaarwording langs zijn rug omhoogkruipen. Is het angst, of ambitie, of allebei? ‘Ik heb iemand nodig die me helpt orde op zaken te stellen. Iemand die de superieuren, de kooplieden of zelfs de Gesloten Raad niet vreest. Iemand die betrouwbaar subtiel, discreet en meedogenloos kan optreden. Iemand wiens loyaliteit aan de Unie boven alle twijfel verheven is, maar die geen vrienden heeft binnen de regering.’ Iemand die door iedereen wordt gehaat? Iemand die zondebok kan zijn als de situatie verzuurt? Iemand die zonder veel belangstelling kan worden begraven?

‘Ik heb een vrijgesteld inquisiteur nodig, Glokta. Iemand die buiten de invloedssfeer van de superieuren werkt, maar met mijn volledige autoriteit. Iemand die alleen aan mij rekenschap aflegt.’ De hoofdlector trok een wenkbrauw op, alsof het idee net pas bij hem was opgekomen. ‘Volgens mij ben jij buitengewoon geschikt voor die taak. Wat denk je ervan?’

Ik denk dat de bekleder van die positie een groot aantal vijanden zou hebben, en maar één vriend. Glokta keek de hoofdlector aan. En die vriend kan wel eens niet zo heel betrouwbaar zijn. Ik denk dat de bekleder van zo'n positie wel eens niet zo lang mee zou kunnen gaan. ‘Kan ik wat tijd krijgen om erover na te denken?’

‘Nee.’

Gevaar en kansen gaan vaak hand in hand… ‘Dan doe ik het.’

‘Uitstekend. Ik denk dat dit het begin is van een lange, productieve relatie.’ Sult glimlachte over de rand van zijn glas. ‘Weet je, Glokta, van alle kooplieden die daarbuiten met hun graaierij bezig zijn, vind ik de manufacturiers het slechtst te verkroppen. Grotendeels door hun invloed is Westhaven bij de Unie gekomen, en door het geld uit Westhaven hebben we de oorlog bij Gurkhul gewonnen. De koning heeft hun natuurlijk beloond met handelsrechten van onschatbare waarde, maar sindsdien is hun arrogantie onverdraaglijk geworden. Je zou haast denken dat ze die oorlog zelf uitgevochten hebben, zo'n air meten ze zich aan en zoveel vrijheid nemen ze. Het eerbare Manufacturiersgilde,’ sneerde hij. ‘Ik denk, nu je vriend Ruis ons de middelen heeft gegeven om ze zo stevig aan de haak te slaan, dat het jammer zou zijn om ze zich te laten loswurmen.’

Glokta was verbaasd, al dacht hij het goed te verbergen. Nog verder gaan? Waarom? Als de manufacturiers zich loswurmen gaan ze door met betalen, waardoor allerlei soorten mensen tevreden blijven. Ze zijn toch al bang en zwak, vragen zich af welke namen Ruis heeft genoemd, wie de volgende op de stoel zal zijn. Als we nog verder gaan, brengen we ze schade toe of is het zelfs helemaal afgelopen met ze. Dan betalen ze niet meer, en dan raken een heleboel mensen ontevreden. Sommigen daarvan zelfs hier in dit gebouw. ‘Het is geen probleem voor me om door te gaan met mijn onderzoek, Eminentie. Als u dat wilt.’ Glokta nam nog een slokje. Het was werkelijk uitstekende wijn.

‘We moeten behoedzaam zijn. Behoedzaam en zeer grondig. Het geld van de manufacturiers stroomt als melk. Ze hebben vele vrienden, zelfs in de hoogste kringen van de adel. Brock, Heugen, Isher en nog vele anderen. Een paar van de grootste mannen in het land. Zij allen hebben op enig moment aan die tiet gehangen, en zuigelingen gaan huilen als je ze hun melk afpakt.’ Er trok een wrede grijns over Sults gezicht. ‘Maar als je kinderen discipline wilt bijbrengen, dan moet je ze soms aan het huilen maken… Wie heeft dat onderkruipsel van een Ruis in zijn bekentenis genoemd?’

Glokta boog zich pijnlijk naar voren en trok Ruis’ bekentenis naar zich toe, vouwde het papier open en bekeek de namenlijst van onder naar boven.

‘Sepp dan Teufel, die we allemaal kennen.’

‘O, we kennen hem en zijn zeer op hem gesteld, inquisiteur,’ zei Sult stralend, ‘maar hem kunnen we volgens mij wel veilig van de lijst af strepen. Wie nog meer?’

‘Even kijken.’ Glokta nam er de tijd voor. ‘Harod Polst, een manufacturier.’ Een niemendal.

Sult wuifde ongeduldig met zijn hand. ‘Hij is onbelangrijk.’

‘Solimo Scandi, een manufacturier uit Westhaven.’ Ook onbelangrijk.

‘Nee, nee, Glokta, we hebben toch wel wat beters dan Solimo hoeheet-ie? Die kleine manufacturiers zijn van geen belang. Als je de wortel uit de grond trekt, gaan de bladeren vanzelf dood.’

‘Inderdaad, hoofdlector. We hebben hier Villem dan Robb, lagere adel, met een juniorpositie bij de douane.’ Sult keek peinzend, maar schudde zijn hoofd. ‘Dan is er nog…’

‘Wacht! Villem dan Robb…’ De hoofdlector knipte in zijn vingers. ‘Zijn broer Kiral is een lijfwacht van de koningin. Hij heeft me eens gekleineerd tijdens een informele bijeenkomst.’ Sult glimlachte. ‘Ja, Villem dan Robb. Haal hem maar op.’

En zo duiken we er dieper in. ‘Ik dien en gehoorzaam, Eminentie. Is er een specifieke naam die moet worden genoemd?’ Glokta zette zijn lege glas neer.

‘Nee.’ De hoofdlector wendde zich af en maakte weer een wuivend handgebaar. ‘Wie dan ook, allemaal, het kan me niet schelen.’