Schermoefeningen
‘Zet hem onder druk, Jezal, zet hem onder druk! Niet verlegen zijn!’
Jezal wilde maar al te graag aan dat verzoek gehoor geven. Hij sprong naar voren en haalde uit met zijn rechterarm. West was al uit zijn evenwicht en hij struikelde achteruit, zonder inachtneming van enige vorm, en wist maar net te pareren met zijn korte ijzer. Ze gebruikten vandaag halve klingen, om een beetje gevaar aan de oefening toe te voegen. Je kon er niet echt mee steken, maar je kon iemand wel een pijnlijke schram toebrengen als je je best deed. Jezal was van plan de majoor een schram te bezorgen vanwege de vernedering van gisteren.
‘Zo, ja! Geef hem van jetje! Prik, prik, kapitein! Prik, prik!’
West deed een klunzige uithaal, maar Jezal zag hem aankomen en sloeg het ijzer opzij, nog altijd naar voren komend en uit alle macht toestekend. Hij zwaaide met links, en toen nog eens. West blokkeerde wanhopig en belandde tegen de muur. Eindelijk had Jezal hem dan. Hij kakelde van vreugde toen hij weer met het lange ijzer naar voren sprong, maar zijn tegenstander kwam plotseling en verrassend tot leven. West glipte weg en pareerde zijn aanval met teleurstellende overtuiging. Jezal wankelde uit zijn evenwicht gebracht naar voren en slaakte een geschrokken kreet toen de punt van zijn zwaard in een spleet tussen twee stenen terechtkwam en het ijzer uit zijn gevoelloze hand werd getrokken. Het wapen bleef wiebelend in de muur staan.
West schoot naar voren, dook onder Jezals enige overgebleven kling door en beukte tegen hem aan met zijn schouder. ‘Oefff!’ zei Jezal toen hij achteruit werd gedreven en op de grond belandde, graaiend naar zijn korte ijzer. Het gleed over de stenen en maarschalk Varuz pinde het handig vast onder zijn voet. De botte punt van Wests zwaard zweefde boven Jezals keel.
‘Verdomme!’ vloekte hij toen de grijnzende majoor hem de hand aanbood.
‘Ja,’ mompelde Varuz met een diepe zucht. ‘Inderdaad verdomme. Een nog deerniswekkender prestatie dan gisteren, als dat al kan! Je hebt je weer voor schut laten zetten door majoor West!’ Jezal sloeg met een boze blik de hand van majoor West opzij en kwam overeind. ‘Hij heeft niet één keer de controle verloren tijdens het gevecht! Je liet je naar binnen trekken en vervolgens ontwapenen! Ontwapenen! Mijn kleinzoon zou die fout niet eens hebben gemaakt, en hij is ácht!’ Varuz sloeg met zijn stok tegen de grond. ‘Leg me eens uit, alsjeblieft, kapitein Luthar, hoe je een schermwedstrijd denkt te winnen vanuit een liggende positie, en zonder je ijzers?’
Jezal keek hem chagrijnig aan en wreef over zijn achterhoofd.
‘Nee? In de toekomst, als je in een ravijn valt met je ijzers in je handen, wil ik je tot pulp verpletterd op de bodem zien liggen, met die ijzers nog strak in je dode knuisten geklemd. Hoor je me?’
‘Ja, maarschalk Varuz,’ mompelde een stuurse Jezal, die wenste dat die ouwe klootzak zelf in een ravijn zou sodemieteren. Of misschien van de Toren van Ketens. Dat zou ook voldoen. Misschien kon majoor West dan met hem mee.
‘Overmoed is een vloek voor een zwaardvechter! Je moet elke tegenstander tegemoet treden alsof hij je laatste is. En wat je voetenwerk aangaat,’ Varuz’ lip krulde walgend op, ‘het is leuk en aardig als je naar voren komt, maar je achterbeen is een lachertje. De majoor hoefde je alleen maar een tikje te geven, en je viel om als een schoolmeisje in katzwijm.’
West grijnsde hem toe. Hij vond dit geweldig. Absoluut geweldig, die rotzak.
‘Ze zeggen dat Bremer dan Gorst een achterbeen heeft als een stalen pilaar. Een stalen pilaar, zeggen ze! Het is nog gemakkelijker het Huis van de Maker omver te werpen dan hem.’ De maarschalk wees naar de omtrekken van de enorme toren, die boven de gebouwen van het plein opdoemde. ‘Het Huis van de Maker!’ schreeuwde hij walgend.
Jezal snoof en schopte met zijn laars tegen de grond. Voor de honderdste keer overwoog hij het op te geven en nooit meer ijzers ter hand te nemen. Maar wat zouden de mensen dan zeggen? Zijn vader was absurd trots op hem en schepte altijd op over zijn vaardigheden tegen iedereen die het horen wilde. Het was zijn hartenwens zijn zoon te zien vechten voor een uitzinnige menigte op het Maarschalkplein. Als Jezal het nu opgaf, zou zijn vader het besterven, en dan kon hij zijn positie wel gedag zeggen, zijn toelage gedag zeggen, zijn ambities gedag zeggen. Ongetwijfeld zouden zijn broers dat prachtig vinden.
‘Evenwicht is de sleutel,’ brieste Varuz. ‘Je kracht komt via je benen omhoog! Van nu af aan voegen we een uur op de evenwichtsbalk toe aan je training. Elke dag.’ Jezal huiverde. ‘Dus: hardlopen, oefeningen met de zware balk, vormen, een uur schermen, weer vormen, een uur op de evenwichtsbalk.’ De maarschalk knikte tevreden. ‘Dat is voorlopig wel voldoende. Ik zie je morgenochtend om zes uur; broodnuchter.’ Varuz fronste zijn voorhoofd. ‘Brood. Nuchter.’
‘Ik kan dit niet eeuwig volhouden, weet je,’ zei Jezal terwijl hij stram terughobbelde naar zijn kamers. ‘Hoeveel van die verschrikkingen moet een man aankunnen?’
West grijnsde. ‘Dit is nog niks. Ik heb die ouwe rotzak nog nooit iemand zo mild zien behandelen. Hij moet je wel echt mogen. Hij was bij mij niet half zo aardig.’
Jezal wist niet of hij dat wel geloofde. ‘Nog erger dan dit?’
‘Ik had de basis niet die jij hebt. Ik moest van hem de zware balk de hele middag boven mijn hoofd houden, tot ik hem boven op me kreeg.’ De majoor grimaste een beetje, alsof zelfs de herinnering eraan pijnlijk was. ‘Ik moest in volledige bepantsering de Toren van Ketens op en af rennen. Ik moest vier uur per dag schermen, elke dag.’
‘Hoe heb je je erdoorheen geslagen?’
‘Ik had geen keus. Ik ben geen edele. Schermen was de enige manier om op te vallen. Maar uiteindelijk loonde het de moeite. Hoeveel burgers ken jij met een positie in de Koninklijke Lijfwacht?’
Jezal haalde zijn schouders op. ‘Heel weinig, nu je het zegt.’ Aangezien hij zelf een edele was, vond hij dat ze er helemaal niet thuishoorden.
‘Maar jij komt uit een goede familie, en je bent al kapitein. Als je de Wedstrijd kunt winnen, valt niet te zeggen hoever je kunt komen. Schatmeester Hoff, hoogrechter Marovia, en Varuz zelf wat dat aangaat, die zijn allemaal ooit kampioen geweest. En kampioenen met het juiste bloed gaan altijd door naar grootse dingen.’
Jezal snoof. ‘Net als je vriend Sand dan Glokta?’
Die naam viel als een steen tussen hen in. ‘Nou… bijna altijd.’
‘Majoor West!’ Een ruwe stem achter hen. Een gedrongen sergeant met een litteken over zijn wang snelde naar hen toe.
‘Sergeant Bosboom, hoe gaat het?’ vroeg West, terwijl hij de soldaat hartelijk op de schouder sloeg. Hij kon goed omgaan met boeren, maar Jezal moest zichzelf er steeds aan herinneren dat West zelf ook weinig beter was dan een boer. Hij was misschien geschoold, en een officier en zo, maar hij had goed beschouwd nog altijd meer gemeen met die sergeant dan met Jezal.
De sergeant straalde. ‘Heel goed, dank u, meneer.’ Hij knikte respectvol naar Jezal. ‘Morgen, kapitein.’
Jezal knikte afgemeten naar hem, draaide zich om en keek langs de laan. Hij kon geen enkele reden bedenken waarom een officier op vriendelijke voet zou willen staan met de gewone soldaten. Bovendien was hij lelijk. Jezal had helemaal niets op met lelijke mensen.
‘Wat kan ik voor je doen?’ vroeg West.
‘Maarschalk Burr wil u spreken, meneer, voor een dringende instructie. Alle hoge officieren worden ontboden.’
Wests gezicht betrok. ‘Ik kom zo snel mogelijk.’ De sergeant bracht hem een saluut en beende weg.
‘Wat was dat allemaal?’ vroeg Jezal achteloos, kijkend naar een klerk die achter een vel papier dat hij had laten vallen aan rende.
‘Angland. Die koning van de Noordmannen, Bethod.’ West sprak de naam met een boze blik uit, alsof hij bitter smaakte. ‘Ze zeggen dat hij al zijn vijanden in het noorden heeft verslagen en nu aanstuurt op een oorlog met de Unie.’
‘Nou, als hij wil vechten…’ zei Jezal luchtig. Oorlog was wat hem betrof prima, een uitstekende kans op eer en positieverbetering. Het vel papier dwarrelde in de lichte bries langs zijn laarzen, gevolgd door de hijgende klerk. Jezal grijnsde hem na toen hij langsholde, bijna voorovergebogen in zijn onhandige pogingen het vel papier te grijpen.
De majoor griste het groezelige document uit de lucht en gaf het de klerk aan. ‘Dank u, meneer,’ zei de man met een zielig dankbare blik op zijn bezwete gezicht, ‘hartelijk dank!’
‘Geen enkele moeite,’ mompelde West, en de klerk maakte een kruiperige buiging en haastte zich op weg. Jezal was teleurgesteld. Het was best een amusante achtervolging geweest. ‘Er kan wel oorlog komen, maar dat is nu wel het minste van mijn problemen.’ West zuchtte diep. ‘Mijn zus is in Adua.’
‘Ik wist niet dat je een zus had.’
‘Nou, die heb ik. En ze is hier.’
‘Nou en?’ Jezal stond niet bepaald te popelen om over de zus van de majoor te horen. West had zich dan misschien opgewerkt, maar de rest van zijn familie was de moeite van het opmerken niet waard. Hij wilde best arme burgermeisjes ontmoeten om misbruik van te maken, of rijke, adellijke meisjes die hij misschien kon trouwen, maar alles ertussenin was niet van belang.
‘Nou, mijn zus kan best charmant zijn, maar ze is ook een beetje… onconventioneel. Ze kan nogal onhandelbaar zijn als ze de verkeerde bui heeft. Eigenlijk zorg ik liever voor een meute Noordmannen dan voor haar.’
‘Kom nou, West,’ zei Jezal afwezig, amper op zijn woorden lettend. ‘Zo lastig kan ze toch vast niet zijn.’
Het gezicht van de majoor klaarde op. ‘Nou, ik ben blij dat je dat zegt. Ze heeft altijd graag de Agriont willen zien, en ik zeg al jaren dat ik haar zal rondleiden als ze een keer komt. We hadden het eigenlijk voor vandaag geregeld.’ Jezal kreeg een voorgevoel. ‘Maar nu ik ben ontboden…’
‘Maar ik heb zelf zo weinig tijd!’ jammerde Jezal.
‘Ik beloof dat ik het weer goedmaak. We zien je over een uur in mijn kamer.’
‘Wacht even…’ Maar West beende al weg.
Laat haar niet al te lelijk zijn, bad Jezal toen hij langzaam de deur naar majoor Wests vertrekken naderde en zijn onwillige vuist omhoogdeed om aan te kloppen. Laat haar alsjeblieft niet al te lelijk zijn. En ook niet al te dom. Alles behalve een middag verspild aan een stomme meid. Zijn hand was halverwege naar de deur toen hij zich bewust werd van stemverheffing binnen. Hij bleef schuldbewust in de gang staan, bracht zijn oor steeds dichter naar het hout en hoopte iets complimenteus over zichzelf te horen.
‘… en je kamermeid dan?’ vroeg majoor Wests gedempte stem, die bijzonder ontstemd klonk.
‘Ik heb haar thuis moeten laten, want er was een heleboel te doen. Er is al maanden niemand meer geweest.’ De zus van West. Jezals moed zonk hem in de schoenen. Een lage stem; ze klonk dik. Jezal kon niet in de Agriont rondwandelen met een dik meisje aan zijn arm. Dat zou zijn reputatie om zeep helpen.
‘Maar je kunt niet zomaar in je eentje door de stad zwerven!’
‘Ik ben hier toch ook gekomen? Je vergeet wie we zijn, Collem. Ik kan best zonder bediende. Voor de meeste mensen hier ben ik zélf nauwelijks meer dan een bediende. Bovendien kan je vriend kapitein Luthar voor me zorgen.’
‘Dat is nog erger, zoals je verdomd goed weet!’
‘Nou, ik kon toch niet weten dat je het zo druk had? Ik had gedacht dat je wel tijd vrij zou maken voor je eigen zus.’ Ze klonk niet ontzettend dom, en dat was een troost, maar wel dik en nu ook nog twistziek. ‘Ben ik niet veilig bij je vriend?’
‘Hij is best een goeie kerel, maar is hij veilig bij jou?’ Jezal wist niet zeker wat de majoor bedoelde met die opmerking. ‘En alleen rondwandelen door de Agriont, met een man die je amper kent? Doe niet zo achterlijk, ik ken je wel beter! Wat moeten de mensen ervan denken?’
‘Daar schijt ik op.’ Jezal ging met een ruk achteruit van de deur. Hij was niet gewend dames dat soort taal te horen bezigen. Dik, twistziek en grofgebekt, verdomme. Dit was misschien nog erger dan hij al had gevreesd. Hij keek door de gang en overwoog ervandoor te gaan, nu al een uitvlucht bedenkend. Maar verdomd als het niet waar was, er kwam iemand de trap op. Hij kon niet weg zonder dat hij werd gezien. Hij zou gewoon moeten aankloppen en het maar moeten doorstaan. Hij knarste op zijn tanden en klopte met tegenzin aan.
De stemmen vielen plotseling stil, en Jezal toverde een ongebruikelijk vriendelijke glimlach op zijn gezicht. Laat de foltering maar beginnen. De deur zwaaide open.
Om een of andere reden had hij een soort van kleinere, dikkere versie van majoor West verwacht, in een jurk. Hij had zich danig vergist. Ze was misschien iets voller dan de mode was, aangezien iedereen nu mager wilde zijn, maar je kon haar niet dik noemen, nee, helemaal niet dik. Ze had donkere haren en een donkere huid, iets donkerder dan in het algemeen ideaal zou worden gevonden. Hij wist dat een dame zo veel mogelijk uit de zon moest blijven, maar toen hij naar haar keek, kon hij zich eigenlijk niet meer herinneren waarom. Haar ogen waren heel donker, bijna zwart, en dit jaar waren blauwe ogen zeer in trek, maar die van haar glansden in het vage licht in de deuropening op een behoorlijk betoverende manier.
Ze glimlachte naar hem. Het was een vreemd soort glimlach, aan de ene kant hoger dan aan de andere. Hij kreeg er een beetje een ongemakkelijk gevoel van, alsof zij iets grappigs wist wat hem ontging. Maar toch, een uitstekend gebit, heel wit en glanzend. Jezals boosheid verdween snel. Hoe langer hij naar haar keek, hoe meer hij aan haar uiterlijk wende en hoe minder ruimte er in zijn hoofd was voor zinnige gedachten.
‘Hallo,’ zei ze.
Zijn mond ging een stukje open, uit gewoonte, maar er kwam niets uit. Zijn geest was een lege bladzijde.
‘En jij moet kapitein Luthar zijn?’
‘Eh…’
‘Ik ben Collems zus, Ardee.’ Ze sloeg zichzelf tegen het voorhoofd. ‘Maar wat ben ik toch een idioot. Collem heeft je vast al alles over me verteld. Ik weet dat jullie dikke vrienden zijn.’
Jezal wierp een onbehaaglijke blik op de majoor, die naar hem terugfronste en enigszins ontdaan leek. Hij kon moeilijk zeggen dat hij tot die ochtend niets van haar bestaan had geweten. Hij zocht wanhopig naar een zelfs maar mild amusant antwoord, maar er schoot hem niets te binnen.
Ardee pakte hem bij zijn elleboog en trok hem de kamer in, al die tijd pratend. ‘Ik weet dat je een geweldige schermer bent, maar ik heb ook gehoord dat je humor nog scherper is dan je zwaard. Zozeer zelfs, dat je bij je vrienden alleen je zwaard gebruikt omdat je humor veel te dodelijk is.’ Ze keek hem verwachtingsvol aan. Stilte.
‘Nou,’ mompelde hij, ‘ik scherm inderdaad wel eens.’ Zielig. Vreselijk.
‘Is dit de juiste man, of hebben we hier de tuinier?’ Ze keek hem aan met een vreemde blik, die moeilijk te peilen viel. Misschien was het dezelfde soort blik waarmee Jezal een paard zou bekijken dat hij overwoog te kopen: behoedzaam, onderzoekend, indringend en een heel klein beetje minachtend. ‘Zelfs de tuiniers hebben hier prachtige uniformen, zo schijnt het.’
Jezal was er bijna zeker van dat het een soort van belediging was, maar hij had het te druk met iets grappigs bedenken om er al te veel aandacht aan te besteden. Hij wist dat hij nu iets moest zeggen of anders de rest van de dag in beschaamd stilzwijgen moest doorbrengen, dus deed hij zijn mond open en vertrouwde op het geluk. ‘Het spijt me als ik nogal aangeslagen lijk, maar majoor West is zo'n onaantrekkelijke kerel. Hoe had ik zo'n beeldschone zus kunnen verwachten?’
West proestte van het lachen. Zijn zus trok haar wenkbrauwen op en telde af op haar vingers: ‘Mild beledigend ten opzichte van mijn broer, dat is goed. Enigszins amusant, dat is ook goed. Eerlijk, en dat is verfrissend, en uitzinnig complimenteus over mij, wat natuurlijk uitstekend is. Een beetje laat, maar over het geheel genomen het wachten waard.’ Ze keek Jezal in zijn ogen. ‘Misschien is deze middag toch niet helemaal verloren.’
West liep naar de deur. ‘Ik vrees dat ik jullie alleen moet laten, zodat jullie elkaar voor schut kunnen zetten. Maarschalk Burr verwacht me. Niets doen wat ik ook niet zou doen, hè?’ Die opmerking leek aan Jezal gericht, maar West keek zijn zus aan.
‘Dan is dus praktisch alles toegestaan,’ zei ze met een blik op Jezal. Stomverbaasd constateerde hij dat hij bloosde als een klein meisje, dus hoestte hij en keek naar zijn schoenen.
West sloeg zijn ogen ten hemel. ‘Genade,’ zei hij toen de deur dichtklikte.
‘Wil je iets drinken?’ vroeg Ardee, die al wijn in een glas schonk. Alleen met een mooie jonge vrouw. Niet echt een nieuwe ervaring, hield Jezal zich voor, en toch scheen zijn gebruikelijke zelfvertrouwen hem in de steek te hebben gelaten.
‘Ja, dank je, heel vriendelijk.’ Ja, iets te drinken, precies wat hij nodig had voor de zenuwen. Ze stak het glas naar hem uit en schonk voor zichzelf in. Hij vroeg zich af of een jongedame wel zou moeten drinken op dit tijdstip van de dag, maar het leek hem zinloos er iets van te zeggen. Ze was immers niet zíjn zus.
‘Zeg eens, kapitein, waar ken je mijn broer van?’
‘Nou, hij is mijn commandant, en we schermen samen.’ Zijn hersens begonnen weer te werken. ‘Maar… dat wist je vast al.’
Ze grijnsde naar hem. ‘Natuurlijk, maar mijn gouvernante zei altijd dat je jongemannen ook hun aandeel aan de conversatie moest gunnen.’
Jezal hoestte onzeker terwijl hij slikte en knoeide wijn op zijn jasje. ‘O, hemeltje,’ zei hij.
‘Hier, hou even vast.’ Ze gaf hem haar glas aan, dat hij zonder nadenken aanpakte, maar toen had hij geen hand meer vrij. Toen ze met een witte zakdoek zijn borst begon te deppen, kon hij moeilijk protesteren, hoewel het nogal vrijpostig leek. Eerlijk gezegd zou hij misschien wel hebben geprotesteerd als ze niet zo verdomde mooi was. Hij vroeg zich af of ze wel besefte wat een schitterend uitzicht ze hem bood op het decolleté van haar jurk, maar nee, natuurlijk niet; hoe kon ze? Ze was gewoon nieuw hier, niet gewend aan beschaafde manieren, ze had de argeloosheid van een plattelandsmeisje en zo… Maar het was een fraai uitzicht, dat viel niet te ontkennen.
‘Zo, dat is beter,’ zei ze, hoewel het deppen zo te zien geen verschil had gemaakt. Niet voor zijn uniform, in ieder geval. Ze pakte de glazen van hem aan, dronk dat van haar met een geoefende kanteling van haar hoofd in één teug leeg en zette ze op tafel. ‘Zullen we gaan?’
‘Ja… natuurlijk. O,’ en hij bood haar zijn arm aan.
Ze troonde hem mee de gang in en de trap af, vrijuit kletsend. Het was een conversationeel offensief en, zoals maarschalk Varuz eerder al had gezegd, zijn verdediging was zwak. Hij pareerde wanhopig terwijl ze over het grote Maarschalkplein liepen, maar hij kreeg er amper een woord tussen. Het leek wel alsof Ardee hier al jaren woonde en Jezal de pummel uit de provincie was.
‘Zijn de Krijgszalen daarachter?’ Ze knikte in de richting van de hoge muur die het hoofdkwartier van het leger van de Unie scheidde van de rest van de Agriont.
‘Inderdaad. Daar hebben de maarschalken hun werkkamers en zo. En er zijn barakken, en wapenkamers, en eh…’ Hij brak zijn zin af. Hij wist niet veel meer te zeggen, maar Ardee redde hem.
‘Dus mijn broer moet daar wel wat voorstellen. Hij is een behoorlijk beroemde soldaat, neem ik aan. Eerste door de bres bij Ulrioch, en zo.’
‘Nou, ja, majoor West wordt hier bijzonder gerespecteerd…’
‘Maar hij kan zo saai zijn, vind je ook niet? Hij vindt het zo leuk om mysterieus en kommervol te zijn.’ Ze trok een vage, verstrooide glimlach en wreef peinzend over haar kin, net zoals haar broer had kunnen doen. Ze had de man perfect geïmiteerd, en Jezal moest lachen, maar hij begon zich af te vragen of ze wel zo dicht bij hem moest lopen en zijn arm op zo'n intieme manier moest vasthouden. Niet dat hij er bezwaar tegen had, natuurlijk. Integendeel, maar de mensen keken.
‘Ardee…’ begon hij.
‘Dus dan moet dit de Koningsweg zijn.’
‘Eh, ja. Ardee…’
Ze keek op naar het prachtige standbeeld van Harod de Grote, die met zijn strenge blik ergens de verte in keek. ‘Harod de Grote?’ vroeg ze.
‘Eh, ja. In de middeleeuwen, voor er een Unie was, heeft hij gestreden om de Drie Koninkrijken bijeen te brengen.’ Idioot, dacht Jezal, dat weet ze allang; dat weet iedereen. ‘Ardee, ik denk dat je broer het niet…’
‘En dit is Bayaz, de Eerste van Magiërs?’
‘Ja, hij was Harods meest vertrouwde adviseur. Ardee…’
‘Is het waar dat ze nog altijd een zetel voor hem vrijhouden in de Gesloten Raad?’
Jezal stond hiervan te kijken. ‘Ik had wel gehoord dat er een lege stoel stond, maar ik wist niet dat…’
‘Ze zien er allemaal zo ernstig uit, vind je niet?’
‘Eh… Ik neem aan dat het ernstige tijden waren,’ zei hij met een domme grijns.
Een ridderheraut denderde door de laan op een enorm, bezweet paard, en de zon glinsterde op de gouden vleugels van zijn helm. Secretarissen stoven uiteen om hem te laten passeren, en Jezal probeerde Ardee opzij te trekken. Tot zijn grote wanhoop weigerde ze zich te verplaatsen. Het paard zoefde op enkele centimeters afstand van haar langs, zo dichtbij dat de wind haar haren in Jezals gezicht blies. Ze draaide zich naar hem om met een opgewonden blos op haar wangen, maar verder volkomen onaangedaan door haar bijna-aanvaring met ernstig letsel.
‘Een ridderheraut?’ vroeg ze, terwijl ze Jezals arm weer pakte en hem naar de Koningsweg dirigeerde.
‘Ja,’ piepte Jezal, die wanhopig probeerde zijn stem onder controle te krijgen. ‘De ridderherauten hebben een grote verantwoordelijkheid. Ze brengen boodschappen van de koning naar alle delen van de Unie.’ Zijn hart bonsde niet meer zo. ‘Zelfs over de Cirkelzee naar Angland, Dagoska en Westhaven. Zij mogen spreken met de stem van de koning, en mogen dus alleen spreken als het om aangelegenheden van de koning gaat.’
‘Fedor dan Haden zat samen met mij op de boot hierheen. Hij is ook ridderheraut. We hebben uren gepraat.’ Jezal probeerde zonder succes zijn verbazing te verbergen. ‘We hebben het gehad over Adua, over de Unie, over zijn familie. Jouw naam is ook nog ter sprake gekomen, eigenlijk.’ Jezal redde het weer niet om nonchalant te kijken. ‘In verband met de volgende Wedstrijd.’ Ardee boog zich nog dichter naar hem toe. ‘Fedor was van mening dat Bremer dan Gorst je aan mootjes zal hakken.’
Jezal hoestte verstikt, maar hij herstelde zich goed. ‘Helaas schijnen meer mensen die mening te zijn toegedaan.’
‘Maar jij niet, hoop ik?’
‘Eh…’
Ze bleef staan en pakte zijn hand, en keek hem vervolgens open in de ogen. ‘Mijn broer zegt heel goeie dingen over je, en hij is niet scheutig met lovende woorden.’
‘Eh…’ mompelde Jezal. Zijn vingers tintelden aangenaam. Haar ogen waren groot en donker, en hij merkte dat hij niet wist wat hij moest zeggen. Ze had de gewoonte om op haar onderlip te kauwen, waardoor zijn gedachten alle kanten op schoten. Een mooie, volle lip. Hij zou er zelf ook wel eens op willen kauwen. ‘Nou, dank je.’ Hij grijnsde onnozel.
‘Dus dit is het park,’ zei Ardee, die zich van hem afwendde om het groen te bewonderen. ‘Het is nog mooier dan ik had verwacht.’
‘Eh… ja.’
‘Wat heerlijk, om in het middelpunt van alles te wonen. Ik heb zo'n groot deel van mijn leven aan de buitenrand doorgebracht. Er worden hier vast veel belangrijke beslissingen genomen, door veel belangrijke mensen.’ Ardee streek met haar hand langs de takken van een wilg langs het pad. ‘Collem is bang dat er misschien oorlog komt in het noorden. Hij was bezorgd om mijn veiligheid. Ik denk dat hij daarom wilde dat ik hierheen kwam. Ik vind dat hij zich te veel zorgen maakt. Wat vind jij, kapitein Luthar?’
Hij was tot een paar uur geleden zalig onwetend geweest over de politieke situatie, maar dat zou hij natuurlijk nooit kunnen zeggen. ‘Nou,’ zei hij, zich inspannend om zich de naam die was genoemd te herinneren, en vervolgde toen opgelucht: ‘die Bethod kan wel een tik op zijn vingers gebruiken.’
‘Ze zeggen dat hij twintigduizend Noordmannen onder zijn banier heeft.’ Ze boog zich naar hem toe. ‘Barbaren,’ mompelde ze. ‘Wilden,’ fluisterde ze. ‘Ik heb gehoord dat hij zijn gevangenen levend vilt.’
Jezal vond dit niet bepaald een geschikt gespreksonderwerp voor een jongedame. ‘Ardee…’ begon hij.
‘Maar ik weet zeker dat wij vrouwen, met mannen zoals jij en mijn broer om ons te beschermen, ons nergens zorgen over hoeven maken.’ Ze draaide zich om en liep door. Jezal moest zich weer haasten om haar in te halen.
‘En is dat het Huis van de Maker?’ Ardee knikte in de richting van de grimmige omtrekken van de reusachtige toren.
‘Ja, inderdaad.’
‘Gaat er nooit iemand naar binnen?’
‘Niemand. Niet tijdens mijn leven, in ieder geval. De brug is afgesloten.’ Hij keek fronsend op naar de toren. Het leek hem nu vreemd dat hij er nooit over nadacht. Als je in de Agriont woonde, stond hij er gewoon altijd. Je raakte er op een of andere manier aan gewend. ‘Het hele gebouw is afgesloten, geloof ik.’
‘Afgesloten?’ Ardee kwam dicht bij hem staan. Jezal keek nerveus om zich heen, maar niemand keek. ‘Is het niet vreemd dat er niemand naar binnen gaat? Is dat niet mysterieus?’ Hij voelde bijna haar adem tegen zijn hals. ‘Ik bedoel maar, waarom trapt niemand de deur in?’
Jezal had vreselijk veel moeite om zich te concentreren met haar zo dichtbij. Hij vroeg zich een kort, zowel angstaanjagend als spannend moment af of ze misschien met hem flirtte. Nee, nee, natuurlijk niet! Ze was gewoon niet gewend aan de stad, dat was alles. De onschuldige manieren van een plattelandsmeisje… maar ze stond wel héél dichtbij. Was ze maar iets minder aantrekkelijk of iets minder vol zelfvertrouwen. Was ze maar een beetje minder… de zus van West.
Hij hoestte en keek langs het pad, verstrooid hopend op afleiding. Er liepen een paar mensen, maar niemand die hij herkende, behalve… Ardees bezwering werd plotseling verbroken en Jezal voelde dat het koude zweet hem uitbrak. Een voorovergebogen gestalte, te warm gekleed op deze zonnige dag, strompelde naar hen toe, zwaar leunend op een wandelstok. Hij liep ineengedoken en grimaste bij iedere stap, en de sneller wandelende voorbijgangers liepen met een grote boog om hem heen. Jezal probeerde Ardee mee te leiden voordat hij hen zag, maar ze verzette zich met gratie en liep recht op de schuifelende inquisiteur af.
Hij tilde met een ruk zijn hoofd op toen ze hem naderden, en zijn ogen fonkelden van herkenning. Jezals moed zonk hem in de schoenen. Nu konden ze hem niet meer ontlopen.
‘Ach, kapitein Luthar,’ zei Glokta hartelijk, terwijl hij iets te dichtbij kwam en hem de hand drukte, ‘wat een genoegen! Ik sta ervan te kijken dat Varuz u al zo vroeg heeft laten gaan. Hij wordt zeker milder op zijn oude dag.’
‘De maarschalk is nog altijd zeer veeleisend,’ snauwde Jezal.
‘Ik hoop dat mijn practici u laatst 's avonds niet te zeer hebben verontrust.’ De inquisiteur schudde droevig zijn hoofd. ‘Ze hebben geen manieren. Helemaal geen manieren. Maar ze zijn de allerbesten in wat ze doen! Ik zweer het, de koning heeft geen waardevollere dienaren.’
‘Ik neem aan dat we de koning allemaal op onze eigen wijze dienen.’ Er klonk iets meer vijandigheid in Jezals stem door dan zijn bedoeling was geweest.
Als Glokta beledigd was, dan liet hij daar niets van merken. ‘Juist. Ik geloof niet dat ik uw vriendin ken.’
‘Nee, dit is…’
‘Eigenlijk kennen we elkaar wel,’ zei Ardee tot Jezals grote verbazing, terwijl ze haar hand naar de inquisiteur uitstak. ‘Ardee West.’
Glokta's wenkbrauwen kwamen omhoog. ‘Nee toch!’ Hij boog zich stram voorover om haar hand te kussen. Jezal zag zijn mond vertrekken toen hij weer overeind kwam, maar de tandeloze grijns was al snel terug. ‘Collem Wests zusje! Maar je bent zo veranderd.’
‘In goede zin, hoop ik,’ zei ze lachend. Jezal voelde zich vreselijk opgelaten.
‘En jij bent ook veranderd, Sand.’ Ardee keek plotseling heel droevig. ‘Mijn hele familie was zo ongerust. We hoopten vurig dat je veilig zou terugkeren.’ Jezal zag een spastische trek over Glokta's gezicht glijden. ‘Toen hoorden we dat je gewond was… Hoe gaat het met je?’
De inquisiteur keek Jezal aan met ogen zo koud als een langzame dood. Jezal staarde naar zijn laarzen en voelde een brok angst in zijn keel. Hij hoefde toch niet bang te zijn voor die kreupele? Maar op een of andere manier wenste hij dat hij nu schermtraining had. Glokta staarde Ardee aan, zijn linkeroog trilde een beetje, en zij keek hem onbevreesd aan, met haar ogen vol zwijgende ongerustheid.
‘Het gaat me goed. Zo goed als te verwachten valt.’ Hij had een heel merkwaardige uitdrukking op zijn gezicht. Jezal had zich nog nooit zo slecht op zijn gemak gevoeld. ‘Dank je dat je het vraagt. Echt. Dat doet nooit iemand.’
Er viel een onbehaaglijke stilte. De inquisiteur draaide zijn nek opzij en er klonk een luide klik. ‘Ah!’ zei hij, ‘daar had ik hem. Het was een genoegen jullie weer te zien, maar de plicht roept.’ Hij trakteerde hun op nog zo'n weerzinwekkende glimlach en hobbelde weg, met zijn linkervoet slepend door het grind.
Ardee keek zijn vergroeide rug fronsend na terwijl hij langzaam weghinkte. ‘Het is zo droevig,’ zei ze heel zachtjes.
‘Wat?’ mompelde Jezal. Hij dacht aan die grote, bleke smeerlap op straat, met die samengeknepen roze ogen. De gevangene met de zak over zijn hoofd. We dienen de koning allemaal op onze eigen wijze. Juist, ja. Hij huiverde onwillekeurig.
‘Hij en mijn broer waren vroeger behoorlijk hecht. Hij heeft een zomer bij ons gelogeerd. Mijn familie was zo trots dat hij te gast was; het was beschamend. Hij schermde iedere dag met mijn broer, en hij won altijd. Zoals hij bewoog, dat was echt iets bijzonders. Sand dan Glokta. Hij was de helderste ster aan de hemel.’ Ze liet die veelzeggende halve glimlach weer zien. ‘En nu hoor ik dat jij dat bent.’
‘Eh…’ zei Jezal, niet zeker of ze hem nu een compliment gaf of hem bespotte. Hij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat hij die dag twee keer bij het schermen was verslagen, eenmaal door de broer en eenmaal door de zus.
Hij vermoedde eigenlijk dat de zus hem zijn zwaarste nederlaag had bezorgd.