Op de lijst
Waarom doe ik dit?
De omtrekken van de stadswoning van Villem dan Robb tekenden zich zwart af tegen de heldere nachthemel. Het was niet bepaald een opvallend gebouw, een woning van twee verdiepingen met een lage muur en een poort aan de voorzijde, net zoals honderd andere in de straat. Onze oude vriend woonde vroeger in een paleisachtige villa vlak bij de markt. Robb had hem om wat ambitieuzer smeergeld moeten vragen. Gelukkig voor ons heeft hij dat niet gedaan. Elders in de stad waren de geliefde straten helder verlicht en vol dronken feestgangers, de hele nacht door. Maar deze afgelegen zijstraat lag ver van de heldere lichten en nieuwsgierige blikken vandaan.
We kunnen hier ongestoord werken.
Aan de zijkant van het gebouw, op de bovenste verdieping, brandde een lamp achter een smal raam. Mooi. Onze vriend is thuis. Maar nog steeds wakker, dus we zullen geruisloos moeten zijn. Hij wendde zich naar practicus Vorst en wees langs de zijkant van het huis. De albino knikte en glipte stilletjes naar de overkant van de straat.
Glokta wachtte tot hij bij de muur was en in de schaduwen naast het gebouw verdween, en vervolgens keek hij Severard aan en wees naar de voordeur. De ogen van de lange practicus glimlachten even naar hem en toen stoof hij weg, diep voorovergebogen, rolde over de lage muur en kwam geruisloos aan de andere kant neer.
Perfect tot nu toe, maar ik moet opschieten. Glokta vroeg zich af waarom hij was meegegaan. Vorst en Severard waren uitstekend in staat om Robb zelf op te halen, en hij zou ze alleen maar vertragen. Ik ga misschien wel op mijn bek en waarschuw die kerel dat we hier zijn. Waarom ben ik eigenlijk meegekomen? Maar Glokta wist het wel. De spanning bouwde zich al op in zijn keel. Het voelde bijna alsof hij leefde.
Hij had de punt van zijn wandelstok omwikkeld met een doek, dus kon hij heel voorzichtig naar de muur hinken zonder al te veel geluid te maken. Tegen die tijd had Severard de poort opengezwaaid, met zijn gehandschoende hand tegen het scharnier gedrukt zodat het niet piepte. Mooi werk. Dat muurtje had evengoed honderd voet hoog kunnen zijn; ik was er nooit overheen gekomen.
Severard knielde op het trapje naar de voordeur en peuterde in het slot. Hij had zijn oor vlak bij het hout, zijn ogen geconcentreerd half dichtgeknepen, en zijn handen bewogen soepel. Glokta's hart ging tekeer en zijn huid tintelde. Ah, de spanning van de jacht.
Er klonk een zachte klik, en toen nog een. Severard stopte zijn glinsterende slotgereedschap in zijn zak en draaide toen langzaam, voorzichtig aan de deurknop. De deur zwaaide geruisloos open. Wat een handige kerel is hij toch. Zonder hem en Vorst ben ik gewoon een kreupele. Zij zijn mijn handen, mijn armen, mijn benen. Maar ik ben hun brein. Severard glipte naar binnen en Glokta volgde hem, telkens als hij zijn gewicht op zijn linkerbeen zette grimassend van de pijn.
De gang was donker, maar er kwam een lichtstraal van de trap naar boven en de trapleuning wierp vreemde, verwrongen schaduwen over de houten vloer. Glokta wees de trap op, en Severard knikte en sloop er dicht langs de muur naartoe. Het leek wel een eeuwigheid te duren voor hij er was.
De derde trede kraakte toen hij zijn gewicht erop zette. Glokta kromp ineen, Severard verstijfde. Ze wachtten, zo stil als standbeelden. Er klonk geen geluid boven. Glokta haalde weer adem. Severard liep heel langzaam naar boven, stap na voorzichtige stap. Toen hij boven was gluurde hij om de hoek, met zijn rug tegen de muur gedrukt, beklom toen de laatste trede en verdween uit het zicht.
Practicus Vorst stapte uit de schaduwen aan de andere kant van de gang. Glokta trok een wenkbrauw naar hem op, maar hij schudde zijn hoofd. Niemand beneden. Hij draaide zich om naar de voordeur en deed die heel behoedzaam dicht. Pas toen hij dicht was, liet hij de deurknop los, zodat de grendel geen geluid maakte.
‘Dít moet u zien.’
Glokta schrok van het plotselinge stemgeluid en draaide zich zo snel om dat er een pijnscheut door zijn rug trok. Severard stond met zijn handen in zijn zij boven aan de trap. Hij draaide zich om en liep het licht weer in, en Vorst rende achter hem aan de trap op, niet langer geruisloos.
Kan nou niemand eens gewoon op de begane grond blijven? Maar hij hoefde in ieder geval niet stil te doen terwijl hij achter zijn practici aan moeizaam de trap beklom, zijn rechtervoet krakend, zijn linkervoet schrapend over het hout. Er kwam fel lamplicht naar buiten door de open deur aan het eind van de overloop en Glokta hinkte ernaartoe. Hij bleef even staan voor hij over de drempel stapte, om op adem te komen na de klim.
O gut, wat een puinhoop. Een grote boekenkast was van de muur gerukt en overal op de vloer lagen boeken, sommige open. Een glas wijn was omgestoten op de schrijftafel, waardoor de papieren die erover uitgespreid lagen doorweekt waren. Het bed was overhoopgehaald, de dekens er half af, de kussens en de matras opengesneden en bedekt met veren. Er stond een kast met open deuren, waarvan één half uit de scharnieren was gerukt. Een paar gescheurde kleren hingen er nog in, maar de meeste lagen kapotgescheurd op een hoop eronder.
Een aantrekkelijke jongeman lag op zijn rug voor het raam, met een bleek gezicht omhoogstarend en zijn mond open. Op z'n zachtst gezegd was zijn keel opengesneden. Er was met zo veel geweld op ingehakt dat zijn hoofd er nog maar net aanzat. Overal lag bloed, op de gescheurde kleren, op de opengereten matras, over het lijk zelf. Er zaten een paar versmeerde, bloedige handafdrukken op de muur en op de vloer lag een grote, nog natte plas bloed. Hij is vannacht omgebracht. Misschien nog maar een paar uur geleden. Misschien maar een paar minuten.
‘Ik denk niet dat hij onze vragen gaat beantwoorden,’ zei Severard.
‘Nee.’ Glokta liet zijn blik over de puinhopen glijden. ‘Ik denk dat hij misschien wel dood is. Maar hoe is het gebeurd?’
Vorst keek hem met zijn roze ogen aan en trok een witte wenkbrauw op. ‘Fegif?’
Severard begon schril te lachen onder zijn masker. Zelfs Glokta grinnikte. ‘Dat is duidelijk. Maar hoe is ons vergif binnengekomen?’
‘Ope ghaam,’ mompelde Vorst, wijzend naar de vloer.
Glokta hinkte de kamer in, oppassend dat zijn voeten en wandelstok niet in aanraking kwamen met de kleverige chaos van bloed en veren. ‘Dus ons vergif zag het licht branden, net als wij. Hij is binnengekomen door het raam beneden. Hij is stilletjes de trap op geslopen.’ Glokta draaide met de punt van zijn wandelstok de handen van het lijk om. Een paar bloeddruppeltjes uit de hals, maar geen schade aan de knokkels of vingers. Het was een verrassingaanval. Hij boog zich naar voren en tuurde naar de gapende wond.
‘Eén krachtige haal. Waarschijnlijk met een mes.’
‘En Villem dan Robb is zeer ernstig lekgeraakt,’ zei Severard.
‘En wij zijn een informant kwijt,’ overpeinsde Glokta. In de gang had geen bloed gelegen. Onze dader heeft moeite gedaan om geen natte voeten te krijgen toen hij de kamer doorzocht, hoe rommelig het er hier ook uitziet. Hij was niet boos of bang. Het was gewoon een klus.
‘De moordenaar was een beroeps,’ mompelde Glokta, ‘die hier kwam om te moorden. Toen heeft hij zich misschien wat moeite getroost om het te doen lijken op een inbraak, wie zal het zeggen? Hoe dan ook, de hoofdlector zal niet tevreden zijn met een lijk.’ Hij keek op naar zijn twee practici. ‘Wie is de volgende op de lijst?’
Deze keer was er duidelijk wel een worsteling geweest. Al was het een wat eenzijdige. Solimo Scandi lag op zijn zij, met zijn gezicht naar de muur, alsof hij zich schaamde voor de toestand van zijn aan repen gehakte en gescheurde nachthemd. Er zaten diepe wonden in zijn onderarmen. Waarmee hij tevergeefs heeft geprobeerd het mes af te weren. Hij was over de vloer gekropen en had een bloedig spoor op het glanzend gewreven hout achtergelaten. Waarover hij tevergeefs heeft geprobeerd te ontkomen. Het had hem niet gebaat. De vier gapende meswonden in zijn rug waren zijn einde geweest.
Glokta voelde zijn gezicht onwillekeurig vertrekken toen hij naar het bloederige lijk keek. Eén lijk had toeval kunnen zijn. Twee lijken zijn een samenzwering. Zijn ooglid trilde. Degene die dit gedaan heeft wist dat wij kwamen, en wanneer, en voor wie precies. Ze zijn ons een stap voor. Zeer waarschijnlijk is onze lijst van handlangers nu al een lijst van lijken geworden. Er klonk een krakend geluid achter Glokta, en door zijn abrupte hoofdbeweging schoten er pijnsteken door zijn stijve nek omlaag. Niets anders dan het open raam dat heen en weer zwaaide in de wind. Rustig, nou. Rustig. Nadenken.
‘Het lijkt erop dat het eerbare Manufacturiersgilde grote schoonmaak heeft gehouden.’
‘Hoe konden ze het weten?’ vroeg Severard.
Inderdaad. Hoe? ‘Ze moeten Ruis’ lijst hebben gezien, of hebben gehoord wie erbij betrokken waren.’ En dat betekent… Glokta likte over zijn tandvlees. ‘Iemand binnen de Inquisitie heeft gekletst.’
Voor één keer glimlachten Severards ogen niet. ‘Als ze weten wie er op die lijst staan, dan weten ze ook wie hem heeft opgesteld. Ze weten wie wij zijn.’
Drie extra namen op de lijst, misschien? Helemaal onderaan? Glokta grijnsde. Wat opwindend! ‘Ben je bang?’
‘Ik ben niet blij, dat zal ik u wel vertellen.’ Hij knikte in de richting van het lijk. ‘Een mes in de rug maakt geen deel uit van mijn plannen.’
‘Ook niet van de mijne, Severard, geloof me.’ Zeker niet. Als ik doodga, zal ik nooit weten wie ons verraden heeft.
En dat wil ik weten.
Een stralende, wolkeloze lentedag, en het park was vol ijdeltuiten en luiwammesen van allerlei pluimage. Glokta zat heel stil op zijn bankje in de genadige schaduw van een boom en staarde naar het weelderige groen, het glinsterende water, de gelukkige, de dronken en de kleurrijke mensen. Er zaten mensen samengeperst op bankjes rondom het meer, paartjes en groepen verspreid op het gras, drinkend en pratend en genietend van de zon. Er leek geen ruimte voor nog meer mensen.
Maar niemand kwam naast Glokta zitten. Af en toe snelde er iemand toe, die amper kon geloven dat hij nog een vrij plekje had gevonden, en dan zagen ze hem hier zitten. Hun gezicht betrok en ze veerden weg of liepen pal langs hem heen, alsof het helemaal niet hun bedoeling was geweest om te gaan zitten. Ik jaag ze weg, even grondig als de pest, en misschien is dat maar goed ook. Ik heb geen behoefte aan hun gezelschap.
Hij keek naar een groepje jonge soldaten in een roeiboot op het meer. Een van hen stond wiebelend overeind met een fles in zijn hand. De boot schommelde alarmerend, en zijn kameraden schreeuwden dat hij moest gaan zitten. Gedempt, gierend gelach dreef door de lucht naar hem toe, enigszins vertraagd door de afstand. Kinderen. Wat zien ze er jong uit. Zo onschuldig. En zo was ik ook, niet lang geleden. Maar het lijkt wel duizend jaar. Langer nog. Het lijkt wel een heel andere wereld.
‘Glokta.’
Hij keek op en zette zijn hand boven zijn ogen tegen de zon. Het was hoofdlector Sult, eindelijk hier, een lange, donkere gestalte afgetekend tegen de blauwe hemel. Glokta vond hem er iets vermoeider, iets gegroefder, iets afgetobder uitzien dan normaal terwijl hij kil omlaagstaarde.
‘Ik hoop maar dat dit interessant is.’ Sult gooide de panden van zijn lange witte jas naar achteren en liet zich gracieus op het bankje zakken. ‘De burgers hebben de wapens opgepakt in de buurt van Keln. Een of andere idioot van een grondbezitter hangt een paar boeren op, en nu moeten wij de puinhoop opruimen! Hoe moeilijk kan het zijn om een akker vol zand en een paar boeren te besturen? Je hoeft ze niet goed te behandelen, zolang je ze maar niet ophangt!’ Zijn mond was een rechte, harde streep terwijl hij boos over de gazons tuurde. ‘Ik hoop maar dat dit verdomde interessant is.’
Dan zal ik proberen je niet teleur te stellen. ‘Villem dan Robb is dood.’ Als om Glokta's uitspraak te onderstrepen, gleed de dronken soldaat uit, tuimelde over de rand van de boot en belandde met een plons in het water. Het bulderende gelach van zijn vrienden bereikte Glokta een tel later. ‘Hij is vermoord.’
‘Huh. Dat komt voor. Haal de volgende op de lijst op.’ Sult kwam fronsend overeind. ‘Ik had niet gedacht dat je mijn toestemming nodig zou hebben voor elk klein dingetje. Daarom had ik jou voor deze baan gekozen. Ga gewoon verder!’ snauwde hij terwijl hij zich omdraaide.
Je hoeft je niet te haasten, hoofdlector. Dat is het probleem van goeie benen; mensen krijgen de neiging te veel te gaan rondrennen. Als je echter moeite hebt met bewegen, doe je dat pas tot je verdomd zeker weet dat het er tijd voor is. ‘De volgende man op de lijst heeft ook een ongelukje gehad.’
Sult draaide zich om, met één wenkbrauw een klein stukje opgetrokken. ‘O, ja?’
‘Dat geldt trouwens voor iedereen op de lijst.’
De hoofdlector tuitte zijn lippen en ging weer zitten. ‘Allemaal?’
‘Allemaal.’
‘Hmm,’ peinsde Sult. ‘Dat is interessant. De manufacturiers houden een opruimactie? Ik had dergelijke meedogenloosheid niet bepaald verwacht. De tijden zijn inderdaad veranderd, de tijden zijn beslist…’ Hij liet zijn stem wegsterven en zijn gezicht vertrok langzaam in een frons. ‘Jij denkt dat iemand ze Ruis’ lijst heeft gegeven, hè? Jij denkt dat iemand van ons heeft gekletst. Daarom heb je me gevraagd hierheen te komen, hè?’
Dacht je dat ik gewoon geen zin had om de trap op te lopen? ‘Stuk voor stuk vermoord? Alle namen op onze lijst? Precies in de nacht dat wij ze willen arresteren? Ik geloof niet zo sterk in het toeval.’ Jij wel, hoofdlector?
Overduidelijk niet. Zijn gezicht stond erg grimmig. ‘Wie heeft die bekentenis gezien?’
‘Ik en mijn twee practici, natuurlijk.’
‘Je hebt absoluut vertrouwen in ze?’
‘Absoluut.’ Het bleef even stil. De boot dreef stuurloos, met de peddels omhoog, op het water terwijl de soldaten rondkropen en de man in de vijver plonsde en lachte en zijn vrienden natspatte.
‘Die bekentenis heeft enige tijd in mijn werkkamer gelegen,’ mompelde de hoofdlector. ‘Leden van mijn staf kunnen hem hebben gezien. Dat is mogelijk.’
‘Hebt u absoluut vertrouwen in hen, Eminentie?’
Sult staarde Glokta een lang, ijzig moment aan. ‘Ze zouden niet durven. Ze kennen me te goed.’
‘Dan blijft superieur Kalyne over,’ zei Glokta zachtjes.
De lippen van de hoofdlector bewogen nauwelijks toen hij sprak. ‘Je moet voorzichtig handelen, inquisiteur, heel voorzichtig. De grond waarop je loopt is helemaal niet veilig. Idioten worden geen superieuren bij de Inquisitie, ook al lijkt het soms anders. Kalyne heeft veel vrienden, zowel in het Huis van Vragen als daarbuiten. Machtige vrienden. Een beschuldiging aan zijn adres moet worden gestaafd met de allersterkste bewijzen.’ Sult onderbrak zichzelf en wachtte tot een groepje dames voorbij was. ‘De allersterkste bewijzen,’ siste hij toen. ‘Je moet die moordenaar voor me zoeken.’
Gemakkelijker gezegd dan gedaan. ‘Natuurlijk, Eminentie, maar mijn onderzoek is een beetje op een dood spoor beland.’
‘Niet helemaal. We hebben nog één troef in handen. Ruis zelf.’
Ruis? ‘Maar, hoofdlector, hij zal nu wel in Angland zijn.’ Zwetend in een mijn of zo. Als hij het al zo lang heeft uitgehouden.
‘Nee. Hij is hier in de Agriont, achter slot en grendel. Het leek me beter om hem nog even hier te houden.’ Glokta deed zijn uiterste best om zijn verbazing te verbergen. Slim. Heel slim. Idioten worden ook geen hoofdlector, kennelijk. ‘Je kunt Ruis als aas gebruiken. Ik zal mijn secretaris een boodschap naar Kalyne laten brengen om hem te laten weten dat ik toegeef. Dat ik bereid ben de manufacturiers te laten doorgaan met hun zaken, maar onder strikter toezicht. Dat ik als gebaar van goede wil Ruis heb laten gaan. Als Kalyne ons lek is, dan zal hij de manufacturiers laten weten dat Ruis vrij is. Dan zullen zij ongetwijfeld hun huurmoordenaar op pad sturen om hem te straffen voor zijn informatieverstrekking aan ons. En dan kun jij hem natuurlijk onderscheppen. Als de moordenaar niet komt, nou, dan zullen we elders moeten zoeken naar onze verrader, en dan is er niets verloren.’
‘Een uitstekend plan, Eminentie.’
Sult staarde hem kil aan. ‘Uiteraard. Je zult een basis moeten hebben, ergens ver van het Huis van Vragen vandaan. Ik zal de fondsen vrijmaken, Ruis laten overdragen aan je practici en het je laten weten zodra Kalyne de informatie heeft ontvangen. Zoek die moordenaar voor me op, Glokta, en zet hem onder druk. Zet hem onder druk tot de poppen dansen.’ De boot op de vijver schommelde hevig en sloeg toen plotseling om, waardoor alle soldaten in het water belandden.
‘Ik wil namen,’ siste Sult, woest loerend naar de spetterende soldaten. ‘Ik wil namen, bewijzen, documenten, en mensen die in de Open Raad opstaan om met hun vinger te wijzen.’ Hij stond soepel op van het bankje. ‘Hou me op de hoogte.’ Hij beende knerpend over het grind van het pad in de richting van het Huis van Vragen, en Glokta keek hem na. Een uitstekend plan. Ik ben blij dat je aan mijn kant staat, hoofdlector. Je staat toch aan mijn kant, hè?
De soldaten hadden de omgekieperde boot de oever op getrokken en stonden drijfnat tegen elkaar te schreeuwen, niet meer zo goedgeluimd. Een van de roeiriemen dreef nog eenzaam in het water en werd geleidelijk naar het punt getrokken waar de rivier het meer uit stroomde. Straks zou hij onder de brug door gaan en worden meegevoerd, voorbij de hoge muren van de Agriont en de slotgracht in. Glokta zag hem langzaam ronddraaien op het water. Een vergissing. Je moet altijd op de details letten. Het is zo eenvoudig om de kleine dingen te vergeten, maar zonder roeiriem is die boot waardeloos.
Hij liet zijn blik over enkele andere gezichten in het park dwalen. Zijn oog werd getrokken door een knap stel op een bankje bij het meer. De jongeman sprak zachtjes tegen het meisje, met een droevige en ernstige uitdrukking op zijn gezicht. Ze stond snel op en liep met haar handen voor haar gezicht geslagen bij hem weg. Ah, de pijn van een afgewezen geliefde. Het verlies, de woede, de schande. Het lijkt wel alsof je er nooit meer van zult herstellen. Welke dichter schreef toch dat er geen ergere pijn was dan de pijn van een gebroken hart? Sentimenteel gelul. Hij had eens wat tijd moeten doorbrengen in de gevangenis van de keizer. Hij glimlachte, deed zijn mond open en likte over het tandvlees op de plek waar zijn voortanden ooit hadden gezeten. Een gebroken hart heelt mettertijd, maar gebroken tanden groeien nooit meer aan.
Glokta keek naar de jongeman. Er was iets van vermaak in zijn gezicht te zien terwijl hij het huilende meisje nakeek. Die smeerlap! Ik vraag me af of hij net zoveel harten heeft gebroken als ik in mijn jeugd. Dat lijkt nu amper nog te geloven. Het kost me een half uur om alleen al de moed te verzamelen om op te staan. De enige vrouwen die ik de laatste tijd nog aan het huilen heb gemaakt, zijn de echtgenotes van degenen die ik heb laten verbannen naar Angland…
‘Sand.’
Glokta draaide zich om. ‘Maarschalk Varuz, wat een eer.’
‘O, nee, nee,’ zei de oude soldaat, die met de snelle, precieze bewegingen van een schermmeester op het bankje ging zitten. ‘Je ziet er goed uit,’ zei hij, maar zonder echt te kijken. Ik zie er kreupel uit, bedoel je. ‘Hoe gaat het met je, oude vriend?’ Ik ben kreupel, opgeblazen ouwe ezel. En is het nu vríénd? Al die jaren ben ik al terug, en je hebt me nooit bezocht, niet één keer. Is dat vriendschap?
‘Goed genoeg, dank u, maarschalk.’
Varuz verschoof ongemakkelijk op het bankje. ‘Mijn nieuwste student, kapitein Luthar… Misschien ken je hem?’
‘We hebben kennisgemaakt.’
‘Je zou zijn vormen eens moeten zien.’ Varuz schudde droevig zijn hoofd. ‘Hij heeft aanleg, dat zeker, maar hij zal nooit tot jouw klasse behoren, Sand.’ Ik weet het niet. Ik hoop dat hij op een dag net zo kreupel is als ik. ‘Maar hij heeft meer dan genoeg talent, beslist genoeg om te winnen. Alleen verspilt hij het. Hij vergooit het.’ Ach, wat tragisch. Ik ben zo overstuur dat ik wel zou kunnen kotsen. Als ik vanochtend iets gegeten had.
‘Hij is lui, Sand, en koppig. Het ontbreekt hem aan moed. Het ontbreekt hem aan toewijding. Hij zet zich er gewoon niet volledig voor in, en er is niet veel tijd meer. Ik vroeg me af, als je tenminste wat tijd over hebt,’ Varuz keek Glokta heel even in de ogen, ‘of je misschien eens met hem zou kunnen praten.’
Ik sta te popelen! Een preek houden tegen die jammerende idioot zou de verwezenlijking van al mijn dromen zijn. Jij arrogante ouwe dwaas, hoe durf je? Je hebt je reputatie opgebouwd op basis van mijn succes, en toen ik jouw hulp nodig had, liet je me stikken. En nu kom je naar mij toe, wil je mijn hulp, en noem je me vriend?
‘Natuurlijk, maarschalk Varuz. Ik praat graag eens met hem. Alles voor een oude vriend.’
‘Uitstekend, uitstekend! Ik weet zeker dat jij alle verschil zult maken! Ik train hem iedere ochtend, op dat plein bij het Huis van de Maker, waar ik jou vroeger ook trainde…’ De oude maarschalk liet ongemakkelijk zijn stem wegsterven.
‘Ik kom zodra mijn taken het toelaten.’
‘Natuurlijk, je taken…’ Varuz stond al op en had kennelijk haast om weg te komen. Glokta stak zijn hand uit, waarop de oude soldaat even weifelde. Geen zorgen, maarschalk, het is niet besmettelijk. Varuz drukte slapjes zijn hand, alsof hij bang was dat die zou afbreken, mompelde een uitvlucht en beende met opgeheven hoofd weg. De drijfnatte soldaten brachten hem enigszins beschaamd een saluut toen hij langskwam.
Glokta strekte zijn been en overwoog of hij moest opstaan. En waar moet ik dan naartoe? De wereld vergaat niet als ik hier nog even blijf zitten. Ik heb geen haast. Geen haast.