Niet definitief
Nicholas Orloff plaatste met het onkreukbare, typisch Britse gebaar van een in Oxford opgevoede Rus een monocle in zijn linkeroog en zei verwijtend: 'Maar mijn waarde minister! Een half miljard dollar!'
Leo Birnam haalde vermoeid zijn schouders op en vouwde zijn lange magere lichaam nog verder op in de stoel: 'De toewijzing moet doorgaan, gevolmachtigde. De regering van het Dominion hier op Ganymedes begint wanhopig te worden. Tot nog toe heb ik hen af weten te houden, maar als minister voor Wetenschappelijke Zaken is mijn macht maar heel beperkt.'
'Dat weet ik, maar...' en Orloff spreidde hulpeloos zijn handen uit.
'Dat neem ik aan,' stemde Birnam in. 'De rijksregering vindt het makkelijker de andere kant op te kijken. Dat hebben ze tot nu toe consequent gedaan. Ik probeer hen nu al een jaar aan het verstand te brengen waar de aard van het gevaar is dat het hele stelsel bedreigt, maar het schijnt onmogelijk te zijn. Maar nu doe ik een beroep op u, meneer de gevolmachtigde. U bent volkomen nieuw in uw functie en kunt die Jupiter affaire met een onbevooroordeeld oog benaderen.'
Orloff kuchte en keek naar de punten van zijn schoenen. In de drie maanden dat hij Gridley als koloniaal gevolmachtigde opgevolgd was had hij alles wat op 'die vervloekte D.T.'s van Jupiter' betrekking had ongelezen voor kennisgeving aangenomen. Dat had hij gedaan overeenkomstig de vastgestelde regeringspolitiek, die de Jupiteraffaire allang voordat hij in functie trad als 'ballast' bestempeld had.
Maar nu Ganymedes lastig begon te worden, werd hij naar Jovopolis gestuurd met instructies om 'die vervloekte provincialen' onder de duim te houden. Het was een beroerde plek.
Birnam sprak: 'De regering van het Dominion is op een punt gekomen waarop ze het geld zo verschrikkelijk hard nodig heeft dat, als ze het niet krijgt, ze van plan is, alles openbaar te maken.'
Orloffs flegma stortte volledig in, en hij greep snel naar de monocle die uit zijn oog viel: 'Mijn beste kerel!'
'Ik weet wat dat zou betekenen. Ik heb het afgeraden, maar toch is het juist dat ze het doen. Als eenmaal de verborgen aspecten van de Jupiteraffaire bekend zijn, als het volk ervan weet, dan zou de rijksregering geen week meer aan de macht blijven. En als de technocraten aan het bewind komen, dan zullen die ons alles geven waar we om vragen. Daar zal de openbare mening wel voor zorgen.'
'Maar u zult ook een klimaat van paniek en hysterie scheppen...'
'Natuurlijk! Daarom aarzelen we ook. Maar u kunt dit een ultimatum noemen. We willen geheimhouding, we hebben geheimhouding nodig; maar geld hebben we nog meer nodig.'
'Ik begrijp het.' Orloff dacht snel na, en de conclusies waar hij toe kwam waren niet bijzonder plezierig. 'In dat geval zou het raadzaam zijn de zaak aan een nader onderzoek te onderwerpen. Als u de documenten over de verbindingen met de planeet Jupiter hebt...'
'Die heb ik,' antwoordde Birnam droogjes, 'en de rijksregering in Washington heeft ze ook. Dat zal niet gaan, gevolmachtigde. Dat is dezelfde oude koek waar de functionarissen van Aarde zich het afgelopen jaar ook al mee beziggehouden hebben, en daar zijn we niet ver mee gekomen. Ik wil dat u met me meegaat naar Etherstation.'
De Ganymediër was uit zijn stoel opgestaan en keek vanaf zijn twee meter lengte dreigend op Orloff neer.
Orloff liep rood aan: 'Beveelt u me?'
'In zeker opzicht wel, ja. Ik zeg u dat er geen tijd te verliezen is. Als u van plan bent handelend op te treden, dan moet u snel handelen of helemaal niet.' Birnam zweeg een ogenblik, voegde er toen aan toe: 'U vindt het hoop ik niet erg om een eindje te lopen. Krachtvoertuigen mogen gewoonlijk niet in de buurt van Etherstation komen, en die wandeling kan ik gebruiken om u een paar feiten uit te leggen. Het is maar drie kilometer.'
'Ik loop wel,' kwam het bruuske antwoord.
De tocht omhoog naar het niveau vlak onder de grond werd zwijgend gemaakt, een zwijgen dat door Orloff verbroken werd toen ze het schemerig verlichte voorvertrek binnenstapten.
'Het is kil hier.'
'Dat weet ik. Zo dicht onder het oppervlak valt het niet mee de temperatuur volgens de normen te houden. Maar buiten zal het nog kouder zijn. Hier!'
Birnam had een kastdeur opengetrapt en wees op de kleren die aan het plafond hingen. 'Trek die aan. U zult ze nodig hebben.'
Orloff betastte ze met een bedenkelijk gezicht: 'Zijn ze wel zwaar genoeg?'
Birnam stapte in zijn eigen pak terwijl hij sprak: 'Ze zijn elektrisch verwarmd. U zult ze warm genoeg vinden. Zo, ja! Stop de broekspijpen in de laarzen en snoer ze goed vast.'
Toen draaide hij zich om en pakte met een kort gebrom een dubbele persgascilinder van het rek in een hoek van de kast. Hij consulteerde de stand van de wijzerplaat; toen draaide hij de afsluitkraan open. Er klonk een ijl gefluit van ontsnappend gas, wat Birnam met voldoening opsnoof.
'Weet u hoe die dingen werken?' vroeg hij, terwijl hij een buigzaam slangetje van metaalgaas aan de straalpijp vastschroefde, aan het andere eind waarvan een merkwaardig gebogen voorwerp van dik, helder glas bevestigd was.
'Wat is het?'
'Een zuurstofneusmasker! Wat Ganymedes aan atmosfeer heeft bestaat uit argon en stikstof, ongeveer half om half. Dat is nu niet direct geschikt om in te ademen.' Hij tilde de dubbele cilinder in de juiste positie en maakte hem in het tuig op Orloffs rug vast.
Orloff wankelde: 'Zwaar is dat. Daar kan ik geen drie kilometer mee lopen.'
'Buiten is het niet zwaar meer.' Birnam knikte zorgeloos naar boven en drukte het glazen neusmasker over Orloffs hoofd. 'Vergeet niet door uw neus in en door uw mond uit te ademen, dan krijgt u geen last. Tussen haakjes, hebt u pas nog gegeten?'
'Ik heb geluncht voor ik naar u toe kwam.'
Birnam snoof bedenkelijk: 'Nou, dat is wel een beetje vervelend.' Hij haalde een klein metalen doosje uit een van zijn zakken en gooide het de gevolmachtigde toe. 'Stop een van die pilletjes in uw mond en blijf er op zuigen.'
Orloff stumperde onhandig met zijn gehandschoende vingers en slaagde er eindelijk in een klein bruin bolletje uit het blikje en in zijn mond te krijgen. Hij volgde Birnam een flauwe helling op. Het doodlopende eind van de gang gleed geluidloos opzij toen ze er kwamen en er klonk een zacht suizend geluid toen lucht in de dunnere atmosfeer van Ganymedes sijpelde.
Birnam pakte de ander bij zijn elleboog en sleepte hem gewoon naar buiten.
'Ik heb uw luchtreservoir op maximum gezet,' schreeuwde hij. 'Diep inademen en maar op die pil blijven zuigen.'
De zwaartekracht had plotseling de normale Ganymediaanse proporties aangenomen toen ze over de drempel stapten, en na één afgrijselijk moment waarin het leek of hij zweefde, voelde Orloff zijn maag een salto mortale maken en exploderen.
Hij kokhalsde en zoog in een wanhopige poging zichzelf in bedwang te houden heftig op de pil. Het zuurstofrijke mengsel van de luchtcilinders brandde in zijn keel en langzaam aan werd Ganymedes weer rustig. Zijn maag keerde met nog een laatste huivering naar zijn plaats terug. Hij probeerde te lopen.
'Kalm aan maar,' kwam Birnams kalmerende stem. 'Zo gaat het altijd de eerste paar keren dat je snel van het ene zwaartekrachtsveld naar het andere overgaat. Langzaam lopen nu en proberen het ritme te pakken te krijgen, anders valt u op uw gezicht. Zo, ja, u leert het al.'
De grond leek wel elastisch. Orloff voelde de arm van de ander die hem bij iedere stap neerdrukte om te voorkomen dat hij te hoog op zou springen. De stappen werden nu langer - en gelijkmatiger, naarmate hij het ritme te pakken kreeg. Birnam praatte maar door, met een stem die een beetje gedempt klonk van onder de leren flap die hij losjes om zijn mond en kin getrokken had.
'Ieder in zijn eigen wereld,' grinnikte hij. 'Een paar jaar geleden ben ik met mijn vrouw op Aarde geweest, en ik heb er een rottijd gehad. Ik kon er maar niet toe komen zonder neusmasker op een planeet te leren lopen. Ik bleef maar naar adem snakken - dat deed ik letterlijk. Het zonlicht was veel te fel en de hemel te blauw en het gras te groen. En de gebouwen stonden zomaar op het oppervlak. Ik zal nooit die keer vergeten toen ze me in een kamer twintig verdiepingen hoog in de lucht wilden laten slapen, met het raam wijd open terwijl de maan naar binnen scheen.
Ik ging met het eerste het beste ruimteschip dat de goeie kant op ging weer terug en ben niet van plan er nog ooit weer heen te gaan. Hoe voelt u zich nu?'
'Uitstekend! Voortreffelijk!' Nu het eerste ongemak verdwenen was, vond Orloff de lage zwaartekracht opwekkend. Hij keek om zich heen. De gebarsten, heuvelachtige grond, die baadde in een alles doordringend geel licht, was begroeid met dicht tegen de grond aangedrukte, breedbladerige heesters waarvan de ordelijke aanleg op een zorgvuldige bebouwing wees.
Birnam beantwoordde de onuitgesproken vraag: 'Er zit genoeg kooldioxyde in de lucht om planten in leven te houden, en ze hebben allemaal het vermogen om atmosferische stikstof vast te houden. Dat maakt de landbouw tot Ganymedes' grootste nijverheid. Die planten zijn op Aarde hun gewicht in goud waard als kunstmest, en nog wel twee- of driemaal zoveel als bron voor wel een half honderd alkaloïden die verder nergens anders in het stelsel te vinden zijn. En natuurlijk weet iedereen dat het Ganymediaanse groenblad de Aardse tabak ver achter zich gelaten heeft.'
Boven hen klonk het gedaver van een stratoraket, schril in de ijle atmosfeer, en Orloff keek omhoog.
Hij bleef staan - bleef heel abrupt staan - en vergat adem te halen!
Het was de eerste maal dat hij Jupiter aan de hemel zag staan.
Jupiter, koud en hard, tegen de gitzwarte achtergrond van de ruimte te zien staan, dat is natuurlijk al iets. Op een afstand van bijna een miljoen kilometer is hij al behoorlijk majestueus. Maar op Ganymedes, als hij nauwelijks boven de bergen uitkomt en zijn omtrekken verzacht en heel vaag verdoezeld worden door de ijle atmosfeer, en hij in zachte tinten uit een purperen hemel straalt, waarin alleen maar een paar vluchtige sterren met de reus Jupiter durven wedijveren - dat is met geen enkele denkbare combinatie van woorden te beschrijven.
Het eerste ogenblik nam Orloff de bijna volle schijf zwijgend in zich op. Hij was gigantisch, tweeëndertig maal de ogenschijnlijk diameter van de Zon zoals die van Aarde te zien is. Zijn strepen staken als vage kleurlagen af tegen de gele massa beneden, en de Grote Rode Vlek was een ovale oranje vlek dichtbij de westelijke rand.
Eindelijk mompelde Orloff zwak: 'Het is prachtig!'
Leo Birnam staarde er ook naar, maar er was geen ontzag in zijn blik. Er was alleen maar het werktuiglijke, vermoeide kijken naar iets dat je al zo vaak gezien hebt, en bovendien een uitdrukking van misselijke weerzin. De kinflap verborg zijn nerveuze glimlach, maar zijn greep om Orloffs arm liet dwars door het taaie weefsel van het oppervlaktepak heen nog blauwe plekken achter.
Langzaam zei hij: 'Dit is de afgrijselijkste aanblik van het hele stelsel.'
Orloff richtte met tegenzin zijn aandacht op de ander: 'Hè?' En toen, op onaangename toon: 'O ja, die mysterieuze Jupiterianen.'
Bij die woorden draaide de Ganymediër zich woedend om en zette het plotseling op een lopen. Onhandig probeerde Orloff zijn zwaaiende, vijf meter lange stappen te volgen en het kostte hem moeite zijn evenwicht te bewaren.
'Hé, kalm een beetje,' hijgde hij.
Maar Birnam luisterde niet. Zijn toon was koud en bitter: 'Jullie op Aarde kunnen het je permitteren Jupiter te negeren. Jullie weten er niets van. Het is maar een speldenprikje in jullie hemel, een vliegenpoepje. Jullie hoeven niet hier op die vervloekte kolos te zien die daar met een wrede, verslindende blik op je neer kijkt. Telkens weer vijftien uur lang - terwijl hij God weet wat op zijn oppervlakte verbergt. Iets verbergt dat daar wacht en wacht en eruit probeert te komen. Als een reusachtige bom die wacht op het moment dat hij ontploffen zal!'
'Onzin!' slaagde Orloff in eruit te brengen. 'Wilt u nu een beetje langzamer gaan. Ik kan u niet bijhouden.'
Birnam nam zijn stappen de helft korter en zei op gespannen toon:. 'Iedereen weet dat Jupiter bewoond is, maar vrijwel niemand staat er ooit even bij stil om zich te realiseren wat dat betekent. Ik zeg u dat die Jupiterianen, wat ze ook zijn mogen, van vorstelijk bloed zijn. Zij zijn de natuurlijke heersers van het Zonnestelsel.'
'Louter hysterie,' mompelde Orloff. 'De rijksregering hoort nu al een jaar lang niets anders van uw Dominion.'
'En u hebt er uw schouders over opgehaald. Goed, luister naar me! Jupiter heeft, de dichtheid van zijn kolossale atmosfeer niet meegerekend, een middellijn van honderdachtentwintigduizend kilometer. Dat betekent dat het oppervlak honderdmaal zo groot is als dat van Aarde, en meer dan vijftigmaal als dat van het hele Aardse rijk. Zijn bevolking, zijn hulpbronnen, zijn oorlogspotentieel zijn natuurlijk evenredig.'
'Louter aantallen ...'
'Ik weet wat u bedoelt,' vervolgde Birnam heftig. 'Oorlogen worden niet met aantallen uitgevochten, maar met behulp van wetenschap en organisatie. De Jupiterianen hebben beide. In de periode van een kwart eeuw waarin we communicatie met hen gehad hebben, zijn we wel het een en ander te weten gekomen. Ze hebben atoomenergie en ze hebben radio. En in een wereld van ammoniak onder grote druk - met andere woorden een wereld waarin vrijwel geen enkele van de metalen langer dan enkele ogenblikken als metaal kan bestaan als gevolg van de neiging, oplosbare ammoniaksamenstellingen te vormen - hebben ze het klaargespeeld een ingewikkelde beschaving op te bouwen. Dat betekent dat ze met plastics, glassoorten, silicaten en een of andere soort synthetische bouwmaterialen hebben moeten werken. En dat betekent weer dat ze een chemische wetenschap ontwikkeld hebben die even ver moet zijn als de onze, en ik durf er wat onder te verwedden dat de hunne nog verder ontwikkeld is.'
Orloff wachtte een hele tijd voor hij antwoord gaf. Toen zei hij: 'Maar bent u dan zo zeker over die laatste boodschap van de Jupiterianen? Wij op Aarde neigen ertoe in twijfel te trekken of de Jupiterianen wel zo onredelijk oorlogszuchtig kunnen zijn als ze beschreven worden.'
De Ganymediër liet een kort lachje horen: 'Na die laatste boodschap hebben ze toch ieder contact verbroken, niet? Dat klinkt toch niet zo vriendelijk van hun kant, wel? Ik kan u verzekeren dat we allemaal onze oren zowat stuk geluisterd hebben om te proberen weer contact met hen te krijgen.
Maar kijk, zeg nu even niets. Ik zal u iets uitleggen. Vijfentwintig jaar lang heeft hier op Ganymedes een klein groepje mensen zich te pletter gewerkt om te proberen iets van een door atmosferische storingen en zwaartekracht gestoorde reeks variabele tikgeluiden in onze radioapparatuur te begrijpen, want die tikgeluiden vormden onze enige verbinding met de levende wezens op Jupiter. Het was een taak voor een wereld van wetenschapsmensen, maar wij hadden nooit meer dan twee dozijn man tegelijk op het station. Ik was van het allereerste begin af een van hen, en als filoloog heb ik mijn steentje bijgedragen om de code die zich tussen ons en de Jupiterianen ontwikkelde te helpen opbouwen en interpreteren, dus u ziet wel dat ik als ingewijde spreek.
Het was een duivels, hartbrekend karwei. Het duurde vijf jaar voor we verder kwamen dan de elementaire tikken van de rekenkunde: drie en vier is zeven; de vierkantswortel van vijfentwintig is vijf; zes faculteit is zevenhonderd twintig. Daarna gingen er soms weer maanden voorbij voor we één enkel nieuw gedachtenfragmentje uit konden werken en door verdere communicatie verifiëren.
Maar - en daar gaat het om - tegen de tijd toen de Jupiterianen de relaties verbraken, begrepen we hen volkomen. Er was niet meer kans op een fout in de interpretatie dan op de mogelijkheid dat Ganymedes plotseling van Jupiter losgekoppeld zou worden. En hun laatste boodschap was een dreigement, een bedreiging met vernietiging. O, er valt niet aan te twijfelen - er valt niet aan te twijfelen!'
Ze liepen door een ondiepe geul, waarin het gele licht van Jupiter plaatsmaakte voor een klamme duisternis.
Orloff was verontrust. Nog nooit was de zaak hem op die manier voorgesteld. Hij zei: 'Maar de reden dan, man. Wat voor reden hebben we ze gegeven...'
'Geen enkele reden! Het was eenvoudig dit: De Jupiterianen hadden eindelijk uit onze boodschappen begrepen - waar en hoe precies dat weet ik niet - dat wij geen Jupiterianen waren.'
'Tja, natuurlijk.'
'Voor hen was dat niet zo "natuurlijk". In hun ervaringen waren ze nooit intelligente wezens tegengekomen die niet Jupiteriaans waren. Waarom zouden ze een uitzondering maken voor die uit de buitenruimte?'
'U zei toch dat ze geleerden waren.' Er was iets behoedzaams, iets koels in Orloffs stem gekomen. 'Zouden ze dan niet begrijpen dat vreemde omgevingen ook vreemd leven voortbrengen? Wij wisten dat. Wij hebben nooit gedacht dat de Jupiterianen Aardmensen waren, hoewel wij toch ook nooit andere intelligente wezens dan die van Aarde tegen waren gekomen.'
Ze bevonden zich weer in die alles doordringende spoeling van Jupiterlicht, en in een laagte rechts van hen glinsterde een zich ver uitstrekkende ijsvlakte.
Birnam antwoordde: 'Ik zei dat ze chemici en fysici waren - maar ik heb nooit beweerd dat ze astronomen waren. Jupiter, waarde gevolmachtigde, heeft een atmosfeer die zeker vijfduizend kilometer dik is, en al die kilometers gas weren alles af behalve de Zon en de vier grootste manen van Jupiter. De Jupiterianen weten niets van vreemde omgevingen af.'
Orloff dacht na. 'En daarom kwamen ze tot de conclusie dat wij vreemden waren. En verder?'
'Als wij geen Jupiterianen waren, dan waren we in hun ogen ook geen mensen. Het kwam er op neer dat een niet-Jupiteriaan per definitie ongedierte was.'
Orloffs automatisch protest werd door Birnam in de kiem gesmoord: 'In hun ogen, zei ik, waren wij ongedierte; en ongedierte zijn we. Bovendien waren we ongedierte dat de fantastische onbeschaamdheid gehad had een poging te wagen om met Jupiterianen - met menselijke wezens - te onderhandelen. Hun laatste boodschap was, woord voor woord: "De Jupiterianen zijn de meesters. Voor ongedierte is geen plaats. Wij zullen u onmiddellijk vernietigen." Ik betwijfel of er zelfs maar enige vijandigheid in die boodschap school - eenvoudig een koele vaststelling van een feit. Maar ze meenden het.'
'Maar waarom?'
'Waarom heeft de mens de huisvlieg uitgeroeid?'
'Kom nou, meneer. U kunt toch niet serieus met zo'n analogie aankomen.'
'Waarom niet, als het toch zeker is dat de Jupiteriaan ons als een soort huisvlieg beschouwt, een onverdraaglijk soort huisvlieg die het waagt naar intelligentie te streven.'
Orloff deed nog een laatste poging: 'Nee werkelijk, meneer de minister, het lijkt toch eenvoudig onmogelijk dat intelligente wezens zo'n houding aan kunnen nemen.'
'Bent u erg goed bekend met welke andere soort van intelligent leven ook dan het uwe?' kwam onmiddellijk het sarcastische antwoord. 'Voelt u zich bevoegd om over Jupiteriaanse psychologie te oordelen? Weet u eigenlijk wel hoe vreemd Jupiterianen er fysiek uit moeten zien? Denk eens aan hun wereld, met een zwaartekracht die twee en een half maal de normale zwaartekracht van de Aarde is; met zijn oceanen van ammoniak, oceanen waar u de hele Aarde in zou kunnen gooien zonder dat er zelfs maar een behoorlijke plons van zou komen; met zijn vijfduizend kilometer dikke atmosfeer, door de kolossale zwaartekracht omlaaggetrokken tot dichtheden en drukkrachten in zijn oppervlaktelagen waarbij vergeleken de zeebodems van Aarde maar een middelmatig dicht vacuüm zijn. Ik zeg u dat wij geprobeerd hebben uit te vinden wat voor soort leven er onder die omstandigheden zou kunnen bestaan, en we hebben het opgegeven. Het is volslagen onbegrijpelijk. Verwacht u dan dat hun mentaliteit begrijpelijker zou zijn? Nooit! Aanvaard het zoals het is. Zij zijn van plan ons te vernietigen. Dat is alles wat we weten en meer hoeven we ook niet te weten.'
Toen hij uitgesproken was hief hij zijn gehandschoende hand op en wees: 'Daar recht voor ons is Etherstation.'
Orloff keek om: 'Ondergronds?'
'Jazeker! Alles behalve het observatorium. Dat is die koepel van staal en kwarts daar rechts, die kleine.'
Ze bleven staan voor twee grote rolstenen die een aarden wal flankeerden, en van achter elk van die stenen kwam een van neusmasker en ruimtepak voorziene soldaat in het Ganymediaanse oranje met de verzengers in de aanslag op hen af.
Birnam hief zijn gezicht naar Jupiters licht en de soldaten salueerden en gingen opzij. Een van hen blafte een woord in zijn polsmicrofoon en de gecamoufleerde opening tussen de rolstenen ging uiteen en Orloff volgde de minister de gapende luchtsluis binnen.
De Aardmens ving nog één laatste glimp van de onmetelijk grote Jupiter op voor de zich sluitende deur hem volledig van de oppervlakte afsneed.
De planeet was nu niet prachtig meer!
Orloff voelde zich pas weer helemaal normaal toen hij in de veel te zachte fauteuil in dr. Edward Prossers privékantoor zat.
'Zou dr. Prosser er bezwaar tegen hebben dat ik rook, terwijl we hier zitten te wachten?' vroeg hij.
'Ga uw gang,' antwoordde Birnam zorgeloos. 'Ik voor mij zou er het meest voor voelen Prosser weg te sleuren van wat het ook zijn mag waar hij nu mee aan het rommelen is, maar het is een eigenaardige kerel. We zullen veel meer uit hem los krijgen als we wachten tot hij voor ons beschikbaar is.' Hij haalde een knoestige stok van groenachtige tabak uit zijn kistje en beet er met een kwaadaardig gebaar het eind af.
Orloff glimlachte door de rook van zijn eigen sigaret heen: 'Ik vind het niet erg om te wachten. Ik heb ook nog iets te zeggen. Ziet u, meneer de minister, voor het ogenblik hebt u me de stuipen op het lijf gejaagd, maar, per slot van rekening, aangenomen dat de Jupiterianen iets kwaads van zins zijn als ze ons te pakken krijgen, dan blijft er altijd nog het feit over,' en hier spatieerde hij zijn woorden met nadruk, 'dat ze ons niet te pakken kunnen krijgen.'
'Een bom zonder ontsteking, hè?'
'Precies! Het is zo simpel als wat, en eigenlijk niet eens de moeite waard om over te praten. U zult toch neem ik aan wel willen toegeven dat de Jupiterianen onder geen enkele omstandigheid van Jupiter af kunnen komen?'
'Onder geen enkele omstandigheid?' Er school een zweempje spot in Birnams trage antwoord: 'Zullen we dat eens even analyseren?'
Hij staarde strak naar het purperen vlammetje van zijn sigaar. 'Dat is al een hele oude gemeenplaats, dat de Jupiterianen niet van Jupiter af kunnen. Dat is al tot en met gepubliceerd door de sensatieverkopers van Aarde en Ganymedes, en er is heel wat sentimentele kletspraat geleuterd over die arme denkende wezens die zo onherroepelijk aan hun oppervlakte gebonden zijn en voor eeuwig naar het universum daar buiten moeten staren, almaar kijkend en kijkend, en zich verwonderend, zonder het ooit te kunnen bereiken.
Maar goed, wat houdt uiteindelijk de Jupiterianen op hun planeet? Twee factoren! Dat is alles. De eerste is het onmetelijke zwaartekrachtsveld van de planeet. Twee en een half maal het Aardgemiddelde.'
Orloff knikte. 'Niet best!' gaf hij toe.
'En Jupiters gravitatiepotentieel is nog erger, want door zijn grotere diameter neem de intensiteit van zijn zwaartekrachtsveld met de afstand maar één tiende maal zo snel af als dat van de Aarde. Het is een verschrikkelijk probleem - maar het is opgelost.'
'Hè?' Orloff ging rechtop zitten.
'Ze hebben atoomenergie. Zwaartekracht - zelfs die van Jupiter - betekent niets meer als je eenmaal onstabiele atoomkernen voor je aan het werk hebt gezet.'
Orloff drukte met een nerveus gebaar zijn sigaret uit. 'Maar hun atmosfeer...'
'Ja, dat houdt hen nog tegen. Ze leven op de bodem van een vijfduizend kilometer diepe oceaan, waar de waterstof waaruit hij bestaat door louter druk samengeperst wordt tot iets dat de dichtheid van vaste waterstof benadert. Het blijft een gas omdat de temperatuur van Jupiter net even boven het kritische punt van waterstof is, maar probeert u zich maar eens de druk voor te stellen die in staat is om waterstofgas half zo zwaar als water te maken. U zou verbaasd zijn over het aantal nullen dat u neer zou moeten schrijven.
Geen enkel ruimteschip van metaal of wat voor ander materiaal ook kan die druk verdragen. Geen Aards ruimteschip kan op Jupiter landen zonder als een eierschaal in elkaar gedrukt te worden, en geen Jupiteriaans ruimteschip kan Jupiter verlaten zonder als een zeepbel uit elkaar te spatten. Dat probleem is nog niet opgelost, maar eens zal dat gebeuren. Misschien morgen al, misschien in nog geen honderd of duizend jaar. We weten het niet, maar wanneer het opgelost is, zullen de Jupiterianen ons onmiddellijk op de nek zitten. En het kan op een speciale manier opgelost worden.'
'Ik zie niet in hoe...'
'Krachtvelden! Wij hebben ze nu, ziet u.'
'Krachtvelden!' Orloff scheen oprecht verbaasd, en gedurende enkele momenten herkauwde hij het woord telkens en telkens weer opnieuw in zichzelf. 'Ze worden wel als meteoorschilden voor schepen in de asteroïdenzone gebruikt, maar ik zie niet in hoe ze op het Jupiteriaanse probleem van toepassing zouden kunnen zijn.'
'Het normale krachtveld,' legde Birnam uit, 'is een zwakke, verdunde energiezone die zich tot over een afstand van honderdvijftig kilometer of meer buiten het schip uitstrekt. Meteoren zal hij tegenhouden maar voor een object als een gasmolecuul is het niet meer dan lege ether. Maar als je nu eens die zelfde energiezone nam en hem samenperste tot een dikte van ongeveer een kwart centimeter. Dan zouden de moleculen er zo afstuiten - ping-g-g-g! En als je nog sterkere generators gebruikte, en het veld tot een veertigste centimeter samenperste, dan zouden de moleculen er zelfs nog afstuiten als ze door de onvoorstelbare druk van Jupiters atmosfeer voortgedreven werden - en als je daar binnen dan een schip bouwde...' De rest van de zin liet hij in de lucht zweven.
Orloff was bleek geworden. 'U wilt toch niet beweren dat dit te verwezenlijken is?'
'Ik durf er alles onder te verwedden dat de Jupiterianen het proberen te verwezenlijken. En wij proberen het hier in Etherstation.'
De koloniaal gevolmachtigde trok met een ruk zijn stoel dichter naar Birnam toe en pakte de Ganymediër bij zijn pols. 'Waarom kunnen we Jupiter niet met atoombommen bombarderen. Het een flink pak op zijn donder geven, bedoel ik! Met zo'n zwaartekracht en zo'n enorm oppervlak kunnen we niet missen.' Er speelde een vage glimlach om Birnams mond: 'Daar hebben we al aan gedacht. Maar atoombommen zouden alleen maar gaten in de atmosfeer scheuren. En zelfs als je er doorheen zou dringen, deel dan het oppervlak van Jupiter eens op het schadegebied dat één bom veroorzaken zou en reken dan maar eens uit hoeveel jaren we Jupiter à raison van één bom per minuut zouden moeten bombarderen voordat we het enigszins belangrijke schade toe zouden beginnen te brengen. Jupiter is groot! Dat moet u nooit vergeten!'
Zijn sigaar was uitgegaan, maar hij stopte niet om hem weer aan te steken. Hij vervolgde met een lage, gespannen stem: 'Nee, we kunnen de Jupiterianen niet aanvallen zolang ze op Jupiter zitten. We moeten wachten tot ze eraf komen - en als ze dat doen, dan zullen ze numeriek in de meerderheid zijn. Een verschrikkelijke, hartverscheurende meerderheid, dus het enige wat ons te doen staat is hen de baas zijn op het gebied van de wetenschap.'
'Maar,' viel Orloff hem in de rede, en er lag een toon van gefascineerde huivering in zijn stem, 'hoe kunnen wij van tevoren weten wat zij hebben?'
'Dat kunnen we niet. We zullen alles bij elkaar moeten zien te schrapen waar we de hand op kunnen leggen en er dan maar het beste van hopen. Maar er is één ding waarvan we wel weten dat ze het zullen hebben, en dat zijn krachtvelden. Zonder die velden kunnen ze niet van hun planeet af. En als zij ze hebben, moeten wij ze ook hebben, en dat is het probleem dat we hier op proberen te lossen. De overwinning zullen ze ons niet garanderen, maar zonder die dingen zullen we zeker de nederlaag lijden. En nu weet u waarvoor we geld nodig hebben - en meer nog. Wij willen dat Aarde zelf aan het werk gaat. Aarde zal een campagne voor wetenschappelijke bewapening moeten organiseren en daar alles aan ondergeschikt maken. Begrijpt u?'
Orloff was opgestaan.' Birnam, ik sta achter u, voor de volle honderd procent. U kunt in Washington op me rekenen.'
Zijn oprechtheid was niet mis te verstaan. Birnam pakte de hand die naar hem uitgestoken werd en drukte hem stevig... en op dat moment vloog de deur open en kwam er een kabouterachtig mannetje binnenfladderen.
De figuur die net binnengekomen was sprak in snelle, afgebeten zinnen en richtte zich uitsluitend tot Birnam. 'Waar komt u vandaan? Heb geprobeerd u te bereiken. Secretaresse zei u was er niet. En vijf minuten later komt u vanzelf opdagen. Begrijp ik niet.' Woedend begon hij tussen de papieren op zijn bureau te scharrelen.
Birnam grinnikte. 'Als u een minuutje over hebt, prof, dan zoudt u misschien de koloniaal gevolmachtigde Orloff even kunnen begroeten.'
Dr. Edward Prosser draaide zich op zijn tenen om als een balletdanser en nam de Aardmens wel tweemaal van hoofd tot voeten op. 'De nieuwe, hè? Krijgen we geld? We moeten wel. Hebben al die tijd met zowat niets gewerkt. Toch hebben we misschien wel niets nodig. Hangt er van af.' Hij was alweer aan zijn bureau bezig.
Orloff scheen ietwat ontsteld, maar Birnam knipoogde hem nadrukkelijk toe, en hij stelde zich tevreden met een glazige blik door zijn monocle.
Prosser schoot op een zwart leren boekje af dat in de diepste uithoeken van een vakje lag, liet zich in zijn draaistoel vallen en draaide om zijn as.
'Blij dat je gekomen bent, Birnam,' zei hij, terwijl hij in het boekje bladerde. 'Moet je iets laten zien. Gevolmachtigde Orloff ook.'
'Waarom heb je ons zo lang laten wachten?' wilde Birnam weten. 'Waar zat je eigenlijk?'
'Druk! Druk als een klein baasje! In drie nachten niet geslapen.' Hij keek op, en zijn kleine gerimpelde gezicht bloosde zowaar van opgetogenheid. 'Alles klopte ineens als een bus. Net een legpuzzel. Nog nooit zoiets gezien. Hield ons bezig, dat wil ik je wel vertellen.'
'Hebt u die geconcentreerde krachtvelden bereikt waar u op uit was?' vroeg Orlof, plotseling opgewonden.
Prosser scheen geërgerd. 'Nee, dat niet. Iets anders. Kom maar mee.' Hij wierp een woedende blik op zijn horloge en sprong uit zijn stoel. 'We hebben een half uur. Laten we gaan.'
Een elektrisch wagentje stond buiten te wachten en Prosser praatte opgewonden terwijl hij het snorrende voertuigje langs de afhellende banen naar de diepten van het station stuurde.
'Theorie!' zei hij. 'Theorie! Verdomd belangrijk. Je zet een technicus aan een probleem. Hij lummelt wat rond. Verknoeit mensenleeftijden. Bereikt niks. Knoeit maar zo'n beetje, in het wilde weg. Een echte wetenschapsman werkt met theorie. Laat zijn problemen door de wiskunde oplossen.' Hij liep over van zelfvoldaanheid.
Het wagentje stopte op een millimeter voor een reusachtige dubbele deur en Prosser sprong eruit, op een wat rustiger manier gevolgd door de beide anderen.
'Hier doorheen! Hier doorheen!' zei hij. Hij schoof de deur open en ging hen door een gang en via een smalle trap voor naar een tegen de wanden aangedrukte galerij die een reusachtig, drie verdiepingen hoog vertrek omgaf. Orloff herkende de blinkende, van kwarts en staal opgetrokken ellipsvormige massa vol buizen en leidingen, twee verdiepingen lager, als een atoomgenerator.
Hij zette zijn monocle recht en nam de jachtige activiteit daar beneden in ogenschouw. Een man met koptelefoon, die op een hoge kruk voor een met wijzerplaten bezaaid controlepaneel zat keek op en zwaaide. Prosser zwaaide terug en grijnsde.
Orloff vroeg: 'Maakt u uw krachtvelden hier?'
'Precies! Wel eens een gezien?'
'Nee.' De gevolmachtigde glimlachte droevig. 'Ik weet zelfs niet wat het is, behalve dan dat het als meteoorschild gebruikt kan worden.'
Prosser zei: 'Het is heel simpel. De eenvoud zelf. Alle materie bestaat uit atomen. Atomen worden bijeengehouden door interatomaire krachten. Neem atomen weg. Laat interatomaire krachten achter. Dat is een krachtveld.'
Orloff keek wezenloos voor zich uit, en Birnam grinnikte ergens diep in zijn keel en krabde zich achter zijn oor.
'Die uitleg doet me denken aan onze Ganymediaanse methode om een ei op een kilometer hoogte in de lucht te laten zweven. Dat gaat zo. Je zoekt een berg die precies een kilometer hoog is en legt het ei op de top. Dan zorg je dat je het ei houdt op de plaats waar het is en neemt de berg weg. Dat is alles.'
De koloniaal gevolmachtigde wierp lachend zijn hoofd achterover, en de lichtgeraakte dr. Prosser trok als blijk van afkeuring zijn lippen samen.
'Kom kom. Geen grapjes. Krachtvelden hoogst belangrijk. Moeten klaar zijn voor de Jupiterianen als ze komen.'
Een plotseling raspend gesnor van beneden deed Prosser van het hekwerk terugdeinzen.
'Ga achter scherm hier,' keuvelde hij. 'Het twintig-millimeterveld komt op. Gevaarlijke straling.'
Het gesnor stierf bijna geheel weg, en de drie mannen kwamen de galerij weer op. Ogenschijnlijk was er niets veranderd, maar Prosser stak zijn hand over het hekwerk en zei: 'Voel!'
Orloff strekte heel voorzichtig één vinger uit, opende zijn mond van verbazing en sloeg toen met de volle hand. Het was alsof hij tegen heel zachte schuimrubber of superelastische stalen veren duwde.
Birnam probeerde het ook. 'Dat is al beter dan alles wat we tot nu toe gemaakt hebben, niet?' Hij legde Orloff uit: 'Een twintig-millimeterscherm is er een dat zonder noemenswaardige lekkage een atmosfeer met een druk van twintig millimeter kwik tegen een luchtledig tegen kan houden.'
De gevolmachtigde knikte: 'Ik snap het! U zou dus een scherm van zevenhonderdzestig millimeter nodig hebben om de atmosfeer van Aarde tegen te houden.'
'Juist! Dat zou een eenheidsatmosfeerscherm zijn. Zo, Prosser, was je daar zo opgewonden over?'
'Dat twintig-millimeterscherm? Natuurlijk niet. Ik kan wel tot tweehonderdvijftig millimeter gaan als ik het geactiveerde vanadium pentasulfiede in de praseodymiumanalyse gebruik. Maar dat is niet nodig. Technici zouden het doen en de boel in de lucht laten vliegen. Wetenschapper verifieert met theorie en gaat langzaam te werk.' Hij knipoogde. 'Nu verharden we het veld. Kijk!'
'Zullen we weer achter het scherm gaan?'
'Nu niet nodig. Straling alleen in begin gevaarlijk.'
Het gesnor nam weer toe, maar niet zo luid als de eerste
keer. Prosser schreeuwde iets naar de man voor het controlepaneel, en het enige antwoord was een zwaai met de gespreide hand.
Toen zwaaide de controleman met de gebalde vuist en Prosser riep: 'We zijn de vijftig millimeter gepasseerd! Voel het veld!'
Orloff stak zijn hand uit en porde nieuwsgierig in de lucht. Het schuimrubber was hard geworden! Hij probeerde het tussen vinger en duim te knijpen, zo volmaakt was de illusie, maar toen verdween het 'rubber' en veranderde weer in geen weerstand biedende lucht.
Prosser tsj-tsjede ongeduldig. 'Geen weerstand rechthoekig op kracht. Elementaire mechanica, dat is het.'
De controleman wenkte weer. 'Zeventig gepasseerd,' legde Prosser uit. 'We vertragen nu proces. Kritische punt is 83,42.'
Hij hing over het hekwerk en schopte met zijn voet naar de andere twee. 'Achteruit! Gevaarlijk!'
En toen schreeuwde hij: 'Pas op! De generator bokt!'
Het gesnor was tot een hees hoogtepunt toegenomen en de controleman rukte als een razende aan zijn schakelaars. Ergens binnen in het kwartsen hart van de centrale atoomgenerator was de dofrode gloed van de uiteenbarstende atomen gevaarlijk fel geworden.
Plotseling werd het gesnor onderbroken door een galmend gedaver, en een luchtstoot die Orloff tegen de wand aan smakte.
Prosser vloog razendsnel weer overeind. Hij had een snee boven zijn oog. 'Gewond? Nee? Goed, goed! Ik verwachtte al zoiets. Had u moeten waarschuwen. Laten we naar beneden gaan. Waar is Birnam?'
De lange Ganymediër krabbelde overeind van de vloer en sloeg zijn kleren af. 'Hier ben ik. Wat is er in de lucht gevlogen?'
'Niets in de lucht gevlogen. Iets bokte. Kom mee, naar beneden gaan we.' Hij bette met een zakdoek zijn voorhoofd af en ging hen voor naar beneden.
De controleman zette zijn koptelefoon af en stapte van zijn kruk. Hij zag er moe uit, en zijn gezicht dat vol vuile vegen zat was glibberig van het zweet.
'Dat verdomde ding begon al bij 82,8, chef. Het had me bijna te pakken.'
'Hij deed het, is het niet?' snauwde Prosser. 'Binnen de toelaatbare vergissingsmarge. Hoe is het met de generator? Hé, Stoddard!'
De aangeroepen technicus antwoordde vanaf zijn post bij de generator: 'Buis 5 is uitgevallen. Het zal twee dagen kosten om hem te vervangen.'
Prosser draaide zich voldaan om en zei: 'Hij deed het. Het ging precies zoals verwacht. Probleem opgelost, heren. Moeilijkheden voorbij. Laten we weer naar mijn kantoor gaan. Ik wil eten. En dan wil ik slapen.'
Hij roerde het onderwerp pas weer aan toen hij in zijn kantoor achter zijn bureau zat, en toen praatte hij tussen enorme happen van een broodje lever met ui door.
Hij richtte zich tot Birnam: 'Weet je nog het werk over ruimtespanning in juni. Werd een flop, maar we gingen door. Finch kreeg vorige week een aanwijzing en ik ontwikkelde het verder. Alles klopte als een bus. Zo klaar als een klontje. Nog nooit zoiets gezien.'
'Ga verder,' zei Birnam kalm. Hij kende Prosser goed genoeg om maar liever geen blijk van ongeduld te geven.
'Je zag wat er gebeurde. Wanneer een veld boven de 83,42 millimeter uitkomt wordt het onstabiel. Ruimte kan spanning niet verdragen. Buigt door en veld ontploft. Boem!'
Birnam liet zijn mond openvallen en de armleuningen van Orloffs stoel kraakten onder de plotselinge druk. Het bleef een tijdje stil, toen zei Birnam met onvaste stem: 'Bedoel je dat sterkere krachtvelden onmogelijk zijn?'
'Ze zijn mogelijk. Je kunt ze produceren. Maar hoe dichter ze zijn, des te onstabieler. Als ik het tweehonderdvijftig-millimeterveld ingeschakeld had, dan zou dat één tiende seconde geduurd hebben. En dan, wham! Het zou het hele station opgeblazen hebben! En mij erbij! Een technicus zou het gedaan hebben. De wetenschapsman is gewaarschuwd door de theorie. Werkt voorzichtig, zoals ik. Niets aan de hand.'
Orloff stopte zijn monocle in zijn vestzakje en zei met bevende stem: 'Maar als een krachtveld hetzelfde is als interatomaire krachten, hoe komt het dan dat staal zo'n sterke interatomaire binding heeft zonder dat het zich tegen de ruimte verzet? Daar zit toch een foutje.'
Prosser wierp een geërgerde blik op hem. 'Geen foutje. Kritische kracht hangt af van aantal generatoren. In staal is ieder atoom een krachtveldgenerator. Dat betekent ongeveer driehonderd quadriljoen generatoren voor iedere ons materie. Als we er zoveel konden gebruiken ... Maar nu zouden honderd generatoren wel de praktische grens zijn. Daarmee stijgt het kritische punt alleen maar tot zevenennegentig of daaromtrent.'
Hij stond op en vervolgde met plotselinge geestdrift: 'Nee. Geen probleem meer, zeg ik je. Absoluut onmogelijk een krachtveld te maken dat in staat is de atmosfeer van Aarde langer dan een honderdste seconde tegen te houden. Atmosfeer van Jupiter helemaal geen sprake van. Koude cijfers wijzen dat uit; gesteund door proefneming. Ruimte zou het niet verdragen!
De Jupiterianen mogen proberen wat ze willen. Ze komen er niet uit! Dat is definitief! Dat is definitief! Dat is definitief!'
Orloff zei: 'Meneer de minister, kan ik ergens hier in dit station een ruimtegram verzenden? Ik wilde Aarde meedelen dat ik met het eerstvolgende schip terugkom en dat het Jupiterprobleem uit de weg geruimd is, volledig en voorgoed.'
Birnam zei niets, maar de opluchting die van zijn gezicht afstraalde toen hij de koloniaal gevolmachtigde de hand drukte bracht een ongelooflijke verandering teweeg in de grimmige lelijkheid ervan.
En dr. Prosser herhaalde met een vogelachtige ruk van zijn hoofd: 'Dat is definitief!'
Hal Tuttle keek op toen commandant Everett van het ruimteschip Transparent, het nieuwste schip van de Cornet Space Lines, zijn privéobservatiekamer in de neus van het schip binnenkwam.
De commandant zei: 'Ik heb net een ruimtegram ontvangen van het hoofdkantoor in Tucson. We moeten koloniaal gevolmachtigde Orloff in Jovopolis, Ganymedes, ophalen en naar Aarde terugbrengen.'
'Uitstekend. Hebben we geen andere schepen waargenomen?'
'Nee, welnee! We bevinden ons ver van de geregelde ruimtecorridors. Het eerste wat het stelsel van ons zal horen zal de landing van de Transparent op Ganymedes zijn. Dat zal de grootste gebeurtenis op het gebied van de ruimtereizen zijn sinds de eerste reis naar de Maan.' Zijn stem werd plotseling zachter: 'Wat is er, Hal? Per slot van rekening is dit jouw triomf.'
Hal Tuttle keek op en toen naar buiten, naar de zwarte duisternis van de ruimte. 'Dat zal wel waar zijn, ja. Tien jaar werk, Sam. Bij die eerste explosie ben ik een arm en een been kwijtgeraakt, maar ik heb er geen spijt van. Het is de reactie die me nu te pakken krijgt. Het probleem is opgelost; met mijn levenswerk is het afgelopen.'
'Dat is het ook met ieder stalen schip in het stelsel.'
Tuttle glimlachte. 'Ja. Moeilijk je te realiseren, niet?' Hij gebaarde naar buiten. 'Zie je de sterren? Gedurende een flits van de tijd is er niets tussen hen en ons. Dat geeft me toch wel een misselijk gevoel.' Zijn stem klonk mijmerend: 'Negen jaar lang heb ik voor niets gewerkt. Ik was geen theoreticus, en wist eigenlijk nooit precies waar ik heen ging, probeerde gewoon van alles. Ik probeerde het een beetje te hard en de ruimte verdroeg het niet. Het kostte me een arm en een oog en ik begon opnieuw.'
Commandant Everett balde zijn vuist en gaf een stomp tegen de romp - de romp waar de sterren onbelemmerd doorheen schenen. Er klonk de gedempte doffe bons van vlees dat tegen een niet meegevend oppervlak sloeg - maar geen enkele reactie, wat voor ook, van de onzichtbare wand.
Tuttle knikte: 'Het is nu sterk genoeg, hoewel het achthonderdduizendmaal per seconde aan en uit flitst. De stroboscopische lamp bracht me op het idee. Je kent ze wel, ze flitsen zo snel aan en uit dat ze de indruk van een continue verlichting geven.
En zo is het ook met de scheepsromp. Hij is niet lang genoeg aan om de ruimte te ontzetten. En niet lang genoeg uit om een noemenswaardig doorlekken van de atmosfeer mogelijk te maken. En het netto effect is een sterkte die beter is dan staal.'
Hij zweeg een ogenblik en voegde er toen langzaam aan toe: 'En niemand weet hoe ver we nog kunnen gaan. Het onderbrekingseffect versnellen. Het veld miljoenen keren, miljarden keren per seconde aan en uit laten flitsen. Dan kun je velden krijgen die sterk genoeg zijn om een atoomexplosie tegen te houden. Mijn levenswerk!'
Commandant Everett sloeg de ander op zijn schouder. 'Hou toch op, man. Denk liever aan de landing op Ganymedes. Allemachtig! Dat zal een fantastische publiciteit worden. Denk bijvoorbeeld eens aan het gezicht dat Orloff zal zetten als hij erachter komt dat hij de eerste passagier in de geschiedenis is die ooit in een ruimteschip met een krachtveldromp gereisd heeft. Hoe denk je dat hij zich voelen zal?'
Hal Tuttle haalde zijn schouders op. 'Ik stel me zo voor dat hij wel blij zal zijn.'