Dit verhaal geeft, wat niet te verwonderen valt, mijn persoonlijke situatie in die tijd weer. De instituten waaraan ik tot dan toe gestudeerd had, waren gescheiden voor jongens en meisjes. Maar nu ik aan mijn doctoraal begon, kwam ik voor het eerst in een gemengde omgeving.

In de herfst van 1939 kwam ik tot de ontdekking dat er in het laboratorium van mijn college in synthetische organische scheikunde een mooi blond meisje aan de lessenaar naast de mijne zat. Vanzelfsprekend voelde ik me tot haar aangetrokken.

Ik haalde haar over om met me uit te gaan, en het eerste afspraakje dat ik met haar maakte was op mijn twintigste verjaardag, toen ik haar mee nam naar de Radio City Music Hall. Vijf maanden lang liep ik haar met mijn onhandige romantiek achterna.

Maar aan het eind van haar cursusjaar had ze haar doctoraal gehaald en omdat ze besloten had niet verder te werken voor haar doctoraat, ging ze van de universiteit af en nam een baantje in Wilmington, Delaware, zodat ik triest en verslagen achterbleef.

Ik kwam er natuurlijk wel weer over heen, maar in de tijd dat zij nog op de faculteit was schreef ik 'Halfbloeden op Venus'. Van alle verhalen die ik tot dan toe geschreven had, ging dit het meest extensief over het jongen-meisje-thema. De naam van de heldin was Irene, en dat was ook de naam van mijn knappe blonde buurmeisje in het lab.

Maar dat ik nu een paar afspraakjes op het niveau van handje-vasthouden achter de rug had, wilde nog niet zeggen dat het wonder bij me verricht was waardoor ik in staat was het thema liefde en hartstocht in de literatuur te behandelen, en ook in latere verhalen maakte ik maar spaarzaam gebruik van het thema meisjes - en dat was maar goed ook, geloof ik.

 

Door het succes van 'Halfbloeden op Venus' leek het schrijven van vervolgverhalen me wel een goed idee. Een vervolg op een succesvol verhaal moest toch uiteindelijk wel een redelijk zekere verkoop betekenen. Daarom stelde ik, al toen ik nog met 'Halfbloeden op Venus' bezig was, Campbell voor een vervolg op 'Homo Sol' te schrijven.

Campbell toonde zich maar matig geestdriftig, maar hij was wel bereid zo'n vervolg in overweging te nemen als ik er een schrijven zou. Ik schreef het zodra ik met 'Halfbloeden op Venus' klaar was en noemde het 'The Imaginary'. ('De imaginaire grootheid'). Hoewel ik er een van de hoofdpersonen van 'Homo Sol' in gebruikte, kwam de confrontatie tussen mens en niet-mens er niet in voor, en dat was waarschijnlijk voor wat Campbell betrof geen gunstige factor. Ik legde het hem op 11 juni voor en kreeg het op 19 juni weer terug, een afwijzing, vervolg of niet.

Pohl wees het ook af. Tremaine las het met wat meer sympathie en dacht er, zoals ik later hoorde, over om het voor Comet te nemen, maar dat tijdschrift verdween van de markt en het verhaal was weer beschikbaar. Voorlopig trok ik het terug, maar twee jaar later verkocht ik het toch nog aan Pohls tijdschrift, maar in een tijd toen Pohl er geen redacteur meer van was.

Maar hoewel ik de nodige moeilijkheden had en het me niet altijd meezat, en zeker niet altijd meteen, speelde ik het toch nog klaar in mijn eerste jaar als doctoraalstudent $272 te verdienen, en dat was een kolossale bijverdienste.