De ontgroening

 

 

De campus van de universiteit van Arcturus, op Arcturus' tweede planeet Eron, is tijdens de vakantie in het midden van het jaar maar een saaie plek, en bovendien nog erg warm ook, zodat Myron Tubal, tweedejaarsstudent, het leven maar vervelend en onplezierig vond. Voor de vijfde keer die dag wierp hij, in een wanhopige poging om er een kennis aan te treffen, een blik in de conversatiezaal van de jongerejaars, en die moeite werd tenslotte beloond toen Bill Sefan zag, een groenhuidige knaap van Vega's vijfde planeet.

Sefan was evenals Tubal voor biosociologie gezakt en bleef nu de vakantie over om voor een herexamen te studeren. Zulke dingen weven hechte banden tussen de ene tweedejaars en de andere.

Tubal bromde een groet, liet zijn reusachtige onbehaarde lichaam - hij was zelf uit het Arcturische stelsel afkomstig - in de grootste stoel zakken en vroeg:

'Heb jij de nieuwe groenen al gezien?'

'Nu al! Het duurt nog zes weken voor het herfstsemester begint!'

Tubal geeuwde. 'Dit is wel een heel speciaal soort groentjes. Het is de allereerste partij uit het Zonnestelsel. Met z'n tienen zijn ze.'

'Zonnestelsel? Je bedoelt dat nieuwe stelsel dat zich drie, vier jaar geleden bij de Galactische Federatie aangesloten heeft?'

'Precies. Hun hoofdwereld heet Aarde, geloof ik.'

'Nou, en wat is er met ze?'

'Niet veel bijzonders. Ze zijn er gewoon, dat is alles. Er zijn er bij die haar op hun bovenlip hebben, en dat ziet er wel erg gek uit. Voor de rest zien ze er net zo uit als welk dozijn andere humanoïdenrassen ook.'

Op dat moment vloog de deur open en kwam de kleine Wri Forase binnen stormen. Hij kwam van Denebs enige planeet, en het korte grijze dons waarmee zijn hoofd en gezicht begroeid waren stond recht overeind van opwinding, terwijl zijn grote purperkleurige ogen koortsachtig schitterden.

'Hé,' piepte hij ademloos, 'hebben jullie de Aardmensen al gezien?'

Sefan zuchtte. 'Is er dan niemand die nooit eens over iets anders praat? Tubal vertelde me net van hen.'

'O ja?' Forase scheen teleurgesteld. 'Maar ... maar heeft hij je ook verteld dat zij dat abnormale ras waren dat er zo'n herrie over maakte toen het Zonnestelsel zich bij de Federatie aansloot?'

'Ze leken me anders wel geschikt, zo te zien,' zei Tubal.

'Ik heb het niet over ze vanuit fysiek standpunt,' zei de Denebiër vol afkeer. 'Het gaat om het geestelijke aspect van de zaak. De psychologie! Daar draait het om!' Forase studeerde voor psycholoog.

'O, dat! Nou, wat mankeert er dan aan ze?'

'Hun massapsychologie als ras is helemaal fout,' keuvelde Forase verder. 'In plaats van dat ze, als ze met velen zijn, minder emotioneel worden, zoals met ieder ander type van de bekende humanoïden het geval is, worden ze juist meer emotioneel! In groepen gaan die Aardmensen rellen schoppen, ze raken in paniek, worden gek. En met hoe meer ze zijn, hoe erger het wordt. Allemachtig, we hebben zelfs een nieuw mathematisch schrift uitgevonden om het probleem aan te kunnen pakken. Kijk maar!'

In een snelle beweging haalde hij zijn notitieboekje en een schrijfnaald te voorschijn. Maar Tubals hand sloeg het al weg voor de schrijfnaald zelfs maar een tekentje had kunnen zetten.

Tubal zei: 'Wauw! Ik heb een knots van een prachtidee.'

'Moet je hem horen!' mompelde Sefan.

Tubal negeerde hem. Hij glimlachte weer, en wreef peinzend met zijn hand over zijn kale kruin.

'Luister goed,' zei hij, plotseling heel levendig. Hij liet zijn stem dalen tot een samenzweerderig gefluister.

 

Albert Williams, oorspronkelijk van Aarde afkomstig, bewoog onrustig in zijn slaap en werd zich toen bewust van een porrende vinger die de ruimte tussen zijn tweede en derde rib aan het verkennen was. Hij opende zijn ogen, draaide zijn hoofd om en staarde dom voor zich uit; toen stokte zijn adem, hij vloog overeind en strekte zijn hand uit naar het lichtknopje.

'Verroer je niet,' zei de schimmige gedaante naast zijn bed. Er klonk een gedempte klik, en de Aardmens zag de parelgrijze lichtbundel van een zaklamp op zich gericht.

Hij knipperde met zijn ogen en zei: 'Wie ben jij voor den duivel?'

'Kom uit dat bed,' antwoordde de verschijning onaandoenlijk. 'Kleed je aan en ga mee.'

Een woeste grijns kwam op Williams' gezicht: 'Probeer me er maar eens uit te krijgen.'

Er kwam geen antwoord, maar de lichtbundel van de lantaarn verplaatste zich een beetje en viel nu op de andere hand van de schim. In die hand bevond zich een neuronische zweep, dat leuke kleine wapentje dat de stembanden verlamt en de zenuwen tot even zovele pijnknopen draait. Williams slikte moeilijk en stapte uit zijn bed. /

Zwijgend kleedde hij zich aan en zei toen:

'Goed, en wat moet ik nu?'

De blinkende zweep wenkte, en de Aardmens liep naar de deur.

'Gewoon doorlopen,' zei de onbekende.

Williams liep de kamer uit, de stille gang door en acht verdiepingen naar beneden zonder dat hij om durfde te kijken. Buiten op de campus bleef hij staan en voelde het metaal in zijn lendenen.

'Weet je waar Obel Hall is?'

Williams knikte en liep weer verder. Hij liep voorbij Obel Hall, sloeg bij de Universiteitsavenue rechtsaf, verliet na bijna een kilometer de gebaande wegen en liet de bomen achter zich. In het duister doemde vaag een ruimteschip op, de patrijspoorten zorgvuldig met gordijntjes afgesloten terwijl op de plaats waar de luchtsluis op een kiertje openstond alleen maar een miezerig lichtje te zien was.

'Instappen!' Hij werd een trap op geduwd en kwam in een klein vertrek.

Hij knipperde met zijn ogen, keek om zich heen en telde hardop.

... zeven, acht, negen, en met mij erbij tien. Ik geloof dat ze ons allemaal hebben.'

'Dat hoef je niet te geloven,' bromde Eric Chamberlain bitter. 'Dat is zeker.' Hij wreef zijn hand. 'Ik zit hier al een uur.'

'Wat is er met je poot?' vroeg Williams.

'Die heb ik verstuikt op de kaak van de rat die me hier gebracht heeft. Die is zo hard als de romp van een ruimteschip.'

William ging met gekruiste benen op de vloer zitten en leunde met zijn hoofd tegen de muur.

'Heeft iemand enig idee wat dit allemaal te betekenen heeft?'

'Een ontvoering!' zei de kleine Joey Sweeney. Zijn tanden klapperden.

'Maar waarom voor den duivel?' snoof Chamberlain. 'Als er soms miljonairs onder ons zijn, dan heb ik daar in elk geval niets van gehoord. Ik voor mij weet dat ik het niet ben!'

Williams zei: 'Moet je horen, laten we nou niet op hol slaan. Ontvoeringen en dat soort dingen is gewoon onzin. Deze mensen kunnen geen misdadigers zijn. Het spreekt wel vanzelf dat een beschaving die de psychologie zover ontwikkeld heeft als deze Galactische Federatie zonder meer een eind aan de misdaad kan maken.'

'Piraten,' bromde Lawrence Marsh. 'Ik denk het niet, maar het is maar een idee.'

'Nonsens!' zei Williams. 'Piraterij is een grensverschijnsel. Dit gedeelte van de ruimte is al tienduizenden jaren beschaafd.'

'Ze hadden anders wel wapens,' hield Joe vol, 'en dat bevalt me niet.' Hij had zijn bril in zijn kamer laten liggen en tuurde met bijziende blik bezorgd om zich heen.

'Dat hoeft niet veel te betekenen,' antwoordde Williams. 'Maar ik heb even na zitten denken. Hier zitten we, pas gearriveerde groentjes op de universiteit van Arcturus. Op onze eerste nacht hier worden we op geheimzinnige wijze uit onze kamers gehaald en naar een vreemd ruimteschip gebracht. Dat doet me ergens aan denken. Wat denken jullie ervan?'

Sidney Morton richtte lang genoeg zijn hoofd van zijn armen op om slaperig te zeggen:

'Daar heb ik ook aan gedacht. Het ziet er naar uit dat we een godvergeten rottige ontgroening krijgen. Mensen, ik heb zo'n idee dat de plaatselijke tweedejaars zich gewoon als gekken zitten te amuseren.'

'Precies,' stemde Williams in. 'Is er nog iemand die er anders over denkt?'

Stilte. 'Goed dan, nou, dan zit er niets anders op dan maar af te wachten. Ik voor mij ben van plan om nog wat te gaan slapen. Als ze me nodig hebben maken ze me maar wakker.'

Op dat moment kwam er een enorme schok en hij verloor zijn evenwicht.

'Zo, we zijn gestart, waar we ook heengaan.'

Even later aarzelde Bill Sefan een ogenblikje voor hij de controlekamer binnenging. Toen hij dat tenslotte toch deed, kwam hij tegenover een hoogst opgewonden Wri Forase te staan.

'Hoe gaat het?' wilde de Denebiër weten.

'Beroerd,' antwoordde Sefan knorrig. 'Als zij in paniek zijn, dan mag ik verdomd zijn. Ze gaan gewoon slapen.'

'Slapen? Allemaal? Maar wat zeggen ze?'

'Hoe moet ik dat weten? Ze spraken geen Galactisch, en dat verdomde buitenlandse brabbeltaaltje van ze daar kan ik geen touw aan vastknopen.'

Forase hief vol walging zijn handen omhoog.

Eindelijk sprak Tubal. 'Moet je horen, Forase, ik moet hiervoor college in biosociologie verzuimen, wat ik me niet permitteren kan. Jij stond in voor de psychologie van deze stunt. Als het een flop wordt, dan zit me dat helemaal niet lekker.'

'Wel bij de liefde van Deneb,' kraste Forase wanhopig, 'jullie zijn ook een fijn stelletje lafbekken met z'n beiden! Dacht je soms dat ze gelijk zouden beginnen te krijsen en trappen? Knetterende Arcturus! Wacht maar tot we in het Spicastelsel komen, wil je? Als we ze de hele nacht achterlaten...'

Hij begon plotseling te giechelen. 'Dit wordt de meest fantastische streek sinds ze op concertavond die stinkvleermuizen aan het chromatische orgel vastgebonden hebben.'

Tubal grijnsde, maar Sefan leunde achterover in zijn stoel en merkte peinzend op:

'En als iemand - neem bijvoorbeeld president Wynn - hier iets van te horen krijgt?'

De Arcturiër aan de bedieningsorganen haalde zijn schouders op. 'Het is toch maar een ontgroening. Ze zullen zich wel rustig houden.'

'Doe niet zo stom, M.T. Dit is geen kinderspel. Planeet vier, Spica - het hele Spicastelsel trouwens - is verboden gebied voor Galactische schepen, en dat weet je. Er woont een subhumanoïde ras op. Het is de bedoeling dat ze zich volkomen zonder enige bemoeienis van ons ontwikkelen tot ze zelf het interstellaire reizen ontdekken. Zo is de wet, en ze zijn erg streng wat dat betreft. Ruimte! Als ze daar ooit achterkomen dan komen we behoorlijk in de puree te zitten.'

Tubal draaide zich om in zijn stoel. 'Hoe ter Arcturus verwacht jij dat Prexy Wynn - vervloekt zij zijn dikke huid! - iets over ons te weten zal komen? Pas op, ik zeg niet dat het verhaal zich niet over de hele campus zal verbreiden, want de lol zou er grotendeels af zijn als we het allemaal onder ons moeten houden. Maar hoe zullen er ooit namen bekend worden? Niemand zal doorslaan. Dat weet je.'

'Oké,' zei Sefan en haalde zijn schouders op.

En toen zei Tubal: 'Klaar voor de hyperruimte!'

Hij drukte wat toetsen in en daar kwam die eigenaardige inwendige ruk die aangaf dat het schip uit de normale ruimte vertrokken was.

 

De tien Aardmensen waren er nogal erg aan toe, en dat was hun aan te zien. Lawrence Marsh keek nog eens op zijn horloge.

'Half drie,' zei hij. 'Dat is nu al zesendertig uur. Ik wou dat ze hier eens mee klaar waren.'

'Dit is geen ontgroening,' klaagde Sweeney. 'Het duurt te lang.'

Williams liep rood aan. 'Waarom zien jullie er allemaal uit of je halfdood bent? Ze hebben ons geregeld eten gegeven, niet? Ze hebben ons niet vastgebonden, wel? Het is dus nogal duidelijk dat ze ons goed verzorgd hebben, zou ik zeggen.'

'Of ze zijn bezig ons vet te mesten voor de slacht,' kwam Sidney Mortons trage, ontevreden stem.

Hij zweeg, en iedereen verstijfde. De eigenaardige inwendige ruk die ze gevoeld hadden was onmiskenbaar.

'Voel je dat! zei Eric Chamberlain met een plotselinge panische heftigheid. 'We zijn weer in de normale ruimte, en dat betekent dat we nog maar een uur of wat van onze bestemming zijn, waar dat ook zijn mag. We moeten iets doen!'

'Bravo, bravo,' snoof Williams. 'Maar wat?'

'We zijn toch zeker met ons tienen, niet?' schreeuwde Chamberlain, terwijl hij een hoge borst opzette. 'Nou, tot nog toe heb ik er nog maar eentje van hen gezien. De volgende keer dat hij binnenkomt, en ze zullen ons vrij gauw weer wat eten moeten brengen, dan springen we hem op zijn lijf.'

Sweeney verbleekte: 'En de neuronische zweep die hij altijd bij zich heeft?'

'Daar ga je niet dood van. Hij kan ons trouwens toch niet allemaal te pakken krijgen voor we hem in bedwang hebben.'

'Eric,' zei Williams botweg, 'je bent een idioot.'

Chamberlain werd rood en zijn vuist met de korte dikke vingers balde zich langzaam.

'Ik ben nou net in de goeie stemming voor een beetje praktische overreding. Zeg dat nog eens, wil je?'

'Ga zitten!' Williams nam nauwelijks de moeite om op te kijken. 'En je hoeft niet zo je best te doen om me gelijk te geven met wat ik zei. We zijn allemaal zenuwachtig en gespannen, maar dat wil nog niet zeggen dat we helemaal gek moeten worden. Nog niet in elk geval. In de eerste plaats zou het, zelfs als je de zweep buiten beschouwing laat, niet zo bijzonder veel succes hebben als we onze cipier overvielen.

We hebben er maar één gezien, maar dat is er dan ook eentje van het Arcturische stelsel. Hij is meer dan twee meter twintig lang, en weegt zo'n driehonderd pond. Hij zou ons allemaal - met ons tienen - met zijn blote vuisten afmaken. Ik dacht dat jij al eens een klein meningsverschilletje met hem gehad had, Eric.'

Er heerste een geladen stilte.

Williams ging verder: 'En zelfs als we hem bewusteloos konden slaan en alle anderen die er op het schip zijn ook onschadelijk maken, dan hadden we nog niet het minste idee waar we zijn of hoe we terug moeten komen of zelfs maar hoe we dat schip moeten besturen.' Een korte stilte. Toen: 'Nou?'

'Gelul!' Chamberlain wendde zich af en zat in stilte woedend voor zich uit te kijken.

De deur klapte open en de reuze Arcturiër kwam binnen. Met zijn ene hand leegde hij de zak die hij bij zich had, en met de andere hield hij zijn neuronische zweep nauwkeurig gericht.

'Laatste maaltijd,' bromde hij.

Er ontstond een algemene vechtpartij om de over de vloer rollende blikjes, die nog lauw waren van het opwarmen. Morton keek er naar met een woeste, walgende blik.

'Zeg,' zei hij hakkelend in het Galactisch, 'kun je ons niet eens wat anders geven? Ik heb zo langzamerhand genoeg van die rottige goulasj van jullie. Dit is al het vierde blikje!'

'Nou en? Het is toch jullie laatste maal,' snauwde de Arcturiër, en vertrok.

Iedereen was als verlamd van schrik.

'Wat bedoelde hij daarmee?' bracht iemand er schor uit.

'Ze zijn van plan ons te doden!' Sweeney had grote ronde ogen van schrik, de messcherpe klank van de paniek in zijn stem.

Williams' mond was droog en hij voelde een onredelijke angst opkomen tegen Sweeney's besmettelijke paniek. Hij wachtte even - het joch was pas zeventien - en zei toen schor: 'Hou je bek, wil je? Laten we gaan eten.'

Twee uur later voelde hij de sidderende schok die betekende dat ze geland waren en er een eind aan de reis gekomen was. Al die tijd had niemand gesproken, maar Williams voelde hoe de doodse wade van de angst zich met de minuut dichter en verstikkender om hen samentrok.

 

Spica was vuurrood achter de horizon weggedoken en er stond een ijskoude wind. De tien Aardmensen, die diep ongelukkig bij elkaar stonden op de met rotsblokken bezaaide bergtop, keken somber naar hun ontvoerders. De reusachtige Arcturiër, Myron Tubal, deed het woord, terwijl de groenhuidige Vegaan, Bill Sefan, en de kleine donzige Denebiër, Wri Forase, zich vreedzaam op de achtergrond hielden.

'Jullie hebben vuur,' zei de Arcturiër bars, 'en er is volop hout hier om het aan te houden. Daar hou je de beesten mee op een afstand. Voor we weggaan zullen we nog een paar zwepen voor jullie achterlaten, daar heb je wel genoeg aan als bescherming, voor het geval de inboorlingen van de planeet jullie lastig mochten vallen. Wat eten, water en beschutting betreft zullen jullie je eigen vernuft moeten gebruiken.'

Hij draaide zich om. Chamberlain gaf met een plotseling gebrul lucht aan zijn woede en sprong de vertrekkende Arcturiër achterna. Met een moeiteloze duw van diens arm werd hij wankelend teruggeslingerd.

Het luik sloot zich achter de drie mannen van andere werelden. Bijna onmiddellijk verhief het schip zich van de grond en schoot omhoog. Eindelijk verbrak Williams de verkilde stilte.

'Ze hebben de zwepen achtergelaten. Ik neem er een, dan kun jij de andere krijgen, Eric.'

Een voor een gingen de Aardmensen erbij zitten, met hun rug naar het vuur, bang, half in paniek.

Williams dwong zich tot een grijns. 'Er zit hier volop wild in de buurt, het is een dicht beboste streek. Kom op, we zijn met ons tienen en eens moeten ze toch wel terugkomen. We zullen ze laten zien dat wij Aardmensen ertegenop kunnen. Wat denken jullie daarvan, jongens?'

Zijn praten had nu geen enkele zin meer. Morton zei lusteloos:

'Waarom hou je je bek niet eens een keertje? Jij maakt het er ook niet makkelijker op.'

Williams gaf het op. Ook hij begon een koud gevoel in zijn maagkuil te krijgen.

De schemering verdonkerde zich tot nachtelijke duisternis, en de lichtkring rondom het vuur trok zich samen tot een klein flakkerend gebied dat in schaduwen eindigde. Marsh' adem stokte plotseling, en hij sperde zijn ogen wijd open.

'Daar k-komt iets!'

De beroering die daar op volgde stolde tot een houding van ademloos afwachten.

'Je bent gek,' begon Williams hees... en zweeg abrupt toen het onmiskenbare schuifelende geluid tot zijn oren doordrong.

'Pak je zweep!' schreeuwde hij tegen Chamberlain.

Joey Sweeney begon plotseling te lachen, een hoog, gedwongen lachje.

En toen... klonk er ineens een krijsend geschreeuw in de lucht, en de schimmige gedaanten stormden op hen af.

 

Ook ergens anders gebeurde van alles.

Tubals schip gleed op zijn gemak van Spica's vierde planeet weg, met Bill Sefan aan het stuur. Tubal zelf zat in zijn eigen nauwe kamertje, waar hij in twee slokken een reusachtige fles Denebiaanse drank soldaat maakte.

Wri Forase zat droevig toe te kijken.

'Die kostte twintig punten een fles,' zei hij, 'en ik heb er nog maar een paar.'

'Nou, zorg dan dat ik hem niet leegdrink,' zei Tubal grootmoedig. 'Drink gelijk met me op, fles voor fles. Ik vind het best.'

'Een zo'n slok,' mopperde de Denebiër, 'en ik zou tot de herfstexamens buiten westen zijn.'

Tubal besteedde er nauwelijks aandacht aan. 'Dit,' begon hij, 'zal de campusgeschiedenis ingaan als de ontgroeningsstunt...'

En op dat moment klonk er een scherp, zingend, snerpend ping-g-g-g, nauwelijks door de wanden gedempt, en de lichten gingen uit.

Wri Forase voelde dat hij met kracht tegen de wand aangedrukt werd. Hij vocht om adem te krijgen en stotterde hijgend:

'B-bij ruimte, we z-zitten in de maximale v-versnelling! Wat is er m-met de egalisator aan de hand?'

'Stil met je egalisator!' brulde Tubal, terwijl hij moeizaam overeind kwam. 'Wat is er met het schip aan de hand?'

Hij wankelde naar de deur, de al even donkere gang in, terwijl Forase achter hem aan kroop. Toen ze de controlekamer binnenkwamen, zagen ze daar Sefan omringd door de schemerige noodlichtjes, zijn groene huid glimmend van het zweet.

'Meteoor,' kraste hij. 'Die heeft onze krachtverdelers vernield. Alles gaat nu in versnelling. De lichten, de verwarmingsinstallatie en de radio zijn allemaal defect geraakt, en de ventilators werken nauwelijks.' Even later voegde hij er nog aan toe: 'En sectie vier is lek geschoten.'

Tubal keek verwilderd om zich heen. 'Idioot! Waarom heb je de massa-indicator dan niet in de gaten gehouden?'

'Dat heb ik, uit je krachten gegroeide homp stopverf,' brulde Sefan, 'maar hij heeft het nooit aangegeven! Hij - heeft - het - nooit - aangegeven! Kun je iets anders verwachten van een tweedehands prul van een ding, dat je voor tweehonderd punten gehuurd hebt? Hij ging dwars door het scherm heen alsof het niets dan lege ether was.'

'Hou toch je bek!' Tubal rukte de kasten voor de ruimtepakken open en kreunde. 'Het zijn allemaal Arcturische modellen. Ik had het moeten controleren. Kun jij een van deze aan, Sefan?'

'Misschien.' De Vegaan krabde bedenkelijk achter zijn oor.

Vijf minuten later slingerde Tubal zich in de luchtsluis en Sefan kwam, onhandig strompelend, achter hem aan. Het duurde een half uur voor ze terugkeerden.

Tubal zette zijn helm af. 'Tableau!'

Wri Forases adem stokte. 'Bedoel je... dat het voor elkaar is?'

De Arcturiër schudde zijn hoofd. 'We kunnen het repareren, maar het zal tijd kosten. De radio is definitief kapot, dus we kunnen geen hulp krijgen.'

'Hulp krijgen?' Forase keek geschokt. 'Dat is wel het laatste wat we nodig hebben. Hoe zouden we uit moeten leggen waarom we in het Spicastelsel zitten? Als we radio-oproepen uitzenden kunnen we net zo goed gelijk zelfmoord plegen. Zolang we zonder hulp terug kunnen komen zitten we goed. Nog een paar colleges verzuimen is nou ook zo erg niet.'

Sefans stem kwam somber: 'Maar hoe moet het met die paniekerige Aardmensen daar op Spica IV?'

Forase opende zijn mond maar zei geen woord. Zijn mond klapte weer dicht, en als ooit een humanoïde er ellendig uitgezien heeft, dan was dat Forase wel.

Maar dat was nog maar het begin.

Het kostte anderhalve dag om de krachtlijnen van het oude gammele ruimteschip te ontwarren. Het kostte nog twee dagen om de snelheid te verminderen tot een punt waarop ze veilig terug konden keren. En het kostte hun vier dagen om naar Spica IV terug te keren. Totaal: acht dagen.

Toen het schip opnieuw boven de plek zweefde waar ze de Aardmensen achtergelaten hadden, was het midden in de morgen, en het gezicht van Tubal, toen hij voor de televisie het gebied inspecteerde, was een studie waard. Even later verbrak hij een stilte die allang onhoudbaar geworden was.

'Ik geloof dat we iedere stommiteit uitgehaald hebben die er mogelijkerwijs maar uit te halen viel. We hebben ze precies aan de rand van een inboorlingendorp afgezet. Er is geen spoor van de Aardmensen te zien.'

Sefan schudde treurig zijn hoofd. 'Dat ziet er niet best uit.'

Tubal begroef zijn hoofd helemaal tot aan zijn ellebogen in zijn lange armen.

'Dat is het einde. Als ze zich al niet doodgeschrokken zijn, dan zullen de inlanders ze wel te pakken gehad hebben. Verboden zonnestelsels binnendringen is al erg, maar dit is regelrecht moord, denk ik.'

'Wat we moeten doen,' zei Sefan, 'is naar beneden gaan en erachter zien te komen of er nog overlevenden zijn. Dat zijn we toch zeker wel aan ze verplicht. Daarna...'

Hij slikte. Forase maakte fluisterend de zin af.

'Daarna, van de universiteit getrapt, psychorevisie - en levenslange handenarbeid.'

'Vergeet dat maar!' blafte Tubal. 'Dat zullen we nog wel zien als het zover is.'

Langzaam, uiterst langzaam cirkelde het schip naar omlaag en kwam tot stilstand op de rotsige plek waar ze, acht dagen eerder, tien Aardmensen achtergelaten hadden.

'Hoe pakken we die inboorlingen aan?' vroeg Tubal met opgetrokken wenkbrauwribbels (daar groeide natuurlijk geen haar op) aan Forase. 'Vooruit, man, geef eens een nummertje subhumanoïde psychologie weg. We zijn maar met ons drieën en ik wil geen moeilijkheden.'

Forase haalde zijn schouders op en zijn donzige gezicht rimpelde zich, verslagen. 'Daar zat ik net aan te denken, Tubal. Ik weet het niet.'

'Wat!' barstten Sefan en Tubal gelijktijdig uit.

'Niemand weet er iets van,' voegde de Denebiër er haastig aan toe. 'Dat is waar. Per slot van rekening laten we geen subhumanoïden in de Federatie toe voor ze volledig beschaafd zijn, en tot het zover is houden we ze in quarantaine. Denk je soms dat we veel gelegenheid hebben om hun psychologie te bestuderen?'

De Arcturiër liet zich zwaar in zijn stoel vallen. 'Dit gaat er hoe langer hoe beter uitzien. Denk, donsgezicht, wil je? Doe een voorstel!'

Forase krabde zich op zijn hoofd. 'Tja... eh... het beste wat we doen kunnen is ze als normale humanoïden behandelen. Als we langzaam op ze toekomen, met uitgespreide handen, geen onverwachte bewegingen maken en kalm blijven, dan zouden we het moeten kunnen redden. Maar denk erom, ik zeg we zouden moeten. Zeker ben ik er niet van.'

'Laten we maar gaan, en naar de hel met die zekerheid,' drong Sefan ongeduldig aan. 'Veel doet het er trouwens niet toe. Als ik hier koud gemaakt word, hoef ik tenminste niet naar huis terug.' Er kwam een gekwelde trek op zijn gezicht. 'Als ik eraan denk wat mijn familie wel zeggen zal...'

Ze stapten uit het schip en snoven de atmosfeer van Spica's vierde planeet op. De zon was op zijn hoogtepunt en zweefde onheilspellend boven hun hoofd als een reusachtige oranje basketbal. Verder weg in de bossen klonk eenmaal het knarsende gekras van een vogel. Een absolute stilte heerste.

'Oef!' zei Tubal, met zijn handen in zijn zij.

'Het is om van in slaap te vallen. Geen spoor van leven. Welke kant is het dorp nou?'

Daar werd een drievoudig debat over gehouden, maar dat duurde niet lang. Met de Arcturiër voorop en de twee anderen achter hem aan liepen ze de helling af in de richting van het verspreid groeiende bos.

Toen ze er een meter of dertig in waren, begonnen de bomen te leven doordat een hele zwerm inlanders zich geluidloos uit de overhangende takken liet vallen. Wri Forase ging al bij het allereerste begin van de lawine tegen de vlakte. Bill Sefan wankelde, wist nog even stand te houden en viel toen ook met een gegrom achterover.

Alleen de reusachtige Myron Tubal bleef overeind staan. Met wijd gespreide benen en veel schor geschreeuw sloeg hij links en rechts om zich heen. De aanvallende inboorlingen raakten hem en sprongen onmiddellijk van hem af als waterdruppels van een ronddraaiend vliegwiel. Hij organiseerde zijn verdediging volgens het principe van de windmolen en zorgde dat hij in de rug gedekt was door een boom.

Maar daar maakte hij een grote fout. Op de laagste tak van die boom zat een inboorling die een tikkeltje voorzichtiger en slimmer was dan zijn kameraden. Tubal had al gemerkt dat de inlanders voorzien waren van een stevige, gespierde staart, en dat had hij in zijn oren geknoopt. Van alle rassen in de Melkweg was er verder nog maar één, Homo Gamma Cepheus, dat een staart bezat. Maar wat hij niet merkte was dat het grijpstaarten waren.

Daar kwam hij nu vrijwel onmiddellijk achter, want de inboorling in de tak boven zijn hoofd liet zijn staart in een grote krul naar beneden komen, sloeg hem in een flitsende beweging om Tubals nek en trok aan.

De Arcturiër sloeg in doodsnood wild om zich heen, en de bestaarte aanvaller werd van zijn boom geslingerd. Maar de inboorling, die met zijn hoofd naar beneden hing en met geweldige zwaaien in het rond geslingerd werd, bleef vasthouden en verstevigde zijn staartgreep gestadig.

De wereld werd zwart. Tubal was al bewusteloos voor hij tegen de grond sloeg.

 

Langzaam kwam Tubal bij, zich op een onaangename manier bewust van de stekende stijfheid in zijn nek. Vergeefs probeerde hij die stijfheid weg te wrijven, en het duurde wel enkele ogenblikken voor het tot hem doordrong dat hij stevig vastgebonden was. Daar schrok hij zo van dat hij weer helemaal bij zijn positieven kwam. Het eerste dat tot hem doordrong was dat hij op zijn buik lag; het tweede, dat er een verschrikkelijk lawaai om hem heen was; het derde, dat Sefan en Forase naast hem vastgebonden lagen... en het laatste, dat hij zijn banden niet kon verbreken.

'Hé, Sefan, Forase! Kunnen jullie me horen?'

Het was Sefan die vrolijk antwoordde: 'Ouwe Draconische bok die je bent! We dachten al dat je voor eeuwig buiten westen was.'

'Zo gauw ga ik niet dood,' bromde de Arcturiër. 'Waar zijn we?'

Er volgde een korte stilte.

'In het inboorlingendorp, denk ik, 'zei Wri Forase somber. 'Heb je ooit zo'n lawaai gehoord? Die trommel is nog geen minuut stil geweest sinds ze ons hier neergegooid hebben.'

'Heb je iets gezien van de...'

Handen werden op Tubal gedrukt, en hij voelde dat hij omgedraaid werd. Hij zat nu rechtop en zijn nek deed erger pijn dan ooit. Bouwvallige hutten van riet en groene houtblokken glansden in de vroege namiddagzon. In een kring om hen heen stonden donkerhuidige inboorlingen met lange staarten zwijgend toe te kijken. Het moesten er wel honderden zijn, allemaal met veren hoofdtooi en korte, van gemene weerhaken voorziene speren.

Hun ogen waren gericht op de rij figuren die geheimzinnig op de voorgrond gehurkt zaten, en daar richtte Tubal nu zijn woedende blik op. Het was wel duidelijk dat zij de leiders van de stam waren. Ze waren in opzichtige, met franje versierde gewaden van slecht gelooide huiden gekleed en hun uiterlijk werd nog des te imponerender door de hoge houten maskers die ze droegen, en die als karikaturen van het menselijk gezicht beschilderd waren.

Met afgemeten stappen kwam de gemaskerde gruwel die het dichtst bij de humanoïden gezeten had op hen toe.

'Hallo,' zei het monster, en het masker bewoog op en neer. 'Zo gauw alweer terug?'

Een hele tijd lang zeiden Tubal en Sefan geen woord, terwijl Wri Forase een langdurige hoestbui kreeg.

Eindelijk haalde Tubal diep adem. 'Jij bent zeker een van de Aardmensen, niet?'

'Precies. Ik ben Al Williams. Noem me maar Al.'

'Hebben ze jou nog niet gedood?'

Williams glimlachte blij. 'Ze hebben niemand gedood. Integendeel. Heren,' hij maakte een overdreven buiging, 'mag ik u voorstellen, de nieuwe stam... eh... goden.'

'De nieuwe stam wát? bracht Forase er uit. Hij hoestte nog steeds.

'Eh... goden. Sorry, maar ik ken het Galactische woord voor god niet.'

'Wat stellen jullie "goden" eigenlijk voor?'

'Wij zijn een soort bovennatuurlijke wezens, objecten die vereerd moeten worden. Snap je het dan niet?'

De humanoïden keken ongelukkig voor zich uit.

'Jazeker,' grinnikte Williams. 'Wij zijn mensen met grote macht.'

'Waar heb je het eigenlijk over?' riep Tubal verontwaardigd. 'Waarom zouden zij denken dat jullie grote macht hebben? Jullie Aardmensen komen nog niet eens aan het fysiek gemiddelde toe, bij lange na niet!'

'Het gaat om de psychologische aanpak,' legde Williams uit. 'Als ze ons in een groot, blinkend voertuig zien landen dat op geheimzinnige wijze door de lucht reist, en dan in een explosie van raketvlammen weer opstijgt, dan moeten ze ons wel als bovennatuurlijk beschouwen. Dat is gewoon elementaire barbaarse psychologie.'

Forases ogen leken wel haast uit hun kassen te vallen toen Williams verderging.

'Tussen haakjes, waar werden jullie eigenlijk door opgehouden? Wij dachten dat het een soort ontgroening was, en dat was toch ook zo, niet?'

'Zeg,' viel Sefan hem in de rede, 'ik geloof dat je ons een heleboel lulkoek probeert te verkopen! Als die lui dachten dat jullie goden waren, waarom denken ze dat dan niet van ons? Wij hoorden toch ook bij het schip, en...'

'Daar kwamen wij tussenbeide,' zei William. 'Wij hebben hen - met behulp van plaatjes en gebarentaal - uitgelegd dat jullie duivels waren. Toen jullie eindelijk terugkwamen - en verrek wat waren we blij toen we dat schip weer naar beneden zagen komen - toen wisten ze wat hun te doen stond.'

'Wat zijn "duivels"?' vroeg Forase, met niet weinig ontzag in zijn stem.

Williams zuchtte. 'Weten jullie Melkwegmensen dan helemaal niets?'

Tubal verdraaide langzaam zijn pijnlijke nek.

'Als jullie ons eens op lieten stijgen?' mopperde hij. 'Ik heb een stijve nek.'

'Waarom zo'n haast? Uiteindelijk zijn jullie hier gebracht om ter ere van ons geofferd te worden.'

'Geofferd!'

'Reken maar. Met messen worden jullie in stukken gesneden.'

Er viel een stilte vol afgrijzen. 'Bij ons moet je niet met van dat kometengelul aankomen!' wist Tubal er eindelijk uit te brengen. 'Wij zijn geen Aardmensen die in paniek raken of bang worden, zie je.'

'O, dat weten we, ja! Ik zou jullie voor geen goud voor de gek willen houden. Maar de eenvoudige, gewone wildenpsychologie is altijd wel in voor een klein mensenoffer, en...'

Sefan worstelde met zijn touwen en probeerde zich woedend op Forase te storten.

'Ik dacht dat jij gezegd had dat niemand iets van sub-humanoïde psychologie afwist! Je probeerde een smoesje te vinden voor je onwetendheid, niet, verschrompelde, donsharige, bologige zoon van een Vegaanse bastaardhagedis! We zitten nu mooi in de rotzooi!'

Forase deinsde terug. 'Hé, wacht nou eventjes!'

Williams besloot dat de grap nu lang genoeg geduurd had.

'Kalm aan maar,' suste hij. 'Die mooie ontgroening van jullie heb je zelf mooi op je eigen kop terug gehad - schitterend gewoon - maar we zijn niet van plan het te ver door te drijven. Ik geloof dat we nu wel genoeg lol van jullie beleefd hebben. Sweeney is nu bij het opperhoofd om hem uit te leggen dat we weggaan en jullie drieën meenemen. Eerlijk gezegd ben ik blij als we er vandoor kunnen... Wacht eventjes, Sweeney roept me.'

Toen Williams een paar ogenblikken later terug kwam had hij een eigenaardige uitdrukking op zijn gezicht, dat een beetje groenachtig van tint geworden was. Het werd zelfs iedere seconde groener.

'Het begint ernaar uit te zien,' bracht hij er schor uit, 'dat onze tegenontgroening weer op onze eigen kop terechtkomt. Het opperhoofd staat op het offerfeest!'

Een broeierige stilte ontstond, waarin de drie humanoïden over de situatie nadachten. Gedurende verscheidene ogenblikken kon geen van hen een woord uitbrengen.

'Ik heb tegen Sweeney gezegd,' voegde Williams er somber aan toe, 'dat hij terug moet gaan en het opperhoofd vertellen dat er iets verschrikkelijks met zijn stam gebeuren zal als hij niet doet wat wij zeggen. Maar dat is louter bluf en het kan best zijn dat hij er niet in trapt. Eh... het spijt me, jongens, maar ik ben bang dat we te ver gegaan zijn. Als het er recht beroerd uit begint te zien snijden we jullie wel los en dan vechten we allemaal mee.'

'Maak ons nu liever los,' bromde Tubal, wiens bloed stolde. 'Laten we hier een eind aan maken!'

'Wacht!' riep Forase fel. 'Laat de Aardman maar eens wat van zijn psychologie uit proberen. Ga je gang, Aardman. Denk maar flink na!'

Williams dacht tot zijn hersens pijn begonnen te doen.

'Weet je,' zei hij een beetje zwakjes, 'we zijn wel wat van ons goddelijke prestige kwijtgeraakt sinds we niet in staat bleken om de vrouw van het opperhoofd te genezen. Ze is gisteren gestorven.' Hij knikte afwezig. 'Wat wij nodig hebben is een indrukwekkend wonder. Eh... hebben jullie niet wat in je zak?'

Hij knielde naast hen neer en begon te zoeken. Wri Forase had een schrijfnaald, een notitieboekje, een fijne kam, wat anti-jeukpoeder, een pakje punten en nog zo het een en ander. Sefan had een verzameling van het zelfde oninteressante materiaal.

Maar uit Tubals zak haalde Williams tenslotte een klein zwart, pistoolachtig voorwerp met een zware handgreep en een korte loop.

'Wat is dat?'

Tubal fronste zijn voorhoofd. 'Heb ik daar de hele tijd bovenop gezeten? Dat is een laspistool dat ik gebruikt heb om een meteoorlek in ons schip te maken. Het werkt niet meer. De energie is bijna op.'

Williams ogen fonkelden ineens. Zijn hele lichaam werd gegalvaniseerd van opwinding.

'Dat denk jij! Jullie Melkwegmensen kijken nooit verder dan je neus lang is. Waarom kom je niet eens een tijdje op Aarde zitten om eens wat nieuwe gezichtspunten op te doen?'

Williams holde naar zijn medesamenzweerders.

'Sweeney,' brulde hij, 'zeg tegen dat verdomde apenstaartopperhoofd dat ik over één seconde kwaad word en de hele hemel over zijn hoofd naar beneden trek. Hou je taai!'

 

Maar het opperhoofd wachtte de boodschap niet af. Hij maakte een uitdagend gebaar en de inboorlingen zetten een verenigde stormaanval in. Tubal brulde, en zijn spieren worstelden krakend tegen de touwen. Plotseling kwam het laspistool in Williams hand met een flits tot leven en spoot zijn zwakke energie naar buiten.

De dichtstbijzijnde hut ging in vlammen op. Daarna nog een - en nog een - en de vierde - en toen gaf het laspistool de geest.

Maar dat was genoeg. Geen inboorling bleef staan. Ze wierpen zich allemaal in het stof, jammerend en krijsend om vergeving. Het opperhoofd jammerde en krijste het hardst van allemaal.

'Vertel het opperhoofd,' zei Williams tegen Sweeney, 'dat dit nog maar een klein, onbetekenend voorbeeldje is van wat wij met hem denken te doen!'

Voor de humanoïden voegde hij er, terwijl hij de riemen van ongelooid leer waarmee ze vastgebonden waren doorsneed, nog zelfvoldaan aan toe:

'Alleen maar een beetje eenvoudige, doodgewone wildenpsychologie.'

 

Pas toen ze weer in hun schip en al goed en wel in de ruimte waren legde Forase zijn trots af.

'Maar ik dacht dat de Aardmensen nooit de mathematische psychologie ontwikkeld hadden! Hoe wist je dat allemaal, al die subhumanoïde materie? Niemand in de hele Melkweg is nog zover gekomen!'

'Tja,' zei Williams grijnzend, 'we hebben wel een zekere praktische kennis van de werking van de onbeschaafde geest. Zie je, wij komen uit een wereld waar de meeste mensen bij wijze van spreken nog onbeschaafd zijn. Dus we moeten het wel weten!'

Forase knikte langzaam. 'Jullie geschifte Aardmensen! Enfin, iets hebben we tenminste van dit kleine voorval geleerd.'

'Wat dan?'

'Zorg,' zei Forase, en hij ging weer tot het Aardse slang over, 'dat je nooit herrie met een stelletje mafkikkers krijgt. Ze kunnen weleens nog maffer zijn dan je denkt!'