LEVEN
Ik ben in het huis met de hangmat. Ik kijk door het raam of ik hem zie, maar Oma zegt dat hij in de achtertuin zou hangen en niet in de voortuin, maar hij is nog niet opgehangen omdat het pas 10 april is. Er zijn struiken en bloemen en de stoep en de straat en de andere voortuinen en de andere huizen, ik tel elf stukken ervan, daar wonen buren in net als bij Leentjebuur spelen. Ik sabbel om Kies te voelen, hij ligt precies midden op mijn tong. De witte auto is buiten hij beweegt niet, daarin ben ik van de Kliniek hierheen gereden ook al was er geen verhoger, dokter Clay wou dat ik daar bleef voor continuïteit en therapeutische isolatie maar Oma schreeuwde dat hij me niet mocht vasthouden als een gevangene terwijl ik gewoon familie heb. Mijn familie is Oma Stopa Bronwyn Oom Paul Deana en Opa, alleen krijgt die de rillingen van mij. En nog Mam. Ik doe Kies in mijn wang. ‘Is ze dood?’
‘Nee, dat zeg ik toch al de hele tijd. Absoluut niet.’ Oma leunt met haar hoofd tegen het hout om het raam heen.
Soms als iemand absoluut zegt klinkt het eigenlijk juist niet zo waar. ‘Doe je net alsof ze levend is?’ vraag ik aan Oma. ‘Want als ze niet levend is, wil ik ook niet levend zijn.’
Er lopen weer allemaal tranen over haar gezicht. ‘Ik heb... ik kan je niet meer vertellen dan ik weet, liefje. Ze zeiden dat ze zouden bellen zodra ze een update hadden.’
‘Wat is een update?’
‘Hoe het met haar gaat, op dit moment.’
‘Hoe gaat het met haar?’
‘Nou, op dit moment niet zo goed omdat ze te veel van die slechte medicijnen heeft geslikt, maar dat hebben ze nu inmiddels wel allemaal uit haar maag gepompt, of het meeste in elk geval...’
‘Maar waarom had ze...?’
‘Omdat het niet goed met haar gaat. In haar hoofd. Er wordt goed voor haar gezorgd,’ zegt Oma, ‘je hoeft je geen zorgen te maken.’
‘Waarom niet?’
‘Nou, daar heb je niks aan.’
Gods gezicht is helemaal rood en het zit boven op een schoorsteen. Het wordt al donker, Kies prikt in mijn tandvlees, hij is een rotte kies die pijn doet.
‘Je hebt geen hap genomen van je lasagne,’ zegt Oma, ‘wil je wat sinaasappelsap of zo?’
Ik schud van nee.
‘Ben je moe? Je moet wel moe zijn, Jack. Ik in elk geval wel. Kom mee naar beneden, dan laat ik je onze extra kamer zien.’
‘Waarom is het de extra kamer?’
‘Dat betekent dat we hem niet gebruiken.’
‘Waarom heb je een kamer die je niet gebruikt?’
Oma haalt haar schouders op. ‘Je weet nooit wanneer je hem nog eens nodig zult hebben.’ Ze blijft wachten tot ik de trap op mijn billen heb gedaan want er is geen leuning om vast te houden. Ik trek mijn Dora-tas achter me aan hotsebots. We gaan door de kamer die de woonkamer heet, ik weet niet waarom want Oma en Stopa wonen in alle kamers, alleen niet in de extra.
Er begint een afschuwelijk waaa waaa, ik doe mijn oren dicht. ‘Ik ga even opnemen,’ zegt Oma.
Ze is zo weer terug en brengt me naar een kamer. ‘Ben je klaar?’
‘Waarvoor?’
‘Om naar bed te gaan, liefje.’
‘Niet hier.’
Ze duwt rond haar mond waar de kleine barstjes zitten. ‘Ik weet dat je je mam mist, maar nu moet je even een tijdje in je eentje slapen. Het komt vast goed, Stopa en ik zijn gewoon hierboven. Je bent toch niet bang voor monsters, hè?’
Het ligt aan het monster, of het een echt monster is of niet en of het is waar ik ben.
‘Hmm. De oude kamer van je mam is naast onze kamer,’ zegt Oma, ‘maar daar hebben we een fitnessruimte van gemaakt, ik weet niet of er genoeg plaats is voor een luchtbed...’
Nu ga ik met mijn voeten de trap omhoog, ik duw gewoon tegen de muren, Oma draagt mijn Dora-tas. Er liggen blauwe flubberige matten en halters en buikspiertrainers net als ik in Tv heb gezien. ‘Haar bed stond hier, precies waar haar wiegje stond toen ze nog een baby was,’ zegt Oma, ze wijst naar een fiets maar dan vast aan de grond. ‘De muren hingen vol posters, weet je wel, van haar favoriete bands, en een reusachtige ventilator en een dromenvanger...’
‘Waarom vangde die haar dromen?’
‘Wat zeg je?’
‘De ventilator.’
‘O nee, die waren alleen voor de versiering. Ik vind het zo vreselijk dat ik alles aan een goed doel heb gegeven, op aanraden van een begeleider van de rouwverwerkingsgroep...’
Ik doe een grote gaap. Kies valt bijna uit mijn mond maar ik kan hem nog in mijn hand vangen.
‘Wat is dat?’ zegt Oma. ‘Een kraal of zo? Je moet nooit op iets kleins sabbelen, heeft je...’
Ze probeert mijn vingers open te buigen om hem te pakken. Mijn hand slaat haar hard in de buik.
Ze kijkt verschrikt.
Ik stop Kies weer terug onder mijn tong en doe mijn tanden op slot.
‘Weet je wat, zal ik een luchtbed naast ons bed leggen, alleen voor vannacht, tot je hier gewend bent?’
Ik trek aan mijn Dora-tas. De volgende deur is waar Oma en Stopa slapen. Het luchtbed is een grote soort tas, de pomp schiet steeds uit het gat en ze moet Stopa roepen dat hij moet komen helpen. Dan is hij helemaal vol net als een ballon maar dan rechthoekig en ze legt er lakens overheen. Welke ze hebben Mams maag gepompt? Waar doen ze de pomp in? Maar knapt ze dan niet?
‘Ik zei: waar is je tandenborstel, Jack?’
Ik vind hem in mijn Dora-tas waar mijn alles in zit. Oma zegt dat ik mijn pyjama aan moet doen. Ze wijst naar het luchtbed en zegt: ‘Duik er maar in,’ mannen en vrouwen in Buiten zeggen steeds duik of spring als ze net willen doen of het leuk is. Oma buigt voorover met haar mond naar voren net of ze wil kussen maar ik stop mijn hoofd onder het dekbed. ‘Sorry,’ zegt ze. ‘Wil je een verhaaltje?’
‘Nee.’
‘Te moe voor een verhaaltje, goed dan. Goedenacht.’
Het wordt helemaal donker. Ik ga zitten. ‘Maar de Beestjes dan?’
‘Het beddengoed is helemaal schoon.’
Ik kan haar niet zien maar ik ken haar stem. ‘Nee, de Beestjes.’
‘Jack, ik val zowat om...’
‘De Beestjes die je niet moet laten bijten.’
‘O,’ zegt Oma. ‘Goedenacht, slaap zacht... Dat klopt, dat zei ik altijd toen je mam nog...’
‘Je moet het helemaal doen.’
‘Goedenacht, slaap zacht, laat de beestjes niet bijten vannacht.’
Er komt een beetje licht, dat is de deur die opengaat. ‘Waar ga je naartoe?’
Ik kan de vorm van Oma helemaal zwart in het gat zien. ‘Gewoon even naar beneden.’
Ik rol van het luchtbed af, het wiebelt. ‘Ik ook.’
‘Nee, ik ga naar mijn televisieprogramma’s kijken, die zijn niet voor kinderen.’
‘Je zei dat jij en Stopa in het bed lagen en ik ernaast op het luchtbed.’
‘Dat is straks, we zijn nog niet moe.’
‘Je zei dat je moe was.’
‘Ik ben moe van...’ Oma schreeuwt bijna. ‘Ik heb geen slaap, ik wil gewoon tv-kijken en eventjes niet nadenken.’
‘Je kunt ook hier niet nadenken.’
‘Probeer nou gewoon te gaan liggen en je ogen dicht te doen.’
‘Dat kan ik niet, niet helemaal alleen.’
‘O,’ zegt Oma. ‘Och, arm ding.’
Waarom ben ik arm en een ding?
Ze bukt naast het luchtbed en raakt mijn gezicht aan.
Ik rol aan de kant.
‘Ik wilde alleen je ogen dichtdoen voor je.’
‘Jij in het bed. Ik op het luchtbed.’
Ik hoor dat ze haar adem uitblaast. ‘Goed dan. Ik ga heel eventjes liggen...’
Ik zie haar vorm boven op het dekbed. Er valt iets boem, het is haar schoen. ‘Wil je een slaapliedje?’ fluistert ze.
‘Hè?’
‘Een liedje?’
Mam zingt liedjes voor me maar die zijn er niet meer. Ze knalde mijn hoofd tegen de tafel in Kamer Nummer Zeven. Ze had de slechte medicijnen geslikt, ik denk dat ze te moe was om nog te spelen, ze wilde gauw gauw naar Hemel en ze wilde niet wachten, waarom had ze niet op mij gewacht?
‘Lig je te huilen?’
Ik zeg niks.
‘O, liefje. Nou ja, het kan er maar beter uit zijn.’
Ik wil wat, ik wil heel heel graag wat. Anders kan ik niet slapen. Ik sabbel op Kies want die is Mam, een stukje van haar tenminste, haar cellen helemaal bruin en verrot en hard. Kies deed haar pijn of hij had pijn maar nu niet meer. Waarom kan het er maar beter uit zijn? Mam zei dat we vrij zouden zijn maar dit voelt niet als vrij.
Oma zingt heel zachtjes, ik ken dat liedje maar het klinkt fout: ‘De wielen van de bus gaan...’
‘Nee, dank je wel,’ zeg ik, en ze stopt.
Ik en Mam in de zee, ik zit vast in haar haren, ik zit helemaal in de knoop en ik verdrink...
Gewoon een nare droom. Dat zou Mam zeggen als ze hier was maar ze is er niet.
Ik ga tellen vijf vingers vijf vingers vijf tenen vijf tenen, ik laat ze een voor een wiebelen. Ik probeer het praten in mijn hoofd: Mam? Mam? Mam? Ik kan haar antwoord niet horen.
Als het lichter begint te worden trek ik het dekbed over mijn gezicht om het donker te maken. Zo voelt het denk ik om Weg te zijn.
Er lopen anderen rond die fluisteren. ‘Jack?’ Dat is Oma vlak bij mijn oor dus ik kruip weg. ‘Hoe voel je je?’
Ik denk aan de goede manieren. ‘Niet helemaal honderd procent, dank je wel.’
Ik ben mompelig want Kies zit aan mijn tong geplakt.
Als ze weg is ga ik zitten en tel mijn dingen in mijn Dora-tas, mijn kleren en schoenen en helikoptertje en trein en tekenvierkant en rammelaar en glitterhartje en krokodil en steen en aapjes en auto en zes boeken, de zesde is Gerrie de Graafmachine van de winkel.
Heel veel uren later komt het waaa waaa dat betekent de telefoon. Oma komt eraan. ‘Dat was dokter Clay, de toestand van je mam is stabiel. Dat klinkt goed, hè?’
Dat klinkt als de medische planeet.
‘En als ontbijt hebben we bosbespannenkoeken.’
Ik lig heel stil net of ik een skelet ben. Het dekbed ruikt stoffig.
Dingdong dingdong en ze gaat weer naar beneden.
Stemmen onder me. Ik tel mijn tenen dan mijn vingers dan mijn tanden weer helemaal overnieuw. Ik krijg iedere keer de goede cijfers maar ik weet het niet zeker.
Oma komt weer naar boven hijgend om te zeggen dat mijn Opa er is om dag te zeggen.
‘Tegen mij?’
‘Tegen ons allemaal, hij vliegt terug naar Australië. Kom nu uit bed, Jack, je hebt er niks aan om te blijven kniezen.’
Ik weet niet wat dat is. ‘Hij wil dat ik niet geboren ben.’
‘Wat wil hij?’
‘Hij zei dat ik er niet moest zijn en dan hoefde Mam geen Mam te zijn.’
Oma zegt niks, dus ik denk dat ze naar beneden is gegaan. Ik doe mijn gezicht eruit om te kijken. Ze staat er nog met haar armen strak om zich heen geslagen. ‘Trek je maar niks aan van die klo...’
‘Wat is een...?’
‘Kom maar gewoon een pannenkoek eten.’
‘Dat kan ik niet.’
‘Kijk eens naar jezelf,’ zegt Oma.
Hoe moet ik dat doen?
‘Je ademt en je loopt en je praat en je slaapt zonder je Mam, toch? Dus ik wed dat je ook zonder haar kunt eten.’
Ik hou Kies in mijn wang voor de veiligheid. Ik doe er heel lang over op de trap.
In de keuken heeft Opa de echte paars op zijn mond. Zijn pannenkoek ligt helemaal in een plasje stroop met nog meer paarsen, dat zijn de bosbessen.
De borden zijn normaal wit maar de glazen zijn de foute vorm met hoeken. Er is een grote schaal worstjes. Ik wist niet dat ik honger had. Ik eet een worstje dan nog twee.
Oma zegt dat ze het sap met zonder vruchtvlees niet heeft maar ik moet toch iets drinken anders stik ik in mijn worstjes. Ik drink het vlezige sap met de bacteriën die door mijn keel wriemelen. De Koelkast is gigantisch helemaal vol met bakken en flessen. De kasten hebben zoveel eten erin dat Oma op trapjes moet gaan staan om er allemaal in te kunnen kijken.
Ze zegt dat ik moet douchen maar ik doe net of ik het niet hoor.
‘Wat is stabiel?’ vraag ik aan Opa.
‘Stabiel?’ Er komt een traan uit zijn oog en hij veegt hem weg. ‘Niet beter en niet slechter, denk ik.’ Hij legt zijn mes en zijn vork naast elkaar op zijn bord.
Niet beter en niet slechter dan wat?
Kies smaakt helemaal zuur van het sap. Ik ga weer naar boven om te slapen.
* * *
‘Liefje,’ zegt Oma. ‘Je gaat niet weer een hele dag voor de kijkdoos zitten.’
‘Hè?’
Ze doet de tv uit. ‘Ik had dokter Clay net aan de telefoon over je ontwikkelingsbehoeften, ik moest wel tegen hem zeggen dat we veel dammen.’
Ik knipper en wrijf in mijn ogen. Waarom heeft ze tegen hem geliegd? ‘Is Mam...?’
‘Ze is nog steeds stabiel, zegt hij. Heb je zin om echt een potje te dammen?’
‘Jouw stukken zijn voor reuzen en ze vallen eraf.’
Ze zucht. ‘Ik heb toch al een paar keer gezegd dat dit de normale zijn, en dat geldt ook voor het schaakspel en de kaarten. De magnetische minispelletjes die jij en je Mam hadden waren voor op reis.’
Maar we gingen niet op reis.
‘Laten we naar de speeltuin gaan.’
Ik schud van nee. Mam zei dat we samen zouden gaan als we vrij waren.
‘Je bent toch al eerder naar buiten geweest, vaak genoeg.’
‘Dat was in de Kliniek.’
‘Het is toch dezelfde lucht? Kom op, je mam vertelde me dat je goed kunt klimmen.’
‘Ja, ik klim op Tafel en onze stoelen en op Bed wel duizend keer.’
‘Niet op mijn tafel, meneertje.’
Ik bedoelde in Kamer.
Oma doet mijn paardenstaart heel strak en stopt hem in mijn jas, ik trek hem er weer uit. Ze zegt niks over het plakkerige spul en mijn pet, misschien verbrandt vel niet in dit stukje van de wereld. ‘Doe je zonnebril op, o ja, en je goede schoenen, die sloffen geven helemaal geen steun.’
Mijn voeten worden platgeperst onder het lopen ook als ik de klittenband losmaak. We zijn veilig als we op de stoep blijven maar als we per ongeluk op de straat komen gaan we dood. Mam is niet dood, Oma zegt dat ze niet tegen mij zou liegen. Ze heeft wel tegen dokter Clay geliegd over Dammen. De stoep stopt steeds dus dan moeten we de straat oversteken, het is niet erg als we maar handje vasthouden. Ik wil niet aanraken maar Oma zegt jammer dan. De lucht is helemaal blazerig in mijn ogen en de zon is zo schitterig langs de randen van mijn zonnebril. Er is een roze ding dat een haarelastiekje is en een flessendop en een stuur niet van een echte auto maar van een speelgoed en een zakje noten maar de noten zijn weg en een pak van sap waar ik nog steeds wat sap in hoor klotsen en een gele poep. Oma zegt dat die niet van een mens is maar van een of andere smerige hond, ze trekt aan mijn jas en zegt: ‘Kom mee, afblijven.’ De rommel moet daar niet zijn, behalve de blaadjes die de bomen per ongeluk laten vallen. In Frankrijk laten ze hun honden overal hun gang gaan, daar kan ik een keer naartoe gaan.
‘Om naar de poep te kijken?’
‘Nee nee,’ zegt Oma, ‘naar de Eiffeltoren. Later een keer, als je echt heel goed kunt traplopen.’
‘Is Frankrijk in Buiten?’
Ze kijkt me raar aan.
‘In de wereld?’
‘Alles is in de wereld. Daar zijn we dan!’
Ik kan niet in de speeltuin gaan want er zijn kinderen niet vrienden van mij.
Oma rolt met haar ogen. ‘Je speelt gewoon tegelijkertijd, dat doen kinderen altijd.’
Ik kan door het hek kijken door de ruitjes van draad. Het is net het geheime hek in de muren en Vloer waar Mam niet doorheen kon graven, maar we zijn er toch uit gekomen, ik heb haar gered, alleen toen wou ze niet meer levend zijn. Er is een groot meisje dat ondersteboven aan een schommel hangt. Twee jongens op het ding waar ik de naam niet meer van weet dat op en neer gaat, ze slaan erop en lachen en vallen eraf volgens mij expres. Ik tel mijn tanden tot twintig en nog een keer. Ik krijg witte strepen op mijn vingers van het hek vasthouden, ik kijk naar een vrouw die een baby naar het klimrek draagt en hij kruipt door de tunnel, ze trekt gekke gezichten naar hem door de gaten in de zijkant en doet net of ze niet weet waar hij is. Ik kijk naar het grote meisje maar ze schommelt alleen maar, soms met haar haren bijna in de modder, soms de goede kant omhoog. De jongens rennen achter elkaar aan en doen knal met hun handen als pistolen, eentje valt en moet huilen. Hij rent door het hek en in een huis, Oma zegt dat hij daar zeker woont, hoe weet ze dat? Ze fluistert: ‘Waarom ga je nu niet even met dat andere jongetje spelen?’ Ze roept: ‘Hallo!’ Het jongetje kijkt naar ons. Ik ga in een struik, hij prikt me in mijn hoofd.
Na een tijdje zegt ze dat het frisser is dan je denkt en dat we misschien maar eens naar huis moeten gaan voor middageten.
Het duurt wel honderd uur en mijn benen barsten.
‘Misschien vind je het de volgende keer wel leuker,’ zegt Oma.
‘Het was interessant.’
‘Heeft je mam gezegd dat je dat moet zeggen als je iets niet leuk vindt?’ Ze lacht een beetje. ‘Dat heeft ze van mij geleerd.’
‘Gaat ze nu dood?’
‘Nee.’ Ze schreeuwt bijna. ‘Leo zou hebben gebeld als er nieuws was.’
Leo is Stopa, het is ingewikkeld zoveel namen. Ik wil alleen mijn ene naam Jack.
Bij het huis van Oma laat ze me zien waar Frankrijk is op de globe dat is net een standbeeld van de wereld en hij draait altijd. Deze hele grote stad waar wij in zijn is maar een stip en de Kliniek is ook in de stip. En Kamer ook maar Oma zegt dat ik daar niet meer aan hoef te denken, zet het maar uit mijn hoofd.
Als middageten eet ik heel veel brood met boter, het is Frans stokbrood maar er zit geen poep op denk ik. Mijn neus is rood en heet, ook mijn wangen en het bovenste stuk van mijn borst en mijn armen en de bovenkant van mijn handen en mijn enkels boven mijn sokken.
Stopa zegt tegen Oma dat ze zich niet zo druk moet maken.
‘Het was niet eens zo heel zonnig,’ zegt ze de hele tijd, en ze wrijft in haar ogen.
Ik vraag: ‘Valt mijn vel er nu af?’
‘Alleen maar kleine stukjes ervan,’ zegt Stopa.
‘Maak dat kind niet bang,’ zegt Oma. ‘Er is niks aan de hand, Jack, maak je geen zorgen. Doe nog maar wat van die fijne aftersun op, nu...’
Het is moeilijk om bij mijn achterkant te komen maar ik wil geen vingers van anderen dus het lukt wel.
Oma zegt dat ze weer naar de Kliniek moet bellen maar ze kan er nog even niet tegen.
Omdat ik verbrand ben mag ik op de bank liggen en tekenfilms kijken, Stopa is in de ligstoel en leest in zijn blad World Traveler.
* * *
In de nacht komt Kies achter me aan, hij stuitert op de straat bonk bonk bonk, drie meter hoog helemaal schimmelig en scherpe stukjes die eraf vallen, hij knalt tegen de muren. Dan drijf ik in een boot die is dichtgetimmerd en de wormen kruipen erin, de wormen kruipen eruit...
Er sist iets in het donker dat ik niet ken maar dan is het Oma. ‘Jack. Rustig maar.’
‘Nee.’
‘Ga maar weer slapen.’
Dat lukt denk ik niet.
Bij het ontbijt neemt Oma een pil, ik vraag of het haar vitamine is. Stopa lacht. Ze zegt tegen hem: ‘Jij moet nodig wat zeggen.’ Dan zegt ze tegen mij: ‘Iedereen heeft wel iets nodig.’
Dit huis is moeilijk te leren. De deuren waar ik altijd in mag zijn de keuken en de woonkamer en de fitnessruimte en de extra kamer en de kelder, ook buiten de slaapkamer dat heet de overloop, net als waar rivieren overstromen maar dat is hier niet. Ik mag in de slaapkamer komen behalve als de deur dicht is dan moet ik eerst kloppen en wachten. Ik mag ook in de badkamer behalve als hij niet opengaat, dat betekent dat er iemand anders in is en dan moet ik wachten. Het bad en de wasbak en de wc zijn groen dat heet avocado, behalve de wc-bril is hout dus daar kan ik wel op zitten. Ik moet de wc-bril omhoogdoen en daarna weer omlaag dat is beleefd voor de dames, dat is Oma. De wc heeft een deksel op de pot net als die waarmee Mam Ouwe Nick had geslagen. De zeep is een harde bal en ik moet heel hard wrijven anders doet hij het niet. Buiteners zijn anders dan wij, ze hebben wel miljoen dingen en verschillende soorten van elk ding, zoals allemaal verschillende chocoladerepen en apparaten en schoenen. Hun dingen zijn allemaal voor verschillende dingen te doen, een nagelborstel en een tandenborstel en een kleerborstel en een wc-borstel en een haarborstel en een verfborstel. Als ik wat poeder dat talk heet op de vloer laat vallen veeg ik het op maar Oma komt eraan en zegt dat is de wc-borstel en ze is kwaad omdat ik bacteriën verspreid.
Het is ook het huis van Stopa maar hij maakt niet de regels. Hij zit meestal in zijn hok dat is zijn speciale kamer voor zijn eigen.
‘Mensen willen niet altijd bij andere mensen zijn,’ zegt hij tegen mij. ‘Dat wordt vermoeiend.’
‘Waarom?’
‘Neem het maar gewoon van me aan, ik ben twee keer getrouwd geweest.’
De voordeur daar mag ik niet uit, dan moet ik het eerst tegen Oma zeggen maar dat wil ik toch niet. Ik zit op de trap en zuig hard op Kies.
‘Ga nou eens ergens mee spelen, oké?’ zegt Oma als ze zich langs me heen wringt.
Er is zoveel, ik weet niet wat. Mijn speelgoed van de gekke gelukwensers toen Mam dacht dat er maar vijf waren maar ik had er stiekem zes gepakt. Er zijn krijtjes allemaal verschillende kleuren die Deana heeft gebracht maar ik heb haar niet gezien, ze zijn te vlekkerig op mijn vingers. Er is een reusachtige rol papier en achtenveertig stiften in een lang onzichtbaar plastic. Een bak met bakjes met dieren erop die Bronwyn niet meer gebruikt, ik weet niet waarom, je kunt er een toren van maken nog hoger dan mijn hoofd.
Ik kijk liever naar mijn schoenen, het zijn mijn zachte. Als ik wiebel kan ik een beetje mijn tenen onder het leer zien. Mam! Ik roep het heel hard in mijn hoofd. Volgens mij is ze er niet. Niet beter niet slechter. Behalve als iedereen liegt.
Er zit een heel klein bruin ding onder het tapijt waar het hout van de trap begint. Ik frummel het eruit, het is een ijzer. Een munt. Er staat een mannengezicht op en woorden: IN GOD WE TRUST LIBERTY 2004. Als ik hem omdraai staat er een man op, misschien dezelfde maar nu zwaait hij naar een klein huisje en zegt: UNITED STATES OF AMERICA E PLURIBUS UNUM ONE CENT.
Oma staat op de onderste tree naar me te kijken.
Ik schrik, ik duw Kies naar de achterkant van mijn tandvlees. ‘Er staat een stukje in het Spaans op,’ zeg ik.
‘O ja?’ Ze trekt haar wenkbrauwen op.
Ik laat het zien met mijn vinger.
‘Dat is Latijn. E PLURIBUS UNUM. Hmm, dat betekent denk ik “Eendracht maakt macht” of zoiets. Wil je er nog meer?’
‘Wat?’
‘Even in mijn tas kijken...’
Ze komt terug met een rond plat ding dat als je erin knijpt dan gaat het ineens open net als een mond en er zitten allerlei geldjes in. Een zilverige waar een man met een paardenstaart op staat net als ik en FIVE CENTS maar ze zegt dat iedereen die stuiver noemt, de kleine zilverige is een dubbeltje, dat is tien.
‘Waarom is de vijf groter dan de tien als hij maar vijf is?’
‘Dat is nu eenmaal zo.’
Zelfs die van een cent is groter dan de tien, ik vind het maar dom.
Op de grootste zilverige staat een andere man niet blij, op de achterkant staat: NEW HAMPSHIRE 1788 LIVE FREE OR DIE. Oma zegt dat New Hampshire een ander stuk van Amerika is, niet dit stuk.
‘Leef vrij, is dat dat het gratis is?’
‘O nee, nee. Het betekent... dat niemand je baas is.’
Er is een andere dezelfde voorkant maar als ik hem omdraai staan er plaatjes op van een zeilboot met een heel klein mannetje erin en een glas en nog meer Spaans: GUAM E PLURIBUS UNUM 2009 en GUAHAN ITANO’ MANCHAMORRO. Oma knijpt haar ogen dicht en gaat haar bril halen.
‘Is dat ook een stuk van Amerika?’
‘Guam? Nee, dat is denk ik ergens anders.’
Misschien schrijven de Buiteners zo Kamer.
De telefoon begint met zijn geschreeuw in de gang, ik ren gauw naar boven om het niet te horen.
Oma komt naar boven, ze huilt weer. ‘Ze gaat de goede kant op.’
Ik kijk haar verbaasd aan.
‘Je mam.’
‘Welke kant op?’
‘Ze is aan de beterende hand, ze wordt weer helemaal beter, waarschijnlijk.’
Ik doe mijn ogen dicht.
* * *
Oma schudt me wakker want ze zegt dat ik al drie uur slaap en ze is bang dat ik vannacht geen oog dichtdoe.
Het is moeilijk om te praten met Kies in mijn mond, dus ik stop hem in mijn zak. Er zit nog steeds zeep onder mijn nagels. Ik heb iets scherps nodig om het eruit te halen, bijvoorbeeld Afstand.
‘Mis je je mam?’
Ik schud van nee. ‘Afstand.’
‘Mis je je... tand?’
‘Afstand.’
‘De afstandsbediening van de tv?’
‘Nee, mijn Afstand waarmee Jeep broemm zoef deed maar toen ging hij kapot in Kast.’
‘O,’ zegt Oma, ‘nou, die kunnen we vast wel terugkrijgen.’
Ik schud van nee. ‘Ze zijn in Kamer.’
‘Kom, dan maken we een lijstje.’
‘Om door de wc te spoelen?’
Oma kijkt in de war. ‘Nee, dan bel ik de politie.’
‘Is het een noodgeval?’
Ze schudt van nee. ‘Dan brengen ze je speelgoed hiernaartoe, als ze er klaar mee zijn.’
Ik kijk haar verbaasd aan. ‘Kan de politie in Kamer komen?’
‘Ik denk dat ze daar op dit moment zijn,’ zegt ze, ‘om bewijsmateriaal te verzamelen.’
‘Wat is bewijsmateriaal?’
‘Bewijzen van wat er gebeurd is, om aan de rechter te laten zien. Foto’s, vingerafdrukken...’
Als ik de lijst zit te schrijven denk ik aan het zwart van Parcours en het gat onder Tafel, alle tekens die Mam en ik hebben gemaakt. De rechter die naar mijn tekening van de blauwe octopus kijkt.
Oma zegt dat het zonde is om zo’n mooie voorjaarsdag te verspillen, dus als ik een lang shirt aandoe en mijn goede schoenen en mijn pet en mijn zonnebril en een heleboel zonnecrème dan mag ik in de achtertuin.
Ze knijpt zonnecrème op haar handen. ‘Jij zegt start en stop, wanneer je maar wilt. Net als met afstandsbediening.’
Dat is best wel grappig.
Ze begint het op de bovenkant van mijn handen te wrijven.
‘Stop!’ Even later zeg ik: ‘Start,’ en dan begint ze weer. ‘Start.’
Ze stopt. ‘Bedoel je dat ik moet doorgaan?’
‘Ja.’
Ze doet mijn gezicht. Ik vind het niet fijn bij mijn ogen maar ze doet het heel voorzichtig.
‘Start.’
‘Nou, we zijn eigenlijk al klaar, Jack. Zullen we?’
Oma gaat voorop door allebei de deuren, die van glas en die van gaas, ze zwaait dat ik moet komen en het licht is helemaal gezigzagd. We staan op de vlonder die is helemaal van hout net als de vloer van een schip. Er liggen pluizen op, kleine bosjes. Oma zegt dat het een of ander stuifmeel is van een boom.
‘Van welke?’ Ik kijk omhoog naar alle verschillende.
‘Dat zou ik echt niet weten, helaas.’
In Kamer wisten we precies hoe alles heette maar in de wereld is er zoveel dat iedereen niet eens de namen weet.
Oma probeert haar billen in een van de houten stoelen te wurmen. Er zijn stokjes die knappen als ik erop ga staan en een paar hele kleine gele blaadjes en slappe bruine, ze zegt dat ze Leo al in november had gevraagd om dat te regelen.
‘Heeft Stopa een baan?’
‘Nee, we zijn met vervroegd pensioen gegaan, maar nu zijn onze aandelen natuurlijk gekelderd...’
‘Wat betekent dat?’
Ze leunt met haar hoofd tegen de bovenkant van de stoel, haar ogen zijn dicht. ‘Niks, maak je maar niet druk.’
‘Gaat hij bijna dood?’
Oma kijkt weer naar me.
‘Of ga jij als eerste dood?’
‘Neem me niet kwalijk, ik ben pas negenenvijftig hoor, jongeman.’
Mam is pas zesentwintig. Ze gaat de goede kant op, betekent dat dat ze hierheen komt?
‘Er gaat niemand dood,’ zegt Oma, ‘maak je maar geen zorgen.’
‘Mam zegt dat iedereen een keer doodgaat.’
Ze knijpt haar mond dicht, er zitten lijntjes omheen net als zonnestralen. ‘Je hebt de meesten van ons pas net leren kennen, dus we gaan voorlopig nog geen gedag zeggen.’
Ik kijk naar het groene stuk van de tuin. ‘Waar is de hangmat?’
‘Die kunnen we wel gaan zoeken in de kelder, als je er zo op gebrand bent.’ Ze staat op met een kreun.
‘Ik ga mee.’
‘Blijf jij maar zitten waar je zit, geniet van het zonnetje. Ik ben zo terug.’
Maar ik zit helemaal niet, ik sta.
Het is stil als ze weg is, alleen zijn er piepgeluiden in de bomen, ik denk vogels maar ik zie ze niet. De wind doet zwiep zwiep met de blaadjes. Ik hoor een kind roepen, misschien in een andere tuin achter de grote heg of anders is hij onzichtbaar. Gods gele gezicht heeft een wolk erbovenop. Ineens kouder. De wereld verandert iedere keer met licht en warmte en geluid, ik weet nooit hoe het over een minuut is. De wolk ziet er een soort grijsblauw uit, misschien zit er wel regen in. Als er regen op mij begint te druppelen ren ik gauw in het huis anders verdrinkt mijn vel.
Er is iets wat zzzzzz doet, ik kijk in de bloemen en het is iets heel ongelooflijks, een levende bij supergroot met gele en zwarte stukjes, hij danst precies in de bloem. ‘Hoi,’ zeg ik, ik wil hem met mijn vinger aaien en...
Aaaaauuuuuuwwwww,
mijn hand ontploft met de meeste pijn ooit. ‘Mam!’ ik schreeuw Mam in mijn hoofd, maar ze is niet in de achtertuin en ze is niet in mijn hoofd en ze is nergens, ik ben helemaal alleen in de pijn in de pijn in de pijn in...
‘Wat heb je gedaan?’ Oma komt over de vlonder aanrennen.
‘Ik niet, de bij heeft het gedaan.’
Als ze de speciale zalf erop wrijft doet het niet meer zo’n pijn maar nog steeds wel veel.
Ik moet mijn andere hand gebruiken om haar te helpen. De hangmat hangt aan haken in twee bomen helemaal achter in de tuin, een is een beetje korte boom die maar twee keer mijn lang is en helemaal krom, een is miljoen keer hoger met zilverige blaadjes. De touwstukken zijn een beetje platgedrukt van in de kelder liggen, we moeten steeds trekken tot de gaten groot genoeg zijn. Ook twee van de touwen zijn kapot dus er zijn extra gaten waar we niet in moeten gaan zitten. ‘Zal wel door de motten komen,’ zegt Oma.
Ik wist niet dat motten zo groot groeien dat ze touwen kapotmaken.
‘Eerlijk gezegd hebben we dat ding al in geen jaren meer opgehangen.’ Ze zegt dat ze het zelf niet gaat riskeren om erin te klimmen, ze heeft liever wat meer steun in de rug.
Ik strek me uit en maak de hangmat helemaal in mijn eentje vol. Ik wiebel met mijn voeten in mijn schoenen, ik steek ze door de gaten, en mijn handen, maar niet mijn rechter want die doet nog steeds superveel pijn van de bij. Ik denk aan kleine Mam en kleine Paul die in de hangmat lagen te schommelen, dat is gek, waar zijn ze nu? De grote Paul is bij Deana en Bronwyn misschien, ze zeiden dat we een andere keer naar de dino’s gaan kijken maar ik denk dat ze hebben geliegd. De grote Mam gaat de goede kant op in de Kliniek.
Ik duw tegen de touwen, ik ben een vlieg in een web. Of een dief die Spiderman heeft gevangen. Oma duwt en ik schommel, ik word er duizelig van maar een coole soort duizelig.
‘Telefoon!’ Dat is Stopa, hij roept op de vlonder.
Oma rent over het gras, ze laat me alweer helemaal alleen in het buiten-Buiten. Ik spring uit de hangmat en ik val bijna want één schoen zit vast. Ik trek mijn voet eruit, de schoen valt eraf. Ik ren achter haar aan, ik ben bijna net zo snel als zij.
In de keuken praat Oma aan de telefoon. ‘Natuurlijk, dat snap ik, hij staat hier naast me. ‘Er is iemand die met jou wil praten.’ Dat zegt ze tegen mij, ze geeft de telefoon aan maar ik pak hem niet. ‘Wie zou het zijn?’
Ik knipper met mijn ogen.
‘Het is je mam.’
Het is waar, ik hoor Mams stem in de telefoon. ‘Jack?’
‘Hoi.’
Ik hoor niks meer dus ik geef hem terug aan Oma.
‘Hier ben ik weer, hoe gaat het nou echt met je?’ vraagt Oma. Ze knikt heel vaak en ze zegt: ‘Hij zet zijn beste beentje voor.’
Ze geeft de telefoon weer aan mij, ik hoor Mam heel vaak sorry zeggen.
‘Ben je nu niet meer vergiftigd met de slechte medicijnen?’ vraag ik.
‘Nee nee, ik voel me alweer een stuk beter.’
‘Ben je niet in Hemel?’
Oma doet haar hand voor haar mond.
Mam maakt een geluid, ik kan niet horen of het huilen of lachen is. ‘Dat mocht ik willen.’
‘Waarom wil je dat je in Hemel bent?’
‘Dat wil ik niet echt, het was maar een grapje.’
‘Geen leuk grapje.’
‘Nee.’
‘Dat moet je niet willen.’
‘Oké. Ik ben hier in de kliniek.’
‘Had je geen zin meer om te spelen?’
Ik hoor niks, ik denk dat ze weg is. ‘Mam?’
‘Ik was moe,’ zegt ze. ‘Het was een stomme vergissing van me.’
‘Ben je nu niet meer moe?’
Ze zegt niks. Dan zegt ze: ‘Jawel. Maar dat geeft niet.’
‘Kun je hierheen komen, in de hangmat schommelen?’
‘Heel binnenkort,’ zegt ze.
‘Wanneer?’
‘Ik weet niet, het hangt ervan af. Is alles goed daar bij Oma?’
‘En Stopa.’
‘Ja. Is er nog nieuws?’
‘Alles is nieuw,’ zeg ik.
Daar moet ze om lachen, ik weet niet waarom. ‘Heb je leuke dingen gedaan?’
‘De zon heeft mijn vel eraf gebrand en een bij heeft me gesteekt.’
Oma rolt met haar ogen.
Mam zegt iets wat ik niet hoor. ‘Ik moet nu ophangen, Jack, ik moet weer gaan slapen.’
‘Word je dan wel weer wakker?’
‘Dat beloof ik. Ik vind het zo...’ Haar adem klinkt helemaal hakkelig. ‘Ik bel je gauw nog een keer, oké?’
‘Oké.’
Er klinkt geen gepraat meer dus ik leg de telefoon neer. Oma zegt: ‘Waar is je andere schoen?’
* * *
Ik kijk naar de vlammen die helemaal oranje onder de pastapan dansen. De lucifer ligt op het aanrecht met de ene kant helemaal zwart en opgekruld. Ik hou hem bij het vuur, hij sist en krijgt weer een grote vlam, ik laat hem gauw vallen op het fornuis. Het kleine vlammetje wordt bijna onzichtbaar, het knabbelt aan de lucifer steeds een klein stukje verder tot hij helemaal zwart is en dan gaat er een klein rookje omhoog, net een zilverig lint. Het ruikt magisch. Ik pak nog een lucifer uit het doosje, ik steek de ene kant in het vuur en nu hou ik hem gewoon vast als hij sist. Het is mijn eigen kleine vlammetje waar ik mee kan rondlopen. Ik zwaai ermee in een cirkel, ik denk dat het uit is maar dan komt het weer terug. De vlam wordt groter en rommelig helemaal rondom de lucifer, het zijn twee verschillende vlammen en er is een kleine rode langs het hout tussen de twee...
‘Hé!’
Ik schrik, het is Stopa. Ik heb de lucifer niet meer.
Hij stampt op mijn voet.
Ik schreeuw het uit.
‘Hij lag op je sok.’ Hij wijst naar de lucifer helemaal opgekruld, hij wrijft over mijn sok waar een zwart stukje zit. ‘Heeft je mam je nooit geleerd dat je niet met vuur mag spelen?’
‘Er was er geen.’
‘Er was geen wat?’
‘Vuur.’
Hij kijkt me verbaasd aan. ‘Dan hadden jullie zeker een elektrisch fornuis. Zo zie je maar.’
‘Wat is er?’ Oma komt binnen.
‘Jack is de keukenaccessoires aan het oefenen,’ zegt Stopa, hij roert in de pasta. Hij houdt een ding omhoog en kijkt naar mij.
‘Rasp,’ weet ik weer.
Oma dekt de tafel.
‘En dit?’
‘Knoflookstamper.’
‘Knoflookpers. Dat gaat veel harder dan stampen.’ Hij doet een grijns naar me. Hij heeft Oma niet verteld over de lucifer, dat is een soort liegen maar dat ik niet op mijn kop krijg is een goede reden. Hij houdt weer iets omhoog.
‘Nog een rasp?’
‘Citroentrekker. En dit?’
‘Eh... een garde.’
Stopa laat een lange pasta in de lucht bungelen en slurpt hem op. ‘Mijn oudere broertje trok een keer een pan rijst over zich heen, toen hij drie was, en zijn arm bleef altijd gerimpeld, net als een stukje chips.’
‘O ja, die heb ik in Tv gezien.’
Oma kijkt me verbaasd aan. ‘Je gaat me toch niet vertellen dat je nog nooit chips hebt gehad!’ Dan gaat ze op het trapje staan en schuift dingen aan de kant in een kastje.
‘Over twee minuten is het eten klaar,’ zegt Stopa.
‘O, een handjevol kan geen kwaad.’ Oma klimt weer omlaag met een krakerige zak en maakt hem open
Er zitten allemaal streepjes op de chips, ik pak er een en eet het randje ervan af. Dan zeg ik: ‘Nee, dank je wel,’ en stop ze terug in de zak.
Stopa lacht, ik weet niet wat er grappig is. ‘Hij wil plaats overhouden voor mijn tagliatelle carbonara.’
‘Ik wil liever het vel zien.’
‘Welk vel?’ vraagt Oma.
‘Van de broer.’
‘O, die woont in Mexico. Hij is jouw... eh... je oudoom, denk ik.’
Stopa gooit alle water in de wasbak, er komt een grote wolk van natte lucht.
‘Is hij zo oud?’
‘Het betekent gewoon dat hij Leo’s broer is. Al onze familieleden zijn nu ook familie van jou,’ zegt Oma. ‘Wat van ons is, is ook van jou.’
‘Net lego,’ zegt Stopa.
‘Wat?’ zegt ze.
‘Net als met lego. Stukjes familie die aan elkaar vastzitten.’
‘Dat heb ik ook in Tv gezien,’ zeg ik.
Oma zit me weer aan te kijken. ‘Opgroeien zonder lego,’ zegt ze tegen Stopa, ‘daar kan ik me nou werkelijk geen voorstelling van maken.’
‘Ik wed dat er wel een paar miljard kinderen in de wereld zijn die het op de een of andere manier toch voor elkaar krijgen,’ zegt Stopa.
‘Ja, daar heb je natuurlijk gelijk in.’ Ze kijkt in de war. ‘Maar volgens mij moeten we ergens in de kelder nog een bak hebben staan...’
Stopa barst een ei met één hand zodat het over de pasta loopt. ‘Aan tafel.’
* * *
Ik rij heel veel op de fiets die niet beweegt, ik kan met mijn tenen bij de pedalen als ik me uitstrek. Ik zoem hem wel duizend uur rond, dan worden mijn benen supersterk en dan kan ik terug naar Mam rennen en haar nog een keer redden. Ik ga op de blauwe matten liggen, mijn benen zijn moe. Ik til de vrije gewichten op, ik snap niet wat er vrij aan is. Ik leg er een op mijn buik, ik vind het fijn hoe hij mij omlaag duwt, dan val ik tenminste niet van de draaierige wereld af.
Ding-dong, Oma roept omdat er bezoek voor mij is, dat is dokter Clay.
We gaan op de vlonder zitten, hij zal me waarschuwen als er bijen komen. Mensen en bijen moeten alleen naar elkaar zwaaien, niet aanraken. Geen hond aaien behalve als zijn mens zegt dat het mag, geen straat over rennen, geen intieme delen aanraken alleen mijn eigen als ik in mijn intieme eentje ben. En dan heb je speciale gevallen, zoals de politie mag met pistolen schieten maar alleen op slechteriken. Er zijn te veel regels, ze passen niet in mijn hoofd dus maken we een lijstje met de extra zware gouden pen van dokter Clay. Dan nog een lijstje van alle nieuwe dingen, zoals de vrije gewichten en chips en vogels. ‘Vind je het geweldig om dat allemaal in het echt te zien, niet alleen op tv?’ vraagt hij.
‘Ja. Alleen heeft niks in Tv me ooit gesteekt.’
‘Dat is waar,’ zegt dokter Clay, hij knikt. ‘De mensheid kan niet veel werkelijkheid verdragen.’
‘Is dat weer een gedicht?’
‘Hoe weet je dat?’
‘Je doet een rare stem,’ zeg ik. ‘Wat is mensheid?’
‘Het menselijk ras, wij allemaal.’
‘Ben ik dat ook?’
‘Ja, zeker weten, jij hoort bij ons.’
‘En bij Mam.’
Dokter Clay knikt. ‘Zij hoort er ook bij.’
Maar ik bedoelde eigenlijk: ik ben misschien wel een mens maar ik ben ook een Mam-en-ik. Ik weet geen woord voor ons twee. Kameraars?
‘Komt ze me al bijna ophalen?’
‘Zo gauw als ze kan,’ zegt hij. ‘Zou je het fijner vinden om in de kliniek te slapen dan hier bij je oma?’
‘Met Mam in Kamer Nummer Zeven?’
Hij schudt van nee. ‘Zij is nu in de andere vleugel, ze moet een tijdje alleen zijn.’
Ik denk dat hij het fout heeft, als ik ziek was zou ik juist nog liever willen dat Mam bij me was.
‘Maar ze werkt heel erg hard om beter te worden,’ zegt hij.
Ik dacht dat mensen gewoon ziek of beter zijn, ik wist niet dat het werk was.
Als afscheid doen ik en dokter Clay een high five, low five, back five.
Als ik op de wc ben hoor ik hem op de veranda met Oma. Haar stem is twee keer hoger dan de zijne. ‘In godsnaam, waar hebben we het over, hij is een beetje verbrand en hij is door een bij gestoken,’ zegt ze. ‘Ik heb twee kinderen grootgebracht, kom nou niet aanzetten met acceptabel zorgniveau.’
* * *
In de nacht zijn er miljoenen piepkleine computertjes die met elkaar over mij praten. Mam is langs de bonenstaak omhooggegaan en ik sta beneden op aarde eraan te schudden net zo lang tot ze omlaag valt...
Nee. Dat was maar een droom.
‘Ik heb een goed idee,’ zegt Oma in mijn oor, ze buigt omlaag met haar onderkant nog in haar eigen bed. ‘Laten we nog voor het ontbijt naar de speeltuin rijden, dan zijn er nog geen andere kinderen.’
Onze schaduwen zijn superlang en strekkerig. Ik zwaai met mijn reuzenvuisten. Oma gaat bijna op een bankje zitten, maar er zit nat op, dus gaat ze tegen het hek leunen. Er zit een beetje nat op alles, ze zegt dat het dauw is dat ziet eruit als regen maar niet uit de lucht, het is een soort zweet dat in de nacht gebeurt. Ik teken een gezicht op de glijbaan. ‘Het is niet erg als je kleren nat worden, doe maar gewoon, het is leuk.’
‘Nee, het is koud.’
Er is een stuk met allemaal zand erin, Oma zegt dat ik daarin kan gaan zitten en ermee spelen.
‘Wat?’
‘Hè?’ zegt ze.
‘Wat spelen?’
‘Ik weet niet, graven of scheppen of zo.’
Ik voel eraan maar het is krasserig, ik wil het niet helemaal op me.
‘En het klimrek dan, of de schommels?’ zegt Oma.
‘Ga jij er ook op?’
Ze doet een klein lachje, ze zegt dat ze dan vast iets kapot zou maken.
‘Waarom zou je...?’
‘O, niet expres, alleen omdat ik te zwaar ben.’
Ik ga een stukje het trapje op, ik sta als een jongen niet als een aapje, ze zijn van ijzer met harde oranje stukjes die roest heten en de vasthoudleuningen maken mijn hand bevroren. Aan het eind is een heel klein huisje voor kabouters. Ik ga aan het tafeltje zitten en het dak is vlak boven mijn hoofd, het is rood en de tafel is blauw.
‘Joe-hoe!’
Ik schrik, het is Oma die door het raampje zwaait. Dan loopt ze naar de andere kant en zwaait weer. Ik zwaai terug, dat vindt ze leuk.
Op de hoek van de tafel zie ik iets bewegen, het is een heel klein spinnetje. Ik vraag me af of Spin nog in Kamer is, of haar web steeds groter en groter wordt. Ik tik liedjes, net als Neuriën maar dan alleen tikken en Mam moet in mijn hoofd raden, de meeste raadt ze goed. Als ik ze op de vloer doe met mijn schoen klinkt het anders want het is ijzer. Op de muur staat iets wat ik niet kan lezen, helemaal volgekrabbeld en er is een tekening die volgens mij een piemel is maar dan net zo groot als het mannetje.
‘Ga eens van de glijbaan, Jack, die ziet er leuk uit.’
Dat is Oma die naar mij roept. Ik ga uit het kleine huisje en kijk omlaag, de glijbaan is zilver met wat kleine steentjes erop.
‘Woeiii! Kom op, ik vang je als je beneden bent.’
‘Nee, dank je wel.’
Er is een ladder van touw net als de hangmat maar dan slap omlaag, hij is te pijn aan mijn vingers. Er zijn een heleboel stangen om aan te hangen als ik sterkere armen had of als ik echt een aapje was. Er is een stuk dat ik Oma laat zien waar dieven zeker de treetjes hebben weggehaald.
‘Nee, kijk, daar heb je een brandweerpaal in plaats van een trap,’ zegt ze.
‘O ja, dat heb ik in Tv gezien. Maar waarom wonen ze daarboven?’
‘Wie?’
‘De brandweermannen.’
‘O, het is niet een echte paal van de brandweer, maar gewoon speelgoed.’
Toen ik vier was dacht ik dat alles in Tv alleen maar Tv was, toen was ik vijf en ging Mam onliegen dat heel veel in Tv plaatjes van echt waren en dat Buiten helemaal echt was. En nu ik in Buiten ben zijn ineens een heleboel dingen hier helemaal niet echt.
Ik ga weer naar het kabouterhuisje. De spin is ergens anders naartoe gegaan. Ik doe mijn schoenen uit onder de tafel en strek mijn tenen uit.
Oma is bij de schommels. Twee zijn plat maar de derde heeft een rubberige emmer met gaten voor benen. ‘Hier kun je niet uit vallen,’ zegt ze. ‘Wil je het eens proberen?’
Ze moet me optillen, het voelt raar met haar handen die in mijn oksels duwen. Ze duwt me tegen de achterkant van de emmer maar dat vind ik niet fijn, ik draai me steeds om want ik wil kijken, dus dan duwt ze me van de voorkant. Ik schommel steeds sneller en sneller en hoger en hoger, het is het allergekste ooit.
‘Doe je hoofd eens achterover.’
‘Waarom?’
‘Doe nou maar.’
Ik doe mijn hoofd achterover en alles draait ondersteboven, de lucht en bomen en huizen en Oma en alles, het is ongelooflijk.
Er zit een meisje op de andere schommel, ik had niet gezien dat ze eraan kwam. Ze schommelt niet tegelijk met mij, ze is achter als ik voor ben.
‘Hoe heet je?’ vraagt ze.
Ik doe net of ik het niet hoor.
‘Hij heet Ja... Jason,’ zegt Oma.
Waarom noemt ze me zo?
‘Ik ben Cora en ik ben vier en een half,’ zegt het meisje. ‘Is zij een baby?’
‘Hij is een jongen en hij is al vijf, hoor,’ zegt Oma.
‘Waarom zit ze dan in de babyschommel?’
Ik wil er nu uit maar mijn benen zitten vast in het rubber, ik schop, ik trek aan de kettingen.
‘Rustig, rustig,’ zegt Oma.
‘Heeft ze een driftbui?’ vraagt het meisje Cora.
Mijn voet schopt Oma per ongeluk.
‘Hou op.’
‘Het kleine broertje van mijn vriendinnetje heeft ook vaak een driftbui.’
Oma trekt me onder mijn armen, mijn voet draait om en dan ben ik eruit.
Ze blijft bij het hek staan en zegt: ‘Je schoenen, Jack.’
Ik denk na en dan weet ik het weer. ‘Ze zijn in het kleine huisje.’
‘Ren gauw terug om ze te halen dan.’ Ze wacht. ‘Dat meisje doet heus niks.’
Maar ik kan niet klimmen als zij misschien kijkt.
Dus gaat Oma het doen en haar billen blijven steken in het kabouterhuisje, ze is kwaad. Ze klittebandt mijn linkerschoen veel te strak dicht dus ik trek hem weer uit en de andere ook. Ik ga op mijn sokken in de witte auto. Ze zegt dat ik glas in mijn voet krijg maar ik krijg er geen glas in.
Mijn broek is nat van de dauw en mijn sokken ook. Stopa is in zijn ligstoel met een mok, hij zegt: ‘Hoe ging het?’
‘Stukje bij beetje,’ zegt Oma, ze gaat naar boven.
Ik mag een slokje espresso proeven van hem, ik krijg er de rillingen van.
‘Waarom noemen ze hier een plek waar je iets kunt eten een espressobar?’ vraag ik.
‘Nou, koffie is het allerbelangrijkste wat ze verkopen, want dat hebben de meeste mensen nodig om aan de gang te blijven, ze krijgen er energie van, net zoals een auto benzine nodig heeft.’
Mam drinkt alleen water en melk en sap net als ik, ik vraag me af waar zij dan energie van krijgt. ‘En waar krijgen kinderen dan energie van?’
‘O, kinderen hebben zoveel energie, ik mag een boon zijn als ik het weet.’
Een boon? Witte bonen in tomatensaus geven me wel energie maar sperziebonen zijn mijn vijand-eten. Een paar avondetens geleden had Oma ze gemaakt maar ik deed net of ik ze niet op mijn bord zag liggen. Nu ik in de wereld ben, ga ik nooit meer sperziebonen eten.
* * *
Ik zit op de trap naar de dames te luisteren.
‘Mmm. Hij kan beter rekenen dan ik maar hij kan niet van een glijbaan af,’ zegt Oma.
Dat ben ik, denk ik.
Het is haar boekenclub maar ik weet niet waarom want ze lezen helemaal geen boeken. Ze was vergeten ze af te bellen dus kwamen ze allemaal om 15:30 met borden taart en zo. Ik heb drie taarten op een bordje maar ik moet uit de buurt blijven. Oma heeft me ook vijf sleutels gegeven aan een sleutelhanger waar POZZO’S PIZZAHUIS op staat, ik vraag me af hoe een huis van pizza gemaakt kan zijn, dan zakt het toch in elkaar? Het zijn niet echt sleutels voor een deur maar ze rammelen, ik heb ze gekregen omdat ik had beloofd dat ik niet meer de sleutel uit de drankkast zou pakken. De eerste taart heet kokosnoot, die is getsie. De tweede is citroen en de derde weet ik niet maar die vind ik het lekkerste.
‘Je zult wel afgepeigerd zijn,’ zegt een van de dames met de hoogste stem.
‘Dapper hoor,’ zegt een andere.
Ik heb ook het fototoestel alleen voor lenen, niet de hele chique van Stopa met de reusachtige cirkel maar die verstoppeld zit in het oogje van Oma’s mobiel, als hij overgaat moet ik haar roepen en niet opnemen. Ik heb al tien foto’s gemaakt, een van mijn zachtige schoenen, twee van het licht in het plafond in de fitnessruimte, drie van het donker in de kelder (maar die was veel te licht), vier van mijn handbinnenkant met de lijntjes, vijf van een gat naast de koelkast dat hopelijk een muizenhol is, zes van mijn knie in mijn broek, zeven van het tapijt in de woonkamer van dichtbij, acht moest eigenlijk Dora zijn toen ze in Tv was vanmorgen maar die is helemaal gezigzagd, negen is Stopa met zonder lach, tien is door het raam van de slaapkamer met een meeuw die langsvliegt alleen de meeuw staat niet op de foto. Ik wou er eigenlijk een maken van mij in de spiegel maar dan ben ik een paparazzi.
‘Nou, op de foto’s ziet hij eruit als een engeltje,’ zegt een van de dames.
Hoe heeft zij mijn tien foto’s gezien? En ik lijk helemaal niet op een engel, die zijn supergroot met vleugels.
‘Bedoel je die korrelige opnamen voor het politiebureau?’ vraagt Oma.
‘O nee, de close-ups, van toen ze dat interview deden met...’
‘Mijn dochter, ja. Maar close-ups van Jack?’ Ze klinkt woedend.
‘O, lieverd, ze staan overal op internet,’ zegt een andere stem.
Dan praten er een heleboel door elkaar. ‘Wist je dat dan niet?’
‘Alles lekt uit, tegenwoordig.’
‘De wereld is net een dorp.’
‘Vreselijk.’
‘Zoveel verschrikkelijke verhalen op het nieuws elke dag, soms zou je gewoon het liefst in je bed blijven liggen met de gordijnen dicht.’
‘Ik kan het nog steeds niet bevatten,’ zegt de lage stem. ‘Ik weet nog dat ik tegen Bill zei, zeven jaar geleden, hoe kan zoiets nou gebeuren met een meisje dat wij kennen?’
‘We dachten allemaal dat ze dood was. Dat zeiden we natuurlijk liever niet...’
‘En jij was zo vol vertrouwen.’
‘Wie had dit kunnen denken...’
‘Wil er iemand nog thee?’ Dat is Oma.
‘Ach, ik weet het niet. Ik heb een keer een week in een klooster in Schotland gezeten,’ zegt een andere stem, ‘dat was zo vredig.’
Mijn taarten zijn weg behalve de kokosnoot. Ik laat het bordje op de tree staan en ga in de slaapkamer naar mijn schatten kijken. Ik stop Kies weer in mijn mond om op te sabbelen. Hij smaakt niet naar Mam.
* * *
Oma heeft in de kelder een grote bak lego gevonden die van Paul en Mam is geweest. ‘Wat wil je maken?’ vraagt ze aan mij. ‘Een huis? Een wolkenkrabber? Misschien een stad?’
‘Misschien ietsje bescheidener beginnen,’ zegt Stopa achter zijn krant.
Er zijn zoveel kleine stukjes in alle kleuren, het is net soep. ‘Nou,’ zegt Oma, ‘leef je maar uit. Ik moet strijken.’
Ik kijk naar de lego’s maar ik raak ze niet aan, anders gaan ze misschien kapot.
Even later legt Stopa zijn krant weg. ‘Ik heb dit te lang niet gedaan.’ Hij pakt toch allemaal stukjes en duwt ze op elkaar tot ze blijven plakken.
‘Waarom heb je niet...?’
‘Goeie vraag, Jack.’
‘Speelde je met lego met je kinderen?’
‘Ik heb geen kinderen.’
‘Hoe komt dat?’
Stopa haalt zijn schouders op. ‘Het is gewoon nooit gebeurd.’
Ik kijk naar zijn handen, ze zijn lompig maar wel slim. ‘Is er een woord voor volwassenen als ze geen ouders zijn?’
Stopa lacht. ‘Lui die andere dingen te doen hebben?’
‘Wat voor dingen dan?’
‘Werk, denk ik. Vrienden. Reisjes. Hobby’s.’
‘Wat is hobby’s?’
‘Leuke dingen om in het weekend te doen. Ik verzamelde bijvoorbeeld munten, oude munten van over de hele wereld, ik bewaarde ze in fluwelen kistjes.’
‘Waarom?’
‘Tja, dat was makkelijker dan kinderen, geen stinkende poepluiers.’
Daar moet ik om lachen.
Hij steekt de lego-stukjes uit, ze zijn magisch veranderd in een auto. Hij heeft een twee drie vier wielen die kunnen draaien en een dak en een chauffeur en alles.
‘Hoe heb je dat gedaan?’
‘Steeds een stukje erbij. Nu moet jij er een kiezen,’ zegt hij.
‘Welke?’
‘Maakt niet uit.’
Ik kies een groot rood vierkant.
Stopa geeft me een klein stukje met een wiel. ‘Duw dat er maar op.’
Ik doe het zo dat de bobbel onder het gat van de andere bobbel zit en ik duw heel hard.
Hij geeft me een ander stukje met een wiel, dat duw ik er ook op.
‘Mooie motor. Vrooeemmm!’
Hij zegt het zo hard dat ik de lego op de grond laat vallen en er valt een wiel af. ‘Sorry.’
‘Je hoeft geen sorry te zeggen. Ik zal je iets laten zien.’ Hij zet zijn auto op de grond en gaat erop staan, krak. Hij is helemaal in stukken. ‘Zie je?’ zegt Stopa. ‘No problemo. We beginnen gewoon opnieuw.’
* * *
Oma zegt dat ik stink.
‘Ik was met het doekje.’
‘Ja, maar het vuil kruipt in de plooitjes. Dus ik ga het bad aanzetten, en dan ga jij erin.’
Ze maakt het water heel hoog en stomerig en ze doet er bubbels in voor glinsterende bergen. Het groen van het bad is bijna verstoppeld maar ik weet dat het er nog wel is. ‘Kleren uit, liefje.’ Ze staat met haar handen in de zij. ‘Wil je niet dat ik kijk? Heb je liever dat ik even op de gang ga?’
‘Nee!’
‘Wat is er dan?’ Ze wacht. ‘Ben je bang dat je zonder je mam in het bad zult verdrinken of zo?’
Ik wist niet dat je in een bad kon verdrinken.
‘Ik blijf de hele tijd hier zitten,’ zegt ze, en ze klopt op het deksel van de wc.
Ik schud van nee. ‘Jij moet ook in bad.’
‘Ik? O, Jack, ik ga elke ochtend onder de douche. Zal ik dan hier op de rand van het bad gaan zitten, zo?’
‘Erin.’
Oma kijkt me aan. Dan kreunt ze, ze zegt: ‘Goed dan, als het niet anders kan, maar alleen voor deze ene keer. En ik doe wel mijn zwempak aan.’
‘Ik kan niet zwemmen.’
‘Nee, we gaan ook niet echt zwemmen, ik wil alleen liever niet in mijn blootje zijn als jij het niet erg vindt.’
‘Vind je dat eng?’
‘Nee,’ zegt ze, ‘ik wil het alleen liever niet, als je het niet erg vindt.’
‘Mag ik wel in mijn blootje zijn?’
‘Natuurlijk, jij bent een kind.’
In Kamer waren we soms in ons blootje en soms aangekleed, het maakte ons niks uit.
‘Jack, zullen we nu in bad gaan voordat het koud is?’
Het is helemaal niet koud, er vliegt nog steeds stoom van af. Ik doe mijn kleren uit. Oma zegt dat ze zo terug is.
Standbeelden kunnen bloot zijn ook als ze volwassen zijn, of misschien moet dat juist. Stopa zegt dat dat is omdat ze er net zo uit willen zien als oude standbeelden die altijd bloot waren omdat de oude Romeinen vonden dat lichamen het allermooiste zijn. Ik leun tegen het bad maar de harde buitenkant is koud aan mijn buik. Er staat dat stukje in Alice:
Jij was met haar, zo zei men mij,
Nog voor het hier begon.
Zij prees mijn mooie stem, maar zei
Dat ik niet zwemmen kon.
Mijn vingers zijn duikers. De zeep valt in het water en ik speel dat het een haai is. Oma komt eraan met een streperig ding aan net een onderbroek en een T-shirt aan elkaar met kraaltjes, en ook een plastic zak op haar hoofd dat heet een douchemuts zegt ze ook al gaan wij in bad. Ik lach haar niet uit, alleen vanbinnen.
Als ze in het bad stapt gaat het water omhoog, ik ga er ook in en het loopt er bijna overheen. Zij zit aan de gladde kant, Mam zat altijd aan de kraankant. Ik zorg dat ik Oma’s benen niet aanraak met mijn benen. Ik stoot mijn hoofd tegen een kraan.
‘Voorzichtig.’
Waarom zeggen ze dat pas als je al pijn hebt?
Oma weet geen enkel badspelletje meer behalve ‘Row, Row, Row Your Boat’, als we dat proberen komt er een hele plas op de vloer.
Ze heeft geen speeltjes. Ik doe dat de nagelborstel een onderzeeër is die de zeebodem borstelt, hij vindt de zeep, die is een glibberige kwal.
Als we ons hebben afgedroogd krab ik aan mijn neus en er komt een stukje af onder mijn nagel. In de spiegel zie ik kleine schilferige cirkels waar een stukje van mij eraf gaat.
Stopa komt zijn pantoffels pakken. ‘Dit vond ik altijd heerlijk om te doen...’ Hij raakt mijn schouder aan en ineens heeft hij een hele sliert van dun en wit, ik voelde niet dat het losging. Hij houdt hem voor me dat ik hem kan pakken. ‘Dat is een geweldige.’
‘Hou daarmee op,’ zegt Oma.
Ik wrijf het witte ding tussen mijn vingers en het rolt op, een heel klein droog balletje ik.
‘Nog een keer,’ zeg ik.
‘Wacht even, dan zoek ik een lang stuk op je rug...’
‘Mannen,’ zegt Oma, ze trekt een gezicht.
* * *
Vanmorgen is de keuken leeg, ik pak de schaar uit de la en knip mijn paardenstaart helemaal af.
Oma komt binnen en kijkt heel verbaasd. ‘Goed, ik ga je een beetje fatsoeneren, als het mag,’ zegt ze, ‘en dan kun je het stoffer-en-blik halen. We moeten eigenlijk een lok bewaren, want het is de eerste keer dat je geknipt bent...’
Het meeste gaat in de vuilnis maar ze pakt drie lange stukken en maakt een vlecht, het is een armbandje voor mij met groene draad op het eind.
Ze zegt dat ik in een spiegel moet gaan kijken maar eerst voel ik aan mijn spieren, ik heb mijn sterk nog.
Op de krant bovenaan staat Zaterdag 17 April, dat betekent dat ik nu al een hele week in het huis van Oma en Stopa ben. Eerst was ik één week in de Kliniek, dat is samen twee weken dat ik in de wereld ben. Ik tel het steeds op voor de zekerheid, want het voelt al net of het een miljoen jaar is en Mam komt me nog steeds niet halen.
Oma zegt dat we dit huis uit moeten. Niemand kent me nu mijn haar helemaal kort is en krullerig wordt. Ze zegt dat ik mijn zonnebril af moet doen want mijn ogen zijn nu vast wel aan Buiten gewend, en trouwens, de zonnebril trekt alleen maar de aandacht.
We steken heel veel straten over met de handen vast en we laten ons niet platrijden door de auto’s. Ik vind handen vasthouden niet fijn, ik doe net of het de hand van een andere jongen is die ze vasthoudt. Dan heeft Oma een goed idee: ik kan de ketting van haar tasje vasthouden.
Er is een heleboel van alle soorten dingen in de wereld maar het kost allemaal geld, zelfs dingen om weg te gooien, een man in de rij voor ons bij de buurtwinkel koopt een iets in een doos en hij scheurt de doos kapot en gooit hem meteen in de vuilnis. De kleine kaartjes met allemaal cijfers erop heten een loterij, gekken kopen ze omdat ze hopen dat ze worden omgetoverd tot een miljonair.
Bij het postkantoor kopen we postzegels, we sturen Mam een tekening die ik heb gemaakt van mij in een ruimteschip.
We gaan in een wolkenkrabber die het kantoor van Paul is, hij zegt dat hij het krankzinnig druk heeft maar hij maakt een kopie van mijn handen met een kopieerapparaat en hij koopt een reep voor me uit een snoepautomaat. Als we omlaaggaan in de lift en op de knoppen drukken, speel ik dat ik eigenlijk in een snoepautomaat zit.
We gaan naar een stuk van de regering want Oma moet een nieuwe Social Security-kaart aanvragen omdat ze de oude kwijt is, we moeten wel jaren wachten. Later neemt ze me mee naar een espressobar waar ze geen sperziebonen hebben, ik kies een koek die nog groter is dan mijn gezicht.
Er is een baby die wat mag, dat heb ik nog nooit gezien. ‘Ik vind de linker het lekkerst,’ zeg ik, en ik wijs ernaar. ‘Vind jij de linker ook het lekkerst?’ Maar de baby luistert niet.
Oma trekt me weg. ‘Neem me niet kwalijk.’
De vrouw doet haar sjaal eroverheen, nu kan ik het gezicht van de baby niet meer zien.
‘Ze wilde alleen zijn,’ fluistert Oma.
Ik wist niet dat iemand alleen kon zijn buiten in de wereld.
We gaan naar een Wasserette gewoon om te kijken. Ik wil in een draaimachine klimmen maar Oma zegt dat ik dan doodga.
We lopen naar het park om de eendjes te voeren met Deana en Bronwyn. Bronwyn gooit al haar broodjes in één keer en de plastic zak ook en Oma moet hem eruit halen met een stok. Bronwyn wil mijn broodjes, Oma zegt dat ik de helft aan haar moet geven omdat ze nog klein is.
Deana zegt dat het haar spijt van de dino’s, binnenkort gaan we zeker nog een keer naar het Natuurmuseum.
Er is een winkel met alleen maar schoenen buiten, sponzige schoenen met allemaal gaten en felle kleuren en Oma laat me ze passen, ik kies gele. Er zijn geen veters en ook geen klittenband, ik hoef alleen maar mijn voet erin te doen. Ze zijn heel licht, net of ik er geen aanheb. We gaan naar binnen en Oma betaalt vijf dollarbriefjes voor de schoenen, dat is hetzelfde als twintig kwartjes, ik zeg dat ik er heel blij mee ben.
Als we naar buiten komen zit er een vrouw op de grond met haar hoed af. Oma geeft me twee kwartjes en wijst naar de hoed, ik doe er een in de hoed en ren Oma achterna.
Als ze mijn gordel doet zegt ze: ‘Wat is dat in je hand?’
Ik hou de tweede munt omhoog: ‘Het is NEBRASKA, ik hou hem voor mijn schatten.’
Ze klakt met haar tong en pakt hem af. ‘Je had hem aan die dakloze mevrouw moeten geven, zoals ik had gezegd.’
‘Oké, dan zal ik...’
‘Nu is het te laat.’
Ze start de auto. Ik zie alleen maar de achterkant van haar gelige haar. ‘Waarom is ze een dakloze mevrouw?’
‘Omdat ze op straat woont, ze heeft geen dak boven haar hoofd. Ze heeft niet eens een bed.’
Nu voel ik me heel rot dat ik haar het tweede kwartje niet heb gegeven.
Oma zegt dat dat mijn geweten is.
Door een raam van een winkel zie ik vierkanten die net als Kamer zijn, kurktegels. Ik mag met Oma naar binnen om er een te voelen en te ruiken, maar ze wil hem niet kopen.
We gaan in een autowasstraat, de borstels zwiepen helemaal over ons heen maar het water komt niet door onze dichte ramen, het is supergrappig.
In de wereld valt me op dat anderen bijna altijd gestrest zijn en geen tijd hebben. Zelfs Oma zegt dat vaak, maar zij en Stopa hebben geen baan, dus ik weet niet hoe iemand met een baan ook nog de baan moet doen en de rest van het leven. In Kamer hadden ik en Mam altijd tijd voor alles. Ik denk dat tijd heel dun net als boter wordt uitgesmeerd over de hele wereld, de straten en huizen en speeltuinen en winkels, dan zit er op elke plek maar een klein smeertje tijd, en dan moet iedereen hup hup naar het volgende stukje.
Ook overal waar ik naar kinderen kijk, is het net of volwassenen ze meestal niet leuk vinden, zelfs niet de ouders. Ze zeggen dat de kinderen schattig zijn en zo leuk, ze laten de kinderen een ding helemaal opnieuw doen dan kunnen ze een foto maken, maar ze willen niet echt met ze spelen, ze willen liever koffiedrinken en met andere volwassenen praten. Soms is er een klein kind aan het huilen en dan hoort de Mam ervan het niet eens.
In de bibliotheek wonen miljoenen boeken waar we niks geen geld voor hoeven te betalen. Reusachtige insecten hangen aan het plafond, niet echt, gemaakt van papier. Oma zoekt bij de C naar Alice en daar is ze, de verkeerde vorm maar wel dezelfde woorden en plaatjes, dat is wel heel gek. Ik laat Oma het engste plaatje zien met de Hertogin. We gaan op de bank zitten dan kan ze de De Rattenvanger van Hamelen voorlezen, ik wist niet dat hij ook een boek was behalve een verhaal. Mijn beste stuk is als de ouders het lachen in de rots horen. Ze roepen de hele tijd naar de kinderen dat ze moeten terugkomen maar de kinderen zijn in een prachtig land, ik denk misschien Hemel. De berg gaat nooit open om de ouders binnen te laten.
Er is een grote jongen die een computer van Harry Potter doet, Oma zegt dat ik niet te dichtbij moet staan, ik ben niet aan de beurt. Er is een piepkleine wereld op een tafel met treinrails en gebouwen, een klein kindje speelt met een groene vrachtwagen. Ik ga ernaartoe, ik pak een rode locomotief. Ik zoef er een beetje mee tegen de vrachtwagen van het kindje, het kindje giechelt. Ik doe het sneller, dan valt de vrachtwagen van de rails af, hij giechelt nog meer.
‘Fijn samen gespeeld, Walker.’ Dat is een man in de leunstoel die zit te kijken naar een ding net als de BlackBerry van Oom Paul. Ik denk dat het kindje Walker is. ‘Nog een keer,’ zegt hij. Nu zet ik mijn locomotief boven op de kleine vrachtwagen, dan pak ik een oranje bus en bots tegen ze allebei aan.
‘Zachtjes,’ zegt Oma, maar Walker zegt: ‘Nog een keer,’ en hij springt op en neer.
Een andere man komt eraan en hij kust de eerste man en dan Walker. ‘Zeg maar dag tegen je vriendje,’ zegt hij.
Ben ik dat?
‘Dag dag.’ Walker wappert met zijn handje op en neer.
Ik denk dat ik hem een knuffel ga geven. Ik doe het te snel en hij valt om, hij stoot tegen de treintafel en moet huilen.
‘Het spijt me zo,’ zegt Oma de hele tijd, ‘mijn kleinzoon weet niet... hij moet nog leren waar de grenzen liggen.’
‘Niks aan de hand,’ zegt de eerste man. Ze lopen weg met het jongetje van een twee drie wooeeiii tussen hun in zwaaien, hij hoeft niet meer te huilen. Oma kijkt naar ze, ze doet verbaasd.
‘Onthou,’ zegt ze op weg naar de witte auto, ‘we knuffelen geen vreemde mensen. Zelfs niet als ze aardig zijn.’
‘Waarom niet?’
‘Dat doen we gewoon niet, we bewaren onze knuffels voor de mensen van wie we houden.’
‘Ik hou van dat jongetje Walker.’
‘Jack, je hebt hem nog nooit van je leven gezien.’
* * *
Vanmorgen doe ik een beetje stroop op mijn pannenkoek. Het is eigenlijk best lekker die twee samen.
Oma trekt een streep om me heen, ze zegt dat het niet erg is om op de vlonder te tekenen want de volgende keer dat het regent wordt het krijt toch weggespoeld. Ik kijk naar de wolken, als ze beginnen te regenen ren ik supersonisch snel naar binnen voordat een druppel mij raakt. ‘Geen krijt op mij doen,’ zeg ik tegen haar.
‘Ach, doe toch niet zo tobberig.’
Ze trekt me omhoog tot ik sta en er is een vorm van een kind op de vlonder, dat ben ik. Ik heb een reusachtig hoofd, geen gezicht, geen binnenkant, bobbelige handen.
‘Pakketje voor jou, Jack.’ Dat is Stopa die roept, wat bedoelt hij?
Als ik naar binnen ga staat hij een grote doos open te snijden. Hij trekt er iets heel groots uit en hij zegt: ‘Nou, dit kan meteen in de vuilnisbak.’
Ze rolt open. ‘Kleed!’ Ik geef haar een grote knuffel. ‘Ze is ons Kleed, van mij en Mam.’
Hij doet zijn handen omhoog en zegt: ‘Jij je zin.’
Oma trekt met haar gezicht. ‘Misschien moet je het mee naar buiten nemen en eens goed uitkloppen, Leo.’
‘Nee!’ schreeuw ik.
‘Oké, dan doe ik het wel met de stofzuiger, maar ik moet er niet aan denken wat daar allemaal in zit...’ Ze wrijft Kleed tussen haar vingers.
Ik moet Kleed op mijn luchtbed in de slaapkamer laten, ik mag haar niet door het huis slepen. Dus zit ik met haar over mijn hoofd net als een tent, haar ruik is nog net als ik me herinner en haar gevoel ook. Daaronder heb ik nog andere dingen die de politie ook heeft gebrengd. Ik geef Jeep en Afstand extra dikke kussen, en Gesmelte Lepel. Ik wou dat Afstand niet kapot was, dan kon hij Jeep laten rijden. Woordenbal is platter dan ik dacht en Rode Ballon is bijna niks meer. Ruimteschip is er maar zijn raketgeweer is eraf, hij ziet er niet zo goed uit. Geen Fort of Labyrint, misschien pasten ze niet in de dozen. Ik heb mijn vijf boeken, ook Gerrie. Ik pak de andere Gerrie, de nieuwe die ik in het winkelcentrum had gepakt toen ik dacht dat hij de mijne was, maar de nieuwe is veel glimmender. Oma zegt dat er duizenden van elk boek in de wereld zijn, dan kunnen duizenden kinderen tegelijk hetzelfde boek lezen, daar word ik duizelig van. Nieuwe Gerrie zegt: ‘Hallo Gerrie, aangenaam kennismaken.’
‘Ik ben Jack z’n Gerrie,’ zegt Oude Gerrie.
‘Ik ben ook van Jack,’ zegt Nieuwe.
‘Ja, maar ik was eigenlijk Jack z’n eerste.’
Dan slaan Oude en Nieuwe met de hoeken tegen elkaar tot er een bladzijde van Nieuwe scheurt en dan stop ik want ik heb een boek kapotgemaakt en dan wordt Mam boos. Ze is niet hier om boos te worden, ze weet het niet eens, ik moet heel erg huilen en ik rits de boeken weg in mijn Dora-tas dan komt er geen gehuil op. De twee Gerries kruipen binnenin tegen elkaar aan en zeggen sorry.
Ik vind Kies onder het luchtbed en ik sabbel op hem tot hij net mijn eigen kies lijkt.
De ramen maken grappige geluiden, het zijn regendruppels. Ik ga dichtbij, ik ben niet heel erg bang als er maar glas tussen is. Ik doe mijn neus er helemaal tegenaan, het is overal wazig van de regen, de druppels smelten aan elkaar en maken lange rivieren helemaal omlaag over het glas.
* * *
Ik en Oma en Stopa gaan alle drie in de witte auto voor een verrassingsuitje. ‘Maar hoe weet je dan welke kant op?’ vraag ik aan Oma als ze aan het rijden is.
Ze geeft me een knipoog in de spiegel. ‘Het is alleen voor jou een verrassing.’
Ik kijk door het raam naar nieuwe dingen. Een meisje in een rolstoel met haar hoofd achterover in twee zachte dingen. Een hond die aan de billen van een andere hond snuffelt, dat is grappig. Er is een ijzeren kist om post in te posten. Een plastic zak waait rond.
Ik denk dat ik even slaap maar ik weet het niet zeker.
We zijn gestopt op een parkeerplaats waar iets stoffigs over alle strepen ligt.
‘Wat denk je?’ vraagt Stopa, hij wijst.
‘Suiker?’
‘Zand,’ zegt hij. ‘Word je al warm?’
‘Nee, ik heb het koud.’
‘Hij bedoelt: heb je al een idee waar we zijn. Een plek waar je grootvader en ik altijd met je moeder en Paul naartoe gingen toen ze klein waren.’
Ik kijk heel ver weg. ‘Bergen?’
‘Duinen. En tussen die twee in, dat blauwe daar?’
‘Lucht.’
‘Maar daaronder. Dat donkerdere blauw onderaan.’
Mijn ogen doen pijn, zelfs door mijn zonnebril heen.
‘De zee!’ zegt Oma.
Ik loop achter ze over het houten pad, ik draag de emmer. Het is anders dan ik dacht, de wind doet steeds kleine steentjes in mijn ogen. Oma legt een groot bloemig kleed uit, nu komt er allemaal zand op maar ze zegt dat het niet erg is, het is een picknickkleed.
‘Waar is de picknick?’
‘Daar is het nog een beetje te vroeg in het jaar voor.’
Stopa zegt laten we naar het water lopen.
Ik heb zand in mijn schoenen, eentje valt uit. ‘Goed idee,’ zegt Stopa. Hij trekt de zijne allebei uit en doet zijn sokken erin, hij zwaait ermee aan de veters.
Ik doe ook mijn sokken in mijn schoenen. Het zand is helemaal nattig en raar aan mijn voeten, er zitten stekelige stukjes bij. Mam had nooit gezegd dat het strand zo was.
‘Kom op,’ zegt Stopa, hij begint naar de zee te rennen.
Ik blijf ver achter want er zijn gigantische groeiende stukken met wit spul erbovenop, ze brullen en storten neer. De zee is de hele tijd aan het grommen en hij is veel te groot, we moeten hier niet zijn.
Ik ga terug naar Oma op het picknickkleed. Ze wiebelt met haar blote tenen, ze zijn helemaal rimpelig.
We proberen een zandkasteel te bouwen maar het is de verkeerde soort zand, het stort steeds in.
Stopa komt terug met zijn pijpen opgerold en druppelend. ‘Had je geen zin om te pootjebaden?’
‘Er zit allemaal poep in.’
‘Waar?’
‘In de zee. Onze poep gaat door de buizen naar de zee, daar wil ik niet in lopen.’
Stopa lacht. ‘Je moeder heeft niet veel verstand van riolering, of wel?’
Ik wil hem slaan. ‘Mam heeft overal verstand van.’
‘Er is een soort grote fabriek waar alle buizen van alle wc’s naartoe gaan.’ Hij gaat op het kleed zitten met zijn voeten helemaal zanderig. ‘De mannen die daar werken scheppen alle poep eruit en maken elke druppel water schoon tot hij goed genoeg is om op te drinken, en dan doen ze het water weer in de buizen zodat het weer uit onze kranen kan stromen.’
‘Wanneer gaat het dan naar de zee?’
Hij schudt van nee. ‘Ik denk dat de zee alleen maar van regen en zout is.’
‘Heb je ooit een traan geproefd?’ vraagt Oma.
‘Ja.’
‘Nou, dat is hetzelfde als de zee.’
Dan wil ik er evengoed niet in lopen als het tranen zijn.
Maar ik ga wel terug naar het water met Stopa om schatten te zoeken. We vinden een wit schelpje net een slak, maar als ik mijn vinger erin steek, is hij weg. ‘Je mag hem houden,’ zegt Stopa.
‘Maar als hij dan thuiskomt?’
‘Nou,’ zegt Stopa, ‘ik denk niet dat hij hem zou laten rondslingeren als hij hem nog nodig had.’
Misschien is hij door een vogel opgegeten. Of door een leeuw. Ik stop de schelp in mijn zak, en een roze, en een zwarte, en een lange gevaarlijke die messchede heet. Ik mag ze mee naar huis nemen want wat je vindt mag je houden.
We middageten bij een eettent maar het is geen tent gewoon een gebouw. Ik neem een BLT dat is een heet broodje met sla en tomaat met bacons erin verstoppeld.
Als we naar huis rijden zie ik de speeltuin maar hij is helemaal verkeerd, de schommels staan aan de andere kant.
‘O, Jack, dat is een andere,’ zegt Oma. ‘Je hebt speeltuinen in elke stad.’
Een heleboel van de wereld is blijkbaar een herhaling.
* * *
‘Noreen vertelde dat je haar geknipt is.’ Mams stem klinkt heel klein aan de telefoon.
‘Ja. Maar ik heb nog wel mijn sterk.’ Ik zit onder Kleed met de telefoon, helemaal in het donker, dan is het net of Mam hier is. ‘Ik ga nu al in mijn eentje in bad,’ zeg ik. ‘Ik ben op de schommels geweest en ik weet geld en vuur en daklozen en ik heb twee Gerrie de Graafmachines en een geweten en sponzige schoenen.’
‘Wauw.’
‘O ja, en ik heb de zee gezien, er zit geen poep in, je hebt me voor de gek gehouden.’
‘Je had altijd zoveel vragen,’ zegt Mam. ‘En ik had niet alle antwoorden, dus moest ik soms iets verzinnen.’
Ik hoor haar huiladem.
‘Mam, kun je me vanavond komen halen?’
‘Nu nog niet.’
‘Waarom niet?’
‘Ze zijn nog steeds met de juiste dosering bezig, om uit te zoeken wat ik nodig heb.’
Mij, ze heeft mij nodig. Snapt ze dat dan niet?
* * *
Ik wil mijn pad thai met Gesmelte Lepel eten maar Oma zegt dat dat onhygiënisch is.
Later zit ik in de woonkamer, ik ben aan het kanaalsurfen, dat betekent naar alle planeten kijken net zo snel als een surfer, en ik hoor mijn naam, niet in het echt maar in Tv.
‘... moeten luisteren naar Jack.’
‘We zijn allemaal Jack, in zekere zin,’ zegt een andere man die aan de grote tafel zit.
‘Uiteraard,’ zegt een andere.
Heten zij ook Jack, zijn ze een paar van de miljoen?
‘Het innerlijke kind, gevangen in onze persoonlijke Kamer één-nul-één,’ zegt weer een andere man, hij knikt.
In die kamer ben ik volgens mij nog nooit geweest.
‘En als je dan wordt verlost voel je je wrang genoeg alleen in de menigte...’
‘Dan duizelt het je van de zintuiglijke overbelasting van de moderniteit,’ zegt de eerste.
‘Póstmoderniteit.’
Er is ook een vrouw bij. ‘Maar op een symbolisch niveau is Jack uiteraard het kindoffer,’ zegt ze, ‘ingemetseld in het fundament om de geesten gunstig te stemmen.’
Hè?
‘Ik zou denken dat Perseus hier het meer relevante archetype is... geboren uit een opgesloten maagd, op drift gesteld in een houten kist, het slachtoffer dat als een held terugkeert,’ zegt een van de mannen.
‘Tja, het is natuurlijk bekend dat Kaspar Hauser beweerde dat hij gelukkig was geweest in zijn kerker, maar misschien bedoelde hij eigenlijk dat de negentiende-eeuwse samenleving in Duitsland alleen maar een grotere kerker was.’
‘Jack had tenminste nog tv.’
Een andere man lacht. ‘Cultuur als een schaduw op de muur van Plato’s grot.’
Oma komt binnen en zet de tv meteen uit, ze kijkt woest.
‘Het ging over mij,’ zeg ik.
‘Die lui hangen veel te veel rond op de universiteit.’
‘Mam zegt dat ik ook naar de universiteit moet.’
Oma rolt met haar ogen. ‘Alles op zijn tijd. Nu eerst pyjama aan en tandenpoetsen.’
Ze leest Het weggelopen haasje voor maar ik vind het vandaag niet leuk. Ik denk steeds stel dat de moederhaas was weggelopen en zich had verstoppeld en dat het kindje haas haar niet kon vinden.
* * *
Oma gaat een voetbal voor me kopen, dat is zo super. Ik ga naar een plastic man kijken met een zwart rubber pak en zwemvliezen, dan zie ik een grote stapel koffers in alle kleuren zoals roze en groen en blauw, dan een roltrap. Ik stap er heel eventjes op maar ik kan niet meer omhoog, hij zoeft me steeds lager en lager en het is heel cool maar ook eng, cooleng, dat is een woordbroodje, die zou Mam leuk vinden. Onderaan moet ik eraf springen, ik weet niet hoe ik weer omhoog bij Oma moet komen. Ik tel mijn tanden vijf keer, een keer krijg ik negentien in plaats van twintig. Er zijn overal borden die hetzelfde zeggen: Over Drie Weken Is Het Moederdag. Ze Verdient Toch Zeker Het Allerbeste? Ik kijk naar borden en fornuizen en stoelen, dan ben ik helemaal slap dus ik ga op een bed liggen.
Een mevrouw zegt dat dat niet mag dus ik ga zitten. ‘Waar is je mama, ventje?’
‘Mam is in de Kliniek omdat ze had geprobeerd om nu al naar Hemel te gaan.’ De mevrouw kijkt me verbaasd aan. ‘Ik ben een bonsai.’
‘Wat ben je?’
‘We zaten opgesloten, nu zijn we beroemde rappers.’
‘O mijn go... jij bent dat jongetje! Die... Lorana,’ roept ze, ‘kom eens hier. Dit geloof je niet. Het is dat jongetje, Jack, die van tv uit dat schuurtje.’
Er komt iemand anders aan, ze schudt van nee. ‘Die van het schuurtje is kleiner en hij heeft lang haar in een staart, en deze is helemaal zo ineengedoken.’
‘Hij is het toch,’ zegt ze, ‘ik zweer het je.’
‘No way,’ zegt de ander.
‘José,’ zeg ik.
Ze moet heel erg lachen. ‘Dit is niet te geloven. Mag ik je handtekening?’
‘Lorana, hij weet toch niet hoe hij zijn naam moet schrijven!’
‘Jawel, ik doe het,’ zeg ik, ‘ik kan alles schrijven wat er is.’
‘Jij bent me er eentje,’ zegt ze. ‘Hij is me er eentje, hè?’ zegt ze tegen de andere.
Het enige papier is oude etiketten uit de kleren, ik schrijf JACK op een heleboel dan kunnen de mevrouwen ze aan hun vriendinnen geven en dan komt Oma eraan rennen met een bal onder haar arm en ik heb haar nog nooit zo kwaad gezien. Ze roept tegen de mevrouwen over het protocol voor kwijtgeraakte kinderen, ze scheurt mijn handtekeningen in stukjes. Ze trekt heel hard aan mijn hand. Als we de winkel uit rennen doet het poortje wiiieeeuww wiiieeeuww. Oma laat de voetbal op het tapijt vallen.
In de auto kijkt ze niet naar me in de spiegel. Ik vraag: ‘Waarom heb je mijn bal weggegooid?’
‘Hij liet het alarm afgaan,’ zegt Oma, ‘omdat ik hem niet had betaald.’
‘Wilde je hem stelen?’
‘Nee, Jack,’ roept ze, ‘ik was als een gek door het hele gebouw aan het rennen op zoek naar jou.’ Dan zegt ze rustiger: ‘Er had wel van alles kunnen gebeuren.’
‘Zoals een aardbeving?’
Oma kijkt me verbaasd aan in het spiegeltje. ‘Een vreemde had je kunnen meenemen, Jack, dat bedoel ik.’
Een vreemde is een niet-vriend, maar de mevrouwen waren mijn nieuwe vrienden.
‘Waarom?’
‘Omdat hij misschien zelf wel een klein jongetje zou willen, nou goed?’
Het klinkt helemaal niet goed.
‘Of misschien wel omdat hij je pijn wilde doen.’
‘Bedoel je hem?’ Ouwe Nick, maar dat kan ik niet zeggen.
‘Nee, hij kan niet uit de gevangenis, maar wel iemand zoals hij,’ zegt Oma.
Ik wist niet dat er nog iemand zoals hij in de wereld was.
‘Kun je nu teruggaan en mijn bal ophalen?’ vraag ik.
Ze doet de motor aan en rijdt snel van de parkeerplaats af, de banden piepen ervan.
In de auto word ik steeds bozer.
Als we terug zijn bij het huis stop ik alles in mijn Dora-tas, behalve mijn schoenen passen niet dus die gooi ik in de vuilnis en ik rol Kleed op en sleep haar achter me aan naar de trap.
Oma komt naar de gang. ‘Heb je je handen gewassen?’
‘Ik ga terug naar de Kliniek,’ schreeuw ik tegen haar, ‘en je kunt me niet tegenhouden want je bent een, je bent een vreemde.’
‘Jack,’ zegt ze, ‘leg dat stinkende kleed terug op zijn plek.’
‘Jij bent de stinkende,’ roep ik.
Ze duwt tegen haar hart. ‘Leo,’ zegt ze over haar schouder, ‘ik zweer je, ik heb het helemaal gehad met...’
Stopa komt de trap op en hij tilt me op.
Ik laat Kleed vallen. Stopa schopt mijn Dora-tas aan de kant. Hij draagt me, ik schreeuw en ik sla hem want dat mag, dit is een speciaal geval, ik mag hem ook doodmaken, ik maak hem dood, dood...
‘Leo!’ jammert Oma beneden, ‘Leo...’
Fee fie foe fum, hij gaat me in stukken scheuren, hij gaat me oprollen in Kleed en me begraven en de wormen kruipen erin, de wormen kruipen eruit...
Stopa gooit me op het luchtbed, maar het doet geen pijn.
Hij gaat op het uiteinde zitten, het gaat helemaal omhoog als een golf. Ik ben nog steeds aan het huilen en bibberen en mijn snot komt op het laken.
Ik stop met huilen. Ik voel onder het luchtbed naar Kies, ik stop hem in mijn mond en zuig heel hard. Hij smaakt nergens meer naar.
Stopa’s hand ligt op het laken vlak naast me, er zitten haartjes op de vingers.
Zijn ogen wachten op mijn ogen. ‘Alles kits, zand erover?’
Ik duw Kies naar mijn wang. ‘Wat?’
‘Wil je een stuk taart eten op de bank en naar de wedstrijd kijken?’
‘Oké.’
* * *
Ik raap takken op die van de bomen af zijn gevallen, zelfs superzware. Oma en ik binden ze met touw in bossen dan kan de gemeente ze meenemen. ‘Hoe kan de gemeente...?’
‘De mannen van de gemeente, bedoel ik, de mannen die dat als werk hebben.’
Als ik groot word is mijn werk dat ik een reus word, niet de soort die mensen opeet, misschien de soort die kinderen vangt die in de zee vallen en ze weer op het land zet.
Ik roep: ‘Paardenbloemalarm!’ Oma schept hem eruit met haar schepje dan kan het gras groeien, want er is geen plaats voor alles.
Als we moe zijn gaan we in de hangmat, Oma ook. ‘Zo lag ik altijd met je moeder toen ze een baby’tje was.’
‘Mocht ze dan wat?’
‘Wat bedoel je?’
‘Uit je borst.’
Oma schudt van nee. ‘Ze boog mijn vingers altijd achterover als ze haar flesje kreeg.’
‘Waar is de buikmama?’
‘De... o, weet je daarvan? Ik heb geen idee, eerlijk gezegd.’
‘Heeft ze een nieuwe baby gekregen?’
Oma zegt niks. Dan zegt ze: ‘Dat zou een fijn idee zijn.’
* * *
Ik zit te schilderen aan de keukentafel met Oma’s oude schort voor waar een krokodil op staat en IK AT ALLIGATOR OP DE BAYOU. Ik maak geen echte tekening, alleen spetters en strepen en spiralen, ik gebruik alle kleuren, ik meng ze zelfs in kwakjes. Ik vind het leuk om een stuk nat te maken en dan het papier dubbel te vouwen zoals Oma heeft voorgedaan, als ik het dan weer openvouw is het een vlinder.
Daar is Mam voor het raam.
Het rood knoeit. Ik probeer het op te vegen maar het zit helemaal op mijn voet en de vloer. Mams gezicht is er niet meer, ik ren naar het raam maar ze is weg. Was het alleen maar inbeelding? Ik krijg rood op het raam en de gootsteen en het aanrecht. ‘Oma?’ roep ik. ‘Oma?’
Dan is Mam vlak achter me.
Ik ren tot bijna bij haar. Ze wil me knuffelen maar ik zeg: ‘Nee, ik ben helemaal vervig.’
Ze lacht, ze maakt mijn schort los en legt het op tafel. Ze houdt me overal stevig vast maar ik hou mijn plakkerige handen en voet opzij. ‘Ik ken je haast niet meer terug,’ zegt ze tegen mijn hoofd.
‘Waarom ken je me haast niet...?’
‘Door je haar, denk ik.’
‘Kijk, ik heb een paar lange in een armband, maar hij blijft steeds overal aan hangen.’
‘Mag ik hem hebben?’
‘Tuurlijk.’
De armband krijgt een beetje verf erop als hij van mijn pols af glijdt. Mam doet hem bij zichzelf om. Ze ziet er anders uit maar ik weet niet hoe. ‘Sorry dat ik je rood heb gemaakt op je arm.’
‘Het is allemaal uitwasbaar,’ zegt Oma, ze komt net binnen.
‘Had je hem niet verteld dat ik zou komen?’ vraagt Mam, ze geeft haar een kus.
‘Het leek me beter van niet, voor het geval er iets tussenkwam.’
‘Er komt niks tussen.’
‘Fijn om te horen.’ Oma veegt haar ogen af en gaat de verf opruimen. ‘Nou, Jack heeft op een luchtbed geslapen in onze slaapkamer, maar ik kan de bank voor je opmaken...’
‘Weet je, we kunnen maar beter meteen gaan.’
Oma blijft even stilstaan. ‘Je blijft toch nog wel eten?’
‘Tuurlijk,’ zegt Mam.
Stopa maakt karbonades met risotto, ik vind de stukken met bot niet lekker maar ik eet alle rijst op en ik schraap de saus van mijn bord met mijn vork. Stopa steelt een stukje van mijn karbonade.
‘Zwieber niet stelen.’
Hij moppert: ‘O nee!’
Oma laat me een zwaar boek zien met kinderen, ze zegt dat dat Mam en Paul zijn toen ze klein waren. Ik doe mijn best om het te geloven, dan zie ik er een van het meisje op een strand, het strand waar ik met Oma en Stopa naartoe ben geweest, en haar gezicht is precies het gezicht van Mam. Ik laat het aan Mam zien.
‘Dat ben ik, ja,’ zegt ze, en ze slaat de bladzijde om. Er is er een van Paul die door een raam zwaait in een reusachtige banaan die eigenlijk een standbeeld is, en een van hun allebei die ijs in hoorntjes eten met Opa maar hij ziet er anders uit en Oma ook, ze heeft donker haar op de foto.
‘Waar is er een van de hangmat?’
‘Daar lagen we zo vaak in, waarschijnlijk heeft niemand er ooit aan gedacht om er een foto van te maken,’ zegt Mam.
‘Het moet vreselijk zijn om er geen te hebben,’ zegt Oma.
‘Geen wat?’ zegt Mam.
‘Foto’s van Jack toen hij een baby en een peuter was,’ zegt ze. ‘Ik bedoel, gewoon als herinnering.’
Mams gezicht wordt helemaal strak. ‘Ik ben er geen dag van vergeten.’ Ze kijkt op haar horloge, ik wist niet dat ze er een had, er zitten spitse aanwijzers op.
‘Hoe laat verwachten ze je bij de kliniek?’ vraagt Stopa.
Ze schudt van nee. ‘Dat heb ik helemaal achter de rug.’ Ze haalt iets uit haar zak en schudt ermee, het is een sleutel aan een sleutelhanger. ‘Zal ik je eens wat zeggen, Jack, jij en ik hebben ons eigen appartement.’
Oma zegt haar andere naam. ‘Is dat wel zo’n goed idee, denk je?’
‘Het was mijn eigen idee. Het komt wel goed, mama. Je hebt daar dag en nacht begeleiding.’
‘Maar je hebt nog nooit op jezelf gewoond...’
Mam kijkt Oma verbaasd aan, en Stopa ook. Hij moet heel hard lachen.
‘Dat is niet grappig,’ zegt Oma, ze slaat hem op zijn buik. ‘Ze weet best wat ik bedoel.’
Mam neemt me mee naar boven om mijn spullen in te pakken.
‘Doe je ogen eens dicht,’ zeg ik, ‘er zijn verrassingen.’ Ik neem haar mee naar de slaapkamer. ‘Ta-daa!’ Ik wacht. ‘Het is Kleed en een heleboel van onze spullen, de politie heeft ze teruggegeven.’
‘Ik zie het,’ zegt Mam.
‘Kijk, Jeep en Afstand...’
‘Laten we geen kapotte rommel meeslepen,’ zegt ze, ‘neem maar alleen mee wat je echt nodig hebt en dat kun je in je nieuwe Dora-tas doen.’
‘Ik heb het allemaal nodig.’
Mam ademt uit. ‘Doe het maar op jouw manier.’
Wat is mijn manier?
‘Er zijn dozen waar het allemaal in zat.’
‘Ik zei toch dat het goed was.’
Stopa doet al onze spullen in de kofferbak van de witte auto.
‘Ik moet mijn rijbewijs laten vernieuwen,’ zegt Mam als Oma aan het rijden is.
‘Je bent het misschien wel een beetje verleerd.’
‘O, ik ben alles verleerd, dat is nu eenmaal zo, rust roest!’ zegt Mam.
Ik vraag: ‘Waarom ben je geroest?’
‘Net als de Tinnen Man,’ zegt Mam over haar schouder. Ze doet haar elleboog omhoog en maakt een piepgeluid. ‘Hé, Jack, zullen we ook een keer een auto kopen voor onszelf?’
‘Ja. Of liever een helikopter. Een super-racer-helikopter-trein-auto-onderzeeër.’
‘Zo, dat lijkt me fantastisch.’
Het duurt uren in de auto. ‘Waarom is het zo lang?’ vraag ik.
‘Omdat het helemaal aan de andere kant van de stad is,’ zegt Oma. ‘Het is praktisch in de volgende staat.’
‘Mama...’
De lucht wordt donker.
Oma parkeert waar Mam het zegt. Er is een groot bord. INSTELLING VOOR BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN. Ze helpt ons om al onze dozen en tassen naar binnen te dragen in het gebouw dat is gemaakt van bruine bakstenen, alleen ik trek zelf mijn Dora op de wieltjes. We gaan door een grote deur met een man die de portier heet, hij lacht. ‘Gaat hij ons opsluiten?’ fluister ik tegen Mam.
‘Nee, hij zorgt alleen dat er geen anderen binnenkomen.’
Er zijn drie vrouwen en een man die heten het Begeleidingsteam, als we waar dan ook hulp bij nodig hebben moeten we een seintje geven via de intercom, de intercom is net een soort telefoon. Er zijn een heleboel verdiepingen, en appartementen op elke verdieping, die van mij en Mam is op zes. Ik trek aan haar mouw, ik fluister: ‘Vijf.’
‘Wat zeg je?’
‘Mogen we ook op vijf zijn?’
‘Sorry, we kunnen niet kiezen,’ zegt ze.
Als de lift dichtknalt staat Mam te trillen.
‘Alles goed?’ vraagt Oma.
‘Gewoon een van de vele dingen waar ik nog aan moet wennen.’
Mam moet de geheime code intoetsen om de lift te laten schudden. Mijn buik voelt raar als hij omhooggaat. Dan gaan de deuren open en we zijn al op zes, we hebben gevliegd zonder dat we het wisten. Er is een luikje waar op staat VUILVERBRANDING, als we er vuilnis in gooien valt het steeds lager en lager en dan gaat het in rook op. Op de deuren staan geen nummers maar letters, de onze is de B, dat betekent dat we in Zes B wonen. Zes is geen slecht cijfer zoals negen, het is eigenlijk juist het omgekeerde ervan. Mam steekt de sleutel in het gat, als ze draait trekt ze een gezicht, dat komt door haar pijne pols. Ze is nog niet helemaal beter geworden. ‘Thuis!’ zegt ze als ze de deur openduwt. Hoe kan dit nou thuis zijn, ik ben hier toch nog nooit geweest?
Een appartement is net als een huis maar dan helemaal platgedrukt. Er zijn vijf kamers, dat brengt geluk, een is de badkamer met een bad dus dan kunnen we in bad niet onder de douche. ‘Zullen we nu meteen in bad gaan?’
‘Laten we eerst even rondkijken,’ zegt Mam.
Het fornuis doet vlammen net als bij Oma. Die naast de keuken is de woonkamer daar staat een bank en een heel laag tafeltje en een supergrote tv.
Oma is in de keuken een doos aan het uitpakken. ‘Melk, bagels, ik weet niet of je alweer koffie drinkt... Hij vindt deze lettercornflakes leuk, laatst had hij Vulkaan gespeld.’
Mam slaat haar armen om Oma heen, ze kan zich bijna een minuut niet meer bewegen. ‘Bedankt voor alles.’
‘Moet ik nog iets voor je halen?’
‘Nee, volgens mij heb je overal aan gedacht. Trusten, mama.’
Oma’s gezicht staat raar. ‘Weet je...’
‘Wat?’ Mam wacht. ‘Wat is er?’
‘Ik ben van jou ook geen dag vergeten.’
Ze zeggen niks meer, dus ik ga de bedden uitproberen welke het beste stuitert. Als ik salto’s aan het doen ben hoor ik ze heel veel praten. Ik loop rond en doe alles open en dicht.
Als Oma weer naar haar eigen huis is gegaan, laat Mam me zien hoe ik de grendel moet doen, dat is een soort sleutel die alleen wij aan de binnenkant open en dicht kunnen doen.
In bed weet ik het ineens weer, ik trek haar T-shirt omhoog.
‘O,’ zegt Mam, ‘ik denk dat er niks meer in zit.’
‘Jawel, vast wel.’
‘Weet je wat het is met borsten, als er een tijdje niet uit wordt gedronken denken ze: oké, niemand heeft onze melk meer nodig, dan maken we maar niks meer.’
‘Dombo’s, ik wed dat ik nog wel wat kan vinden...’
‘Nee,’ zegt Mam, ze doet haar hand ertussen, ‘het spijt me. Dat is echt afgelopen. Kom hier.’
We knuffelen heel hard. Haar borsten doen boem boem boem in mijn oor, dat is haar hart.
Ik doe haar T-shirt omhoog.
‘Jack...’
Ik kus de rechter en zeg: ‘Dag, dag.’ Ik kus de linker twee keer want die was altijd romiger. Mam houdt mijn hoofd zo strak vast dat ik zeg: ‘Ik krijg geen adem,’ en dan laat ze me los.
* * *
Gods gezicht komt heel lichtrood op in mijn ogen. Ik knipper en laat het licht komen en gaan. Ik wacht tot Mams adem aan is. ‘Hoe lang blijven we hier in de Zelfstandig Wonen?’
Ze gaapt. ‘Zo lang als we willen.’
‘Ik wil dan wel één week blijven.’
Ze strekt haar hele zelf uit. ‘Dan blijven we in elk geval een week, en daarna zien we wel verder.’
Ik rol haar haren op als een touw. ‘Ik kan jouw haar ook afknippen en dan zijn we weer hetzelfde.’
Mam schudt van nee. ‘Ik denk dat ik het mijne lang hou.’
Als we gaan uitpakken is er een groot probleem, ik kan Kies nergens vinden.
Ik zoek tussen al mijn spullen en dan overal want misschien heb ik hem gisteren laten vallen. Ik denk diep na wanneer ik hem nog in mijn hand of in mijn mond had. Niet gisteravond maar misschien de avond ervoor bij Oma, toen heb ik denk ik op hem gesabbeld. Ik krijg een verschrikkelijk idee, misschien heb ik hem per ongeluk doorgeslikt toen ik sliep.
‘Wat gebeurt er met dingen die we opeten als het geen eten is?’
Mam is sokken in haar la aan het leggen. ‘Zoals wat?’
Ik kan niet tegen haar zeggen dat ik misschien wel een stukje van haar ben kwijtgeraakt. ‘Een steentje of zoiets.’
‘O, dan glijdt het er gewoon doorheen.’
We gaan niet omlaag met de lift vandaag, we kleden ons niet eens aan.
We blijven in onze Zelfstandig Wonen en ontdekken alle stukjes ervan. ‘We zouden in deze kamer kunnen slapen,’ zegt Mam, ‘maar jij kunt in die andere spelen, daar komt meer zon.’
‘Met jou.’
‘Ja, natuurlijk, maar soms moet ik andere dingen doen, dus misschien kan onze slaapkamer overdag dan mijn kamer zijn.’
Wat voor andere dingen?
Mam schenkt onze cornflakes in, gewoon zonder te tellen. Ik dank Kindje Jezus.
‘Ik heb op de universiteit eens een boek gelezen waarin stond dat iedereen een eigen kamer zou moeten hebben,’ zegt ze.
‘Waarom?’
‘Om in na te denken.’
‘Ik kan wel nadenken als ik met jou in een kamer ben.’ Ik wacht. ‘Waarom kun jij niet nadenken als je met mij in een kamer bent?’
Mam trekt een gezicht. ‘Dat kan ik wel, meestal, maar het zou fijn zijn om een plekje te hebben dat alleen van mij is, af en toe.’
‘Dat vind ik niet.’
Ze blaast een lange adem uit. ‘Laten we het gewoon proberen voor vandaag. We kunnen naamplaatjes maken en die plakken we dan op de deuren...’
‘Cool.’
We maken allemaal verschillende kleuren letters op blaadjes, er staat JACKS KAMER en MAMS KAMER, en dan hangen we ze op met plakband, we gebruiken zoveel als we willen.
Ik moet poepen, ik kijk erin maar ik zie Kies niet.
We zitten op de bank en kijken naar de vaas op de tafel, hij is van glas gemaakt maar niet onzichtbaar, er zitten allemaal blauwen en groenen in. ‘Ik vind de muren niet mooi,’ zeg ik tegen Mam.
‘Wat is daar dan mis mee?’
‘Ze zijn te wit. Hé, weet je wat, we kunnen kurkvierkanten kopen in de winkel en die overal opplakken.’
‘No way, José.’ Een minuutje later zegt ze: ‘Dit is een nieuwe start, goed onthouden!’
Ze zegt goed onthouden maar zelf wil ze Kamer niet onthouden.
Ik denk aan Kleed, ik ga haar gauw uit de doos halen en sleep haar achter me aan. ‘Waar zullen we Kleed leggen, naast de bank of naast ons bed?’
Mam schudt van nee.
‘Maar...’
‘Jack, het is helemaal versleten en vlekkerig van zeven jaar... ik kan het hiervandaan ruiken. Ik moest toekijken hoe je leerde kruipen op dat kleed, hoe je leerde lopen, je struikelde er voortdurend over. Je hebt er een keer op gepoept, een andere keer ging de soep eroverheen, ik kon het nooit echt schoon krijgen.’ Haar ogen zijn helemaal glimmend en veel te groot.
‘Ja, en ik was op haar geboren en ik was ook dood in haar.’
‘Ja, dus ik zou het echt het allerliefst in de vuilverbranding gooien.’
‘Nee!’
‘Kun je niet voor één keertje aan mij denken in plaats van aan...’
‘Dat doe ik ook!’ schreeuw ik. ‘Ik dacht de hele tijd aan jou toen je Weg was.’
Mam doet haar ogen heel even dicht. ‘Weet je wat, je mag het in je eigen kamer houden, maar dan opgerold in de kast, oké? Ik wil het niet hoeven zien.’
Ze gaat naar de keuken, ik hoor haar spetteren met het water. Ik pak de vaas vast, ik gooi hem tegen de muur en hij valt in triljoen stukjes.
‘Jack...’ Daar staat Mam.
Ik schreeuw: ‘Ik wil niet jouw kleine haasje zijn.’
Ik ren naar JACKS KAMER met Kleed achter me aan, ze blijft aan de deur hangen, ik sleep haar mee in de kast en doe haar helemaal om me heen, ik blijf daar uren en uren zitten en Mam komt niet.
Mijn gezicht is helemaal stijf waar de tranen zijn opgedroogd. Stopa zegt dat ze zo zout maken, ze vangen golven in kleine vijvers en dan droogt de zon ze op.
Er is een eng geluid bzzz bzzz bzzz, dan hoor ik Mam praten. ‘Ja hoor, het kan net zo goed nu.’ Even later hoor ik haar buiten de kast, ze zegt: ‘We hebben bezoek.’
Het is dokter Clay en het is Noreen. Ze hebben een eten meegebracht dat afhaal heet, dat is mie en rijst en glibberige gele lekkere dingetjes.
De splinterige stukjes van de vaas zijn allemaal weg, Mam heeft ze zeker geverdwijnd in de vuilverbranding.
Er is een computer voor ons, dokter Clay maakt hem klaar zodat we spelletjes kunnen doen en e-mails sturen. Noreen laat zien hoe ik tekeningen kan maken op het scherm, dan is het pijltje veranderd in een verfborstel. Ik maak er een van mij en Mam in de Zelfstandig Wonen.
‘Wat zijn al die witte friemeltjes?’ vraagt Noreen.
‘Dat is de ruimte.’
‘De ruimte in het heelal?’
‘Nee, alle ruimte binnen, de lucht.’
‘Tja, beroemdheid is een secundair trauma,’ zegt dokter Clay tegen Mam. ‘Heb je nog nagedacht over een nieuwe identiteit?’
Mam schudt van nee. ‘Ik kan me er niks bij voorstellen... ik ben ik en Jack is Jack, toch? Hoe kan ik hem nu ineens Michael of Zane of zo gaan noemen?’
Waarom zou ze mij Michael of Zane noemen?
‘Ja, maar dan misschien wel een nieuwe achternaam,’ zegt dokter Clay. ‘Zodat hij minder de aandacht trekt als hij op school begint.’
‘Wanneer begin ik op school?’
‘Pas als je er klaar voor bent,’ zegt Mam, ‘maak je geen zorgen.’
Ik denk dat ik er nooit klaar voor ben.
In de avond gaan we in bad en ik lig met mijn hoofd op Mams buik in het water, ik slaap bijna.
We oefenen dat we in de twee kamers zijn en naar elkaar roepen, maar niet te hard anders heeft iedereen er last van in de andere Zelfstandig Wonens die niet Zes B zijn. Als ik in JACKS KAMER ben en Mam in MAMS KAMER, dan is het niet zo erg, alleen als ze in andere kamers is maar ik weet niet in welke, dat vind ik niet fijn.
‘Het maakt niet uit,’ zegt ze, ‘ik hoor je toch altijd.’
We eten nog meer van de afhaal die we weer hebben heet gemaakt in onze magnetron, dat is het kleine fornuisje dat supersnel werkt met onzichtbare doodstralen.
‘Ik kan Kies niet vinden,’ zeg ik tegen Mam.
‘Mijn kies?’
‘Ja, jouw rotte kies die eruit kwam en die ik had gehouden, ik had hem de hele tijd maar nu is hij denk ik kwijt. Of misschien heb ik hem doorgeslikt, maar hij glijdt er nog niet uit in mijn poep.’
‘Maak je er maar geen zorgen over,’ zegt Mam.
‘Maar...’
‘Iedereen verliest wel eens dingen, doordat ze zo vaak naar andere plaatsen gaan in de wereld.’
‘Kies is niet zomaar een ding, ik moet hem hebben.’
‘Geloof me, dat hoeft niet.’
‘Maar...’
Ze houdt mijn schouders vast. ‘Dag dag, rotte ouwe kies. Punt uit.’
Ze lacht bijna, maar ik niet.
Ik denk dat ik hem misschien echt per ongeluk heb doorgeslikt. Misschien komt hij er niet uit glijden in mijn poep, misschien verstoppelt hij zich voor altijd in een hoekje binnen in mij.
* * *
In de nacht fluister ik: ‘Ik ben nog steeds ingeschakeld.’
‘Ja,’ zegt Mam. ‘Ik ook.’
Onze slaapkamer is MAMS KAMER en dat is in de Zelfstandig Wonen en dat is in Amerika en dat zit op de wereld geplakt en dat is een blauw-met-groene bal en die is miljoenen kilometers breed en draait altijd rond. Om de wereld heen heb je het Heelal. Ik weet niet waarom we er niet af vallen. Mam zegt dat het door de zwaartekracht komt, dat is een onzichtbare kracht die ons op de grond geplakt houdt, maar die voel ik niet.
Gods gele gezicht komt op, we kijken door het raam. ‘Valt het je op,’ zegt Mam, ‘dat hij elke ochtend een beetje vroeger opkomt?’
Er zijn zes ramen in onze Zelfstandig Wonen, ze laten allemaal verschillende plaatjes zien maar soms van dezelfde dingen. Mijn lievelings is de badkamer want daar is een bouwplaats, ik kan omlaag kijken naar de hijskranen en graafmachines, ik zeg alle Gerrie-woorden tegen ze, dat vinden ze leuk.
In de woonkamer doe ik mijn klittenband want we gaan de deur uit. Ik zie de plek waar de vaas eerst stond tot ik hem stukgooide. ‘We kunnen een nieuwe vragen voor Zondagtraktatie,’ zeg ik tegen Mam, maar dan weet ik het ineens weer.
Haar schoenen hebben veters die ze aan het strikken is. Ze kijkt naar me, niet boos. ‘Weet je, je hoeft hem nooit meer te zien.’
‘Ouwe Nick.’ Ik zeg de naam om te kijken of het eng klinkt, maar het is niet zo heel eng.
‘Ik moet hem wel nog één keertje zien,’ zegt Mam, ‘als ik naar de rechtszaal ga. Maar dat is pas over een heleboel maanden.’
‘Waarom moet je daar naartoe?’
‘Morris zegt dat ik het ook wel via een videoverbinding zou kunnen doen, maar eigenlijk wil ik hem juist een keer recht in zijn gemene oogjes kijken.’
Ik probeer me zijn ogen te herinneren. ‘Misschien vraagt híj óns voor Zondagtraktatie, dat zou grappig zijn.’
Mam doet een lach, maar geen leuke. Ze kijkt in de spiegel, ze doet zwarte lijntjes om haar ogen heen en paars op haar mond.
‘Je bent net een clown.’
‘Het is gewoon make-up,’ zegt ze, ‘dan zie ik er mooier uit.’
‘Je ziet er altijd mooier uit,’ zeg ik tegen haar.
Ze doet een grote grijns naar me in de spiegel. Ik duw het puntje van mijn neus omhoog en mijn vingers in mijn oren en dan ermee wiebelen.
We doen handjes vasthouden maar de lucht is heel erg warm vandaag en ze worden glibberig. We kijken door de ramen van winkels, maar we gaan niet naar binnen, we lopen alleen. Mam zegt steeds dat de dingen krankzinnig duur zijn, of ze zijn rommel. ‘Daar verkopen ze heren en dames en kinderen,’ zeg ik.
‘Wat?’ Ze draait zich om. ‘O nee, kijk, het is een klerenwinkel, dus als er staat Heren, Dames, Kinderen dan betekent het gewoon kleren voor al die mensen.’
Als we een straat moeten oversteken drukken we op de knop en wachten op het kleine zilveren mannetje, hij houdt ons veilig. Er is een ding dat lijkt gewoon beton, maar er zijn kinderen aan het gillen en het springen om nat te worden, het heet een spetterpoel. We kijken een tijdje maar niet te lang want Mam zegt dat we dan misschien raar overkomen.
We spelen Ik zie, ik zie wat jij niet ziet. We kopen een ijsje dat is het lekkerste van de hele wereld, ik heb vanille en Mam aardbei. De volgende keer kunnen we andere smaken proberen, er zijn er wel honderd. Een grote brok is koud helemaal omlaag en mijn gezicht doet pijn, Mam doet voor hoe ik mijn hand voor mijn neus kan doen en de warme lucht opsnuiven. Ik ben al drie en een halve week in de wereld, en nog steeds weet ik nooit wat er pijn gaat doen.
Ik heb een paar munten die ik van Stopa heb gekregen, ik koop voor Mam een speld voor haar haren met een lieveheersbeestje erop maar het is gewoon een neppe.
Ze zegt heel vaak dank je wel.
‘Je mag hem voor altijd houden ook als je dood bent,’ zeg ik. ‘Ben jij eerder dood dan ik?’
‘Dat is wel het plan.’
‘Waarom is dat het plan?’
‘Nou, tegen de tijd dat jij honderd bent, ben ik honderdeenentwintig, en ik denk dat mijn lichaam dan wel aardig versleten is.’ Ze doet een grijns. ‘Dan ben ik alvast in de hemel om jouw kamer klaar te maken.’
‘Onze kamer,’ zeg ik.
‘Oké, onze kamer.’
Dan zie ik een telefooncel en ik ga erin om te spelen dat ik Superman ben die zijn pak aantrekt, ik zwaai naar Mam door het glas. Er zijn kleine kaartjes met lachende foto’s waarop staat Rondborstige Blondine 18 en Filippijnse Ladyboy, die zijn van ons want wat je vindt mag je houden, maar als ik ze aan Mam laat zien zegt ze dat ze vies zijn en ik moet ze in de vuilnis gooien.
Een tijdje zijn we verdwaald, dan ziet ze de naam van de straat waar de Zelfstandig Wonen is dus we waren niet echt verdwaald. Mijn voeten zijn moe. Volgens mij is iedereen in de wereld de hele tijd moe.
In de Zelfstandig Wonen doe ik weer blote voeten, ik zal schoenen nooit fijn vinden.
De buren in Zes C zijn een vrouw en twee grote meisjes, groter dan mij maar niet helemaal groot. De vrouw heeft altijd een zonnebril op zelfs in de lift en ze heeft een kruk om mee te hinkelen, de meisjes kunnen niet praten denk ik maar ik zwaaide een keer met mijn vingers naar eentje en toen lachte ze.
* * *
Elke dag weer zijn er nieuwe dingen.
Oma heeft een waterverfset voor me meegebracht, het is tien gekleurde ovalen in een doos met een onzichtbaar deksel. Ik spoel het kleine kwastje elke keer schoon dan gaan ze niet door elkaar en als het water vies wordt pak ik gewoon nieuw. De eerste keer dat ik mijn schilderij omhooghou voor Mam om te kijken druppelt het, dus daarna laten we ze plat op de tafel drogen.
We gaan naar het hangmathuis en ik maak supermooie lego met Stopa van een kasteel en een racersuperwagen.
Oma kan nu alleen in de middags bij ons op bezoek komen want ze heeft een baan in een winkel waar mensen nieuw haar en borsten kopen als die eraf zijn gevallen. Mam en ik gaan naar haar gluren door de deur van de winkel, Oma lijkt helemaal niet op Oma. Mam zegt dat iedereen een paar verschillende ikken heeft.
Paul komt naar onze Zelfstandig Wonen met een verrassing voor mij dat is een voetbal, net als die Oma had weggegooid in de winkel. Ik ga met hem naar het park, niet Mam want zij gaat naar een espressobar voor een afspraak met een van haar oude vrienden.
‘Goed zo,’ zegt hij. ‘Nog een keer.’
‘Nee, jij,’ zeg ik.
Paul doet een gigantische trap, de bal stuitert tegen het gebouw en weg in de struiken. ‘Pak hem maar,’ roept hij.
Als ik trap gaat de bal in de vijver en ik moet huilen.
Paul haalt hem eruit met een tak. Hij schopt hem heel ver weg. ‘Laat eens zien hoe hard je kunt rennen?’
‘Wij hadden Parcours rond Bed,’ zeg ik. ‘Ik kan wel hard, ik deed een heen-en-terug in zestien stappen.’
‘Wauw. Ik wed dat je nu zelfs nog harder kunt.’
Ik schud van nee. ‘Dan struikel ik.’
‘Dat denk ik niet,’ zegt Paul.
‘Ik struikel de hele tijd hier, de wereld is heel struikelig.’
‘Ja, maar dit gras is heel erg zacht, dus zelfs als je valt doet het geen pijn.’
Daar komen Bronwyn en Deana aan, ik zie ze met mijn scherpe ogen.
* * *
Het is elke dag een beetje heter, Mam zegt dat het ongelooflijk is voor april.
Dan gaat het regenen. Ze zegt dat het wel leuk zou zijn om twee paraplu’s te kopen en dan naar buiten te gaan en dat de regen op onze paraplu’s stuitert en ons helemaal niet nat maakt, maar ik denk van niet.
De volgende dag is het weer droog dus gaan we de deur uit, er zijn plassen maar ik ben er niet bang voor, ik ga in mijn sponzige schoenen en mijn voeten worden nat gespetterd door de gaten, dat mag best.
Ik en Mam spreken iets af, we gaan alles één keer proberen, dan weten we wat we leuk vinden.
Ik vind het nu al leuk om naar het park te gaan met mijn voetbal en om de eendjes te voeren. Ik vind de speeltuin nu echt heel leuk alleen niet toen die jongen vlak achter mij van de glijbaan af ging en me in de rug schopte. Ik vind het Natuurmuseum leuk alleen de dino’s zijn gewoon dooie met botten.
In de badkamer hoor ik mensen Spaans praten alleen Mam zegt dat het goede woord Chinees is. Er zijn wel honderden verschillende buitenlandse manieren om te praten, daar word ik duizelig van.
We kijken in een ander museum waar schilderijen zijn, net zoiets als onze meesterwerken die bij de havermout zaten maar dan veel en veel groter, en we kunnen ook de klonterigheid van de verf zien. Ik vind het leuk om door de hele kamer ervan te lopen, maar dan zijn er nog een heleboel andere kamers en ik ga op de bank liggen en de man met het uniform komt eraan met een niet-aardig gezicht dus ik ren gauw weg.
Stopa komt naar de Zelfstandig Wonen met een superding voor mij, een fiets die ze alvast hadden voor Bronwyn maar ik mag er eerst op fietsen want ik ben groter. Hij heeft glimmende gezichten in de spaken van de wielen. Ik moet een helm op en kniebeschermers en polsbeschermers als ik in het park ga fietsen voor als ik eraf val, maar ik val er niet af, ik heb evenwicht, Stopa zegt dat ik een natuurtalent ben. De derde keer dat we gaan hoef ik van Mam de beschermers niet om en over een paar weken gaat ze de zijwieltjes eraf halen want dan heb ik die niet meer nodig.
Mam vindt een concert dat in een park is, niet ons dichtbije park maar een waar we met de bus naartoe moeten. Ik vind het heel leuk om met de bus te gaan, we kijken omlaag op de allemaal verschillende harige hoofden in de straat. Bij het concert is de regel dat de muzikanten alle lawaai mogen maken en dat wij niet eens een kik mogen geven behalve klappen op het eind.
Oma zegt waarom neemt Mam me niet mee naar de dierentuin maar Mam zegt dat ze niet tegen die kooien kan.
We gaan naar twee verschillende kerken. Ik vind die met de ramen met allemaal kleuren het mooist maar het orgel gaat te hard.
We gaan ook naar een toneelstuk, dat is als volwassenen zich verkleden en spelen net als kinderen en alle anderen komen kijken. Het is in weer een ander park, het heet Midzomernacht. Ik zit op het gras met mijn vingers voor mijn mond zodat hij niet vergeet dat hij dicht moet blijven. Een paar elfen maken ruzie om een jongetje, ze zeggen zoveel woorden dat ze allemaal in elkaar persen. Soms verdwijnen de elfen en dan komen er andere figuren helemaal in het zwart die de meubels verschuiven.
‘Dat deden wij ook in Kamer,’ fluister ik tegen Mam, ze moet bijna lachen.
Maar dan beginnen de toeschouwers bij ons in de buurt te roepen: ‘O fijne geest, o elf...’ en ‘Gegroet, Titania!’ Ik word kwaad en zeg sssst, en dan ga ik echt schreeuwen dat ze stil moeten zijn. Mam trekt me aan mijn hand helemaal terug naar de bomen en zegt dat dat publieksparticipatie was, dat mag, dat is een speciaal geval.
Als we thuiskomen in de Zelfstandig Wonen schrijven we alles op wat we hebben geprobeerd, de lijst wordt al lang. Dan zijn er nog dingen die we misschien proberen als we dapperder zijn.
In een vliegtuig vliegen
Een paar van Mams oude vrienden te eten vragen
Autorijden
Naar de Noordpool gaan
Naar school gaan (ik) en naar de universiteit (Mam)
Ons echt eigen appartement zoeken dat niet een Zelfstandig Wonen is
Iets uitvinden
Nieuwe vrienden maken
In een ander land wonen niet Amerika
Afspreken bij een ander kind thuis net als Kindje Jezus en Johannes de Doper
Op zwemles gaan
Mam ’s avonds gaan dansen en ik logeren bij Stopa en Oma op het luchtbed
Een baan zoeken
Naar de maan gaan
Het allerbelangrijkste is een hond krijgen die Lucky heet, ik ben er elke dag klaar voor maar Mam zegt dat ze genoeg aan haar hoofd heeft op dit moment, misschien als ik zes ben.
‘Als ik een taart met kaarsjes krijg?’
‘Zes kaarsjes,’ zegt ze. ‘Ik zweer het.’
In de nacht in ons bed dat niet Bed is wrijf ik over het dekbed, het is veel bolliger dan Dekbed was. Toen ik vier was wist ik niks van de wereld, of ik dacht dat het alleen maar verhalen waren. Toen vertelde Mam me er echt over en toen dacht ik dat ik alles wist. Maar nu ben ik de hele tijd in de wereld en eigenlijk weet ik nog niet veel, ik ben altijd in de war.
‘Mam?’
‘Ja?’
Ze ruikt nog steeds naar zichzelf, maar niet haar borsten, die zijn nu gewoon borsten.
‘Wens jij wel eens dat we niet ontsnapt waren?’
Ik hoor niks. Dan zegt ze: ‘Nee, dat wens ik nooit.’
* * *
‘Het is zo wrang,’ zegt Mam tegen dokter Clay, ‘al die jaren hunkerde ik naar gezelschap. Maar nu lijk ik er niet tegen te kunnen.’
Hij knikt, ze drinken van hun stomende koffie, dat drinkt Mam nu net als volwassenen om aan de gang te blijven. Ik drink nog steeds melk maar soms is het chocolademelk, dat smaakt naar chocolade maar het mag wel. Ik zit op de vloer te puzzelen met Noreen, het is een supermoeilijke puzzel van een trein met vierentwintig stukjes.
‘De meeste dagen... heb ik genoeg aan Jack.’
‘De ziel zoekt haar eigen gezelschap. Dan... sluit ze de deur.’ Dat is zijn gedichtenstem.
Mam knikt. ‘Ja, maar zo herinner ik me mezelf helemaal niet.’
‘Je moest wel veranderen om te overleven.’
Noreen kijkt op. ‘Vergeet niet dat je sowieso zou zijn veranderd. Je werd ouder, je kreeg een kind... je zou sowieso niet dezelfde zijn gebleven.’
Mam drinkt alleen maar van haar koffie.
* * *
Op een dag vraag ik me af of de ramen open kunnen. Ik probeer het raam van de badkamer, ik frummel aan het handvat en duw tegen het glas. Ik ben bang voor de lucht maar ik doe heel bapper, ik buig naar voren en duw mijn handen erdoorheen. Ik ben half binnen half buiten, het is ongelooflijk...
‘Jack!’ Mam trekt me helemaal naar binnen aan de achterkant van mijn T-shirt.
‘Au.’
‘We zitten zes verdiepingen hoog, als je was gevallen was je hartstikke dood geweest.’
‘Ik ging niet vallen,’ zeg ik, ‘ik was alleen binnen en buiten tegelijkertijd.’
‘Je was een mafkees tegelijkertijd,’ zegt ze, maar ze moet bijna lachen.
Ik loop achter haar aan naar de keuken. Ze klopt eieren in een kom voor wentelteefjes. De eierschalen zijn kapot, we gooien ze gewoon in de vuilnis, dag dag. Ik vraag me af of ze in de nieuwe eieren veranderen. ‘Komen we terug na Hemel?’
Ik denk dat Mam me niet hoort.
‘Groeien we dan weer in een buik?’
‘Dat heet reïncarnatie.’ Ze snijdt het brood. ‘Sommigen denken dat we misschien terugkomen als een ezel of een slak.’
‘Nee, als een mens in dezelfde buik. Als ik weer in jou groei...’
Mam steekt de vlam aan. ‘Wat wil je vragen?’
‘Noem je me dan ook weer Jack?’
Ze kijkt me aan. ‘Dat is goed.’
‘Beloofd?’
‘Ik zal je altijd Jack noemen.’
* * *
Morgen is het 1 mei, dat is een feestdag omdat het zomer wordt en er komt een optocht. Misschien gaan we alleen even kijken. ‘Is het alleen 1 mei in de wereld?’ vraag ik.
We eten cruesli in onze schaaltjes op de bank zonder te knoeien. ‘Wat bedoel je?’ vraagt Mam.
‘Is het ook 1 mei in Kamer?’
‘Ik denk het wel, alleen is er niemand om het te vieren.’
‘Wij zouden erheen kunnen gaan.’
Ze klettert met haar lepel tegen haar schaaltje. ‘Jack.’
‘Kan dat?’
‘Wil je dat echt heel graag?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘Ik weet het niet,’ zeg ik.
‘Vind je het buiten niet leuk?’
‘Jawel. Niet alles.’
‘Oké, dat snap ik, maar voor het grootste deel? Vind je het hier leuker dan in Kamer?’
‘Voor het grootste deel.’ Ik eet mijn cruesli helemaal op en ook wat Mam nog in haar schaaltje heeft overgelaten. ‘Kunnen we een keertje teruggaan?’
‘Niet om er te wonen.’
Ik schud van nee. ‘Alleen heel eventjes op bezoek.’
Mam leunt met haar mond tegen haar hand. ‘Ik denk niet dat ik dat kan.’
‘Jawel, dat kun je wel.’ Ik wacht. ‘Is het gevaarlijk?’
‘Nee, maar alleen al bij het idee voel ik me...’
Ze zegt niet hoe. ‘Dan hou ik je hand vast.’
Mam kijkt me aan. ‘En als jij nou eens in je eentje gaat?’
‘Nee.’
‘Met iemand anders, bedoel ik. Met Noreen?’
‘Nee.’
‘Of met oma?’
‘Met jou.’
‘Ik kan niet...’
‘Ik kies voor ons allebei,’ zeg ik.
Ze staat op, ik denk dat ze boos is. Ze pakt de telefoon in MAMS KAMER en praat met iemand.
Later in de ochtend belt de portier op de intercom en hij zegt dat er een politieauto voor ons is.
‘Ben jij nog steeds Agent Oh?’
‘Nou en of,’ zegt Agent Oh. ‘Lang niet gezien.’
Er zitten kleine spikkels op de ramen van de politieauto, ik denk dat het regen is. Mam bijt op haar duim. ‘Geen goed idee,’ zeg ik, en ik trek haar hand weg.
‘Jawel.’ Ze trekt haar duim terug en begint er weer op te bijten. ‘Ik wou dat hij dood was.’ Ze fluistert bijna.
Ik weet wie ze bedoelt. ‘Maar niet in Hemel.’
‘Nee, erbuiten.’
‘Klop, klop, klop, maar hij mag niet naar binnen.’
‘Ja.’
‘Haha.’
Er rijden twee brandweerwagens langs met sirenes. ‘Oma zegt dat er meer van hem zijn.’
‘Wat?’
‘Mannen zoals hij, in de wereld.’
‘O,’ zegt Mam.
‘Is dat waar?’
‘Ja. Maar het lastige is, er zijn er veel meer die ertussenin zitten.’
‘Waar?’
Mam staart door het raam maar ik weet niet naar wat. ‘Ergens tussen goed en slecht,’ zegt ze. ‘Stukjes van allebei die aan elkaar geplakt zitten.’
De spikkels op het raam komen bij elkaar in kleine riviertjes.
Als we stoppen, weet ik alleen dat we er zijn omdat Agent Oh zegt: ‘We zijn er.’ Ik weet niet meer uit welk huis Mam kwam op de avond van onze Grote Ontsnapping, de huizen hebben allemaal garages. Er is er geen een bij dat er speciaal als een geheim uitziet.
Agent Oh zegt: ‘Had ik maar paraplu’s meegenomen.’
‘Het miezert alleen maar,’ zegt Mam. Ze stapt uit en wil mij haar hand geven.
Ik maak mijn gordel niet los. ‘Dan valt de regen op ons...’
‘Kom op, Jack, want ik kom niet nog een keer terug.’
Ik klik hem open. Ik doe mijn hoofd omlaag en knijp mijn ogen half dicht, Mam trekt me mee. De regen is op me, mijn gezicht wordt nat, mijn jas, mijn handen een beetje. Het doet geen pijn, het is alleen raar.
Als we dichter bij de deur van het huis komen, weet ik dat het het huis van Ouwe Nick is omdat er een geel lint is waar in zwarte letters op staat: PLAATS DELICT VERBODEN TOEGANG. Een grote sticker met een eng wolvengezicht dat zegt: PAS OP VOOR DE HOND. Ik wijs ernaar, maar Mam zegt: ‘Dat is gewoon nep.’
O ja, die nephond die een aanval kreeg op de dag dat Mam negentien was.
Een man-politie die ik niet ken doet de deur van binnen open, Mam en Agent Oh bukken onder het gele lint door, ik hoef alleen maar een beetje opzij te gaan.
Het huis heeft een heleboel kamers met allemaal spullen zoals dikke stoelen en de enormste tv die ik ooit heb gezien. Maar we lopen er meteen doorheen, er is nog een deur achterin en dan is er gras. De regen valt nog steeds maar mijn ogen blijven open.
‘Een heg van vierenhalve meter hoog helemaal rondom,’ zegt Agent Oh tegen Mam, ‘de buren vonden het niet vreemd. “Iedereen heeft recht op zijn privacy”, blablabla.’
Er zijn struiken en een gat met nog meer geel lint op stokken helemaal eromheen. Er schiet me iets te binnen. ‘Mam. Is dat waar...’
Ze staat er alleen maar naar te kijken. ‘Ik geloof niet dat ik dit kan.’
Maar ik loop al naar het gat toe. Er zitten bruine dingen in de modder. ‘Zijn dat wormen?’ vraag ik aan Agent Oh, mijn hart doet boem boem boem.
‘Nee, gewoon boomwortels.’
‘Waar is de baby?’
Mam staat naast me, ze maakt een geluid.
‘We hebben haar opgegraven,’ zegt Agent Oh.
‘Ik wilde niet dat ze hier bleef,’ zegt Mam, haar stem is helemaal krakerig. Ze schraapt haar keel en vraagt aan Agent Oh: ‘Hoe wisten jullie waar...?’
‘We hebben bodemsondes gebruikt.’
‘We gaan haar op een mooier plekje leggen,’ zegt Mam tegen me.
‘In de tuin van Oma?’
‘Weet je, we kunnen... we kunnen haar botjes tot as verbranden en die kunnen we onder de hangmat uitstrooien.’
‘Gaat ze dan weer groeien en wordt ze dan mijn zusje?’
Mam schudt van nee. Haar gezicht is helemaal streperig nat.
Er valt nog meer regen op me. Het is niet zoals een douche, zachter.
Mam heeft zich omgedraaid, ze kijkt naar een grijs schuurtje in de hoek van de tuin. ‘Dat is het,’ zegt ze.
‘Wat?’
‘Kamer.’
‘Niet.’
‘Jawel, Jack, je hebt het gewoon nooit van de buitenkant gezien.’
We lopen achter Agent Oh aan, we stappen over nog meer geel lint. ‘Kijk, het centrale ventilatiesysteem zit verborgen in deze struiken,’ zegt ze tegen Mam. ‘En de ingang is aan de achterkant, helemaal uit het zicht.’
Ik zie zilverig metaal, dat is Deur denk ik maar de kant van hem die ik nooit heb gezien, hij staat al half open.
‘Zal ik met jullie mee naar binnen gaan?’ vraagt Agent Oh.
‘Nee!’ roep ik.
‘Oké.’
‘Alleen ik en Mam.’
Maar Mam heeft mijn hand laten vallen en ze bukt voorover, ze maakt een raar geluid. Er zit spul op het gras, aan haar mond, het is overgeef, dat ruik ik. Is ze weer vergiftigd? ‘Mam, Mam...’
‘Het gaat wel.’ Ze veegt haar mond af aan een zakdoekje dat Agent Oh haar geeft.
‘Wil je liever...?’ vraagt Agent Oh.
‘Nee,’ zegt Mam en ze pakt mijn hand weer vast. ‘Kom mee.’
We gaan naar binnen door Deur en er klopt niks van. Kleiner dan Kamer en leger en het ruikt raar. Vloer is kaal, dat komt omdat Kleed er niet ligt, zij is in mijn kast in onze Zelfstandig Wonen, ik was vergeten dat ze niet tegelijk hier kon zijn. Bed is er wel maar er liggen geen lakens of Dekbed op haar. Schommelstoel is er en Tafel en Wasbak en Bad en Keukenkast maar geen borden en bestek erbovenop, en Dressoir en Tv en Haas met het paarse lint aan hem, en Plank maar niks op haar, en onze stoelen ingeklapt maar ze zijn allemaal anders. Niks zegt iets tegen me. ‘Dit is het niet volgens mij,’ fluister ik tegen Mam.
‘Ja, toch wel.’
Onze stemmen klinken niet als ons. ‘Is het gekrompen?’
‘Nee, zo was het altijd.’
Spaghettimobile is weg, en mijn octopustekening, en de meesterwerken, en alle speelgoed en Fort en Labyrint. Ik kijk onder Tafel maar er zit geen web. ‘Het is donkerder geworden.’
‘Tja, het is een regenachtige dag. Je kunt het licht aandoen.’ Mam wijst naar Lamp.
Maar ik wil niet aanraken. Ik kijk nog beter, ik probeer te zien hoe het was. Ik vind mijn verjaardagscijfers naast Deur, ik ga ertegenaan staan en leg mijn hand plat boven op mijn hoofd en ik ben groter dan de zwarte vijf. Er ligt een dun donker op alles. ‘Is dat het stof van ons vel?’ vraag ik.
‘Vingerafdrukpoeder,’ zegt Agent Oh.
Ik buk en kijk in Onderbed naar Eierslang opgerold alsof hij slaapt. Ik kan zijn tong niet zien, ik steek heel voorzichtig mijn hand uit tot ik het prikje van de naald voel.
Ik ga weer staan. ‘Waar was Plant?’
‘Weet je dat nu al niet meer? Hier,’ zegt Mam, en ze tikt op het midden van Dressoir en ik zie een rondje dat meer gekleurder is dan de rest.
Daar is het spoor van Parcours rond Bed. Het kuiltje dat in Vloer zat geschuurd waar onze voeten altijd onder Tafel gingen. Dit was denk ik toch Kamer eerst. ‘Maar nu niet meer,’ zeg ik tegen Mam.
‘Wat?’
‘Het is nu niet meer Kamer.’
‘Denk je niet?’ Ze snuift. ‘Eerst rook het zelfs nog muffer. Nu is de deur open, natuurlijk.’
Misschien komt het daardoor. ‘Misschien is het niet Kamer als Deur open is.’
Mam doet een heel klein lachje. ‘Wil je...?’ Ze schraapt haar keel. ‘Wil je misschien heel eventjes met de deur dicht?’
‘Nee.’
‘Oké. Ik moet hier nu weg.’
Ik loop naar Bedmuur en voel er met één vinger aan, de kurk voelt naar niks. ‘Is welterusten ook in de dag?’
‘Hè?’
‘Kunnen we welterusten zeggen als het geen avond is?’
‘Dan kun je denk ik beter “dag” zeggen.’
‘Dag Muur.’ Dan zeg ik het tegen de drie andere muren, dan: ‘Dag Vloer.’ Ik geef Bed een klopje: ‘Dag Bed.’ Ik steek mijn hoofd in Onderbed en zeg: ‘Dag Eierslang.’ In Kast fluister ik: ‘Dag Kast.’ In het donker hangt de tekening die Mam voor mijn verjaardag had gemaakt, ik zie er heel klein uit. Ik zwaai dat ze moet komen en wijs ernaar.
Ik kus haar gezicht waar de tranen zijn, zo smaakt de zee.
Ik haal de ik-tekening eraf en stop hem in mijn jaszak. Mam is bijna bij Deur, ik loop naar haar toe. ‘Til me eens op?’
‘Jack...’
‘Alsjeblieft.’
Mam zet me op haar heup, ik steek mijn hand uit.
‘Hoger.’
Ze houdt me bij mijn ribben vast en tilt me hoog, hoger, hoger, ik raak het begin van Dak aan en zeg: ‘Dag Dak.’
Mam zet me neer, plof.
‘Dag Kamer.’ Ik zwaai naar Dakraam. ‘Zeg maar dag,’ zeg ik tegen Mam. ‘Dag Kamer.’
Mam zegt het maar met het geluid uit.
Ik kijk nog een keertje om. Het is net een krater, een gat waar iets is gebeurd. Dan gaan we de deur uit.