NADIEN
Agent Oh rijdt voorin, ze ziet er anders uit van achter. Ze draait zich om en lacht naar me, ze zegt: ‘Hier is het politiebureau.’
‘Kun je zelf uitstappen?’ vraagt Mam. ‘Ik zal je dragen.’ Ze doet de auto open en koude lucht springt naar binnen. Ik maak me klein. Ze trekt aan me, ze laat me opstaan en ik stoot mijn oor tegen de auto. Ze loopt met mij op haar heup, ik hou me stevig vast aan haar schouders. Het is donker maar dan zijn er lichtjes vlug vlug net vuurwerk.
‘Aasgieren,’ zegt Agent Oh.
Waar?
‘Geen foto’s!’ roept de man-politie.
Welke foto’s? Ik zie geen aasgieren, ik zie alleen gezichten van figuren met flitsende apparaten en zwarte dikke stokken. Ze roepen maar ik kan het niet verstaan. Agent Oh probeert de deken over mijn hoofd te doen, ik duw hem eraf. Mam rent, ik bibber helemaal, we zijn in een gebouw en het is duizend procent licht dus ik doe mijn hand voor mijn ogen.
De vloer is helemaal glimmend hard niet net als Vloer, de muren zijn blauw en een heleboel, er is veel te veel lawaai. Er zijn overal mannen en vrouwen niet vrienden van mij. Een ding net als een ruimteschip helemaal verlicht met dingen erin allemaal in hun eigen kleine vakjes zoals zakjes chips en chocoladerepen, ik ga kijken en probeer ze aan te raken maar ze zitten opgesloten in het glas. Mam trekt aan mijn hand.
‘Deze kant op,’ zegt Agent Oh. ‘Nee, hierheen...’
We zijn in een kamer die rustiger is. Een hele grote brede man zegt: ‘Het spijt me vreselijk van al die pers, we zijn overgestapt op een trunking-systeem maar ze hebben nu weer nieuwe scanners...’ Hij steekt zijn hand uit. Mam zet me neer en doet zijn hand op en neer net als personen in Tv.
‘En jij, meneer, ik heb begrepen dat jij een ontzettend dappere jongeman bent geweest.’
Dat is mij waar hij naar kijkt. Maar hij kent me niet en waarom zegt hij dat ik een man ben? Mam gaat in een stoel zitten die niet onze stoelen is en ik mag bij haar op schoot. Ik probeer te schommelen maar het is niet Schommelstoel. Alles is verkeerd.
‘Nou,’ zegt de brede man, ‘ik weet dat het laat is, en uw zoon heeft wat schaafwonden waar naar gekeken moet worden, en ze staan voor jullie klaar in de Cumberland Kliniek, dat is een heel goede instelling.’
‘Wat soort instelling?’
‘Eh, een psychiatrische.’
‘We zijn niet...’
Hij praat door haar heen. ‘Zij zijn in staat om jullie alle benodigde zorg te verschaffen, het is heel discreet. Allereerst moeten we uw verklaring van vanavond nog eens precies doornemen, als dat lukt.’
Mam knikt.
‘Goed, bepaalde onderwerpen kunnen misschien pijnlijk zijn, vindt u het fijn als Agent Oh erbij blijft tijdens dit gesprek?’
‘Nee, dat maakt me niet uit,’ zegt Mam, ze gaapt.
‘Uw zoon heeft veel meegemaakt vannacht, misschien kan hij beter buiten wachten terwijl wij, eh...’
Maar we zijn al in Buiten.
‘Dat is geen probleem,’ zegt Mam, en ze slaat de blauwe deken om me heen. ‘Niet dichtdoen,’ zegt ze heel snel tegen Agent Oh die weggaat.
‘Prima,’ zegt Agent Oh, ze laat de deur half open staan.
Mam praat met de grote man, hij zegt een van haar andere namen tegen haar. Ik kijk naar de muren, ze zijn romig geworden als geen kleur. Er zijn schilderijlijsten met een heleboel woorden erin, een met een adelaar, hij zegt THE SKY IS NO LIMIT. Iemand loopt langs de deur, ik schrik. Ik wou dat hij dicht was, ik wil zo graag wat.
Mam trekt haar T-shirt weer omlaag over haar broek. ‘Niet nu,’ fluistert ze, ‘ik ben met de commandant aan het praten.’
‘En dat vond plaats... enig idee welke datum het was?’ vraagt hij.
Ze schudt van nee. ‘Eind januari. Ik was pas twee weken weer bezig aan de universiteit...’
Ik heb nog steeds dorst, ik til haar T-shirt weer op en deze keer blaast ze haar adem uit en laat me, ze vouwt me tegen haar borst.
‘Wilt u, eh, liever...?’ vraagt de Commandant.
‘Nee, laten we maar gewoon doorgaan,’ zegt Mam. Het is de rechter, er zit niet veel in maar ik wil niet van haar schoot af gaan en de andere kant op gaan zitten want dan zegt ze misschien wel zo is het genoeg en het is niet genoeg.
Mam praat superlang over Kamer en Ouwe Nick en dat allemaal, ik ben te moe om te luisteren. Een zij-iemand komt binnen en zegt iets tegen de Commandant.
Mam zegt: ‘Is er iets?’
‘Nee nee,’ zegt de Commandant.
‘Waarom staat ze dan zo naar ons te staren?’ Haar arm gaat strak om me heen. ‘Ik geef mijn zoon borstvoeding, hebt u daar problemen mee, mevrouw?’
Misschien weten ze in Buiten niet wat het is als je wat mag, het is een geheim.
Mam en de Commandant praten nog veel meer. Ik slaap bijna maar het is te licht en ik kan niet lekker liggen.
‘Wat is er?’ vraagt ze.
‘We moeten echt terug naar Kamer,’ zeg ik tegen haar. ‘Ik moet naar Wc.’
‘Dat is geen probleem, die hebben ze hier in het politiebureau ook.’
De Commandant wijst ons de weg langs de geweldige machine en ik raak het glas aan bijna bij de chocoladerepen. Ik wou dat ik de code wist om ze eruit te laten.
Er zijn een twee drie vier wc’s, allemaal in een klein kamertje in een grotere kamer met vier wasbakken en allemaal spiegels. Het is waar, wc’s in Buiten hebben een deksel op hun pot, ik kan er niet in kijken. Als Mam plast en opstaat komt er een verschrikkelijk gebrul, ik moet huilen. ‘Niks aan de hand,’ zegt ze, en ze veegt mijn gezicht af met de platte stukken van haar handen, ‘hij spoelt gewoon automatisch door. Kijk, de wc ziet met zijn kleine oogje dat we helemaal klaar zijn en dan spoelt hij zelf door, is dat niet slim?’
Ik wil geen slimme wc die naar onze billen kijkt.
Mam zegt dat ik uit mijn onderbroek moet stappen. ‘Ik moest per ongeluk een beetje poepen toen Ouwe Nick me draagde,’ zeg ik.
‘Dat is helemaal niet erg,’ zegt ze en ze doet iets raars, ze gooit mijn onderbroek in een vuilnis.
‘Maar...’
‘Die heb je niet meer nodig, we gaan zorgen dat je nieuwe krijgt.’
‘Voor Zondagtraktatie?’
‘Nee, welke dag we maar willen.’
Dat is raar. Ik wil het liever op een zondag.
De kraan is net zoiets als de echte in Kamer maar de verkeerde vorm. Mam doet hem aan, ze maakt papier nat en veegt mijn benen en mijn billen schoon. Ze doet haar handen onder een machine, dan blaast er warme lucht uit, net als onze ventilatie maar warmer en weer veel lawaai. ‘Het is een handdroger, kijk maar, wil je het ook eens proberen?’ Ze glimlacht naar me maar ik ben te moe om te lachen. ‘Oké, veeg je handen dan maar gewoon af aan je T-shirt.’ Dan slaat ze de blauwe deken om me heen en gaan we er weer uit. Ik wil naar de machine kijken waar alle blikjes en zakjes en chocoladerepen in de gevangenis zitten. Maar Mam trekt me mee naar de kamer waar de Commandant is voor nog meer praten.
Na wel honderd uur laat Mam me opstaan, ik ben helemaal wiebelig. Ik word misselijk van niet in Kamer slapen.
We gaan naar een soort ziekenhuis, maar dat was toch het oude Plan A, Ziek, Auto, Ziekenhuis? Mam heeft een blauwe deken om haar heen nu, ik denk dat het die is die eerst om mij zat maar die zit nog steeds om mij dus die van haar is zeker een andere. De politieauto ziet eruit als dezelfde auto maar ik weet het niet, in Buiten zijn de dingen lastig. Ik struikel op de straat en val bijna maar Mam grijpt me vast.
We rijden. Als ik een auto zie komen knijp ik elke keer mijn ogen dicht.
‘Ze rijden aan de andere kant, weet je,’ zegt Mam.
‘Welke andere kant?’
‘Zie je die streep in het midden? Zij moeten altijd aan die kant van de streep blijven, en wij blijven aan deze kant, zodat we geen botsing krijgen.’
Ineens zijn we gestopt. De auto gaat open en een iemand met geen gezicht kijkt naar binnen. Ik schreeuw.
‘Jack, Jack,’ zegt Mam.
‘Het is een zombie.’
Ik hou mijn gezicht op haar buik.
‘Ik ben dokter Clay, welkom in het Cumberland,’ zegt het geen gezicht met de diepste bulderstem ooit. ‘Dit masker is alleen voor jullie veiligheid. Wil je er even onder kijken?’ Hij trekt het wit een stukje omhoog en een man-iemand lacht, een extrabruin gezicht met een piepklein driehoekje zwarte kin. Hij doet het masker weer terug, pling. Zijn praten komt door het wit. ‘Hier hebben jullie er ook allebei een.’
Mam pakt de maskers. ‘Moet dat?’
‘Denk aan alles wat hier rondzweeft waar uw zoon waarschijnlijk nog nooit mee in contact is geweest.’
‘Oké.’ Ze doet een masker bij haar om en een bij mij met lussen om mijn oren. Ik vind het niet fijn hoe het drukt. ‘Ik zie niks rondzweven,’ fluister ik tegen Mam.
‘Bacteriën,’ zegt ze.
Ik dacht dat die alleen in Kamer waren, ik wist niet dat de wereld er ook een heleboel van heeft.
We lopen in een groot verlicht gebouw, ik denk dat het weer het Politiebureau is maar dan is het dat toch niet. Er is een iemand die de Opnamecoördinator heet die zit te tikken op een... ik weet het, het is een computer, net als in Tv. Ze zien er allemaal net zo uit als de mannen en vrouwen in de medische planeet, ik moet steeds onthouden dat ze echt zijn.
Ik zie iets supercools, het is een reusachtig glas met hoeken maar in plaats van blikjes en chocola zitten er levende vissen in, ze zwemmen en doen verstoppeltje met stenen. Ik trek aan Mams hand maar ze wil niet meekomen, ze praat nog steeds met de Opnamecoördinator die ook een naam op haar plaatje heeft, dat is Pilar.
‘Luister, Jack,’ zegt dokter Clay, hij buigt door zijn benen, hij is net een reuzenkikker, waarom doet hij dat? Zijn hoofd is bijna naast het mijne, zijn haar is alleen maar pluizig als een halve centimeter lang. Hij heeft zijn masker niet meer op, alleen Mam en ik. ‘We moeten even naar je mama kijken in die kamer aan de overkant van de gang, oké?’
Dat is mij tegen wie hij het zegt. Maar hij heeft toch al naar haar gekeken?
Mam schudt van nee. ‘Jack blijft bij mij.’
‘Dokter Kendrick... zij is onze algemeen arts-assistent die op dit moment dienst heeft... ze moet nu meteen het bewijsmateriaal verzamelen, vrees ik. Bloed, urine, haar, vingernagels, uitstrijkjes van de mond, vagina, anus...’
Mam staart hem aan. Ze blaast haar adem uit. ‘Ik ben daarbinnen,’ zegt ze tegen mij, en ze wijst naar een deur, ‘en als je roept kan ik je horen, oké?’
‘Niet oké.’
‘Alsjeblieft. Je bent zo’n dappere JackerJack geweest, nog heel eventjes maar, oké?’
Ik grijp haar vast.
‘Hmm, misschien kan hij mee naar binnen komen en kunnen we een scherm gebruiken,’ zegt dokter Kendrick. Haar haar is helemaal roomkleurig en opgedraaid op haar hoofd.
‘Een Tv?’ fluister ik tegen Mam. ‘Daar is er een.’ Hij is veel groter dan die in Kamer, er is dansen op en de kleuren zijn veel schitteriger.
‘O ja,’ zegt Mam, ‘kan hij misschien hier bij de receptie zitten? Dan heeft hij wat meer afleiding.’
De Pilar-vrouw staat achter de tafel te praten aan de telefoon, ze lacht naar me maar ik doe net of ik het niet zie. Er zijn heel veel stoelen, Mam kiest er een voor mij. Ik kijk hoe ze weggaat met de dokters. Ik moet me aan de stoel vasthouden om niet achter haar aan te rennen.
De planeet is veranderd in een footballwedstrijd met mannen met hele grote schouders en helmen. Ik vraag me af of het echt echt gebeurt of alleen plaatjes. Ik kijk naar het vissenglas maar het is te ver, ik kan de vissen niet zien maar ze moeten er nog in zitten, ze kunnen niet lopen. De deur waar Mam in ging is een beetje open, ik denk dat ik haar stem hoor. Waarom pakken ze haar bloed en plas en vingernagels? Ze is er nog steeds ook al zie ik haar niet, net als toen ze in Kamer was en ik de hele tijd onze Grote Ontsnapping deed. Ouwe Nick zoefde weg in zijn auto, nu is hij niet in Kamer en hij is niet in Buiten, ik zie hem niet in Tv. Mijn hoofd is bekaf van alle vragen.
Ik haat het strakke masker, ik doe het boven op mijn hoofd, het is een beetje stijf met een draad erin denk ik. Het houdt mijn haar uit mijn ogen. Nu zijn er tanks in een stad die helemaal kapot is gemaakt, een oud iemand huilt. Mam is heel heel lang in de andere kamer, doen ze haar pijn? De Pilar-vrouw praat nog steeds aan de telefoon. Een andere planeet met mannen in een gigagrote kamer die praten, allemaal met jassen aan, ik denk dat ze een soort ruzie hebben. Ze praten uren en uren.
Dan verandert het weer en daar is Mam en ze draagt iemand en dat ben ik. Ik spring op en ren naar het scherm. Daar is een ik net als in Spiegel alleen ben ik piepklein. Woorden glijden onderaan voorbij PLAATSELIJK NIEUWS TERWIJL HET GEBEURT. Een zij-iemand praat maar ik kan haar niet zien: ‘... teruggetrokken vrijgezel bouwde zijn tuinschuurtje om tot een onneembare eenentwintigste-eeuwse kerker. De slachtoffers van de despoot zien akelig bleek en lijken zich in een borderlineachtige catatonische toestand te bevinden na de lange nachtmerrie van hun gevangenschap.’
Daar komt toen Agent Oh de deken over mijn hoofd wou doen en ik wou het niet. De onzichtbare stem zegt: ‘Hier zien we het ondervoede kind, niet in staat om te lopen, terwijl het verkrampt uithaalt naar een van zijn redders.’
‘Mam!’ roep ik.
Ze komt niet, ik hoor haar roepen: ‘Nog een paar minuutjes.’
‘Dat zijn wij! Wij zijn in Tv!’
Maar hij is uit. Pilar staat ernaar te wijzen met een afstandsbediening en ze kijkt met grote ogen naar mij. Dokter Clay komt eraan, hij zegt boze dingen tegen Pilar.
‘Doe weer aan,’ zeg ik. ‘Dat zijn wij, ik wil ons zien.’
‘Het spijt me echt vreselijk...’ zegt Pilar.
‘Jack, wil je nu naar je mama komen?’ Dokter Clay steekt zijn hand uit, hij heeft er gek wit plastic aan. Niet aanraken. ‘Masker voor, weet je nog?’ Ik doe het over mijn neus. Ik loop achteraan niet te dichtbij.
Mam zit op een klein hoog bed in een jurk van papier en achter is hij open. Rare kleren hebben ze in Buiten. ‘Ze moesten mijn echte kleren meenemen.’ Het is haar stem maar ik kan niet zien waar hij uit het masker komt.
Ik klim op haar kreukelige schoot. ‘Ik heb ons in Tv gezien.’
‘Ik hoorde het. Hoe zagen we eruit?’
‘Klein.’
Ik trek aan haar jurk maar ik kan er niet in. ‘Even wachten nog.’ Ze geeft me wel een kusje op de zijkant van mijn oog maar ik wil geen kus. ‘Ga verder...’
Waarheen?
‘Over uw pols, ja,’ zegt dokter Kendrick, ‘die moet waarschijnlijk een keer opnieuw gebroken worden.’
‘Nee!’
‘Ssst, het is niet erg,’ zegt Mam tegen mij.
‘Ze slaapt als het gebeurt,’ zegt dokter Kendrick, ze kijkt naar mij. ‘Dan stopt de chirurg er een ijzeren pin in zodat het gewricht weer beter werkt.’
‘Net als een cyborg?’
‘Wat zeg je?’
‘Ja, een beetje net als een cyborg,’ zegt Mam, en ze doet een grijns naar mij.
‘Maar uw gebit heeft nu prioriteit,’ zegt dokter Kendrick, ‘dus we beginnen meteen met een antibioticakuur, en extra sterke pijnstillers...’
Ik doe een grote gaap.
‘Ja, ik weet het,’ zegt Mam, ‘je had allang in bed moeten liggen.’
Dokter Kendrick zegt: ‘Kunnen we alleen nog heel even Jack een kleine check-up geven?’
‘Ik heb al nee gezegd.’
Wat wil ze aan mij geven? ‘Is dat speelgoed?’ fluister ik tegen Mam.
‘Het is absoluut niet nodig,’ zegt ze tegen dokter Kendrick. ‘Neem dat maar van mij aan.’
‘We volgen gewoon het protocol voor dit soort gevallen,’ zegt dokter Clay.
‘O, dus jullie krijgen hier vaak van dit soort gevallen?’ Mam is kwaad, dat kan ik horen.
Hij schudt van nee. ‘Wel andere traumatische situaties, ja, maar ik moet eerlijk zeggen, niets zoals de uwe. En daarom moeten we het ook goed aanpakken en jullie allebei meteen vanaf het begin de best mogelijke behandeling bieden.’
‘Jack heeft geen behandeling nodig, hij heeft alleen slaap nodig.’ Mam praat door haar tanden. ‘Hij is nooit uit mijn zicht geweest en er is hem niks overkomen, niks van wat jullie insinueren.’
De dokters kijken naar elkaar. Dokter Kendrick zegt: ‘Ik bedoelde niet...’
‘Ik heb er al die jaren voor gezorgd dat hij veilig was.’
‘Zo te horen wel, ja,’ zegt dokter Clay.
‘Zeker weten.’ Er lopen tranen helemaal omlaag over Mams gezicht, er zit er eentje helemaal donker aan de rand van haar masker. Waarom maken ze haar aan het huilen? ‘En vanavond, wat hij heeft moeten... hij valt gewoon staand in slaap.’
Ik slaap niet.
‘Ik begrijp het helemaal,’ zegt dokter Clay. ‘Alleen lengte en gewicht en ze kijkt even naar zijn snijwonden, is dat goed?’
Een tel later knikt Mam.
Ik wil niet dat dokter Kendrick me aanraakt, maar ik vind het niet erg om op het apparaat te staan dat mijn zwaar laat zien, als ik per ongeluk tegen de muur aan leun trekt Mam me weer recht. Dan sta ik tegen de nummers aan, net als wij naast Deur deden maar er zijn er wel meer en de streepjes zijn rechter. ‘Je doet het geweldig,’ zegt dokter Clay.
Dokter Kendrick schrijft heel vaak dingen op. Ze wijst met apparaten in mijn ogen en mijn oren en mijn mond, ze zegt: ‘Het ziet er allemaal schitterend uit.’
‘We poetsen alle keren dat we eten.’
‘Wat zeg je?’
‘Je moet langzamer praten, en harder,’ zegt Mam tegen me.
‘We poetsen na het eten.’
Dokter Kendrick zegt: ‘Ik wou dat al mijn patiënten zo goed voor zichzelf zorgden.’
Mam helpt me mijn T-shirt over mijn hoofd trekken. Het masker valt af en ik doe het weer op. Dokter Kendrick zegt dat ik al mijn stukken moet bewegen. Ze zegt dat mijn heupen uitstekend zijn maar dat ik wel een keer een botmeting zou mogen krijgen, dat is een soort röntgenstralen. Er zitten krassen op mijn binnenhanden en mijn benen dat is van toen ik uit de auto sprong. Op mijn rechterknie zit allemaal opgedroogd bloed. Ik schrik als dokter Kendrick het aanraakt.
‘Sorry,’ zegt ze.
Ik zit tegen Mams buik aan, het papier is helemaal kreukelig. ‘Straks springen er bacteriën in het gat en dan ben ik dood.’
‘Maak je geen zorgen,’ zegt dokter Kendrick, ‘ik heb een speciaal doekje waarmee ze allemaal worden weggeveegd.’
Het steekt. Ze doet mijn gebeten vinger ook, aan de linkerkant waar de hond mijn bloed wou drinken. Dan doet ze iets op mijn knie, het is net als plakband maar dan met gezichtjes erop, het zijn Dora en Boots die zwaaien naar mij. ‘Hé, hé...’
‘Doet het pijn?’
‘U had hem geen groter plezier kunnen doen,’ zegt Mam tegen dokter Kendrick.
‘Ben je fan van Dora?’ zegt dokter Clay. ‘Mijn nichtje en neefje ook.’
Zijn tanden lachen als sneeuw.
Dokter Kendrick doet nog een Dora en Boots op mijn vinger, hij zit strak.
Kies zit nog steeds veilig in de zijkant van mijn rechtersok. Als ik mijn T-shirt en deken weer aanheb praten de dokters heel zachtjes, dan vraagt dokter Clay: ‘Weet je wat een naald is, Jack?’
Mam kreunt. ‘O, kom op zeg.’
‘Dan kan het lab morgenochtend meteen een volledig bloedonderzoek doen. Sporen van infectie, voedingstekorten... Het is allemaal toelaatbaar bewijsmateriaal, en wat nog belangrijker is, zo komen we er meteen achter wat Jack nu meteen nodig heeft.’
Mam kijkt naar me. ‘Kun je nog één minuutje een superheld zijn zodat dokter Kendrick een prikje in je arm kan geven?’
‘Nee.’ Ik verstoppel ze allebei onder de deken.
‘Alsjeblieft.’
Echt nee, ik heb al mijn dapper opgebruikt.
‘Ik heb maar zó’n beetje nodig,’ zegt dokter Kendrick en ze laat een buisje zien.
Dat is veel meer dan de hond of de mug, dan hou ik bijna niks meer over.
‘En dan krijg je... Wat zou hij graag willen?’ vraagt ze aan Mam.
‘Ik wil graag naar Bed.’
‘Ze bedoelt een traktatie,’ zegt Mam. ‘Iets als taart of zo.’
‘Hmm, ik denk niet dat we op dit moment taart hebben, de keukens zijn dicht,’ zegt dokter Clay. ‘Wat denk je van een Chupa Chup?’
Pilar komt met een pot vol lolly’s, dat zijn dus chupachups.
Mam zegt: ‘Toe maar, je mag er eentje uitkiezen.’
Maar er zijn er te veel, ze zijn geel en groen en rood en blauw en oranje. Ze zijn allemaal rond als ballen niet plat als cirkels net als die van Ouwe Nick die Mam in Vuilnis had gegooid en die ik toch ging opeten. Mam kiest voor mij, het is een rode maar ik schud van nee want die van hem was ook rood en ik denk dat ik weer moet huilen. Mam kiest een groene. Pilar haalt het papiertje eraf. Dokter Clay steekt de naald in de binnenkant van mijn elleboog en ik schreeuw en ik probeer weg te komen maar Mam houdt me vast, ze stopt de lolly in mijn mond en ik sabbel erop maar de pijn gaat er helemaal niet van weg. ‘Bijna klaar,’ zegt ze.
‘Helemaal niet lekker.’
‘Kijk, de naald is er al uit.’
‘Goed gedaan,’ zegt dokter Clay.
‘Nee, de lolly.’
‘Je hebt je lolly,’ zegt Mam.
‘Hij is helemaal niet lekker, de groene is niet lekker.’
‘Geeft niet, spuug maar uit.’
Pilar pakt hem. ‘Probeer liever een oranje, ik vind de oranje altijd het lekkerst,’ zegt ze.
Ik wist niet dat ik er twee mocht. Pilar maakt een oranje voor me open en die is wel lekker.
* * *
Eerst is het warm, dan wordt het koud. Het warm was fijn maar het koud is een nat koud. Mam en ik liggen in Bed maar het is kleiner geworden en het wordt steeds kouder, het laken onder ons en het laken op ons ook en Dekbed is niet meer wit, ze is helemaal blauw...
Dit is niet Kamer.
Gekke Piemel staat rechtop. ‘We zijn in Buiten,’ fluister ik tegen hem.
‘Mam...’
Ze schrikt net of ze een schok krijgt.
‘Ik heb geplast.’
‘Dat geeft niet.’
‘Nee, maar het is helemaal nat. Mijn T-shirt op mijn buik ook.’
‘Dat maakt niks uit, vergeet het maar snel.’
Ik probeer het te vergeten. Ik kijk langs haar hoofd. De vloer is net als Kleed maar pluizig met geen patroon en geen randen, een soort grijs, hij gaat helemaal naar de muren. Ik wist niet dat muren groen zijn. Er is een schilderij van een monster, maar als ik kijk is het eigenlijk een hele grote golf van de zee. Een vorm net als Dakraam maar dan in de muur, ik weet wat dat is, dat is een zijkantraam, met honderden houten strepen eroverheen maar er komt licht tussendoor. ‘Ik weet het nog steeds,’ zeg ik tegen Mam.
‘Natuurlijk.’ Ze zoekt mijn wang en geeft er een kusje op.
‘Ik kan het niet vergeten want ik ben nog steeds helemaal nat.’
‘O, dat,’ zegt ze met een andere stem. ‘Ik bedoelde niet dat je moest vergeten dat je in bed hebt geplast, alleen dat je je er niet druk om moet maken.’ Ze gaat uit bed, ze heeft nog steeds haar papieren jurk aan, hij is helemaal kreukelig. ‘De verpleegsters zullen het bed wel verschonen.’
Ik zie de verpleegsters niet.
‘Maar mijn andere T-shirts...’ Die liggen in Dressoir, in de lage la. Daar waren ze gisteren dus nu denk ik nog steeds. Maar is Kamer er nog wel als wij er niet in zijn?
‘We bedenken wel iets,’ zegt Mam. Ze staat bij het raam, ze heeft de houten strepen verder uit elkaar gedaan en er is een heleboel licht.
‘Hoe heb je dat gedaan?’ Ik ren naar haar toe, de tafel stoot tegen mijn been boem.
Ze wrijft het beter. ‘Met dit touwtje, zie je? Dat is het touwtje van het zonneblind.’
‘Waarom is het...?’
‘Het is het touwtje waarmee het zonneblind open- en dichtgaat,’ zegt ze. ‘Dit is een zonneblind, het heet zo... ik denk omdat het zorgt dat je niet meer kunt kijken.’
‘Waarom zorgt het dat ik niet meer kan kijken?’
‘Ik bedoel jij als iedereen.’
Waarom ben ik als iedereen?
‘Het zorgt ervoor dat mensen niet naar binnen of buiten kunnen kijken,’ zegt Mam.
Maar ik kijk wel naar buiten, het is net Tv. Er is gras en bomen en een stukje van een wit gebouw en drie auto’s, een blauwe en een bruine en een zilveren met gestreepte stukjes. ‘Op het gras...’
‘Wat?’
‘Is dat een gier?’
‘Dat is gewoon een kraai, volgens mij.’
‘Nog een...’
‘Dat is een, hoe heet het ook alweer, een duif. Beginnende Alzheimer! Oké, we gaan ons opfrissen.’
‘We hebben nog geen ontbijt gehad,’ zeg ik.
‘Dat kunnen we daarna doen.’
Ik schud van nee. ‘Ontbijt komt voor bad.’
‘Dat hoeft niet per se, Jack.’
‘Maar...’
‘We hoeven niet alles hetzelfde te doen als eerst,’ zegt Mam, ‘we kunnen doen wat we willen.’
‘Ik wil juist ontbijt voor bad.’
Maar ze is om een hoek gegaan en ik kan haar niet zien, ik ren achter haar aan, ik vind haar in een andere kleine kamer in deze kamer, de vloer is veranderd in glimmende koude witte vierkanten en de muren zijn ook helemaal wit geworden. Er is een wc die niet Wc is en een wasbak die twee keer zo groot is als Wasbak en een hoge onzichtbare bak die zeker een douche is net als waar Tv-figuren in spetteren.
‘Waar is het bad verstoppeld?’
‘Er is geen bad.’ Mam schuift de voorkant van de bak opzij zodat hij open is. Ze doet de papieren jurk uit en verfrommelt hem in een mand die denk ik een vuilnis is, maar hij heeft geen deksel die béng doet. ‘Kom, weg met dat smerige ding.’ Mijn T-shirt trekt aan mijn gezicht als hij uitgaat. Ze frommelt hem op en gooit hem in de vuilnis.
‘Maar...’
‘Het is een vod.’
‘Niet, het is mijn T-shirt.’
‘Je krijgt wel een nieuw shirt, een heleboel nieuwe.’ Ik kan haar haast niet horen want ze heeft de douche aangedaan, wat een kabaal. ‘Kom er maar onder.’
‘Ik weet niet hoe dat moet.’
‘Het is heerlijk, echt waar.’ Mam wacht. ‘Goed dan, ik ben zo klaar.’
Ze stapt erin en wil de onzichtbare deur dichtdoen.
‘Nee.’
‘Ik moet wel, anders spettert er allemaal water doorheen.’
‘Nee.’
‘Je kunt door het glas naar me kijken, ik ben vlakbij.’ Ze schuift hem boem dicht. Ik kan haar niet meer zien alleen wazig, niet als de echte Mam maar net een spook dat rare geluiden maakt.
Ik sla ertegen, ik weet niet hoe het moet, dan snap ik het en gooi hem open.
‘Jack...’
‘Ik wil niet dat jij erin bent en ik eruit.’
‘Kom er dan in.’
Ik moet huilen.
Mam veegt met haar hand over mijn gezicht, de tranen gaan door elkaar. ‘Sorry,’ zegt ze, ‘sorry. Ik ga blijkbaar te snel.’ Ze geeft me een knuffel waar ik helemaal nat van word. ‘Je hoeft nergens meer om te huilen.’
Toen ik een baby was huilde ik alleen als ik een goede reden had. Maar Mam die in de douche gaat met mij aan de andere kant van de deur, dat is ook een goede reden.
Nu ga ik er wel in, ik ga plat tegen het glas staan maar ik krijg toch nog spetters. Mam doet haar gezicht in de lawaaiige waterval, ze doet een lange kreun.
‘Heb je pijn?’ roep ik.
‘Nee, ik probeer gewoon te genieten van mijn eerste douche in zeven jaar.’
Er is een klein pakje waar Shampoo op staat, Mam maakt het open met haar tanden, ze gebruikt het helemaal op tot er bijna niks meer over is. Ze maakt haar haren superlang nat en doet er nog iets op uit een ander klein pakje waar op staat Conditioner dat is voor zijdezacht haar. Ze wil mijn haar ook doen maar ik wil niet zijdezacht zijn, ik doe mijn gezicht niet in de spetters. Ze wast me met haar handen want er is geen doekje. Sommige stukjes van mijn benen zijn paars geworden van waar ik uit de bruine auto ben gesprongen superlang geleden. Mijn schrammen doen overal pijn, vooral op mijn knie onder mijn Dora en Boots-Pleister die krullerig wordt, Mam zegt dat dat betekent dat de snee beter wordt. Ik weet niet waarom pijn beter worden betekent.
Er is een superdikke witte handdoek voor ons allebei, niet een om samen te doen. Ik wil liever samen doen maar Mam zegt dat dat onzin is. Ze doet nog een derde handdoek om haar hoofd tot het helemaal groot en puntig is als een ijsje, we moeten lachen.
Ik heb dorst. ‘Mag ik nu wat?’
‘O, zo meteen.’ Ze geeft me een groot ding, met mouwen en een riem net als een pak. ‘Trek deze badjas maar zolang aan.’
‘Maar die is van een reus.’
‘Het gaat wel.’ Ze vouwt de mouwen op tot ze korter zijn en helemaal dik. Ze ruikt anders, ik denk dat het door de conditioner komt. Ze bindt de badjas dicht om mijn middel. Ik til de lange stukken op om te lopen. ‘Ta-daa,’ zegt ze, ‘Koning Jack.’
Ze pakt een andere badjas precies dezelfde uit de kast die niet Kast is, hij komt maar tot haar enkels.
‘Dan ben ik de koning, diddel diddel, en jij de koningin,’ zing ik.
Mam is helemaal roze en blij, haar haar is zwart van het nat. Mijn haar zit weer in paardenstaart maar knoperig omdat er geen Kam is, die hebben we in Kamer gelaten. ‘Waarom heb je Kam niet meegebrengd?’ zeg ik.
‘Meegebracht,’ zegt ze. ‘Ik had nogal veel haast om jou weer terug te zien, weet je nog?’
‘Ja, maar we hebben hem nodig.’
‘Die ouwe plastic kam met allemaal afgebroken tanden? Die kunnen we missen als kiespijn.’
Ik zoek mijn sokken naast het bed, ik trek ze aan maar Mam zegt niet doen want ze zijn helemaal smerig van de straat waar ik rende en rende met gaten erin. Ze gooit ze ook in de vuilnis, ze verspilt alles.
‘Maar Kies, die zijn we vergeten.’ Ik pak gauw de sokken uit de vuilnis en ik vind Kies in de tweede.
Mam rolt met haar ogen.
‘Hij is mijn vriend,’ zeg ik, en ik stop Kies in de zak van mijn badjas. Ik lik over mijn tanden want ze voelen raar. ‘O nee, ik heb mijn tanden niet gepoetst na de lolly.’ Ik duw er hard tegenaan met mijn vingers zodat ze er niet uit vallen, maar niet de gebeten vinger.
Mam schudt van nee. ‘Het was geen echte.’
‘Hij smaakte wel echt.’
‘Nee, ik bedoel, hij was suikervrij, die maken ze met een soort niet-echte suiker die niet slecht is voor je tanden.’
Dat is raar. Ik wijs naar het andere bed. ‘Wie slaapt daar?’
‘Dat is voor jou.’
‘Maar ik slaap bij jou.’
‘Ja, maar dat wisten de verpleegsters niet.’ Mam kijkt uit het raam. Haar schaduw is helemaal lang over de zachte grijze vloer, ik heb nog nooit zo’n lange gezien. ‘Is dat een poes op de parkeerplaats?’
‘Laat eens kijken.’ Ik ren naar het raam maar mijn ogen vinden hem niet.
‘Zullen we op ontdekkingstocht gaan?’
‘Waar?’
‘Buiten.’
‘We zijn al in Buiten.’
‘Ja, maar ik wil graag naar de frisse lucht en kijken waar de poes is gebleven,’ zegt Mam.
‘Leuk.’
Ze vindt twee paar slippers voor ons maar ze passen me niet en ik struikel steeds, dan zegt ze dat ik zolang wel op blote voeten mag. Als ik weer door het raam kijk, komt er een ding aanzoeven naast de andere auto’s, het is een busje waar THE CUMBERLAND CLINIC op staat.
‘En als hij komt?’ fluister ik.
‘Wie?’
‘Ouwe Nick, als hij in zijn auto komt.’ Ik was hem bijna vergeten, hoe kon ik hem nou vergeten?
‘O, dat kan niet, hij weet niet waar we zijn,’ zegt Mam.
‘Zijn we weer een geheimpje?’
‘Ongeveer, maar dan de goede soort.’
Naast het bed is een... ik weet wat het is, het is een telefoon. Ik pak het bovenste stuk op, ik zeg: ‘Hallo’, maar er praat niemand, alleen een soort gezoem.
‘O, Mam, ik heb nog niet wat gehad.’
‘Later.’
Alles gaat andersom vandaag.
Mam doet de deurklink en trekt een gezicht, het is zeker haar pijne pols. Ze doet het met de andere hand. We gaan eruit in een lange kamer met allemaal ramen en aan de andere kant allemaal deuren. Elke muur is een andere kleur, dat zal wel de regel zijn. Onze deur is de deur waar Zeven op staat helemaal goud. Mam zegt dat we niet door de andere deuren mogen omdat die van anderen zijn.
‘Welke anderen?’
‘Die kennen we nog niet.’
Hoe kan zij dat dan weten? ‘Mogen we wel door de zijkantramen kijken?’
‘O ja, die zijn voor iedereen.’
‘Zijn wij iedereen?’
‘Wij en wie dan ook,’ zegt Mam.
Wie dan ook is er niet dus alleen wij. Er is geen zonneblind voor deze ramen om het kijken tegen te houden. Het is een andere planeet, er zijn meer andere auto’s te zien zoals groene en witte en een rode en een stenige plek en er zijn dingen die lopen dat zijn mannetjes. ‘Ze zijn piepklein, net elfjes.’
‘Nee, dat lijkt gewoon zo omdat ze ver weg zijn,’ zegt Mam.
‘Zijn ze echt echt?’
‘Net zo echt als jij en ik.’
Ik probeer het te geloven maar dat is wel lastig.
Er is een vrouw die geen echte vrouw is, dat zie ik omdat ze grijs is, ze is een standbeeld en helemaal bloot.
‘Kom mee,’ zegt Mam, ‘ik rammel van de honger.’
‘Ik wil alleen...’
Ze trekt aan mijn hand. Dan kunnen we niet verder omdat er trappen omlaag zijn, een heleboel. ‘Hou je maar vast aan de leuning.’
‘De wat?’
‘Dit ding hier, die buis.’
Ik doe het.
‘Je moet één tree tegelijk omlaaggaan.’
Straks val ik. Ik ga zitten.
‘Ja, zo gaat het ook.’
Ik ga op mijn billen, één tree en dan nog een en de reuzenbadjas gaat los. Een grote vrouw rent de treden op vlug vlug alsof ze vliegt, maar ze vliegt niet, ze is een echt mens helemaal in het wit. Ik doe mijn gezicht tegen Mams badjas zodat ze mij niet ziet. ‘O,’ zegt de zij, ‘had maar even gezoemd...’
Net als bijen?
‘De zoemer naast het bed?’
‘We redden ons wel,’ zegt Mam.
‘Ik ben Noreen, ik zal even nieuwe maskers voor jullie halen.’
‘O sorry, daar had ik niet aan gedacht,’ zegt Mam.
‘Geen probleem, zal ik ze naar jullie kamer brengen?’
‘Dat hoeft niet, we gaan naar beneden.’
‘Geweldig. Jack, zal ik een assistent oppiepen om je de trap af te dragen?’
Ik snap het niet, ik doe mijn gezicht weer weg.
‘Dat hoeft niet,’ zegt Mam, ‘hij doet het op zijn manier.’
Ik ga op mijn billen de volgende elf omlaag. Onderaan bindt Mam mijn badjas weer dicht zodat we nog steeds de koning en de koningin zijn net als in het versje ‘Lavender’s Blue’. Noreen geeft me een nieuw masker dat ik moet opdoen, ze zegt dat ze verpleegkundige is en dat ze uit een ander land komt dat Ierland heet en dat ze mijn paardenstaart mooi vindt. We gaan naar een heel groot stuk waar allemaal tafels zijn, ik heb er nog nooit zoveel gezien met borden en glazen en messen en een ervan steekt me in de buik, een tafel bedoel ik. De glazen zijn onzichtbaar net als de onze maar de borden zijn blauw, dat is smerig.
Het is net een Tv-planeet die helemaal over ons gaat, figuren zeggen: ‘Goeiemorgen,’ en ‘Welkom in het Cumberland’ en ‘Gefeliciteerd,’ ik weet niet waarmee. Sommigen hebben precies dezelfde badjassen aan als onze en sommigen hebben pyjama’s aan en sommigen verschillende uniformen. De meesten zijn enorm maar ze hebben niet lang haar net als wij, ze lopen snel en ze zijn ineens aan alle kanten, zelfs de achterkant. Ze komen dichtbij en ze hebben zoveel tanden, ze ruiken niet goed. Een hij met helemaal een baard zegt: ‘Nou, kereltje, jij bent nog eens een echte held.’
Dat ben ik die hij bedoelt. Ik kijk niet.
‘Wat vind je tot nu toe van de wereld?’
Ik zeg niks.
‘Best wel leuk?’
Ik knik. Ik hou Mams hand strak vast maar mijn vingers glippen, ze zijn nat geworden. Ze slikt een paar pillen die Noreen haar geeft.
Ik ken één hoofd heel hoog met een kroezig klein haar, dat is dokter Clay met geen masker op. Hij schudt Mams hand met zijn witte plastic hand en vraagt of we goed hebben geslapen.
‘Ik was te gespannen,’ zegt Mam.
Er komen andere uniformfiguren aanlopen, dokter Clay zegt namen maar ik versta ze niet. Een heeft bochten van haar dat helemaal grijs is en ze heet de Directeur van de Kliniek dat betekent de baas maar ze lacht en zegt nou, niet echt, ik snap niet wat er zo grappig is.
Mam wijst naar een stoel waar ik naast haar kan zitten. Er is iets ongelooflijks bij het bord, het is zilver en blauw en rood, ik denk dat het een ei is maar geen echt ei, een chocolade.
‘O ja, fijne Pasen,’ zegt Mam, ‘daar had ik helemaal niet meer aan gedacht.’
Ik hou het nep-ei in mijn hand. Ik wist niet dat de Paashaas ook in gebouwen kwam.
Mam heeft haar masker omlaag gedaan om haar nek, ze drinkt sap met een rare kleur. Ze doet mijn masker op mijn hoofd zodat ik het sap kan proeven maar er zitten onzichtbare stukjes in net als bacteriën die in mijn keel komen dus ik hoest het heel zachtjes terug in het glas. Er zijn iemanden te dichtbij die rare vierkantjes eten met allemaal kleine vierkantjes erop en krullerig spek. Hoe kunnen ze het eten op de blauwe borden doen, dan komt er toch allemaal verf aan? Het ruikt wel lekker maar te veel en mijn handen zijn weer glibberig, ik leg het Paasei weer terug precies midden op mijn bord. Ik veeg mijn handen af aan de badjas maar niet mijn gebeten vinger. De messen en vorken zijn ook verkeerd er zit geen wit op het handvat alleen het ijzer, dat doet vast pijn.
De figuren zijn met grote ogen, ze hebben allemaal gezichten in verschillende vormen met sommige snorren en hangende sieraden en geverfde stukjes.
‘Geen kinderen,’ fluister ik tegen Mam.
‘Wat zeg je?’
‘Waar zijn de kinderen?’
‘Die zijn hier denk ik niet.’
‘Jij zei dat er miljoenen waren in Buiten.’
‘De kliniek is maar een klein stukje van de wereld,’ zegt Mam. ‘Drink je sap op. Hé, kijk, daar is een jongen.’
Ik gluur waar ze wijst, maar hij is lang net als een man met nagels in zijn neus en zijn kin en boven zijn ogen. Is hij misschien een robot?
Mam drinkt iets wat bruin en stomend is, dan trekt ze een gezicht en zet het weg. ‘Waar heb je zin in?’ vraagt ze.
De Noreen-verpleegster staat vlak naast me, ik schrik. ‘Er is een buffet,’ zegt ze, ‘je kunt wafels nemen, of omelet, pannenkoeken...’
Ik fluister: ‘Nee.’
‘Dan zeg je: Nee, bedankt,’ zegt Mam, ‘dat heet goede manieren.’
Figuren niet vrienden van mij kijken naar me met onzichtbare stralen zap, ik duw mijn gezicht tegen Mam.
‘Wat wil je eten, Jack?’ vraagt Noreen. ‘Worstjes, geroosterd brood?’
‘Ze kijken,’ zeg ik tegen Mam.
‘Iedereen wil gewoon aardig zijn.’
Ze moeten ophouden.
Dokter Clay is er ook weer, hij buigt zich naar ons toe. ‘Dit zal wel wat overweldigend zijn voor Jack, voor jullie allebei. Misschien een beetje te veel gevraagd voor dag één?’
Wat is Dag Eén?
Mam blaast haar adem uit. ‘We wilden de tuin bekijken.’
Nee, dat was Alice.
‘Doe maar rustig aan,’ zegt hij.
‘Eet een paar hapjes,’ zegt ze tegen mij. ‘Drink in elk geval je sap op, dan voel je je beter.’
Ik schud van nee.
‘Zal ik wat borden met eten voor jullie maken en die naar jullie kamer brengen?’ zegt Noreen.
Mam doet haar masker weer voor haar neus. ‘Kom maar, dan.’
Ze is boos, denk ik.
Ik hou de stoel vast. ‘En het Paasei dan?’
‘Wat?’
Ik wijs.
Dokter Clay pikt het ei en ik schreeuw bijna. ‘Alsjeblieft,’ zegt hij, hij doet het in de zak van mijn badjas.
De trappen zijn nog moeilijker om omhoog te gaan dus Mam draagt me.
Noreen zegt: ‘Laat mij maar, mag dat?’
‘Het gaat prima,’ zegt Mam, ze schreeuwt bijna.
Mam doet onze deur Nummer Zeven heel stevig dicht als Noreen weg is. We kunnen de maskers afdoen als alleen wij er zijn, want wij hebben dezelfde bacteriën. Mam probeert het raam open te doen, ze slaat ertegen maar het lukt niet.
‘Mag ik nu wat?’
‘Wil je je ontbijt niet?’
‘Daarna.’
Dus we gaan liggen en ik mag wat, de linker, het is heerlijk.
Mam zegt dat de borden geen probleem zijn, het blauw gaat niet op het eten, ze zegt dat ik er met mijn vinger over moet wrijven om te kijken. Ook de vorken en de messen, het ijzer voelt raar met geen witte handvatten maar het doet niet echt pijn. Er is een stroop die voor op de pannenkoeken is maar ik wil de mijne niet nat. Ik eet een beetje van alle eten en alles is lekker behalve de saus op de roereieren. Het chocolade-ei, het Paasei, dat is gesmelt vanbinnen. Het is dubbel meer chocoladerig dan de chocolaatjes die we soms voor Zondagtraktatie kregen, het is het lekkerste wat ik ooit heb gegeten.
‘O! We zijn vergeten Kindje Jezus te bedanken,’ zeg ik tegen Mam.
‘Dan doen we dat nu, hij vindt het niet erg als we het wat later doen.’
Dan laat ik een hele grote boer.
Dan gaan we weer slapen.
* * *
Als de deur klopt laat Mam dokter Clay naar binnen, ze doet haar masker weer op en het mijne. Hij is nu niet zo eng. ‘Hoe gaat het, Jack?’
‘Goed.’
‘Geef je me een hand, een high five?’
Zijn plastic hand is omhoog en hij wiebelt met zijn vingers, ik doe net of ik het niet zie. Ik ga hem niet mijn hand geven, die heb ik zelf nodig.
Hij en Mam praten over dingen zoals waarom ze niet kan slapen, tachycardie en herbeleven. ‘Probeer deze maar, ééntje voor het slapengaan,’ zegt hij, en hij schrijft iets op zijn blok. ‘En ontstekingsremmers werken misschien beter tegen uw kiespijn...’
‘Mag ik alsjeblieft mijn eigen medicijnen bij me houden in plaats van dat de verpleegsters ze uitdelen alsof ik een patiënt ben?’
‘O, dat zal geen probleem zijn, zolang u ze maar niet laat rondslingeren.’
‘Jack weet dat hij van pillen moet afblijven.’
‘Ik dacht eerlijk gezegd meer aan een aantal van onze patiënten die een verleden van drugsmisbruik hebben. Kijk, voor jou heb ik een toverpleister.’
‘Jack, dokter Clay heeft het tegen jou,’ zegt Mam.
De pleister moet op mijn arm en dan voelt een stukje ervan of het er niet is. Hij heeft ook supercoole zonnebrillen bij zich die we moeten opdoen als het licht te fel is door de ramen, de mijne is rood en die van Mam is zwart. ‘Net rappers,’ zeg ik tegen haar. Ze worden donkerder als we in het buiten van Buiten zijn en lichter als we in het binnen van Buiten zijn. Dokter Clay zegt dat mijn ogen superscherp zijn maar dat ze nog niet gewend zijn om ver weg te kijken, ik moet ze oefenen door het raam. Ik wist niet dat er spieren in mijn ogen zaten, ik duw met mijn vingers maar ik kan ze niet voelen.
‘Hoe gaat het met die pleister?’ vraagt dokter Clay. ‘Is het al verdoofd?’ Hij haalt hem eraf en voelt eronder, ik zie de vinger op mij maar ik kan hem niet voelen.
Dan iets heel ergs, hij heeft naalden en hij zegt sorry maar ik heb zes spuitjes nodig zodat ik geen vreselijke ziektes krijg, daar is die pleister voor, dat de spuitjes geen pijn doen. Zes kan echt niet, ik ren naar het wc-stuk van de kamer.
‘Je kunt ervan doodgaan,’ zegt Mam, en ze trekt me terug naar dokter Clay.
‘Nee!’
‘Van de bacteriën bedoel ik, niet van de spuitjes.’
Het blijft nee.
Dokter Clay zegt dat ik echt heel dapper ben maar ik ben niet dapper, ik heb al mijn dapper opgebruikt voor Plan B. Ik schreeuw de hele tijd. Mam houdt me op haar schoot en hij steekt de spuitjes erin steeds opnieuw en ze doen wel pijn want hij heeft de pleister eraf gehaald, ik schreeuw dat ik de pleister wil en op het laatst doet Mam hem weer op mij.
‘Nu is het helemaal klaar, beloofd.’ Dokter Clay stopt de spuitjes in een bakje aan de muur dat Sharps heet. Hij heeft een lolly voor me in zijn zak, een oranje, maar ik zit te vol. Hij zegt dat ik hem kan bewaren voor een andere keer.
‘... als een pasgeborene in veel opzichten, ondanks zijn opmerkelijke voorsprong op het gebied van taal en rekenen,’ zegt hij tegen Mam. Ik luister heel goed want de hij dat ben ik. ‘Behalve immuunproblemen zullen er waarschijnlijk problemen rijzen op het gebied van, eens kijken, sociale aanpassing uiteraard, zintuiglijke informatieverwerking – het filteren en opslaan van alle prikkels die op hem afkomen – en dan nog problemen met ruimtelijke waarneming...’
Mam vraagt: ‘Botst hij daardoor steeds overal tegenaan?’
‘Precies. Hij was zo vertrouwd in zijn beperkte omgeving dat hij niet heeft geleerd om afstanden te schatten.’
Mam heeft haar hoofd in haar handen. ‘Ik dacht dat hij wel oké was. Min of meer.’
Ben ik niet oké?
‘Een andere manier om ertegenaan te kijken...’
Maar hij stopt want er wordt geklopt, als hij opendoet is het Noreen met weer een dienblad.
Ik doe een boer, mijn buik zit nog propvol van het ontbijt.
‘Idealiter zouden we een bezigheidstherapeut uit de geestelijke gezondheidszorg die gespecialiseerd is in spel- en kunsttherapie in de arm moeten nemen,’ zegt dokter Clay, ‘maar tijdens onze vergadering vanmorgen zijn we overeengekomen dat het allerbelangrijkste is om hem een veilig gevoel te geven. Jullie allebei, beter gezegd. Het is een kwestie van heel, heel langzaam de cirkel van vertrouwen uitbreiden.’ Zijn handen zijn in de lucht, steeds verder uit elkaar. ‘Aangezien ik het geluk had dat ik gisteravond de dienstdoende psychiater was...’
‘Het geluk?’ vraagt ze.
‘Ongelukkige woordkeus.’ Hij doet een soort grijns. ‘Maar voorlopig ga ik dus met jullie allebei aan het werk...’
Hoezo aan het werk? Ik wist niet dat kinderen moesten werken.
‘... met natuurlijk input van mijn collega’s in kinder- en jeugdpsychiatrie, onze neuroloog, onze psychotherapeuten, we halen er een diëtist bij, een fysiotherapeut...’
Er wordt opnieuw geklopt. Het is Noreen weer met een politie, een hij maar niet die met het gele haar van gisteren.
Dat zijn al drie anderen in de kamer nou en twee van ons, dat is samen vijf, het is bijna vol met armen en benen en buiken. Ze praten allemaal tot het pijn doet. ‘Stop met allemaal tegelijk praten.’ Ik zeg het alleen met het geluid uit. Ik duw mijn vingers in mijn oren.
‘Zal ik je eens iets leuks vertellen?’
Dat was ik waar Mam tegen praat, ik wist het niet. Noreen is weg en de politie ook. Ik schud van nee.
Dokter Clay zegt: ‘Ik weet niet of dit wel de verstandigste...’
‘Jack, ik heb geweldig nieuws,’ zegt Mam. Ze houdt de foto’s omhoog. Ik zie wie het is zonder dat ik dichtbij hoef te gaan, het is Ouwe Nick. Hetzelfde gezicht als toen ik die keer ’s nachts naar hem gluurde in Bed, maar hij heeft een bord om zijn nek en hij staat tegen nummers net als toen wij mijn lang op de muur schrijven als ik jarig ben, maar hij is bijna bij de honderdtachtig maar niet helemaal. Er is een foto waar hij opzij kijkt en een andere waar hij naar mij kijkt.
‘Midden in de nacht heeft de politie hem gevangen en hem in de gevangenis gezet, en daar blijft hij,’ zegt Mam.
Ik vraag me af of de bruine auto ook in de gevangenis is.
‘Als u hiernaar kijkt, bespeurt u dan iets van de symptomen waar we het over gehad hebben?’ vraagt dokter Clay aan haar.
Ze rolt met haar ogen. ‘Dacht u dat ik van een foto in zou storten nadat ik hem zeven jaar in levenden lijve heb meegemaakt?’
‘En hoe is het voor jou, Jack, hoe voelt het?’
Ik weet het antwoord niet.
‘Ik ga een vraag stellen,’ zegt dokter Clay, ‘maar je hoeft geen antwoord te geven, alleen als je het wilt, oké?’
Ik kijk naar hem dan weer naar de foto’s. Ouwe Nick zit vast in de nummers en hij kan er niet uit komen.
‘Heeft die man ooit iets gedaan wat je niet fijn vond?’
Ik knik.
‘Kun je me vertellen wat hij heeft gedaan?’
‘Hij zette de stroom uit en toen werden de groenten slijmerig.’
‘Oké. En heeft hij je ooit pijn gedaan?’
Mam zegt: ‘Niet...’
Dokter Clay steekt zijn hand op. ‘Niemand twijfelt aan uw woorden,’ zegt hij. ‘Maar denk aan alle nachten dat u lag te slapen. Ik zou mijn werk niet goed doen als ik het Jack zelf niet zou vragen, toch?’
Mam blaast haar adem heel lang uit. ‘Goed dan,’ zegt ze tegen mij, ‘zeg het maar. Heeft Ouwe Nick je ooit pijn gedaan?’
‘Ja,’ zeg ik, ‘twee keer.’
Ze kijken me allebei met grote ogen aan.
‘Toen ik de Grote Ontsnapping deed gooide hij me in de auto en ook op de straat, de tweede keer was de meeste pijn.’
‘Oké,’ zegt dokter Clay. Hij glimlacht, ik weet niet waarom. ‘Ik neem meteen contact op met het lab om te vragen of ze nog DNA van jullie nodig hebben,’ zegt hij tegen Mam.
‘DNA?’ Ze heeft haar gekke stem weer. ‘Dacht u soms dat ik nog andere bezoekers heb gehad?’
‘Zo werkt het nu eenmaal bij rechtszaken, elk vakje moet worden afgevinkt.’
Mam zuigt haar hele mond naar binnen tot haar lippen onzichtbaar zijn.
‘Er worden elke dag monsters vrijgesproken na een of andere vormfout.’ Hij klinkt heel kwaad. ‘Oké?’
‘Oké.’
Als hij weg is trek ik mijn masker af en vraag: ‘Is hij kwaad op ons?’
Mam schudt van nee. ‘Hij is kwaad op Ouwe Nick.’
Ik dacht dat dokter Clay hem niet eens kende, ik dacht dat alleen wij hem kenden.
Ik ga kijken naar het dienblad dat Noreen heeft gebracht. Ik heb geen honger maar als ik het aan Mam vraag, zegt ze dat het al één uur is geweest, dat is zelfs te laat voor middageten, middageten moet om twaalf uur nogwat zijn maar er is nog geen plaats in mijn buik.
‘Rustig maar,’ zegt Mam. ‘Alles is anders hier.’
‘Maar wat is de regel?’
‘Er is geen regel. We kunnen middageten om tien uur of een uur, of om drie uur of midden in de nacht.’
‘Ik wil niet midden in de nacht middageten.’
Mam blaast haar adem uit. ‘Laten we een nieuwe regel maken dat we gaan middageten... ergens tussen twaalf en twee. En als we geen honger hebben slaan we het gewoon over.’
‘Hoe slaan we het over?’
‘Gewoon niet eten. Niks.’
‘Oké.’ Ik vind het niet erg om niks te eten. ‘Maar wat doet Noreen dan met al dit eten?’
‘Weggooien.’
‘Dat is verspilling.’
‘Ja, maar het moet wel in de vuilnisbak omdat het... omdat het anders vies is.’ Ik kijk naar het eten met al die kleuren op de blauwe borden. ‘Het ziet er niet vies uit.’
‘Dat is het ook niet echt, maar niemand anders hier zou het nog willen opeten als het al op ons bord heeft gelegen,’ zegt Mam. ‘Maak je er maar niet druk om.’
Dat zegt ze de hele tijd, maar ik weet niet hoe ik me niet druk moet maken.
Ik doe zo’n grote gaap dat ik bijna omval. Mijn arm doet nog steeds pijn van waar hij verdoofd was. Ik vraag of we weer kunnen gaan slapen en Mam zegt ja hoor, maar zij gaat de krant lezen. Ik snap niet waarom ze de krant wil lezen in plaats van met mij slapen.
Als ik wakker word is het licht op de verkeerde plek.
‘Dat is niet erg,’ zegt Mam, ze doet haar gezicht tegen het mijne aan, ‘alles is goed.’
Ik doe mijn coole zonnebril op om door ons raam naar Gods gele gezicht te kijken, het licht glijdt helemaal over het wollige grijze tapijt.
Noreen komt binnen met tassen.
‘Je zou kunnen kloppen.’ Mam schreeuwt bijna, ze doet mijn masker op en het hare.
‘Sorry,’ zegt Noreen. ‘Ik heb ook geklopt, maar ik zal het de volgende keer harder doen.’
‘Nee, sorry, ik had het niet... ik was met Jack aan het praten. Misschien hoorde ik het wel maar wist ik niet dat het de deur was.’
‘Geeft niet,’ zegt Noreen.
‘Er zijn geluiden van... de andere kamers, ik hoor allerlei dingen waarvan ik niet weet wat of waar het is.’
‘Het zal allemaal wel een beetje vreemd aanvoelen.’
Mam lacht halfhalf.
‘En wat deze jongeman betreft...’ Noreens ogen zijn helemaal glimmend. ‘Zal ik jou je nieuwe kleren eens laten zien?’
Het zijn niet onze kleren, het zijn andere in tassen en als ze niet passen of als we ze niet mooi vinden brengt Noreen ze gewoon terug naar de winkel om andere te halen. Ik pas alles aan, ik vind de pyjama het mooist, die is grappig met astronauten erop. Het is net een verkleedpak van een Tv-jongen. Er zijn schoenen die aan gaan met krasserige dingen die klittenband heten. Ik vind het leuk om ze open en dicht te doen zo krrrrrrrt krrrrrrrt. Maar ze zijn moeilijk om op te lopen, ze voelen zwaar, alsof ik elk moment kan vallen. Ik heb ze liever aan als ik op het bed lig, dan zwaai ik met mijn voeten in de lucht en de schoenen vechten samen en dan worden ze weer vriendjes.
Mam heeft een spijkerbroek aan die te strak is. ‘Zo dragen ze ze tegenwoordig,’ zegt Noreen, ‘en jij hebt er in elk geval het figuur voor.’
‘Wie zijn ze?’
‘De jeugd.’
Mam doet een grijns, ik weet niet waarom. Ze trekt een shirt aan dat ook te strak is.
‘Dat zijn niet jouw echte kleren,’ fluister ik tegen haar.
‘Nu wel.’
De deur doet klop, het is een andere verpleegster, hetzelfde uniform maar een ander gezicht. Ze zegt dat we onze maskers weer op moeten doen omdat er bezoek voor ons is. Ik heb nog nooit bezoek gehad, ik weet niet hoe dat moet.
Er komt iemand binnen en die rent op Mam af, ik spring op met mijn vuisten maar Mam lacht en huilt tegelijk, ze is blijkbaar blijverdrietig.
‘O, mama.’ Dat zegt Mam. ‘O, mama.’
‘Mijn kleine...’
‘Ik ben terug.’
‘Ja, je bent echt terug,’ zegt de zij-iemand. ‘Toen ze belden wist ik zeker dat het weer een of andere grap was...’
‘Heb je me gemist?’ Mam begint te lachen, een rare lach.
De vrouw moet ook huilen, ze heeft allemaal zwarte druppels onder haar ogen, ik vraag me af waarom haar tranen er zwart uit komen. Haar mond is helemaal bloedkleur net als vrouwen in Tv. Ze heeft gelig haar kort maar niet helemaal kort en grote gouden knoppen in haar oren geprikt onder het gat. Ze heeft Mam helemaal vast in haar armen, ze is drie keer zo dik als zij. Ik heb Mam nog nooit een iemand anders zien knuffelen.
‘Laat me eens heel even zonder dat rare ding naar je kijken.’
Mam trekt haar masker omlaag, ze blijft de hele tijd maar lachen.
Nu kijkt de vrouw naar mij. ‘Niet te geloven, het is echt niet te geloven allemaal.’
‘Jack,’ zegt Mam, ‘dit is je oma.’
Dus ik heb er echt een.
‘Wat een schatje.’ De vrouw doet haar armen uit elkaar net of ze gaat zwaaien, maar dat doet ze niet. Ze komt naar mij toe lopen. Ik kruip achter de stoel.
‘Hij is heel aanhankelijk,’ zegt Mam, ‘hij is alleen niemand anders dan mij gewend.’
‘Natuurlijk, natuurlijk.’ De Oma komt een beetje dichterbij. ‘O, Jack, jij bent het dapperste jongetje van de hele wereld geweest, je hebt mijn kindje teruggebracht.’
Welk kindje?
‘Doe je masker eens heel even omhoog,’ zegt Mam tegen me.
Ik doe het en dan doe ik het meteen weer terug.
‘Hij heeft jouw kaaklijn,’ zegt de Oma.
‘Denk je?’
‘Je was natuurlijk altijd al dol op kinderen, je ging altijd voor niks oppassen...’
Ze praten de hele tijd. Ik kijk onder mijn Pleister om te zien of mijn vinger er nog steeds bijna af valt. De rode puntjes zijn nu schilferig.
Er komt lucht binnen. Er is een gezicht bij de deur, een gezicht met baard helemaal over de wangen en de kin en onder de neus maar niet op het hoofd.
‘Ik heb tegen de verpleegster gezegd dat we niet gestoord willen worden,’ zegt Mam.
‘Nou, eerlijk gezegd, dit is Leo,’ zegt Oma.
‘Hallo,’ zegt hij, hij wiebelt met zijn vingers.
‘Wie is Leo?’ vraagt Mam, ze lacht niet.
‘Hij zou op de gang blijven wachten.’
‘No problemo,’ zegt Leo, dan is hij er niet meer.
‘Waar is papa?’ vraagt Mam.
‘In Canberra op dit moment, maar hij is onderweg,’ zegt Oma. ‘Er is veel veranderd, schat.’
‘Canberra?’
‘O, liefje, het is waarschijnlijk te veel om te bevatten...’
Blijkbaar is de harige Leo-iemand niet mijn echte Opa, de echte ging weer in Australië wonen toen hij dacht dat Mam dood was en een begrafenis voor haar had gehouden, Oma was kwaad op hem want zij had de hoop nooit opgegeven. Ze had altijd tegen zichzelf gezegd dat haar lieve meid wel haar redenen zou hebben om te verdwijnen en dat ze op een goeie dag weer contact zou opnemen.
Mam kijkt haar met grote ogen aan. ‘Op een goeie dag?’
‘Nou, het is toch een goeie dag?’ Oma zwaait naar het raam.
‘Wat voor redenen zou ik...’
‘O, we hebben ons suf gepiekerd. Een maatschappelijk werker vertelde ons dat jongeren van jouw leeftijd soms zomaar ineens vertrekken. Drugs, dat was een mogelijkheid, ik heb je hele kamer doorzocht...’
‘Ik stond zowat een 9,5 gemiddeld.’
‘Dat is waar, we waren zo trots op je.’
‘Ik ben gewoon van straat geplukt.’
‘Ja, dat weet ik nu. We hebben door de hele stad posters opgehangen, Paul heeft een website gemaakt. De politie praatte met iedereen die je kende van de universiteit en ook van de middelbare school, om erachter te komen met wie je misschien nog meer optrok zonder dat wij het wisten. Ik dacht om de haverklap dat ik je zag, het was een kwelling,’ zegt Oma. ‘Dan ging ik langzaam naast een meisje rijden en toeterde, maar dan bleek ze een volkomen onbekende te zijn. Voor je verjaardag bakte ik altijd je lievelingstaart, voor het geval je ineens zou komen binnenlopen, weet je nog, mijn bananenchocoladetaart?’
Mam knikt. Ze heeft allemaal tranen op haar gezicht.
‘Ik kon niet slapen zonder pillen. De onzekerheid vrat me op, het was gewoon niet eerlijk ten opzichte van je broer. Wist je – ach, hoe zou je dat moeten weten – Paul heeft een dochtertje, ze is bijna drie en nu al zindelijk. Zijn partner is geweldig, ze is radiologe.’
Ze praten nog veel meer, mijn oren worden moe van het luisteren. Dan komt Noreen binnen met pillen voor ons en een glas sap dat niet oranje is, het is appel en het is het lekkerste wat ik ooit heb gedrinkt.
Oma gaat nu naar haar huis. Ik vraag me af of ze in de hangmat slaapt. ‘Zal ik... Leo zou even vlug gedag kunnen zeggen,’ zegt ze als ze bij de deur staat.
Mam zegt niks. Dan: ‘Misschien de volgende keer.’
‘Zoals je wilt. De dokters zeiden dat je het rustig aan moest doen.’
‘Dat ik wat rustig aan moest doen?’
‘Alles.’ Oma kijkt naar mij. ‘En, Jack... ken jij het woord doei?’
‘Eerlijk gezegd ken ik alle woorden,’ zeg ik.
Daar moet ze heel erg om lachen.
Ze kust haar eigen hand en blaast hem naar mij. ‘Vangen!’
Ik denk dat ze wil dat ik doe alsof ik de kus vang, dus dat doe ik en ze is blij, ze heeft nog meer tranen.
‘Waarom moest ze lachen omdat ik alle woorden ken, het was toch geen grapje?’ vraag ik later aan Mam.
‘O, dat geeft niet, het is altijd fijn om mensen aan het lachen te maken.’
Om 18:12 brengt Noreen weer een heel ander dienblad dat is het avondeten, we kunnen avondeten om vijf uur nogwat of zes uur nogwat of zelfs zeven uur nogwat, zegt Mam. Er is een groen knisperig iets wat heet rucola maar het smaakt te scherp, ik vind de aardappelen met knapperige randjes lekker en vlezen met allemaal streepjes erop. Het brood heeft stukjes erin die in mijn keel krassen, ik probeer ze eruit te pakken maar dan krijg je gaten, Mam zegt dat ik het gewoon kan laten liggen. Er zijn aardbeien en Mam zegt dat ze Hemels smaken, hoe weet zij nou hoe Hemel smaakt? We kunnen niet alles op. Mam zegt dat de meeste mensen zich toch veel te vol proppen, we moeten alleen eten wat we lekker vinden en de rest laten liggen.
Mijn lievelingsding van Buiten is het raam. Het is elke keer anders. Er vliegt een vogel voorbij zooeef, ik weet niet wat het was. De schaduwen zijn nu weer helemaal lang, de mijne golft helemaal door onze kamer naar de groene muur. Ik kijk naar Gods gezicht dat heel langzaam valt, nog oranjeder en de wolken zijn allemaal kleuren, dan later komen er strepen en donker dus stukje voor stukje zie ik niks meer tot het afgelopen is.
* * *
Mam en ik botsen de hele tijd tegen elkaar aan in de nacht. De derde keer dat ik wakker word wil ik Jeep en Afstand maar ze zijn niet hier.
Er is niemand in Kamer nu, alleen maar dingen, alles ligt extra stil met stof dat erop valt, want Mam en ik zijn in de Kliniek en Ouwe Nick is in de gevangenis. Hij moet voor altijd opgesloten blijven.
Ik weet weer dat ik in de pyjama met de astronauten ben. Ik raak mijn been aan door de stof, het voelt niet als mijn been. Al onze dingen die van ons waren zijn in Kamer opgesloten behalve mijn T-shirt die Mam hier in de vuilnis heeft gegooid en nu is hij weg, ik heb gekeken toen het bedtijd was, een schoonmaker heeft hem zeker meegenomen. Ik dacht dat dat iemand was die zich heel vaak wast maar Mam zegt dat het iemand is die komt poetsen. Ik denk dat ze onzichtbaar zijn net als elfjes. Ik wou dat de schoonmaker mijn oude T-shirt kwam terugbrengen maar dan wordt Mam natuurlijk weer chagrijnig.
We moeten in de wereld zijn, we gaan nooit meer terug naar Kamer, Mam zegt dat het nu eenmaal zo is en dat ik juist blij moet zijn. Ik snap niet waarom we niet eens terug kunnen gaan om alleen maar te slapen. Moeten we altijd in het Kliniek-stuk blijven of kunnen we ook in andere stukken van Buiten gaan net als het huis met de hangmat, alleen is de echte Opa in Australië dat is te ver weg. ‘Mam?’
Ze kreunt. ‘Jack, ik begon net weg te zakken...’
‘Hoe lang zijn we hier?’
‘Nog maar vierentwintig uur. Het lijkt alleen langer.’
‘Nee, maar... hoe lang zijn we hier nog steeds na nu? Hoeveel dagen en nachten?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet.’
Maar Mam weet altijd alles. ‘Zeg het.’
‘Sssst.’
‘Maar hoe lang?’
‘Gewoon een tijdje,’ zegt ze. ‘En nu zachtjes, er liggen anderen in de kamers naast ons, weet je nog, je moet ze niet storen.’
Ik zie de anderen niet maar ze zijn er toch, ze zijn degenen uit de eetzaal. In Kamer stoorde ik nooit iemand behalve soms Mam als Kies heel erg pijn deed. Ze zegt dat anderen hier in het Cumberland zijn omdat ze een beetje ziek zijn in hun hoofd, maar niet heel erg. Ze kunnen niet slapen misschien doordat ze zich zorgen maken, of ze kunnen niet eten, of ze wassen hun handen te vaak, ik wist niet dat wassen te vaak kon zijn. Sommigen hebben hun hoofd gestoten en kennen zichzelf niet meer, en sommigen zijn de hele tijd verdrietig of ze krassen op hun armen met messen zelfs, ik weet niet waarom. De dokters en de verpleegsters en Pilar en de onzichtbare schoonmakers zijn niet ziek, die zijn er om te helpen. Mam en ik zijn ook niet ziek, wij zijn gewoon hier om uit te rusten, en we willen ook niet worden lastiggevallen door de paparazzi dat zijn de gieren met hun camera’s en microfoons, omdat we nu beroemd zijn, net als rappers maar wij hebben het niet expres gedaan. Mam zegt dat we in feite gewoon een beetje hulp nodig hebben om de dingen op een rijtje te zetten. Ik weet niet welke dingen.
Ik voel nu onder mijn kussen of Kies al in geld is veranderd maar nee. Ik denk dat de Tandenfee niet weet waar de Kliniek is.
‘Mam?’
‘Ja?’
‘Zijn we opgesloten?’
‘Nee.’ Ze gromt het bijna. ‘Natuurlijk niet. Hoezo, vind je het hier niet fijn?’
‘Ik bedoel, moeten we hier blijven?’
‘O nee, we zijn zo vrij als een vogeltje.’
* * *
Ik dacht dat alle rare dingen gisteren waren gebeurd, maar vandaag is er nog veel meer.
Ik kan mijn poep bijna niet eruit krijgen want mijn buik is niet gewend aan zoveel eten.
We hoeven onze lakens niet onder de douche te wassen want de onzichtbare schoonmakers doen dat ook.
Mam schrijft in een schrift dat dokter Clay haar voor huiswerk heeft gegeven. Ik dacht dat alleen kinderen die naar school gaan dat doen, het betekent werk dat je thuis moet doen maar Mam zegt dat de Kliniek niet echt het thuis is van iemand, iedereen gaat op het laatst weer naar zijn eigen huis.
Ik haat mijn masker, ik kan er niet doorheen ademen maar Mam zegt dat het echt wel kan.
We eten ons ontbijt in de eetzaal die is alleen om te eten, iemanden in de wereld gaan graag naar verschillende kamers voor elk ding. Ik denk aan de goede manieren, dat is als iemanden bang zijn om andere iemanden boos te maken. Ik zeg: ‘Mag ik alstublieft meer pannenkoeken krijgen?’
De zij met het schort zegt: ‘Wat een scheetje.’
Ik ben geen scheetje, maar Mam zegt dat het betekent dat de vrouw me aardig vindt, dus ik moet het haar gewoon laten zeggen.
Ik probeer de stroop, die is superextrazoet, ik drink er een heel bakje van tot Mam zegt dat ik moet stoppen. Ze zegt dat het alleen is om op pannenkoeken te doen maar dat lijkt me getsie.
Er komen steeds iemanden naar haar toe met kannen koffie, ze zegt nee. Ik eet zoveel bacon dat ik de tel kwijtraak, als ik ‘Dank je wel, Kindje Jezus’ zeg kijken de mensen naar mij want ik denk dat ze hem niet kennen in Buiten.
Mam zegt dat als iemand iets grappigs doet zoals die lange jongen met de ijzeren stukjes in zijn gezicht die Hugo heet en die steeds neuriet, of mevrouw Garber die de hele tijd aan haar nek krabt, dan lachen we niet behalve vanbinnen achter ons gezicht als we het niet kunnen laten.
Ik weet nooit wanneer er geluiden gaan gebeuren en ik schrik er steeds van. Heel vaak kan ik niet zien wat het geluid maakt, sommige zijn heel klein zoals kleine zoemende insecten maar sommige doen pijn aan mijn hoofd. Alles klinkt altijd heel hard, maar toch zegt Mam steeds tegen mij dat ik niet moet schreeuwen zodat ik geen anderen stoor. Maar als ik praat horen ze me vaak helemaal niet.
Mam zegt: ‘Waar heb je je schoenen gelaten?’
We gaan terug en vinden ze in de eetzaal onder de tafel, op eentje ligt een stukje bacon dat ik gauw opeet.
‘Bacteriën,’ zegt Mam.
Ik draag mijn schoenen aan de klittenbanden. Ze zegt dat ik ze aan moet doen.
‘Ze doen pijn aan mijn voeten.’
‘Zijn ze te klein?’
‘Ze zijn te zwaar.’
‘Ik weet dat je er niet aan gewend bent, maar je kunt gewoon niet de hele tijd op sokken rondlopen, dan trap je misschien op iets scherps.’
‘Dat doe ik echt niet, beloofd.’
Ze wacht tot ik ze aantrek. We zijn in de gang maar niet die boven aan de trap, de Kliniek heeft allemaal verschillende stukken. Ik denk dat we hier nog niet geweest zijn, zijn we verdwaald?
Mam kijkt door een nieuw raam. ‘Misschien kunnen we vandaag eens naar buiten gaan om naar de bomen en de bloemen te kijken.’
‘Nee.’
‘Jack...’
‘Ik bedoel: nee, bedankt.’
‘Frisse lucht!’
Ik vind de lucht in Kamer Nummer Zeven fijner, Noreen brengt ons er weer naartoe. Door ons raam kunnen we auto’s zien parkeren en onparkeren en duiven en soms die ene poes.
Later gaan we met dokter Clay spelen in een andere nieuwe kamer waar een kleed is met lang haar, niet net als Kleed die helemaal plat is met haar zigzagpatroon. Zou Kleed ons missen, ligt ze nog steeds achter in de pick-uptruck in de gevangenis?
Mam laat dokter Clay haar huiswerk zien, ze praten verder over nogal saaie dingen zoals depersonalisatie en jamais vu. Dan help ik dokter Clay met zijn speelgoedkist uitpakken, die is supercool. Hij praat in een mobieltje dat niet echt is: ‘Leuk om van je te horen, Jack. Ik ben nu in de kliniek. Waar ben jij?’
Er is een plastic banaan, daar praat ik in: ‘Ik ook.’
‘Hé, dat is toevallig. Heb je het hier naar je zin?’
‘De bacon is naar mijn zin.’
Hij lacht, ik wist niet dat ik weer een grapje had gemaakt. ‘Ja, de bacon is ook naar mijn zin. Een beetje te veel zelfs.’
Hoe kan iets nou te veel naar je zin zijn?
Onder in de kist vind ik hele kleine poppetjes, een hondje met vlekken en een piraat en een maan en een jongetje die zijn tong uitsteekt, mijn lievelings is het hondje.
‘Jack, hij vraagt je iets.’
Ik kijk Mam verbaasd aan.
‘Dus wat vind je hier niet zo leuk?’ vraagt dokter Clay.
‘Als anderen kijken.’
‘Hmm?’
Dat zegt hij heel vaak in plaats van woorden.
‘Ook plotselinge dingen.’
‘Sommige dingen? Welke dan?’
‘Plotselinge dingen,’ zeg ik. ‘Die vlug vlug komen.’
‘O ja, “Wereld is plotser dan we zelf vermoeden.”’
‘Hè?’
‘Sorry, dat is een regel uit een gedicht.’ Dokter Clay doet een grijns naar Mam. ‘Jack, kun je beschrijven waar je was voordat je in de kliniek kwam?’
Hij is nooit in Kamer geweest, dus ik vertel hem alles over alle stukken ervan, wat we elke dag deden en zo, Mam zegt de dingen die ik vergeet te zeggen.
Hij heeft drab die ik in Tv heb gezien in alle kleuren, hij maakt er ballen en wormen van onder het praten. Ik steek mijn vinger in een geel stukje, dan zit er iets onder mijn nagel en ik wil niet dat die geel is.
‘Heb je nooit klei gehad voor een van je Zondagtraktaties?’ vraagt hij.
‘Klei droogt uit.’ Dat is Mam die erdoorheen praat. ‘Nooit aan gedacht? Ook al stop je het iedere keer meteen weer in het potje, dan wordt het na een tijdje toch keihard.’
‘Ja, dat is denk ik wel zo,’ zegt dokter Clay.
‘Daarom vroeg ik ook juist om vetkrijtjes en kleurpotloden, geen stiften, en katoenen luiers, en... allemaal dingen die duurzaam waren, zodat ik er een week later niet opnieuw om zou hoeven vragen.’
Hij knikt nog steeds.
‘We maakten brooddeeg, maar dat was altijd wit.’ Mam klinkt kwaad. ‘Dacht je dat ik Jack niet elke dag een nieuwe kleur klei zou hebben gegeven als het had gekund?’
Dokter Clay zegt Mams andere naam. ‘Niemand zegt iets over je keuzes en strategieën.’
‘Noreen zegt dat het beter werkt als je er evenveel zout als bloem doorheen doet, wist je dat? Ik wist het niet, hoe had ik dat moeten weten? Ik heb er ook nooit aan gedacht om kleurstoffen te vragen. Als ik er ook maar enig idee van had gehad...’
Ze zegt steeds tegen dokter Clay dat alles prima is met haar maar ze klinkt niet prima.
Zij en hij praten over cognitieve vervormingen, ze doen een ademhalingsoefening, ik speel met de poppetjes. Dan is onze tijd om want hij moet met Hugo gaan spelen.
‘Heeft hij ook in een schuurtje gewoond?’ vraag ik.
Dokter Clay schudt zijn hoofd.
‘Wat is er met hem gebeurd?’
‘Iedereen heeft een ander verhaal.’
Als we weer op onze kamer zijn, gaan Mam en ik in bed liggen en ik mag heel veel. Ze ruikt nog steeds verkeerd van de conditioner, te zijdeachtig.
* * *
Zelfs na het dutje ben ik nog steeds moe. Mijn neus druppelt steeds en mijn ogen ook, net of ze vanbinnen smelten. Mam zegt dat ik mijn eerste verkoudheid heb, dat is alles.
‘Maar ik had mijn masker toch op.’
‘Evengoed kunnen bacteriën nog stiekem naar binnen glippen. Waarschijnlijk heb ik het morgen ook, van jou overgenomen.’
Ik moet huilen. ‘We hebben nog niet genoeg gespeeld.’
Ze houdt me vast.
‘Ik wil nog niet naar Hemel.’
‘Liefje...’ Dat heeft Mam nog nooit tegen me gezegd. ‘Het is niet erg, als we ziek worden maken de dokters ons weer beter.’
‘Dat wil ik.’
‘Wat wil je?’
‘Ik wil dat dokter Clay me nu beter maakt.’
‘Tja, weet je, een verkoudheid kan hij niet beter maken.’ Mam kauwt op haar mond. ‘Maar het is over een paar dagen alweer over, dat beloof ik. Hé, zal ik je eens leren hoe je je neus moet snuiten?’
Ik hoef maar vier keer te oefenen, als ik alle snot in het papieren zakdoekje krijg, klapt Mam voor me.
Noreen brengt middageten dat is soepen en spiesjes en een rijst die niet echt is, die heet quinoa. Voor na het eten is er een salade van fruit en ik moet ze allemaal raden, appel en sinaasappel en die ik niet weet zijn ananas en mango en bosbessen en kiwi en watermeloen, dat is twee goed en vijf fout, dat is min drie. Er is geen banaan bij.
Ik wil weer naar de vissen gaan kijken dus we gaan naar het stuk dat Receptie heet. Ze hebben streepjes. ‘Zijn ze ziek?’
‘Ze zien er toch levendig genoeg uit?’ zegt Mam. ‘Vooral die grote bazige daar in het zeewier.’
‘Nee, maar in hun hoofd? Zijn het gekke vissen?’
Ze lacht. ‘Dat denk ik niet.’
‘Of rusten ze gewoon een tijdje uit omdat ze beroemd zijn?’
‘Deze vissen zijn hier geboren, in dit aquarium.’ Dat is de Pilar-vrouw.
Ik schrik, ik had haar niet uit haar bureau zien komen. ‘Waarom?’
Ze kijkt naar me, ze lacht nog steeds. ‘Eh...’
‘Waarom zijn ze hier?’
‘Zodat wij ernaar kunnen kijken, denk ik. Mooi zijn ze, hè?’
‘Kom mee, Jack,’ zegt Mam, ‘ze heeft vast een hoop werk te doen.’
In Buiten is de tijd helemaal door elkaar. Mam zegt steeds: ‘Rustig aan, Jack,’ en ‘Wacht even,’ en ‘Hou nu eens op,’ en ‘Schiet op, Jack,’ ze zegt heel vaak Jack zodat ik weet dat ze tegen mij praat niet anderen. Ik kan haast nooit raden hoe laat het is, er zijn klokken maar die hebben spitse wijzers, ik ken het geheim niet en Horloge is niet hier met zijn cijfers dus ik moet het steeds aan Mam vragen en die wordt er moe van als ik het steeds vraag.
‘Wil je weten hoe laat het is, het is tijd om naar buiten te gaan.’
Ik wil het niet maar ze blijft steeds zeggen: ‘Laten we het gewoon proberen. Nu meteen, waarom niet?’
Eerst moet ik mijn schoenen weer aandoen. We moeten ook jassen aan en petten en plakkerig spul op ons gezicht onder ons masker en op onze handen, anders brandt de zon ons vel eraf omdat we uit Kamer komen. Dokter Clay en Noreen komen met ons mee, zij hebben geen coole zonnebril of niks.
De weg naar eruit is geen deur, het is net een luchtsluis op een ruimteschip. Mam weet het woord niet meer, dokter Clay zegt: ‘Draaideur.’
‘O ja,’ zeg ik, ‘dat ken ik in Tv.’ Ik vind het ronddraaien leuk maar dan zijn we buiten en de lichten doen pijn aan mijn zonnebril helemaal donker, de wind slaat in mijn gezicht en ik moet echt weer naar binnen.
‘Het is niet erg,’ zegt Mam de hele tijd.
‘Ik vind het niet fijn.’ De draaideur zit vast, hij draait niet, hij duwt me naar buiten.
‘Hou mijn hand maar vast.’
‘De wind scheurt ons aan stukken.’
‘Het is maar een briesje,’ zegt Mam.
Het licht is niet als in een raam, het komt van alle kanten om de zijkant van mijn coole zonnebril heen, zo was het niet bij onze Grote Ontsnapping. Veel te veel vreselijke schijn en luchtfrisser. ‘Mijn vel brandt eraf.’
‘Je doet het geweldig,’ zegt Noreen. ‘Langzaam, diep ademhalen, goed zo, ik neem mijn petje voor je af hoor!’
Maar zij heeft helemaal geen petje. Er is geen adem hier. Er zitten spikkels op mijn zonnebril, mijn hart doet boem boem boem en de wind is zo lawaaiig dat ik niks kan horen.
Noreen doet iets raars, ze trekt mijn masker af en doet een ander papier op mijn gezicht. Ik duw het weg met mijn plakkerige handen.
Dokter Clay zegt: ‘Ik weet niet of dit wel zo’n...’
‘Adem maar in de zak,’ zegt Noreen tegen me.
Ik doe het, het is warm, ik zuig het de hele tijd naar binnen.
Mam houdt mijn schouders vast, ze zegt: ‘Laten we maar weer naar binnen gaan.’
Terug in Kamer Nummer Zeven mag ik wat op het bed, nog steeds met mijn schoenen aan en het plakkerige op.
Later komt Oma, nu ken ik haar gezicht wel. Ze heeft boeken meegebrengd uit haar hangmathuis, drie voor Mam met zonder plaatjes waar ze helemaal blij van wordt en vijf voor mij met plaatjes. Oma wist niet eens dat vijf mijn allerlievelingscijfer was. Ze zegt dat deze van Mam en mijn Oom Paul zijn geweest toen zij nog kinderen waren, ik denk niet dat ze liegt maar het is moeilijk waar te denken dat het echt is dat Mam ooit een kind is geweest. ‘Wil je bij Oma op schoot komen zitten? Dan zal ik je er een voorlezen.’
‘Nee, bedankt.’
Er is Rupsje Nooitgenoeg en De gulle boom en Hup, hond, hup! en De Lorax en Het verhaal van Pieter Konijn, ik bekijk alle plaatjes.
‘Ik meen het serieus, alle details,’ zegt Oma heel zachtjes tegen Mam, ‘ik kan er wel tegen.’
‘Dat betwijfel ik.’
‘Ik ben er klaar voor.’
Mam schudt de hele tijd haar hoofd. ‘Wat heeft het voor zin, mama? Het is nu voorbij, ik heb het achter de rug.’
‘Maar, schat...’
‘Ik heb eigenlijk liever dat je niet telkens als je naar me kijkt aan die dingen denkt, oké?’
Er rollen nog meer tranen omlaag van Oma. ‘Liefje,’ zegt ze, ‘het enige wat ik denk als ik naar jou kijk is halleluja.’
Als ze weg is leest Mam me voor over het konijn, hij is een Pieter, dat lijkt op Petrus maar toch weer anders dan de heilige. Hij heeft ouderwetse kleren aan en hij wordt weggejaagd door een tuinman, ik weet niet waarom hij zo graag groenten wil stelen. Stelen mag niet maar als ik een dief was zou ik coole dingen stelen zoals auto’s en chocolaatjes. Het is niet zo’n supergoed boek maar het is wel super om zoveel nieuwe te hebben. In Kamer had ik er vijf maar nu is het plus vijf, dat is samen tien. Maar de vijf oude boeken heb ik nu niet dus eigenlijk heb ik nu alleen de nieuwe vijf. De boeken in Kamer, die zijn misschien van niemand meer.
Oma blijft maar eventjes want we krijgen nog meer bezoek, dat is onze advocaat Morris. Ik wist niet dat we er een hadden, net als de rechtszaalplaneet waar mensen schreeuwen en de rechter met de hamer slaat. We gaan naar hem toe in een kamer in de niet-boven, er is een tafel en het ruikt naar zoet. Zijn haar is extra krullerig. Als hij en Mam praten oefen ik met mijn neus snuiten.
‘Deze krant heeft je foto van de basisschool afgedrukt, bijvoorbeeld,’ zegt hij, ‘daar zouden we een goede zaak tegen hebben voor schending van de privacy.’
De je betekent Mam, niet ik, dat kan ik steeds beter horen.
‘Je bedoelt een proces aanspannen? Dat is wel het laatste waar ik me druk om maak,’ zegt ze. Ik laat haar mijn zakdoekje met mijn gesnuit erin zien, ze steekt haar duim op.
Morris knikt heel veel. ‘Ik wil alleen maar zeggen, je moet aan de toekomst denken, die van jou en die van de kleine.’ Dat ben ik, de kleine. ‘Ja, het Cumberland brengt voorlopig niets in rekening, en ik heb een fonds opgezet voor je fans, maar werkelijk waar, vroeg of laat zullen er rekeningen binnen komen stromen waar je geen idee van hebt. Herintegratie, de nieuwste therapieën, huisvesting, opleidingskosten voor jullie allebei...’
Mam wrijft in haar ogen.
‘Ik wil je niet opjagen.’
‘Zei je... mijn fans?’
‘Nou en of,’ zegt Morris. ‘De donaties stromen binnen, een hele postzak per dag.’
‘Een postzak met wat?’
‘Van alles en nog wat. Ik heb zomaar wat spullen meegenomen...’ Hij houdt een grote plastic zak omhoog vanachter zijn stoel, en haalt er pakjes uit.
‘Je hebt ze al opengemaakt,’ zegt Mam, ze kijkt in de enveloppen.
‘Geloof me, die dingen moeten worden gefilterd. F-E-C-E-S, en dat is nog maar het begin.’
‘Waarom zou iemand ons poep sturen?’ vraag ik aan Mam.
Morris kijkt me met grote ogen aan.
‘Hij kan goed spellen,’ zegt ze tegen hem.
‘Eh, je vroeg waarom, Jack? Omdat er een heleboel gekken zijn daarbuiten.’
Ik dacht dat de gekken hier in de Kliniek waren om hulp te krijgen.
‘Maar het merendeel van wat jullie krijgen is van mensen die jullie het beste toewensen,’ zegt hij. ‘Chocolaatjes, speelgoed, dat soort dingen.’
Chocolaatjes!
‘Het leek me een goed idee om de bloemen als eerste mee te nemen, want daar krijgt mijn secretaresse hoofdpijn van.’ Hij houdt een heleboel bloemen in onzichtbaar plastic omhoog, daar komt die zoet dus van.
‘Wat voor speelgoed is het speelgoed?’ fluister ik.
‘Kijk, hier heb je wat,’ zegt Mam, en ze haalt iets uit een envelop. Het is een houten treintje. ‘Niet zo hebberig.’
‘Sorry.’ Ik ga er tjoeketjoeke mee over de tafel en omlaag langs de poot en over de vloer omhoog langs de muur die blauw is in deze kamer.
‘Enorme belangstelling van verschillende zenders,’ zegt Morris, ‘je zou kunnen overwegen een boek te schrijven, over een tijdje...’
Mams mond staat niet aardig. ‘Dus je vindt dat we onszelf moeten verkopen voordat een ander het doet.’
‘Zo zou ik het niet willen zeggen. Maar ik kan me voorstellen dat de wereld veel van je kan leren. Dat hele consuminderen, dat is echt iets van deze tijd.’
Mam barst in lachen uit.
Morris steekt zijn handen plat in de lucht. ‘Maar het is natuurlijk helemaal aan jou. Eén stap tegelijk.’
Ze leest een paar van de brieven voor. ‘Kleine Jack, je bent een geweldig jongetje, geniet van elk moment want je verdient het want je bent letterlijk teruggekomen uit de hel!’
‘Wie zegt dat?’ vraag ik.
Ze draait het blaadje om. ‘Een mevrouw die we niet kennen.’
‘Waarom zegt ze dat ik geweldig ben?’
‘Ze heeft op tv over je gehoord.’
Ik kijk in de dikste enveloppen of er nog meer treintjes zijn.
‘Kijk, die zien er lekker uit,’ zegt Mam, en ze houdt een klein doosje chocolaatjes omhoog.
‘Er zijn er nog meer.’ Ik heb een hele grote doos gevonden.
‘Neuh, dat zijn er te veel, daar worden we ziek van.’
Ik ben toch al ziek met mijn snotneus dus het maakt mij niks uit.
‘Die geven we aan iemand anders,’ zegt Mam.
‘Aan wie?’
‘De verpleegsters, misschien.’
‘Speelgoed en zo kan ik doorgeven aan een kinderziekenhuis,’ zegt Morris.
‘Goed idee. Kies maar een paar dingen die je wilt houden,’ zegt Mam tegen mij.
‘Hoeveel?’
‘Zoveel je wilt.’ Ze leest weer een nieuwe brief. ‘God zegene jou en die engel van een zoon van je, ik bid dat jullie alle mooie dingen die deze wereld te bieden heeft zullen ontdekken, dat al jullie dromen zullen uitkomen en dat jullie levenspad zal zijn geplaveid met geluk en goud.’ Ze legt de brief op tafel. ‘Hoe moet ik ooit de tijd vinden om al die brieven te beantwoorden?’
Morris schudt zijn hoofd. ‘Die klootz... de verdachte, zullen we maar zeggen, heeft je al de zeven beste jaren van je leven ontnomen. Als ik jou was zou ik geen seconde meer verspillen.’
‘Hoe weet je dat het de beste jaren van mijn leven zouden zijn geweest?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik bedoel gewoon... je was negentien, toch?’
Er zijn supercoole dingen bij, een auto met wielen die zzzzzzhhhhhmmm doen, een fluitje in de vorm van een varken, ik blaas erop.
‘Wauw! Dat is hard,’ zegt Morris.
‘Veel te hard,’ zegt Mam.
Ik doe het nog een keer.
‘Jack...’
Ik leg het weg. Ik vind een fluwelige krokodil die net zo lang is als mijn been, een rammelaar met een belletje erin, een clownsgezicht en als ik op zijn neus druk zegt hij hahahahaha.
‘Die ook niet, daar krijg ik de kriebels van,’ zegt Mam.
Ik fluister doei tegen de clown en stop hem weer in zijn envelop. Er is een vierkant met een soort pen eraan vastgebonden waar ik op kan tekenen, maar het is hard plastic, geen papier, en er is een doos aapjes met krullerige armen en staarten waar je een aapjesketting van kunt maken. Er is een brandweerwagen, en een teddybeer met een pet op die er niet af kan ook als ik heel hard trek niet. Op het etiket staat een plaatje van een babygezicht met een streep erdoor en 0-3, betekent dat misschien dat baby’s er binnen drie seconden van doodgaan?
‘Ach kom nou, Jack,’ zegt Mam. ‘Zoveel heb je er toch niet nodig.’
‘Hoeveel heb ik er dan nodig?’
‘Ik weet niet...’
‘Kun je dan hier even tekenen, en hier, en hier,’ zegt Morris.
Ik sabbel op mijn vinger in onder mijn masker. Mam zegt niet meer dat dat niet mag. ‘Hoeveel heb ik er dan nodig?’
Ze kijkt op van de papieren die ze aan het schrijven is. ‘Kies er maar... eh, kies er maar vijf.’
Ik tel: de auto en de aapjes en het schrijfvierkant en het houten treintje en de rammelaar en de krokodil, dat zijn er zes niet vijf, maar Mam en Morris zitten de hele tijd te praten. Ik vind een grote lege envelop en ik doe alle de zes erin.
‘Oké,’ zegt Mam, en ze gooit de rest van de pakjes allemaal in de gigantische zak.
‘Wacht even,’ zeg ik, ‘ik kan op de zak schrijven, ik kan erop zetten: Cadeautjes van Jack voor de Zieke Kindjes.’
‘Laat Morris het maar regelen.’
‘Maar...’
Mam blaast haar adem uit. ‘We hebben een heleboel dingen te doen, en we moeten sommige dingen aan andere mensen overlaten anders ontploft mijn hoofd nog.’
Waarom ontploft haar hoofd als ik op de zak schrijf?
Ik pak het treintje weer, ik stop het onder mijn shirt, het is mijn baby en het komt eruit en ik geef het allemaal kusjes.
‘Misschien in januari, of op z’n allervroegst in oktober begint het proces,’ zegt Morris intussen.
Er is een proces over taartjes, Wil de Hagedis moet met één vinger schrijven, als Alice de bank van de jury omgooit zet ze hem per ongeluk met zijn kop omlaag terug, hahaha.
‘Ja maar, hoe lang denk je dat hij de gevangenis in moet?’ vraagt Mam.
Ze bedoelt hem, Ouwe Nick.
‘Nou, de officier van justitie zei dat ze hoopt op vijfentwintig jaar tot levenslang, en voor zware misdrijven is er geen borg mogelijk,’ zegt Morris. ‘We hebben ontvoering voor seksuele doeleinden, wederrechtelijke vrijheidsontneming, veelvuldige verkrachting, zware mishandeling...’ Hij telt op zijn vingers niet in zijn hoofd.
Mam knikt. ‘En hoe zit het met de baby?’
‘Jack?’
‘De eerste. Telt dat niet als een soort moord?’
Dit verhaal heb ik nog nooit gehoord.
Morris trekt met zijn mond. ‘Niet als het niet levend is geboren.’
‘Ze.’
Ik weet niet wie de ze is.
‘Ze, neem me niet kwalijk,’ zegt hij. ‘We kunnen hooguit hopen op nalatigheid, of misschien zelfs dood door schuld wegens het niet bieden van hulp...’
Ze proberen Alice uit de rechtszaal te sturen omdat ze meer dan een kilometer hoog is. Er is een heel ingewikkeld gedichtje bij:
Als zij of ik toevallig zijn
Gemoeid in deze zaak,
Dan ligt hier voor zijn meesterbrein
Voorwaar een schone taak.
Noreen is er ineens, ik had haar niet gezien, ze vraagt of we alleen willen avondeten of in de eetzaal.
Ik draag al mijn speelgoed in de grote envelop. Mam weet niet dat er zes zijn en niet vijf. Sommige anderen zwaaien als we binnenkomen, dus ik zwaai terug, zoals het meisje met het geen haar en tatoeages helemaal in haar nek. Ik vind anderen niet heel erg als ze me maar niet aanraken.
De vrouw met het schort zegt dat ze heeft gehoord dat ik naar buiten ben geweest, ik snap niet hoe ze mij kon horen.
‘Vond je het leuk?’
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik bedoel: nee, bedankt.’
Ik leer al veel meer goede manieren. Als iets getsie smaakt zeggen we dat het interessant is, zoals wilde rijst die net lijkt of hij niet gekookt is als je erop bijt. Als ik mijn neus snuit vouw ik het zakdoekje op zodat niemand het snot ziet, dat is een geheimpje. Als ik wil dat Mam naar mij luistert en niet naar iemand anders, dan zeg ik: ‘Sorry,’ en soms zeg ik ‘Sorry, sorry,’ heel lang, en als ze dan eindelijk vraagt wat er is weet ik het niet meer.
Als we met onze pyjama aan en ons masker af in bed liggen en ik mag wat, dan weet ik het weer, en ik vraag: ‘Wie is de eerste baby?’
Mam kijkt omlaag naar mij.
‘Jij zei tegen Morris dat er een ze was die een moord had gedaan.’
Ze schudt van nee. ‘Ik bedoelde dat ze is vermoord, eigenlijk.’ Haar gezicht kijkt de andere kant op.
‘Had ik dat gedaan?’
‘Nee joh! Jij hebt helemaal niks gedaan, het was een jaar voordat jij zelfs maar werd geboren,’ zegt Mam. ‘Weet je nog dat ik altijd zei dat je een meisje was toen je de eerste keer kwam, op het bed?’
‘Ja.’
‘Nou, daarmee bedoelde ik haar.’
Nu snap ik er helemaal niks meer van.
‘Ik denk dat ze jou probeerde te zijn. De navelstreng, dat touwtje...’ Mam doet haar gezicht in haar handen.
‘Het touwtje van het zonneblind?’ Ik kijk ernaar, er komt nu alleen maar donker door de strepen.
‘Nee nee, weet je nog van dat touwtje dat naar je navel gaat?’
‘Dat had jij doorgeknipt met de schaar en toen was ik vrij.’
Mam knikt. ‘Maar bij de meisjesbaby raakte het in de knoop toen ze uit mijn buik kwam, en daardoor kon ze geen adem krijgen.’
‘Ik vind dit geen leuk verhaal.’
Ze duwt op haar wenkbrauwen. ‘Laat me vertellen hoe het afloopt.’
‘Ik wil niet...’
‘Hij stond er gewoon bij te kijken.’ Mam schreeuwt bijna. ‘Hij wist geen bal over hoe baby’s geboren worden, hij had niet eens de moeite genomen om het te googelen. Ik voelde de bovenkant van haar hoofdje, het was helemaal glibberig, ik perste en perste, ik schreeuwde: “Help, het lukt niet, help me...” En hij stond daar maar.’
Ik wacht. ‘En bleef ze toen in je buik? De meisjesbaby?’
Mam zegt heel lang niks. ‘Ze kwam er blauw uit.’
Blauw?
‘Ze heeft haar oogjes nooit opengedaan.’
‘Je had Ouwe Nick moeten vragen om pillen voor haar, voor Zondagtraktatie.’
Mam schudt van nee. ‘De navelstreng zat helemaal in de knoop om haar nek.’
‘Zat ze nog steeds in jou vastgebonden?’
‘Tot hij de navelstreng doorknipte.’
‘En was ze toen vrij?’
Er vallen allemaal tranen op de deken. Mam knikt en huilt maar met het geluid uit.
‘Is het nu helemaal afgelopen? Het verhaal?’
‘Bijna.’ Haar ogen zijn dicht maar het water glipt er toch nog uit. ‘Hij nam haar mee en begroef haar onder een struik in de achtertuin. Alleen haar lijfje, bedoel ik.’
Ze was blauw.
‘Het echte gedeelte van haar, dat ging regelrecht terug naar de hemel.’
‘Is ze gerecycled?’
Mam moet bijna lachen. ‘Ik wil graag denken dat het zo gegaan is.’
‘Waarom wil je dat graag denken?’
‘Misschien was jij het eigenlijk, en toen probeerde je het een jaar later nog een keer en kwam je terug als een jongetje.’
‘En toen was ik echt ik. Ik ging niet meer terug.’
‘No way, José.’ De tranen vallen er weer uit, ze veegt ze weg. ‘Maar die keer liet ik hem niet in Kamer komen.’
‘Waarom niet?’
‘Ik hoorde de deur, ik hoorde het piepen, en ik schreeuwde: “Ga weg!”’
Ik wed dat hij daar heel kwaad over was.
‘Ik was er klaar voor, deze keer wilde ik alleen zijn met jou.’
‘Wat voor kleur was ik?’
‘Felroze.’
‘Deed ik mijn ogen wel open?’
‘Jij werd geboren met je ogen wijd open.’
Ik doe de allergrootste gaap. ‘Kunnen we nu gaan slapen?’
‘Nou en of,’ zegt Mam.
* * *
In de nacht val ik boem op de vloer. Mijn neus snottert heel erg maar ik kan niet snuiten in het donker.
‘Dit bed is te klein voor twee personen,’ zegt Mam in de ochtend. ‘In het andere bed heb je veel meer ruimte.’
‘Nee.’
‘En als we het matras er nou eens af halen en hier vlak naast mijn bed leggen, dan kunnen we zelfs nog elkaars hand vasthouden.’
Ik schud van nee.
‘Help me nou om iets te bedenken, Jack.’
‘Laten we allebei in dit bed blijven maar dan met onze ellebogen ingehouden.’
Mam snuit haar neus heel hard, ik denk dat de verkoudheid van mij naar haar is gesprongen alleen heb ik hem ook nog steeds.
We spreken af dat ik met haar onder de douche ga, maar dat ik mijn hoofd er niet onder doe. De Pleister op mijn vinger is eraf gevallen en ik kan hem nergens vinden. Mam borstelt mijn haar, de klitten doen pijn. We hebben een haarborstel en twee tandenborstels en al onze nieuwe kleren en het houten treintje en ander speelgoed, Mam heeft nog steeds niet geteld, dus ze weet niet dat ik er zes heb gepakt en niet vijf. Ik weet niet waar de spullen moeten, sommige op het dressoir, sommige op het tafeltje naast het bed, sommige in de kast, ik moet Mam steeds vragen waar ze ze heeft opgeruimd.
Ze leest een van haar boeken met zonder plaatjes maar ik ga met een plaatjesboek naar haar toe. Rupsje Nooitgenoeg is een grote verspiller, hij eet alleen maar gaten door aardbeien en worstjes en alles en de rest laat hij over. Ik kan mijn echte vinger door gaten steken, ik dacht dat iemand het boek had kapotgescheurd maar Mam zegt dat het expres zo gemaakt is omdat het dan extra leuk is. Ik vind Hup, hond, hup! leuker, vooral als ze vechten met tennisrackets.
Noreen klopt op de deur met een paar geweldige dingen, het eerste zijn zachtige rekkerige schoenen net sokken maar dan van leer, het tweede is een horloge met alleen cijfers die ik kan lezen net als Horloge. Ik zeg: ‘Het is negen uur zevenenvijftig.’ Het is te klein voor Mam, het is alleen voor mij, Noreen doet voor hoe ik het bandje strak om mijn pols kan doen.
‘Elke dag weer cadeautjes, hij raakt nog verwend,’ zegt Mam, en ze doet haar masker weer omhoog om haar neus te snuiten.
‘Dokter Clay zegt: “alles wat die kleine maar een beetje controle over de situatie kan geven”,’ zegt Noreen. Als ze lacht rimpelen haar ogen. ‘Je hebt vast een beetje heimwee, hè?’
‘Heimwee?’ Mam kijkt haar met grote ogen aan.
‘Sorry, ik wou niet...’
‘Het was geen thuis, het was een geluiddichte kerker.’
‘Dat klonk helemaal verkeerd, neem me niet kwalijk,’ zegt Noreen.
Ze gaat gauw weg. Mam zegt niks, ze schrijft alleen maar in haar opschrijfboekje.
Als Kamer niet ons thuis was, betekent dat dan dat we geen thuis hebben?
Vandaag geef ik dokter Clay een high five, hij is superblij.
‘Het voelt een beetje onzinnig om die maskers nog steeds op te houden, ook al zijn we nu al hartstikke verkouden,’ zegt Mam.
‘Nou,’ zegt hij, ‘er waren wel ergere dingen rond.’
‘Ja, maar we moeten de maskers toch de hele tijd omhoogdoen om onze neus te snuiten...’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Uiteindelijk is het aan jou.’
‘Maskers af, Jack,’ zegt Mam tegen mij.
‘Jippie!’
We doen ze in de vuilnis.
Dokter Clay z’n vetkrijtjes wonen in een speciale doos van karton waar 120 op staat, zoveel zijn er allemaal verschillend. Ze hebben hele mooie namen klein op de zijkant geschreven zoals Mandarijn Festijn en Fuzzy Wuzzy Bruin en Zijderups en Heelal, ik wist niet eens dat dat een kleur had, en Paarse Bergen Pracht en Razzmatazz en Kaneel Geel en Wilde Blauwe Verten. Sommige zijn expres verkeerd geschreven voor de grap, zoals Supurper, dat is niet zo heel grappig vind ik. Dokter Clay zegt dat ik ze allemaal mag gebruiken maar ik kies alleen de vijf die ik ken om mee te kleuren net als die in Kamer: een blauwe en een groene en een oranje en een rode en een bruine. Hij vraagt of ik Kamer misschien kan tekenen maar ik ben al bezig met een raket met bruin. Er is zelfs een wit vetkrijtje, dat is dan toch onzichtbaar?
‘En als het papier zwart was?’ vraagt dokter Clay. ‘Of rood?’ Hij zoekt een zwart blaadje voor me om het uit te proberen en hij heeft gelijk, ik kan het wit erop zien. ‘Wat is dit vierkant rondom de raket?’
‘Muren,’ zeg ik. Daar is de meisjes-ik-baby die doei zwaait en Kindje Jezus en Johannes de Doper, ze hebben geen kleren aan want het is zonnig met Gods gele gezicht.
‘Staat je mam ook op deze tekening?’
‘Ze is helemaal beneden een dutje aan het doen.’
De echte Mam lacht een beetje en snuit haar neus. Dan denk ik eraan dat ik de mijne moet doen want hij druppelt.
‘En de man die jullie Ouwe Nick noemen, is die ergens?’
‘Oké, die kan hier in dit hoekje zitten, in zijn kooi.’ Ik doe hem en de tralies heel dik, hij bijt erin. Er zijn tien tralies, dat is het sterkste getal, zelfs een engel zou ze niet open kunnen branden met zijn brander en Mam zegt dat een engel zijn brander sowieso niet aan zou zetten voor een slechterik. Ik laat dokter Clay zien hoeveel ik kan tellen, tot 1.000.029 en nog meer als ik wil.
‘Een jongetje dat ik ken telt de hele tijd dezelfde dingen als hij zenuwachtig is, hij kan er niet mee stoppen.’
‘Wat voor dingen?’ vraag ik.
‘De strepen van het trottoir, knopen, dat soort dingen.’
Ik denk dat dat jongetje beter zijn tanden kan tellen, want die zijn er altijd, behalve als ze uitvallen.
‘Je hebt het steeds maar over scheidingsangst,’ zegt Mam tegen dokter Clay, ‘maar Jack en ik worden toch niet gescheiden...’
‘Maar evengoed is het niet meer alleen jullie tweeën, toch?’
Ze bijt op haar mond. Ze praten over sociale reïntegratie en zelfverwijt.
‘Het beste wat je kon doen is dat je hem er vroeg uit hebt gekregen,’ zegt dokter Clay. ‘Met vijf zijn ze nog volop kneedbaar.’
Ik ben niet van klei, ik ben een echte jongen.
‘... waarschijnlijk jong genoeg om het te vergeten,’ zegt hij, ‘godzijdank.’
Waarom niet Kindje Jezus?
Ik wil verder spelen met de handpop van het jongetje met de tong maar de tijd is om, dokter Clay moet nu met mevrouw Garber gaan spelen. Hij zegt dat ik wel Leentjebuur mag spelen, ik mag de pop lenen tot morgen, maar dan is hij wel nog steeds van dokter Clay.
‘Waarom?’
‘Nou, alles in de wereld is van iemand.’
Net als mijn zes nieuwe speelgoedjes en mijn vijf nieuwe boeken, en Kies is denk ik van mij omdat Mam hem niet meer hoefde.
‘Behalve de dingen die van ons allemaal samen zijn,’ zegt dokter Clay, ‘zoals de rivieren en de bergen.’
‘De straat?’
‘Precies, de straten mogen we allemaal gebruiken.’
‘Ik rende op de straat.’
‘Tijdens je ontsnapping, ja.’
‘Want wij zijn niet van hem.’
‘Precies.’ Dokter Clay lacht. ‘Weet je van wie jij bent, Jack?’
‘Ja.’
‘Van jezelf.’
Maar hij heeft het fout, ik ben van Mam.
* * *
De Kliniek heeft iedere keer weer meer stukken erbij, er is een kamer met een supergrote tv en ik spring op en neer want misschien is Dora er wel in of SpongeBob, die heb ik al zo lang niet gezien, maar het is alleen maar golf, drie oude mensen waar ik de naam niet van ken zitten te kijken.
In de gang weet ik het weer, ik vraag: ‘Waarom moeten we God bedanken?’
‘Hè?’
‘Dokter Clay zei dat ik van klei was en dat ik het zou vergeten.’
‘O,’ zegt Mam. ‘Hij denkt dat je je over een tijdje niets meer herinnert van Kamer.’
‘Welles.’ Ik kijk haar aan. ‘Moet ik het dan vergeten?’
‘Ik weet het niet.’
Dat zegt ze nu steeds vaker. Ze loopt al voor me uit, ze is op de trap, ik moet rennen om haar in te halen.
Na middageten. Mam zegt dat het tijd is om Buiten weer eens te proberen. ‘Als we de hele tijd binnenblijven, is het net of we onze Grote Ontsnapping nooit gedaan hebben.’ Ze klinkt chagrijnig, ze is haar veters al aan het strikken.
Na mijn pet en zonnebril en schoenen en het plakkerige spul weer ben ik moe.
Noreen wacht op ons naast de vissenbak.
Ik mag van Mam vijf keer in de deur draaien. Ze duwt en dan zijn we eruit.
Het is zo licht, ik denk dat ik haast ga schreeuwen. Dan wordt mijn zonnebril donkerder en kan ik niks meer zien. De lucht ruikt raar in mijn pijne neus en mijn nek is helemaal strak. ‘Doe maar net of je dit op tv ziet,’ zegt Noreen in mijn oor.
‘Hè?’
‘Probeer het maar.’ Ze doet een speciale stem: ‘Hier is een jongetje dat Jack heet die gaat wandelen met zijn Mam en hun vriendin Noreen.’
Ik kijk ernaar.
‘Wat heeft Jack op zijn gezicht?’ vraagt ze.
‘Een coole rode zonnebril.’
‘Inderdaad. Kijk, ze lopen met z’n allen over de parkeerplaats op een zachte dag in april.’
Er zijn vier auto’s, een rode en een groene en een zwarte en een goudbruine. Verbrand Sienna, dat is het vetkrijtje daarvan. Binnen in hun ramen zijn het net kleine huisjes met stoelen. Er hangt een beertje aan de spiegel in de rode. Ik aai het voorste stuk van de auto, het is helemaal zacht en koud net een ijsklontje. ‘Voorzichtig,’ zegt Mam, ‘anders gaat het alarm misschien af.’
Dat wist ik niet, ik doe mijn handen gauw weer onder mijn ellebogen.
‘Kom, dan gaan we op het gras.’ Ze trekt een beetje aan me.
Ik verpletter de groene stekels onder mijn schoenen. Ik buk me en wrijf erover, het prikt niet in mijn vingers. Mijn ene die Raja wou opeten is bijna weer dichtgegroeid. Ik kijk weer naar het gras, er ligt een takje en een blaadje dat bruin is en nog een iets, dat is geel.
Een gezoem, ik kijk omhoog, de lucht is zo groot dat ik bijna omval.
‘Mam! Weer een vliegtuig!’
‘Condensatiestreep!’ zegt ze, en ze wijst. ‘Nu weet ik het weer, zo heet die rook.’
Ik loop per ongeluk op een bloem, er zijn er honderden, niet een bosje net als de gekken ons in de post hebben gestuurd, ze groeien recht in de grond net als haren op mijn hoofd. ‘Narcissen,’ zegt Mam, en ze wijst, ‘magnolia’s, tulpen, seringen. Is dat appelbloesem?’ Ze ruikt overal aan, ze duwt mijn neus op een bloem maar het is te zoet, ik word er duizelig van. Ze plukt een sering en geeft hem aan mij.
Van dichtbij zijn de bomen reusachtige reuzen, ze hebben een soort vel maar knobbeliger als we ze aaien. Ik vind een driehoekig ding even groot als mijn neus, Noreen zegt dat het een steen is.
‘Hij is miljoenen jaren oud,’ zegt Mam.
Hoe weet ze dat? Ik kijk op de onderkant, er zit geen etiket.
‘Hé, kijk eens.’ Mam gaat op haar knieën zitten.
Er is een iets wat kruipt. Een mier. ‘Niet doen!’ schreeuw ik, ik doe mijn handen eromheen als een harnas.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Noreen.
‘Alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft,’ zeg ik tegen Mam, ‘deze niet.’
‘Rustig maar,’ zegt ze, ‘natuurlijk ga ik hem niet pletten.’
‘Beloofd?’
‘Beloofd.’
Als ik mijn handen weghaal is de mier weg en ik moet huilen.
Maar dan vindt Noreen een andere en nog een, er zijn er twee die samen een stukje van iets dragen dat tien keer zo groot is als hun.
Een ander ding komt draaiend uit de lucht gezoefd en het landt voor mijn neus, ik schrik ervan.
‘Hé, een helikoptertje,’ zegt Mam.
‘Waarom?’
‘Het is het zaadje van de esdoorn met twee... een soort kleine vleugeltjes waarmee het ver weg kan vliegen.’
Het is zo dun dat ik door de kleine droge lijntjes heen kan kijken, in het midden is het dikker bruin. Er zit een heel klein gaatje. Mam gooit het in de lucht, het komt weer draaiend omlaag gezoefd.
Ik vind een andere waar iets mis mee is. ‘Dit is er maar één, de andere vleugel is kwijt.’
Als ik hem omhooggooi kan hij nog steeds wel vliegen, ik stop hem in mijn zak.
Maar het allercoolste is ineens een heel hard brommend geluid, als ik omhoogkijk is het een echte helikopter, veel groter dan het vliegtuig...
‘Kom, snel naar binnen,’ zegt Noreen.
Mam grijpt mijn hand vast en trekt.
‘Wacht even...’ zeg ik maar ik heb geen adem meer, ze trekken me mee tussen hun in, mijn neus snottert.
Als we door de draaideur naar binnen springen ben ik wazig in mijn hoofd. De helikopter zat vol met paparazzi die stiekem foto’s van mij en Mam wouden stelen.
* * *
Na ons dutje is mijn verkoudheid nog steeds niet over, ik speel met mijn schatten, mijn steen en mijn gewonde helikoptertje en mijn sering die slap is geworden. Oma klopt op de deur met nog meer bezoek, maar ze blijft zelf buiten wachten anders is het te druk. De anderen zijn er twee, ze heten mijn Oom dat is Paul die slap haar heeft dat maar tot aan zijn oren hangt en Deana dat is mijn tante met een rechthoekige bril en wel een miljoen zwarte vlechtjes net slangen. ‘Wij hebben een dochtertje, ze heet Bronwyn en ze zal het zo geweldig vinden om jou te leren kennen,’ zegt ze tegen mij. ‘Ze wist niet eens dat ze een neefje had... nou ja, we wisten geen van allen dat jij bestond tot twee dagen geleden, toen je oma ons opbelde met het nieuws.’
‘We wilden het liefst meteen in de auto springen, alleen zeiden de dokters...’ Paul stopt met praten, hij duwt zijn vuist tegen zijn ogen.
‘Geeft niet, schat,’ zegt Deana en ze wrijft over zijn been.
Hij schraapt zijn keel heel lawaaiig. ‘Ik krijg er gewoon telkens opnieuw weer een klap van.’
Ik zie niks dat hem een klap geeft.
Mam slaat haar arm om zijn schouder. ‘Hij heeft al die jaren gedacht dat zijn kleine zusje misschien wel dood was,’ zegt ze tegen mij.
‘Bronwyn?’ Ik zeg het met het geluid uit maar ze hoort het toch.
‘Nee, ik, weet je nog? Paul is toch mijn broer?’
‘Ja, dat weet ik.’
‘Ik wist niet wat ik moest...’ Zijn stem stopt weer, hij snuit zijn neus. Het klinkt veel harder dan ik, net een olifant.
‘Maar waar is Bronwyn?’ vraagt Mam.
‘Tja,’ zegt Deana, ‘we dachten...’ Ze kijkt naar Paul.
Hij zegt: ‘Binnenkort kunnen jij en Jack haar ook ontmoeten. Ze gaat naar de Beestenboel.’
‘Wat is dat?’ vraag ik.
‘Een gebouw waar ouders hun kinderen naartoe brengen als ze het te druk hebben met andere dingen,’ zegt Mam.
‘Waarom hebben de kinderen het te druk...?’
‘Nee, als de ouders het te druk hebben.’
‘Bronwyn vindt het er echt geweldig,’ zegt Deana.
‘Ze leert er gebarentaal en hiphopdansen,’ zegt Paul.
Hij wil een paar foto’s maken om naar Opa in Australië te sturen, die morgen in het vliegtuig stapt. ‘Maak je geen zorgen, als hij hem ziet is het vast meteen goed,’ zegt Paul tegen Mam, ik weet niet wie al die hijen zijn. Ik weet ook niet hoe je op een foto moet maar Mam zegt dat we alleen maar naar de camera hoeven te kijken alsof het een vriendje is en lachen.
Paul laat het later zien op het kleine schermpje, hij vraagt welke ik het beste vind, de eerste of de tweede of de derde, maar ze zijn hetzelfde.
Mijn oren zijn moe van al het praten.
Als ze weg zijn dacht ik dat we weer met z’n tweeën waren maar dan komt Oma binnen en ze geeft Mam een lange knuffel en blaast weer een kusje naar mij van maar een klein stukje, ik kan het blazen voelen. ‘Hoe gaat het met mijn lievelingskleinzoon?’
‘Dat ben jij,’ zegt Mam tegen mij. ‘Wat zeg je als iemand vraagt hoe het met je gaat?’
Dat zijn weer goede manieren. ‘Dank je wel.’
Ze moeten allebei lachen, ik heb weer per ongeluk een grapje gemaakt. ‘“Heel goed,” en dan “dank je wel,”’ zegt Oma.
‘Heel goed, en dan dank je wel.’
‘Behalve als het niet zo goed met je gaat, natuurlijk, dan mag je ook zeggen: “Ik voel me niet honderd procent vandaag.”’ Ze kijkt weer naar Mam. ‘O, trouwens, Sharon, Michael Keelor, Joyce hoeheetze... die hebben allemaal gebeld.’
Mam knikt.
‘Ze willen je dolgraag weer in hun armen sluiten.’
‘Ik ben... de artsen zeggen dat ik nog niet echt bezoek kan ontvangen,’ zegt Mam.
‘Ja, natuurlijk.’
De Leo-man staat bij de deur.
‘Mag hij heel eventjes binnenkomen?’ vraagt Oma.
‘Maakt mij niet uit,’ zegt Mam.
Hij is mijn Stiefopa, dus Oma zegt dat ik hem misschien Stopa kan noemen, ik wist niet dat zij ook woordbroodjes kende. Hij ruikt raar naar rook, zijn tanden zijn scheef en zijn wenkbrauwen gaan alle kanten op.
‘Hoe komt het dat hij zoveel haar op zijn gezicht heeft en niet op zijn hoofd?’
Hij moet ook lachen, ook al had ik het heel zachtjes gefluisterd tegen Mam. ‘Al sla je me dood,’ zegt hij.
‘We hebben elkaar ontmoet op een weekend over indiaanse hoofdmassage,’ zegt Oma, ‘en ik had hem gekozen omdat hij het gladste werkoppervlak had.’ Ze lachen allebei, Mam niet.
‘Mag ik wat?’ vraag ik.
‘Zo meteen,’ zegt Mam, ‘als ze weg zijn.’
Oma vraagt: ‘Wat wil hij?’
‘Laat maar.’
‘Zal ik de verpleegster even roepen?’
Mam schudt van nee. ‘Hij bedoelt borstvoeding.’
Oma kijkt haar met grote ogen aan. ‘Je wilt toch niet zeggen dat je nog steeds...’
‘Er was geen reden om ermee te stoppen.’
‘Nou, opgesloten in dat hok zal alles wel... maar evengoed, vijf jaar...’
‘Je hebt geen flauw benul.’
Oma duwt haar mond helemaal omlaag. ‘Het is niet dat ik er niet naar gevraagd heb.’
‘Mama...’
Stopa staat op. ‘We moesten ze maar eens laten uitrusten.’
‘Ja, je hebt gelijk,’ zegt Oma. ‘Doei dan maar, tot morgen...’
Mam leest me weer voor, De gulle boom en De Lorax, maar zachtjes omdat ze keelpijn heeft en ook hoofdpijn. Ik mag wat, ik mag een heleboel in plaats van avondeten, Mam valt halverwege in slaap. Ik vind het leuk om naar haar gezicht te kijken als ze het zelf niet eens weet.
Ik vind een opgevouwen krant, die heeft het bezoek zeker meegenomen. Op de voorkant staat een foto van een brug die doormidden is gebroken, ik vraag me af of dat echt gebeurd is. Op de volgende bladzijde staat de foto van mij en Mam en de politie die keer toen ze me naar binnen droeg in het Politiebureau. Er staat boven HOOP VOOR BONSAI-JOCHIE. Het duurt best lang voor ik alle woorden heb gelezen.
Hij is ‘Wonder-Jack’ voor de medewerkers van de exclusieve Cumberland Kliniek die hun hart al hebben verpand aan de kleine held die zaterdagavond ontwaakte in een heerlijke, nieuwe wereld. De spookachtige, langharige Kleine Prins is het product van het herhaaldelijke misbruik van zijn mooie, jonge moeder door het Tuinschuurmonster (dat zondagnacht om 2.00 uur tijdens een dramatische ontknoping door de politie werd aangehouden). Jack zegt tegen alles ‘leuk’ en hij is dol op paaseieren, maar hij kruipt nog steeds op handen en voeten de trap op en af, als een aapje. Zijn hele vijfjarige leventje heeft hij opgesloten gezeten in een bedompte, met kurk geïsoleerde kerker, en de deskundigen kunnen nog niet zeggen op welk gebied en in welke mate dit een langdurige ontwikkelingsachterstand heeft veroorzaakt...
Mam is op, ze pakt de krant uit mijn hand. ‘Waarom lees je je Pieter Konijn niet?’
‘Maar dat ben ik, het Bonsai-jochie.’
‘De bonzen-wat?’ Ze kijkt weer naar de krant en duwt haar haren uit haar gezicht, ze kreunt een soort van.
‘Wat is bonsai?’
‘Een heel klein miniboompje. Mensen houden ze in potten in huis en ze snoeien ze elke dag, zodat ze helemaal opgekruld blijven.’
Ik denk aan Plant. We hebben haar nooit gesnoeid, we lieten haar groeien hoeveel ze wilde maar toch ging ze wel dood. ‘Ik ben geen boom, ik ben een jongen.’
‘Het is gewoon bij wijze van spreken.’ Ze propt de krant in de vuilnis.
‘Er staat dat ik spookachtig ben maar ik ben toch geen spook?’
‘Die krantenlui hebben het heel vaak mis.’
Die krantenlui, dat klinkt net zoals die in Alice alleen zijn die eigenlijk een pak kaarten. ‘Ze zeggen dat jij mooi bent.’
Mam lacht.
Ze is ook mooi. Ik heb nu zoveel gezichten van anderen gezien en haar gezicht is het allermooiste.
Ik moet weer mijn neus snuiten, het vel wordt rood en pijnig. Mam pakt haar stillers maar ze kunnen de hoofdpijn niet wegtoveren. Ik had niet gedacht dat ze nog steeds pijn had in Buiten. Ik aai haar haren in het donker. Het is niet helemaal zwart in Kamer Nummer Zeven, Gods zilveren gezicht is in het raam en Mam heeft gelijk, het is helemaal geen cirkel, het is spits aan allebei de kanten.
* * *
In de nacht zweven er vampierbacteriën rond met maskers voor zodat we hun gezicht niet kunnen zien, en een lege doodskist die in een reusachtige wc verandert en de hele wereld doorspoelt.
‘Stil maar, stil maar, het is maar een droom.’ Dat is Mam.
Dan wordt Ajeet helemaal gek hij stopt de poep van Raja in een pakje om naar ons op te sturen omdat ik zes speelgoedjes heb gehouden, iemand breekt mijn botten en steekt er naalden in.
Ik word huilend wakker en ik mag een heleboel van Mam, het is de rechter maar toch best romig.
‘Ik heb zes speelgoedjes gehouden, niet vijf,’ zeg ik.
‘Wat?’
‘Die de gekke fans hadden gestuurd, ik had er zes gehouden.’
‘Dat geeft niet,’ zegt ze.
‘Jawel, ik had de zesde gehouden, ik had hem niet naar de zieke kinderen gestuurd.’
‘Ze waren toch ook voor jou, het waren jouw cadeautjes.’
‘Waarom mocht ik er dan maar vijf hebben?’
‘Je mag er zoveel hebben als je wilt. Ga nu maar weer slapen.’
Het lukt niet. ‘Iemand heeft mijn neus dichtgedaan.’
‘Dat is gewoon de snot die dikker wordt, dat betekent dat je snel weer beter wordt.’
‘Maar ik kan niet beter worden als ik niet kan ademen.’
‘Daarom heeft God je een mond gegeven om door te ademen. Plan B,’ zegt Mam.
* * *
Als het licht begint te worden, tellen we alle vrienden die we in de wereld hebben, Noreen en dokter Clay en dokter Kendrick en Pilar en de vrouw met het schort ik weet niet hoe ze heet en Ajeet en Naisha.
‘Wie zijn dat?’
‘De man en het kindje en de hond die de politie hebben gebeld,’ vertel ik.
‘O ja.’
‘Alleen denk ik dat Raja een vijand is want die bijtte in mijn vinger. O, en Agent Oh en de man-politie waar ik de naam niet van ken en de Commandant. Dat is tien en één vijand.’
‘Oma en Paul en Deana,’ zegt Mam.
‘Bronwyn mijn nichtje alleen die heb ik nog niet gezien. Leo dat is Stopa.’
‘Hij is bijna zeventig en hij stinkt naar rook,’ zegt Mam. ‘Het zal wel een bevlieging zijn.’
‘Wat is een bevlieging?’
Ze geeft geen antwoord maar vraagt: ‘Op hoeveel zitten we nu?’
‘Vijftien en één vijand.’
‘De hond was gewoon bang, weet je, dat was een goede reden.’
Beestjes bijten met zonder reden. Goedenacht, slaap zacht, laat de beestjes niet bijten vannacht, Mam denkt er nooit meer aan om dat te zeggen. ‘Goed dan,’ zeg ik, ‘zestien. En dan nog mevrouw Garber en het meisje met de tatoeages en Hugo, alleen daar praten we bijna nooit mee, telt dat wel?’
‘O ja, hoor.’
‘Dat is dan negentien.’ Ik moet weer een zakdoekje gaan pakken, ze zijn zachter dan wc-papier maar soms scheuren ze als ze nat worden. Dan ben ik al op dus we doen een aankleedwedstrijd, ik win behalve dat ik mijn schoenen vergeet.
Ik kan nu al heel snel de trap af op mijn billen bonk bonk bonk dat mijn tanden rammelen, ik vind niet dat ik een aapje ben net als de krantenmensen zeiden, maar ik weet het niet, de apen van de wildedierenplaneet hebben geen trappen.
Als ontbijt eet ik vier wentelteefjes. ‘Ben ik aan het groeien?’
Mam kijkt naar me van boven naar beneden. ‘Elke minuut.’
Als we naar dokter Clay gaan moet ik van Mam over mijn dromen vertellen.
Hij denkt dat mijn hersens waarschijnlijk grote schoonmaak houden.
Ik kijk hem verbaasd aan.
‘Nu je veilig bent vegen je hersens alle enge gedachten bij elkaar die je niet meer nodig hebt, en die gooien ze eruit als nare dromen.’ Zijn handen doen het gooien.
Ik zeg het niet voor de goede manieren, maar hij denkt het juist verkeerd om. In Kamer was ik veilig en Buiten is het enge.
Dokter Clay praat nu met Mam over dat ze Oma wel zou willen slaan.
‘Dat mag niet,’ zeg ik.
Ze knippert naar mij. ‘Ik wil het ook niet echt. Alleen af en toe.’
‘Had je voordat je ontvoerd werd ook wel eens zin om haar te slaan?’ vraagt dokter Clay.
‘O ja, natuurlijk.’ Mam kijkt naar hem, dan doet ze een soort kreunlach.
‘Geweldig, ik heb mijn leven weer terug.’
We vinden weer een andere kamer met twee dingen die ik weet wat het zijn, het zijn computers. Mam zegt: ‘Te gek, ik ga een paar vrienden mailen.’
‘Welke van de negentien?’
‘O, oude vrienden van mij, eerlijk gezegd, jij kent ze nog niet.’
Ze gaat zitten en doet een tijdje tik tik op het stuk met letters, ik kijk. Ze fronst tegen het scherm. ‘Ik weet mijn wachtwoord niet meer.’
‘Wat is...?’
‘Wat ben ik toch een...’ Ze slaat een hand voor haar mond. Ze doet een schraperige adem door haar neus. ‘Laat ook maar. Hé, Jack, zullen we eens iets leuks voor jou opzoeken?’
‘Waar?’
Ze beweegt de muis een beetje en ineens is er een plaatje van Dora. Ik ga dichterbij om te kijken, ze laat me stukjes zien waar je met het pijltje op moet klikken en dan kan ik het spelletje zelf doen. Ik doe alle stukjes van het toverbordje weer in elkaar en Dora en Boots klappen en zingen een dankjewel-liedje. Het is nog leuker dan Tv.
Mam is met de andere computer bezig in een facebook te kijken dat is een boek met gezichten, ze zegt dat het een nieuwe uitvinding is, ze typt de namen in en dan zie je de lachende gezichten.
‘Zijn ze echt heel erg oud?’ vraag ik.
‘De meesten zijn zesentwintig, net als ik.’
‘Maar je zei dat ze oude vrienden waren.’
‘Dat betekent alleen dat ik ze al heel lang ken. Ze zien er zo anders uit...’ Ze doet haar ogen dichter bij de foto’s, ze mompelt soms dingen, ‘Zuid-Korea’ of ‘Nu al gescheiden, jeetje...’
Er is nog een nieuwe website die ze vindt met filmpjes van liedjes en zo, ze laat me twee poezen zien die dansen met balletschoenen aan, die is grappig. Dan gaat ze naar andere sites met alleen woorden zoals ‘opsluiting’ en ‘slavernij’, ze zegt of ik haar eventjes rustig kan laten lezen, dus ik probeer mijn Dora-spelletje nog een keer en nu win ik een Wisselster.
Er staat iemand bij de deur, ik schrik. Het is Hugo, hij lacht niet. ‘Ik skype om twee uur.’
‘Hè?’ zegt Mam.
‘Ik skype om twee uur.’
‘Sorry, ik heb geen idee wat...’
‘Ik skype mijn moeder elke middag om twee uur, ze zit al twee minuten op me te wachten, het staat op het schema hier op de deur.’
Als we weer in onze kamer zijn is er een apparaatje met een briefje van Paul, Mam zegt dat het er net zo een is als die waar ze naar luisterde toen Ouwe Nick haar had gestolen, alleen deze heeft plaatjes die je met je vingers kunt bewegen en niet duizend liedjes maar wel miljoenen. Ze heeft de oordingetjes in haar oren gestopt, haar hoofd gaat op en neer voor de muziek die ik niet hoor en ze zingt met een klein stemmetje over dat ze een miljoen verschillende mensen is van de ene op de andere dag.
‘Mag ik nu?’
‘Het heet “Bitter Sweet Symphony”, toen ik dertien was luisterde ik er aan één stuk door naar.’ Ze stopt één dingetje in mijn oor.
‘Veel te hard.’ Ik trek het eruit.
‘Doe eens voorzichtig, Jack, het is mijn cadeautje van Paul.’
Ik wist niet dat het van-haar-niet-van-mij was. In Kamer was alles van ons samen.
‘Wacht eens, hier is er een van de Beatles, een oudje dat jij misschien wel mooi vindt, van zo’n vijftig jaar geleden,’ zegt ze, ‘“All You Need Is Love”.’
Ik snap het niet. ‘Je hebt toch ook eten nodig en zo?’
‘Jawel, maar daar heb je allemaal niks aan als je niet ook iemand hebt om van te houden,’ zegt Mam, ze praat te hard, ze gaat nog steeds door de namen met haar vinger. ‘Er is bijvoorbeeld een keer een experiment gedaan met baby-aapjes, een onderzoeker haalde ze weg bij hun moeder en stopte ze allemaal helemaal alleen in een kooitje... en weet je, ze groeiden niet goed op.’
‘Waarom groeiden ze niet?’
‘Nee, ze werden wel groter, maar ze deden vreemd, omdat ze nooit geknuffeld waren.’
‘Wat voor soort vreemd?’
Ze zet haar apparaatje uit. ‘Weet je, sorry Jack, ik weet niet waarom ik hierover ben begonnen.’
‘Wat voor soort vreemd?’
Mam bijt op haar lip. ‘Ziek in hun hoofd.’
‘Net als de gekken?’
Ze knikt. ‘Ze beten zichzelf en zo.’
Hugo snijdt in zijn armen maar ik denk niet dat hij zichzelf bijt. ‘Waarom?’
Mam blaast haar adem uit. ‘Weet je, als ze bij hun moeder waren geweest waren ze door haar geknuffeld, maar omdat de melk gewoon uit een buisje kwam, werden ze... het bleek dat ze de liefde net zo hard nodig hadden als de melk.’
‘Dat is een stom verhaal.’
‘Sorry. Het spijt me echt. Ik had het je niet moeten vertellen.’
‘Nee, je moest het wel vertellen,’ zeg ik.
‘Maar...’
‘Ik wil niet dat er stomme verhalen zijn en dat ik ze niet weet.’
Mam houdt me strak vast. ‘Jack,’ zegt ze, ‘ik doe een beetje raar deze week, vind je niet?’
Ik weet het niet, want alles is raar.
‘Ik doe alles verkeerd. Ik weet dat jij me nodig hebt als jouw mam maar tegelijkertijd moet ik me ook proberen te herinneren hoe het is om mezelf te zijn en dat is...’
Maar ik dacht dat de zij en de Mam hetzelfde waren.
Ik wil weer naar Buiten gaan maar Mam is te moe.
* * *
‘Wat voor dag is het vandaag?’
‘Donderdag,’ zegt Mam.
‘Wanneer is het zondag?’
‘Vrijdag, zaterdag, zondag...’
‘Nog drie dagen, net als in Kamer?’
‘Ja, een week is overal zeven dagen.’
‘Wat zullen we voor Zondagtraktatie vragen?’
Mam schudt van nee.
In de middag gaan we in het busje waar THE CUMBERLAND CLINIC op staat, we rijden echt door de grote hekken naar de rest van de wereld. Ik wil niet, maar we moeten naar de tandarts om Mams tanden te laten zien die nog steeds pijn doen. ‘Zijn daar ook anderen die geen vrienden van ons zijn?’
‘Alleen de tandarts en een van de assistenten,’ zegt Mam. ‘Ze hebben alle anderen weggestuurd, het is een speciaal bezoek alleen voor ons.’
We hebben onze pet en onze coole zonnebril op, maar niet de zonnebrandcrème want de slechte stralen ketsen van het glas af. Ik mag mijn rekkerige schoenen aanhouden. In het busje zit een chauffeur met een pet, ik denk dat hij het geluid uit heeft. Er is een speciale verhoger op de stoel die mij hoger maakt zodat de gordel mijn keel niet dichtknijpt als we ineens moeten remmen. Ik vind het strakke van de gordel niet fijn. Ik kijk door het raam en ik snuit mijn neus, vandaag is het groener.
Een heleboel hijen en zijen op de stoepen, ik heb er nog nooit zoveel gezien, ik vraag me af of ze allemaal echt echt zijn of alleen een paar. ‘Sommige vrouwen hebben lang haar net als wij,’ zeg ik tegen Mam, ‘maar de mannen niet.’
‘O, sommigen wel, popsterren vaak. Het is geen regel, alleen een conventie.’
‘Wat is een...?’
‘Een rare gewoonte waar iedereen aan vasthoudt. Wil je je haar laten knippen?’ vraagt Mam.
‘Nee.’
‘Het doet geen pijn. Ik had eerst ook kort haar... toen ik negentien was.’
Ik schud van nee. ‘Ik wil mijn sterk niet kwijtraken.’
‘Je wat?’
‘Mijn spieren, net als Samson in het verhaal.’
Daar moet ze om lachen.
‘Kijk Mam, daar is een man die zichzelf in brand steekt!’
‘Hij steekt alleen zijn sigaret op,’ zegt ze. ‘Ik rookte vroeger ook.’
Ik kijk haar aan. ‘Waarom?’
‘Dat weet ik niet meer.’
‘Kijk, kijk.’
‘Niet zo schreeuwen.’
Ik wijs naar waar er allemaal kleinen langs de straat lopen. ‘Kinderen die aan elkaar zijn vastgebonden.’
‘Ze zijn niet vastgebonden, denk ik.’ Mam doet haar gezicht dichter tegen het raam aan. ‘Nee, ze houden het touw gewoon vast, zodat ze niet verdwalen. En kijk, de hele kleintjes zitten in die bolderkarren, zes in elke kar. Ze zijn vast van een kinderdagverblijf, net als waar Bronwyn naartoe gaat.’
‘Ik wil Bronwyn zien. Wil je alsjeblieft naar de kinderplek rijden, waar de kinderen en Bronwyn mijn nichtje zijn?’ zeg ik tegen de chauffeur.
Hij hoort me niet.
‘De tandarts zit nu op ons te wachten,’ zegt Mam.
De kinderen zijn weg, ik kijk door alle ramen.
De tandarts is dokter Lopez, als ze haar masker eventjes omhoogdoet is haar lippenstift paars. Ze gaat eerst naar mij kijken omdat ik ook tanden heb. Ik ga liggen op een grote stoel die beweegt. Ik kijk omhoog met mijn mond wijd open en ze vraagt of ik wil tellen wat ik op haar plafond zie. Er zijn drie poezen en een hond en twee papegaaien en...
Ik spuug het ijzeren ding uit.
‘Het is alleen maar een klein spiegeltje, Jack, zie je dat? Ik wil je tanden even tellen.’
‘Twintig,’ zeg ik.
‘Goed zo.’ Dokter Lopez doet een grijns. ‘Ik heb nog nooit iemand van vijf gezien die zelf kon tellen hoeveel tanden hij had.’ Ze stopt het spiegeltje er weer in.
‘Hmm, veel tussenruimte, zo zie ik het graag.’
‘Waarom zie je het zo graag?’
‘Dat betekent... dat er volop plaats is voor als je grotere tanden krijgt.’
Mam moet heel lang in de stoel blijven want de boor gaat alle viezigheid uit haar tanden halen. Ik wil niet in de wachtkamer wachten maar Yang de assistent zegt: ‘Kom eens kijken wat wij hier voor coole dingen hebben.’ Hij laat me een haai op een stok zien die klakkerdeklak doet en er is een krukje waar je op kunt zitten dat ook in de vorm van een kies is, niet een mensenkies maar een reuzenkies helemaal wit en geen rot. Ik kijk in een boek over Transformers en nog een met geen kaft over Mutant Turtles die nee zeggen tegen drugs.
Dan hoor ik een raar geluid.
Yang gaat voor de deur staan. ‘Ik denk dat je Mam misschien liever...’
Ik duik onder zijn arm door en daar staat dokter Lopez een apparaat in Mams mond te doen waar een heel hard geluid uit komt. ‘Laat haar met rust!’
‘Alles goed,’ zegt Mam maar net of haar mond kapot is, wat heeft de tandarts met haar gedaan?
‘Als hij zich hier prettiger voelt, is dat ook prima,’ zegt dokter Lopez.
Yang zet het kieskrukje in de hoek en ik kijk, het is verschrikkelijk maar beter dan niet kijken. Eén keer doet Mam een schok in de stoel en ze kreunt en ik sta op, maar dokter Lopez zegt: ‘Een beetje meer verdoving?’ en ze doet een naald en dan is Mam weer rustig. Het gaat wel honderd uur door. Ik moet mijn neus snuiten maar het vel komt eraf dus ik duw het zakdoekje er alleen maar tegenaan.
Als Mam en ik teruggaan naar de parkeerplaats knalt het licht tegen mijn hoofd. Daar is de chauffeur weer, hij zit de krant te lezen, als hij ons ziet stapt hij uit en maakt de deuren voor ons open. ‘Ankeweh,’ zegt Mam. Ik vraag me af of ze voortaan altijd verkeerd praat. Ik heb liever pijne tanden dan dat ik zo moet praten.
De hele weg terug naar de Kliniek kijk ik naar de straat die voorbijzoeft, ik zing het liedje over het lint van de highway en de eindeloze skyway.
* * *
Kies ligt nog steeds onder ons kussen, ik geef hem een kusje. Ik had hem moeten meenemen, dan had dokter Lopez hem misschien ook beter kunnen maken.
We krijgen ons avondeten op een dienblad, het heet bief Stroganoff met stukjes die vlees zijn en stukjes die vlees lijken maar dat zijn champignons, en alles ligt op donzige rijst. Mam kan de vleesjes nog niet eten, alleen kleine slurpjes van de rijst, maar ze kan alweer bijna gewoon praten.
Noreen klopt op de deur en zegt dat ze een verrassing voor ons heeft, Mams Papa uit Australië is er.
Mam huilt, ze springt op.
Ik vraag: ‘Mag ik mijn Stroganoff meenemen?’
‘Zal ik Jack anders over een paar minuutjes naar beneden brengen, als hij klaar is met eten?’ vraagt Noreen.
Mam zegt niet eens iets, ze rent gewoon weg.
‘Hij heeft een begrafenis voor ons gehouden,’ zeg ik tegen Noreen, ‘maar we lagen niet in de doodskist.’
‘Gelukkig maar.’
Ik jaag achter de kleine rijstjes aan.
‘Dit is vast de vermoeiendste week van je hele leven,’ zegt ze, en ze komt naast me zitten.
Ik kijk haar verbaasd aan. ‘Waarom?’
‘Nou, alles is zo vreemd, het is net of je een bezoeker van een andere planeet bent, vind je niet?’
Ik schud van nee. ‘Wij zijn geen bezoekers, Mam zegt dat we voor altijd moeten blijven tot we dood zijn.’
‘O ja, ik bedoel eigenlijk... een nieuwkomer.’
Als ik alles op heb neemt Noreen me mee naar de kamer waar Mam hand in hand zit met iemand die een pet opheeft. Hij springt op en zegt tegen Mam: ‘Ik heb toch tegen je moeder gezegd dat ik niet wil...’
Mam praat door hem heen. ‘Papa, dit is Jack.’
Hij schudt zijn hoofd.
Maar ik ben wel Jack, dacht hij dan dat er nog een andere was?
Hij kijkt naar de tafel, hij is helemaal zweterig op zijn gezicht. ‘Het is niet persoonlijk bedoeld.’
‘Hoe bedoel je, “niet persoonlijk bedoeld”?’ Mam praat bijna schreeuwend.
‘Ik kan niet in dezelfde kamer zijn. Het bezorgt me de koude rillingen.’
‘Er is geen ‘het’. Hij is een jongetje. Hij is vijf jaar oud,’ brult ze.
‘Ik zeg het verkeerd, ik ben... het komt door de jetlag. Ik bel je later nog wel vanuit het hotel, oké?’ De man die Opa is loopt langs me heen zonder te kijken, hij is bijna bij de deur.
Er klinkt een klap, Mam heeft met haar hand op de tafel geknald. ‘Het is niet oké.’
‘Oké oké.’
‘Ga zitten, papa.’
Hij beweegt zich niet.
‘Hij betekent alles voor me,’ zegt ze.
Haar Papa? Nee, ik denk dat ik de hij ben.
‘Natuurlijk, dat is normaal.’ De Opa-man veegt over het vel onder zijn ogen. ‘Maar ik kan alleen maar denken aan dat beest en wat hij...’
‘O, dus je had me liever dood en begraven gezien?’
Hij schudt weer zijn hoofd.
‘Dan heb je het maar te accepteren,’ zegt Mam. ‘Ik ben terug...’
‘Het is een wonder,’ zegt hij.
‘Ik ben terug, met Jack. Dat zijn twee wonderen.’
Hij legt zijn hand op de deurklink. ‘Op dit moment kan ik gewoon niet...’
‘Laatste kans,’ zegt Mam. ‘Ga zitten.’
Niemand doet iets.
Dan komt de Opa terug naar de tafel en gaat zitten. Mam wijst naar de stoel naast hem dus ga ik daarop zitten ook al wil ik hier eigenlijk niet zijn. Ik kijk naar mijn schoenen, ze zijn helemaal kreukelig aan de rand.
Opa doet zijn pet af, hij kijkt naar mij. ‘Aangenaam kennismaken, Jack.’
Ik weet niet welke goede manieren dus ik zeg: ‘Graag gedaan.’
Later liggen Mam en ik in bed, ik mag wat in het donker.
Ik vraag: ‘Waarom wilde hij mij niet zien? Was dat ook weer een vergissing, net als de doodskist?’
‘Zo ongeveer.’ Mam blaast haar adem uit. ‘Hij denkt... hij dacht dat het voor mij beter zou zijn als ik jou niet had.’
‘Als ik ergens anders was?’
‘Nee, als je nooit was geboren. Stel je voor.’
Ik probeer het maar het lukt niet. ‘Zou jij dan nog steeds Mam zijn?’
‘Nou nee, dan was ik niet Mam. Dus het is gewoon een heel stom idee.’
‘Is hij de echte Opa?’
‘Ik ben bang van wel.’
‘Waarom ben je bang...’
‘Ik bedoel, ja, dat is hij.’
‘Jouw Papa van toen je een klein meisje in de hangmat was?’
‘Vanaf dat ik een baby was, zes weken oud,’ zegt ze. ‘Zo klein was ik toen ze me meenamen uit het ziekenhuis.’
‘Waarom had jouw buikmama je daar gelaten? Was dat een vergissing?’
‘Ik denk dat ze heel moe was,’ zegt Mam. ‘Ze was nog jong.’ Ze gaat zitten en snuit heel lawaaiig haar neus. ‘Over een tijdje zal papa zich wel een houding weten te geven,’ zegt ze.
‘Wat voor houding?’
Ze lacht een beetje. ‘Ik bedoel dat hij zich dan wel aardiger zal gedragen. Meer als een echte opa.’
Net als Stopa, alleen is hij geen echte.
Ik val heel makkelijk in slaap, maar ik word huilend wakker.
‘Rustig maar, rustig maar.’ Dat is Mam, ze kust mijn hoofd.
‘Waarom knuffelen ze de aapjes niet?’
‘Wie?’
‘De onderzoekers, waarom knuffelen ze de baby-aapjes niet?’
‘O.’ Even later zegt ze: ‘Misschien doen ze dat toch wel. Misschien leren de baby-aapjes om de menselijke knuffels fijn te vinden.’
‘Nee, maar jij zei dat ze vreemd waren en zichzelf gingen bijten.’
Mam zegt niks meer.
‘Waarom brengen de onderzoekers de moederapen niet terug en zeggen ze sorry?’
‘Ik weet niet waarom ik jou dat verhaal verteld heb, het is al heel lang geleden gebeurd, voordat ik was geboren.’
Ik hoest en ik heb niks om mijn neus te snuiten.
‘Denk maar niet meer aan de baby-aapjes, oké? Alles is nu weer goed met ze.’
‘Ik denk niet dat het goed is met ze.’
Mam houdt me zo stevig vast dat mijn nek pijn doet.
‘Au.’
Ze beweegt. ‘Jack, er zijn een heleboel dingen in de wereld.’
‘Triljoenen?’
‘Heel veel triljoenen. Als je die allemaal in je hoofd wil proppen, dan ontploft het gewoon.’
‘Maar die baby-aapjes dan?’
Ik hoor haar heel gek ademen. ‘Ja, sommige van die dingen zijn akelige dingen.’
‘Net als die aapjes.’
‘En nog wel erger,’ zegt Mam.
‘Wat is erger?’ Ik probeer iets ergers te bedenken.
‘Vanavond niet.’
‘Misschien als ik zes ben?’
‘Misschien.’
Ze komt tegen me aan liggen.
Ik luister naar haar adems, ik tel ze tot tien, dan tien van mijn adems. ‘Mam?’
‘Ja.’
‘Denk jij aan de ergere dingen?’
‘Soms,’ zegt ze. ‘Soms moet ik wel.’
‘Ik ook.’
‘Maar dan zet ik ze uit mijn hoofd en ga slapen.’
Ik tel haar adems weer. Ik probeer mezelf te bijten, in mijn schouder, het doet pijn. In plaats van aan de aapjes denk ik aan alle kinderen in de wereld, dat ze niet in Tv zijn maar echt zijn, ze eten en slapen en plassen en poepen net als ik. Als ik ze met iets scherps prik bloeden ze, als ik ze kietel lachen ze. Ik wil ze graag zien maar ik word er duizelig van dat er zoveel zijn en ik ben er maar één.
* * *
‘Dus je snapt het helemaal?’ vraagt Mam.
Ik lig in ons bed in Kamer Nummer Zeven maar zij zit alleen op de rand. ‘Ik hier dutje doen, jij in Tv.’
‘Eigenlijk zit mijn echte ik beneden in de spreekkamer van dokter Clay te praten met de mensen van tv,’ zegt ze. ‘Alleen wordt er een filmpje van me opgenomen met de videocamera, en later op de avond komt dat dan op tv.’
‘Waarom wil je met de gieren praten?’
‘Geloof me, ik zou het liever niet doen,’ zegt ze. ‘Ik moet gewoon voor eens en voor altijd antwoord geven op hun vragen, zodat ze erover ophouden. Ik ben terug voor je het weet, oké? Tegen de tijd dat jij wakker wordt, dat weet ik bijna zeker.’
‘Oké.’
‘En dan gaan we morgen een avontuur beleven, weet je nog waar Paul en Deana en Bronwyn ons mee naartoe nemen?’
‘Naar het Natuurmuseum om de dino’s te zien.’
‘Precies.’ Ze staat op.
‘Eén liedje.’
Mam gaat zitten en doet ‘Swing Low, Sweet Chariot’ maar het is te snel en ze is nog steeds schor van onze verkoudheid. Ze trekt aan mijn pols om op mijn horloge met de cijfers te kijken.
‘Nog eentje.’
‘Ze zitten al te wachten...’
‘Ik wil ook mee.’ Ik ga zitten en doe mijn armen om Mam heen.
‘Nee, ik wil niet dat ze jou te zien krijgen,’ zegt ze, en ze duwt me terug op het kussen. ‘Ga nu maar slapen.’
‘Ik heb geen slaap in mijn eentje.’
‘Straks ben je doodmoe als je geen dutje doet. Laat me alsjeblieft los.’ Mam wil mijn handen van haar af halen. Ik knijp ze nog strakker om haar heen zodat het niet lukt. ‘Jack!’
‘Blijf hier.’
Ik doe mijn benen ook om haar heen.
‘Laat me los. Ik ben al laat.’ Haar handen duwen op mijn schouders maar ik hou haar nog strakker vast. ‘Je bent geen baby meer. Ik zei laat me...’
Mam duwt zo hard dat ik ineens los ben, haar duw knalt mijn hoofd tegen het tafeltje, boooeeemmm.
Ze heeft haar hand tegen haar mond.
Ik schreeuw.
‘O,’ zegt ze, ‘o, Jack, o, Jack, ik vind het zo...’
‘Hoe gaat het?’ Het hoofd van dokter Clay in de deuropening. ‘De ploeg is helemaal klaar, ze wachten op je.’
Ik huil op mijn allerhardst, ik hou mijn kapotte hoofd vast.
‘Dit wordt niks,’ zegt Mam, ze aait mijn natte gezicht.
‘Je kunt er nog onderuit,’ zegt dokter Clay, hij komt dichterbij.
‘Nee, dat kan niet, het is voor Jacks collegegeld.’
Hij draait met zijn mond. ‘We hebben het er al over gehad of dat wel een goede reden is om...’
‘Ik wil niet naar college,’ zeg ik, ‘ik wil met jou mee in Tv.’
Mam blaast een lange adem uit. ‘Verandering van plan. Je mag mee, alleen om te kijken, maar dan moet je wel heel stil zijn, oké?’
‘Oké.’
‘Geen woord.’
Dokter Clay zegt tegen Mam: ‘Lijkt dat je nou wel zo verstandig?’
Maar ik doe vlug vlug mijn rekkerige schoenen aan, mijn hoofd is nog steeds wiebelig.
Zijn spreekkamer is helemaal veranderd, vol met anderen en lampen en apparaten. Mam zet me op een stoel in de hoek, ze kust me het pijne stuk van mijn hoofd en fluistert iets wat ik niet hoor. Ze gaat naar een grotere stoel en een man clipt een klein zwarte dingetje op haar jasje. Er komt een vrouw aan met een doos kleurtjes en ze begint Mams gezicht te schilderen.
Ik herken Morris onze advocaat, hij zit blaadjes te lezen. ‘We willen zowel de uiteindelijke montage als de ongemonteerde versie te zien krijgen,’ zegt hij tegen iemand. Hij kijkt me met grote ogen aan, dan zwaait hij met zijn vingers. ‘Mensen?’ Hij zegt het harder. ‘Mag ik even de aandacht? De jongen is in de kamer, maar hij mag niet worden opgenomen, geen foto’s, geen kiekjes voor persoonlijk gebruik, niets, is dat duidelijk?’
Dan kijkt iedereen naar mij, ik doe mijn ogen dicht.
Als ik ze weer opendoe krijgt Mam een hand van weer iemand anders, wauw, het is de vrouw met het bolle haar van de rode bank. Maar de bank is er niet. Ik heb nog nooit een echt iemand van Tv gezien, ik wou liever dat het Dora was. ‘De opening is jouw voice-over bij luchtbeelden van het schuurtje, ja,’ zegt een man tegen haar, ‘dan gaan we over op een close-up van haar, dan jullie tweeën samen.’ De vrouw met het bolle haar kijkt met een hele grote lach naar mij. Iedereen praat en beweegt door elkaar, ik doe mijn ogen weer dicht en duw op mijn oorgaten want dokter Clay zei dat ik dat moet doen als het te veel wordt. Iemand telt: ‘Vijf, vier, drie, twee, een...’ Komt er een raket?
De vrouw met het bolle haar doet een speciale stem, ze heeft haar handen tegen elkaar om te bidden. ‘Laat me eerst uiting geven aan mijn dankbaarheid, en de dankbaarheid van al onze kijkers, omdat u nauwelijks zes dagen na uw bevrijding al met ons wilt praten. Omdat u weigert nog langer te zwijgen.’
Mam doet een klein lachje.
‘Kunt u ons om te beginnen vertellen wat u het ergste gemist hebt in die zeven lange jaren van gevangenschap? Afgezien van uw familie, uiteraard.’
‘Een tandarts, eerlijk gezegd.’ Mams stem is heel hoog en snel. ‘En dat is nogal ironisch, want ik had er een bloedhekel aan om mijn tanden alleen al te laten schoonmaken.’
‘U bent in een nieuwe wereld terechtgekomen. Een wereldwijde crisis op het gebied van economie en milieu, een nieuwe president...’
‘Eerlijk gezegd hebben we op tv gekeken naar zijn inauguratie,’ zegt Mam.
‘Ach! Maar er moet zoveel veranderd zijn.’
Mam haalt haar schouders op. ‘Er is niet echt iets wat totaal anders lijkt. Maar ik ben nog niet echt de deur uit geweest, behalve naar de tandarts.’
De vrouw lacht, net of het een grapje is.
‘Nee, ik bedoel alles voelt wel anders, maar dat komt omdat ik zelf anders ben.’
‘Sterker op de pijnlijke plekken?’
Ik wrijf over mijn hoofd dat nog steeds pijn doet van de tafel.
Mam trekt een gezicht. ‘Vroeger was ik... ik was zo gewoon, ik was niet eens, je weet wel, vegetariër, ik had niet eens een gothic fase gehad of wat dan ook.’
‘En nu bent u een buitengewone jonge vrouw met een buitengewoon verhaal, en we voelen ons zeer vereerd dat u ons, dat wij...’
De vrouw kijkt de andere kant op, naar een van de mannen met de apparaten. ‘Laten we dat even opnieuw doen.’ Ze kijkt weer naar Mam en doet haar speciale stem. ‘En we voelen ons zeer vereerd dat u dit programma hebt gekozen om uw verhaal te komen vertellen. Goed, zonder het direct over, nou ja, het stockholmsyndroom te hebben, zijn veel van onze kijkers benieuwd, of eh, bezorgd of u zich op de een of andere manier... emotioneel afhankelijk voelde van uw ontvoerder.’
Mam schudt van nee. ‘Ik haatte hem.’
De vrouw knikt.
‘Ik schopte en schreeuwde. Eén keer sloeg ik hem op zijn hoofd met de wc-deksel. Ik waste me niet, lange tijd weigerde ik te praten.’
‘Was dat voor of na het drama van het doodgeboren kindje?’
Mam doet haar hand voor haar mond.
Morris praat erdoorheen, hij kijkt in zijn blaadjes. ‘Clausule... daar wil ze niet over praten.’
‘O, we gaan er niet dieper op in,’ zegt de vrouw met het bolle haar, ‘maar het lijkt me belangrijk om de chronologie vast te stellen...’
‘Nee, het is alleen belangrijk dat u zich aan het contract houdt,’ zegt hij.
Mams handen trillen helemaal, ze stopt ze onder haar benen. Ze kijkt niet naar mij, is ze vergeten dat ik er ook ben? Ik praat tegen haar in mijn hoofd maar ze hoort het niet.
‘Geloof me,’ zegt de vrouw tegen Mam, ‘we willen ú alleen maar helpen om úw verhaal aan de wereld te vertellen.’ Ze kijkt naar het papier op haar schoot. ‘Dus. U was voor de tweede keer zwanger, in dat hok waar u inmiddels twee jaar van uw kostbare jeugd had uitgezeten. Waren er dagen waarop u het gevoel had dat u, eh, gedwongen was om die man z’n...’
Mam onderbreekt haar. ‘Ik voelde me juist gered.’
‘Gered. Dat is prachtig.’
Mam trekt met haar mond. ‘Ik kan niet voor anderen spreken. Ik bedoel, ik heb op mijn achttiende een abortus gehad en daar heb ik nooit spijt van gehad.’
De vrouw met het bolle haar heeft haar mond een beetje open. Dan kijkt ze op haar papier en dan weer naar Mam. ‘Op die koude dag in maart, vijf jaar geleden, beviel u in uw eentje onder middeleeuwse omstandigheden van een gezonde baby. Was dat het moeilijkste wat u ooit hebt gedaan?’
Mam schudt van nee. ‘Het beste.’
‘Ja, dat ook, natuurlijk. Iedere moeder zegt...’
‘Ja, maar voor mij was Jack alles, snapt u. Ik kwam weer tot leven, ik deed ertoe. Dus daarna gedroeg ik me beleefd.’
‘Beleefd? O, u bedoelt tegen...’
‘Het ging erom dat Jack veilig zou zijn.’
‘Was het vreselijk moeilijk om, zoals u het noemt, beleefd te zijn?’
Mam schudt van nee. ‘Ik deed het op de automatische piloot, snapt u, als de Stepford Wives.’
De vrouw met het bolle haar knikt heel veel. ‘Goed, het moet wel ontzettend moeilijk zijn geweest om hem in uw eentje op te voeden, zonder boeken of professionele hulp of zelfs maar familieleden.’
Ze haalt haar schouders op. ‘Wat baby’s denk ik het allermeest nodig hebben is de nabijheid van hun moeder. Nee, ik was alleen bang dat Jack ziek zou worden... en ik ook, ik moest zorgen dat ik gezond bleef voor hem. Dus ik hield me vooral aan dingen die ik me herinnerde van de gezondheidslessen: handen wassen, eten heel goed verhitten...’
De vrouw knikt. ‘U gaf hem borstvoeding. Sterker nog, en hier zullen sommige kijkers van schrikken, ik begrijp dat u hem nog steeds borstvoeding geeft?’
Mam lacht.
De vrouw staart haar aan.
‘Dus dat is het schokkendste detail van dit hele verhaal?’
De vrouw kijkt weer op haar papier. ‘Daar zat u dan met uw baby, veroordeeld tot eenzame opsluiting...’
Mam schudt van nee. ‘We waren geen van beiden ooit alleen.’
‘Ja, oké. Maar er is een heel dorp nodig om een kind op te voeden, zoals ze in Afrika zeggen...’
‘Als je een dorp hebt. Maar zo niet, dan kan het ook wel met z’n tweeën.’
‘Twee? U bedoelt u en uw...’
Mams gezicht bevriest helemaal. ‘Ik bedoel mezelf en Jack.’
‘O ja.’
‘We hebben het samen gedaan.’
‘Dat is geweldig. Mag ik vragen... ik weet dat u hem hebt leren bidden tot Jezus. Was uw geloof erg belangrijk voor u?’
‘Het was... een deel van wat ik aan hem moest doorgeven.’
‘Ik heb ook begrepen dat u een televisie had om de verveling te verdrijven?’
‘Ik heb me nooit verveeld met Jack,’ zegt Mam. ‘En andersom ook niet, denk ik.’
‘Geweldig. Goed, u had een beslissing genomen waar sommige deskundigen hun twijfels bij hebben, om Jack te leren dat de wereld drie bij drie meter was, en dat al het andere – alles wat hij op tv zag, of waar hij over hoorde uit zijn handvol boeken – dat dat allemaal was verzonnen. Had u er moeite mee om hem voor de gek te houden?’
Mam kijkt niet aardig. ‘Wat had ik dan tegen hem moeten zeggen... “Luister, er is daarbuiten een hele wereld vol leuke dingen maar daar mag jij niet aan meedoen”?’
De vrouw zuigt op haar lippen. ‘Goed, onze kijkers zijn vast helemaal op de hoogte van de spannende details van uw bevrijding...’
‘Ontsnapping,’ zegt Mam. Ze lacht recht naar mij.
Ik ben verbaasd, ik lach terug maar nu kijkt ze niet meer.
‘Ontsnapping, natuurlijk, en de arrestatie van de, eh, de vermeende ontvoerder. Nou, kreeg u het gevoel, in de loop der jaren, dat die man op een of ander basaal menselijk niveau, al was het maar op een verwrongen manier, iets om zijn zoon gaf?’
Mams ogen zijn spleetjes geworden. ‘Jack is niemands zoon, alleen van mij.’
‘Dat is helemaal waar, in de ware zin van het woord,’ zegt de vrouw. ‘Ik vroeg me alleen af of u het idee hebt dat de genetische, de biologische relatie...’
‘Er was geen relatie.’ Ze sist tussen haar tanden door.
‘En u had nooit het gevoel als u naar Jack keek dat u pijnlijk werd herinnerd aan zijn oorsprong?’
Mams ogen worden nog kleiner. ‘Hij herinnert me aan niets behalve zichzelf.’
‘Hmm,’ zegt de Tv-vrouw. ‘Als u nu aan uw ontvoerder denkt, wordt u dan verteerd door haat?’ Ze wacht even. ‘Als u tegenover hem hebt gestaan in de rechtszaal, denkt u dat u zich er ooit toe kunt zetten om hem te vergeven?’
Ze trekt met haar mond. ‘Dat staat niet echt boven aan mijn lijstje,’ zegt ze. ‘Ik probeer zo min mogelijk aan hem te denken.’
‘Beseft u wel wat een inspiratiebron u bent geworden?’
‘Een... sorry?’
‘Een bron van hoop,’ zegt de vrouw met een glimlach. ‘Zodra we aankondigden dat we dit interview zouden houden, begonnen onze kijkers te bellen, ze stuurden e-mails en sms’jes waarin ze zeiden dat u een engel bent, een talisman van goedheid...’
Mam trekt een gezicht. ‘Het enige wat ik heb gedaan was overleven, en ik heb Jack goed opgevoed. Goed genoeg in elk geval.’
‘U bent erg bescheiden.’
‘Nee, ik ben alleen geïrriteerd, eerlijk gezegd.’
De vrouw met het bolle haar knippert twee keer.
‘Al dat eerbiedige gedoe... ik ben geen heilige.’ Mams stem klinkt weer harder. ‘Ik wou dat iedereen eens ophield ons te behandelen alsof wij de enigen zijn die ooit iets afschuwelijks hebben meegemaakt. Ik heb op internet dingen gevonden die je niet voor mogelijk houdt.’
‘Andere gevallen zoals dat van u?’
‘Ja, maar niet alleen... ik bedoel, natuurlijk, toen ik wakker werd in dat schuurtje dacht ik dat dat het ergste was dat iemand ooit kon overkomen. Maar weet u, slavernij is geen nieuwe uitvinding. En eenzame opsluiting... weet u dat we in Amerika vijfentwintigduizend gevangenen hebben die in een isolatiecel zitten? Sommigen al meer dan twintig jaar.’ Haar hand wijst naar de vrouw met het bolle haar. ‘En wat kinderen betreft... op sommige plekken liggen baby’s met z’n vijven in één wiegje, met een speentje in hun mond vastgetapet, er zijn kinderen die elke avond door pappie worden verkracht, kinderen die in gevangenissen zitten, je kunt het zo gek niet bedenken, die tapijten knopen tot ze blind worden...’
Het is even heel erg stil. De vrouw zegt: ‘Door uw ervaringen hebt u, eh, een enorme empathie gekregen met de noodlijdende kinderen in de wereld.’
‘Niet alleen met de kinderen,’ zegt Mam. ‘Mensen kunnen op allerlei manieren opgesloten zitten.’
De vrouw schraapt haar keel en kijkt naar het papier op haar schoot. ‘U sprak in de verleden tijd, u zei dat u Jack “goed had opgevoed”, ook al is die taak natuurlijk nog lang niet voorbij. Maar nu krijgt u een heleboel hulp van uw familie en van toegewijde deskundigen.’
‘Het is nu juist moeilijker.’ Mam kijkt omlaag. ‘Toen onze wereld tien vierkante meter bestreek, was het veel makkelijker in de hand te houden. Nu zijn er een heleboel dingen waar Jack gek van wordt. Maar ik kan het niet uitstaan dat hij in de media wordt omschreven als een freak, of een idiot savant, of als verwilderd, dat woord...’
‘Tja, hij is een heel bijzonder jongetje.’
Mam haalt haar schouders op. ‘Hij heeft alleen zijn eerste vijf jaar op een vreemde plek doorgebracht, dat is alles.’
‘Denkt u niet dat hij is gevormd – beschadigd – door die beproeving?’
‘Het was geen beproeving voor Jack, het was gewoon zoals het was. En ja, misschien wel, maar iedereen wordt wel ergens door beschadigd.’
‘Zijn herstel lijkt in elk geval met enorme sprongen te vorderen,’ zegt de vrouw met het bolle haar. ‘Nou, u zei daarnet dat Jack “makkelijker in de hand te houden was” toen u gevangenzat...’
‘Nee, de situatie was makkelijker in de hand te houden.’
‘U voelt vast een bijna ziekelijke behoefte – heel begrijpelijk trouwens – om uw zoon te beschermen tegen de wereld.’
‘Ja, dat heet moederschap.’ Mam gromt het bijna.
‘Zijn er aspecten die u mist van de opsluiting?’
Mam kijkt naar Morris. ‘Mag ze me zulke idiote vragen stellen?’
De vrouw met het bolle haar steekt haar hand uit en iemand anders stopt er een fles water in, ze neemt een slok.
Dokter Clay steekt zijn hand op. ‘Als ik even mag... ik denk dat we allemaal wel doorhebben dat mijn patiënte de grens heeft bereikt, of er zelfs al overheen is.’
‘Als u even wilt pauzeren, kunnen we later verder gaan met de opname,’ zegt de vrouw tegen Mam.
Mam schudt van nee. ‘Laten we het maar gewoon snel afmaken.’
‘Goed dan,’ zegt de vrouw, met weer zo’n grote glimlach die net zo nep is als van een robot. ‘Er is iets waar ik even op wil terugkomen, als het mag. Toen Jack werd geboren... sommige kijkers vragen zich af of het ooit in u is opgekomen...’
‘Wat, om een kussen op zijn hoofd te duwen?’
Ben ik dat waar Mam het over heeft? Maar kussens moeten onder je hoofd.
De vrouw zwaait met haar hand heen en weer. ‘O God, nee. Maar hebt u ooit overwogen om uw ontvoerder te vragen of hij Jack weg wilde brengen?’
‘Weg?’
‘Om hem bij een ziekenhuis achter te laten, bijvoorbeeld, zodat hij geadopteerd kon worden. Net zoals u zelf geadopteerd bent, tot volle tevredenheid, meen ik te hebben begrepen.’
Ik kan zien dat Mam slikt. ‘Waarom zou ik dat ooit doen?’
‘Nou, zodat hij vrij kon zijn.’
‘Vrij, weg van mij?’
‘Het zou natuurlijk een offer zijn geweest – het ultieme offer – maar als Jack een normale, gelukkige kindertijd had kunnen hebben in een liefhebbend gezin?’
‘Hij had mij.’ Mam zegt het woord voor woord. ‘Hij had een kindertijd bij mij, of u die nu normaal noemt of niet.’
‘Maar u wist wat hij ontbeerde,’ zegt de vrouw. ‘Hij had met de dag een grotere wereld nodig, en de enige wereld die u hem kon geven werd alleen maar kleiner. U moet toch voortdurend zijn gekweld door de herinnering aan alles waarvan Jack niet eens wist dat hij het miste. Vriendjes, school, gras, zwemmen, naar de kermis...’
‘Wat zit iedereen toch te zeuren over de kermis?’ Mams stem klinkt helemaal schor. ‘Ik had als kind een hekel aan de kermis.’
De vrouw doet een klein lachje.
Er lopen allemaal tranen over Mams gezicht, ze doet haar handen omhoog om ze te vangen. Ik spring van mijn stoel af en ren naar haar toe, er valt iets om booeemmm, ik ben bij Mam en pak haar helemaal vast, en Morris schreeuwt: ‘De jongen mag niet in beeld komen...’
* * *
Als ik ’s ochtends wakker word is Mam Weg.
Ik wist niet dat ze in de wereld ook nog van die dagen zou hebben. Ik schud aan haar arm maar ze doet alleen een kleine kreun en stopt haar hoofd onder het kussen. Ik heb zo’n dorst, ik kruip naast haar en probeer wat te krijgen maar het lukt niet want ze wil zich niet omdraaien. Ik blijf wel honderd uur opgerold naast haar liggen.
Ik weet niet wat ik moet doen. Als Mam in Kamer Weg was kon ik zelf opstaan en ontbijten en Tv-kijken.
Ik snuif, er zit niks in mijn neus, ik denk dat ik geen verkoudheid meer heb.
Ik ga aan het touwtje trekken om het zonneblind een stukje open te maken. Het is heel licht, de zon kaatst in een autoraam. Er vliegt een kraai voorbij, ik schrik ervan. Ik denk dat Mam het licht niet fijn vind dus ik doe het touwtje weer terug. Mijn buik doet rommelderommel.
Dan denk ik weer aan de zoemer naast het bed. Ik druk erop, er gebeurt niks. Maar even later doet de deur klop klop.
Ik doe hem een klein stukje open, het is Noreen.
‘Hé, ventje, hoe gaat het vandaag?’
‘Ik heb honger. Mam is Weg,’ fluister ik.
‘Kom, zullen we haar dan gaan zoeken? Ze moest vast maar heel eventjes de deur uit.’
‘Nee, ze is er wel maar niet echt.’
Noreens gezicht is helemaal in de war.
‘Kijk.’ Ik wijs naar het bed. ‘Het is een dag en ze staat niet op.’
Noreen roept Mam haar andere naam en vraagt of alles goed is.
Ik fluister: ‘Je moet niet tegen haar praten.’
Ze zegt nog harder tegen Mam: ‘Kan ik iets voor je halen?’
‘Laat me slapen.’ Ik heb Mam nog nooit iets horen zeggen als ze Weg is, haar stem is net een monster.
Noreen gaat naar het dressoir en pakt kleren voor me. Het is moeilijk in het bijna-donker, eerst doe ik allebei mijn benen in dezelfde pijp en dan moet ik haar vasthouden. Het is niet zo erg om anderen expres aan te raken, het is erger als zij mij aanraken, net een elektrische schok. ‘Schoenen,’ fluistert ze. Ik zoek ze en duw ze aan en doe de klittenband, het zijn niet de rekkerige die ik fijn vind. ‘Goed zo.’ Noreen staat bij de deur, ze zwaait met haar hand dat ik mee moet komen. Ik trek aan mijn paardenstaart die bijna los is. Ik pak Kies en mijn steen en mijn helikoptertje om in mijn zak te doen.
‘Je mam is vast uitgeput van dat interview,’ zegt Noreen in de gang. ‘Je oom zit al een halfuur bij de receptie te wachten tot jullie wakker worden.’
Het avontuur! Maar nee het kan niet want Mam is Weg.
Daar is dokter Clay op de trap, hij praat met Noreen. Ik hou de leuning stevig vast met twee handen, ik doe één voet omlaag en dan de andere, ik laat mijn handen omlaag glijden, ik val niet, er is alleen een tel dat ik vallerig voel maar dan sta ik al op mijn andere voet. ‘Noreen.’
‘Heel even nog.’
‘Ja maar, ik doe de trap.’
Ze doet een grijns naar me. ‘Kijk nou eens!’
‘Geef me de vijf,’ zegt dokter Clay.
Ik laat met één hand los om een high five te doen.
‘Heb je nog steeds zin om naar die dino’s te gaan kijken?’
‘Zonder Mam?’
Dokter Clay knikt. ‘Maar je oom en tante zijn de hele tijd bij je, dus er is niets aan de hand. Of wil je het liever op een andere dag doen?’
Ja maar nee want op een andere dag zijn de dino’s misschien weg.
‘Vandaag, alsjeblieft.’
‘Goed zo,’ zegt Noreen. ‘Dan kan je mam eens lekker lang slapen en dan kun je haar alles over de dino’s vertellen als je terugkomt.’
‘Hé, maatje.’ Daar is Paul mijn Oom, ik wist niet dat hij in de eetzaal mocht. Ik denk dat maatje mannenpraat is voor liefje.
Ik eet mijn ontbijt en Paul zit naast me, dat is raar. Hij praat in zijn kleine telefoontje, hij zegt dat Deana aan de andere kant is. De andere kant is de onzichtbare kant. Er is vandaag sap met zonder stukjes, hij is heerlijk, Noreen zegt dat ze die speciaal voor mij hebben besteld.
‘Ben je klaar voor je eerste uitstapje naar buiten?’ vraagt Paul.
‘Ik ben al zes dagen in Buiten,’ zeg ik. ‘Ik ben al drie keer in de lucht geweest, ik heb mieren gezien en helikopters en tandartsen.’
‘Wauw.’
Na mijn muffin doe ik mijn jas aan en mijn pet en mijn zonnecrème en coole zonnebril op. Noreen geeft me een bruine papieren zak voor als ik niet kan ademen. ‘Hoe dan ook,’ zegt Paul als we door de draaideur naar buiten gaan, ‘het is eigenlijk maar beter dat je mam niet met ons meegaat vandaag, want na dat tv-programma van gisteravond weet iedereen hoe ze eruitziet.’
‘Iedereen in de hele wereld?’
‘Zo ongeveer wel,’ zegt Paul.
Op de parkeerplaats steekt hij zijn hand uit naast zich, net of ik die moet vastpakken. Daarna laat hij hem weer zakken.
Er valt iets op mijn gezicht en ik schreeuw.
‘Het is maar een druppeltje regen,’ zegt Paul.
Ik kijk omhoog naar de lucht, die is grijs. ‘Valt die dan op ons?’
‘Niks aan de hand, Jack.’
Ik wil weer in Kamer Nummer Zeven zijn met Mam ook al is ze Weg.
‘Daar zijn we dan...’
Het is een groen busje, Deana zit in de stoel met het stuur. Ze zwaait met haar vingers naar mij door het raam. Ik zie een kleiner gezichtje in het midden. Het busje gaat niet naar buiten open, er schuift een stuk opzij en ik klim erin.
‘Eindelijk,’ zegt Deana. ‘Bronwyn, schatje, zeg eens hoi tegen je neefje Jack.’
Het is een meisje bijna net zo groot als ik, ze heeft allemaal vlechtjes net als Deana maar schitterige kraaltjes onderaan en een olifant die wollig is en cornflakes in een bakje met een deksel in de vorm van een kikker. ‘Hoi Jack,’ zegt ze heel pieperig.
Er is een verhoger voor mij naast Bronwyn. Paul doet voor hoe ik de gesp moet dichtdoen. De derde keer kan ik het helemaal zelf. Deana klapt en Bronwyn ook. Dan schuift Paul het busje dicht met een harde bons. Ik schrik, ik wil naar Mam, ik denk dat ik misschien ga huilen, maar toch niet.
Bronwyn zegt de hele tijd: ‘Hoi Jack, hoi Jack.’ Ze kan nog niet goed praten, ze zegt: ‘Pappie zing,’ en ‘Liefe hondje,’ en ‘Mammie nommeer sjippies assebief.’ Assebief daarmee bedoelt ze alsjeblieft. Pappie betekent Paul en Mammie betekent Deana maar dat zijn de namen die alleen Bronwyn mag zeggen, net zoals niemand Mam zegt tegen Mam behalve ik.
Ik ben bapper maar wel ietsje meer dapper dan bang want dit is niet zo erg als net doen of ik dood ben in Kleed. Iedere keer als er een auto op ons afkomt zeg ik in mijn hoofd dat hij aan zijn eigen kant moet blijven anders stopt Agent Oh hem in de gevangenis bij de bruine auto. Filmpjes door het raam zijn net als in Tv maar waziger, ik zie auto’s die geparkeerd zijn, een betonmolen, een motor en een autovrachtwagen met een twee drie vier vijf auto’s erop, dat is mijn beste cijfer. In een voortuin duwt een kind een kruiwagen met een kleiner kind erin, dat is grappig. Er is een hond die een weg oversteekt met een mens aan een touw, ik denk dat hij echt vastgebonden zit, niet net als het kinderdagverblijf die het alleen maar vasthielden. Verkeerslichten worden groen en een vrouw met krukken hinkelt en een gigantische vogel op een vuilnis, Deana zegt dat het gewoon een meeuw is, die eten altijd alles.
‘Het zijn omnivoren,’ zeg ik.
‘Tjonge, jij kent wel moeilijke woorden.’
We draaien waar er bomen zijn, ik zeg: ‘Is dit weer de Kliniek?’
‘Nee nee, we moeten alleen heel even naar het winkelcentrum om een cadeautje te halen voor een verjaardagsfeestje waar Bronwyn vanmiddag naartoe gaat.’
Het winkelcentrum betekent winkels net als waar Ouwe Nick onze boodschappen koopt, maar nu niet meer.
Alleen Paul gaat in het winkelcentrum, maar hij zegt dat hij niet weet wat hij moet kiezen, dus gaat Deana maar, maar dan begint Bronwyn te roepen: ‘Ik mammie mee, ik mammie mee.’ Dus gaat Deana met Bronwyn in de rode kar en Paul en ik wachten in het busje.
Ik kijk naar de rode kar. ‘Mag ik eens?’
‘Straks, in het museum,’ zegt Deana.
‘Luister, ik moet heel nodig naar de wc,’ zegt Paul, ‘het is misschien sneller als we allemaal gauw even naar binnen wippen.’
‘Ik weet niet...’
‘Het zal niet al te druk zijn op een doordeweekse dag.’
Deana kijkt naar mij, ze lacht niet. ‘Jack, heb je zin om even in de kar mee naar het winkelcentrum te gaan, heel eventjes maar?’
‘Ja, leuk.’
Ik zit achterin en ik zorg dat Bronwyn er niet uit valt want ik ben de grote neef, ‘net als Johannes de Doper,’ zeg ik tegen Bronwyn maar ze luistert niet. Als we bij de deuren komen maken ze een plopgeluid en ze scheuren vanzelf open, ik val bijna uit de kar maar Paul zegt dat het gewoon allemaal kleine computertjes zijn die elkaar berichtjes sturen, maak je maar niet druk.
Alles is extra fel en gigantisch, ik wist niet dat binnen net zo groot kon zijn als Buiten, er zijn zelfs bomen. Ik hoor muziek maar ik kan de spelers met de instrumenten niet zien. En helemaal ongelooflijk, een tas van Dora, ik ga haar gezicht aanraken, ze lacht en danst voor me. ‘Dora,’ fluister ik tegen haar.
‘Ja, leuk hè,’ zegt Paul, ‘Bronwyn was eerst ook helemaal fan van haar maar nu is het alleen nog maar Hannah Montana.’
‘Hannah Montana,’ zingt Bronwyn, ‘Hannah Montana.’
De Dora-tas heeft bandjes, het is net Rugzak maar dan met Dora erop in plaats van het gezicht van Rugzak. Hij heeft ook een handvat, als ik eraan voel komt het omhoog, ik denk dat ik het kapot heb gemaakt maar dan rolt hij, het is een wieltjestas en een rugzak tegelijk, dat is magisch.
‘Vind je die mooi?’ Het is Deana die tegen mij praat. ‘Vind je het leuk om je spullen daarin te bewaren?’
‘Misschien eentje die niet roze is,’ zegt Paul tegen haar. ‘Wat vind je van deze, Jack, dat is wel een coole hè?’ Hij houdt een tas van Spiderman omhoog.
Ik geef de tas van Dora een dikke knuffel. Volgens mij fluistert ze: ‘Hola, Jack.’
Deana probeert de Dora-tas te pakken maar ik laat hem niet los. ‘Het is goed, ik moet hem alleen even betalen bij die mevrouw, je krijgt hem over twee tellen weer terug.’
Het is niet twee tellen, het is zevenendertig tellen.
‘Daar is de wc,’ zegt Paul en hij rent weg.
De mevrouw doet papier om de tas zodat ik Dora niet meer kan zien, ze stopt hem in een groot karton en dan geeft Deana hem aan mij, zwaaiend aan de touwtjes. Ik haal Dora eruit en doe mijn armen in haar bandjes en ik heb hem om, ik heb echt Dora om.
‘Wat zeg je dan?’ vraagt Deana.
Ik weet niet wat ik dan zeg.
‘Bronwyn mooie tas,’ zegt Bronwyn, ze zwaait met een glinsterige tas met hartjes aan touwtjes.
‘Ja, schat, maar jij hebt thuis al een heleboel mooie tassen.’ Ze pakt de glimmende tas, Bronwyn schreeuwt en een van de hartjes valt op de grond.
‘Kunnen we misschien een keer meer dan vijf meter naar binnen komen voor de eerste crisis?’ vraagt Paul, hij is weer terug.
‘Als jij hier was geweest, had je haar kunnen afleiden,’ zegt Deana.
‘Bronwyn mooie taaaaaaaaaaassssss!’
Deana tilt haar weer in het karretje. ‘Kom mee.’
Ik raap het hartje op en stop het in mijn zak bij mijn andere schatten, ik loop naast de kar.
Dan bedenk ik iets, ik stop al mijn schatten in mijn Dora-tas in het stuk met de voorste rits. Mijn schoenen doen zo’n pijn dat ik ze uitdoe.
‘Jack!’ Dat is Paul die mij roept.
‘Loop niet de hele tijd zijn naam te schreeuwen, weet je nog?’ zegt Deana.
‘O ja.’
Ik zie een reusachtige appel gemaakt van hout. ‘Die is mooi.’
‘Grappig hè?’ zegt Paul. ‘Wat denk je van deze trommel voor Shirelle?’ zegt hij tegen Deana.
Ze rolt met haar ogen. ‘Daar kunnen ze elkaar de kop mee inslaan. Geen denken aan.’
‘Mag ik de appel hebben, dank je wel?’ vraag ik.
‘Die past niet in je tas, denk ik,’ zegt Paul met een grijns.
Dan vind ik een zilver-met-blauw ding net een raket. ‘Deze wil ik, dank je wel.’
‘Dat is een koffiekan,’ zegt Deana, en ze zet hem terug op het schap. ‘We hebben al een tas voor je gekocht, dat is genoeg voor vandaag, oké? We zoeken alleen een cadeautje voor het vriendinnetje van Bronwyn, en dan kunnen we hier weg.’
‘Sorry, zijn deze misschien van uw oudste dochtertje?’ Het is een oude vrouw die mijn schoenen omhooghoudt.
Deana kijkt haar verbaasd aan.
‘Jack, maatje, wat is dat nou?’ zegt Paul, en hij wijst naar mijn sokken.
‘Heel erg bedankt,’ zegt Deana, ze pakt de schoenen aan van de vrouw en knielt neer. Ze duwt tegen mijn voeten tot ik in de rechter en de linker stap. ‘Je zegt de hele tijd zijn naam,’ sist ze tussen haar tanden tegen Paul.
Ik vraag me af wat er mis is met mijn naam.
‘O ja, sorry,’ zegt Paul.
‘Waarom zei ze oudste dochtertje?’ vraag ik.
‘O, dat komt door je lange haar en je Dora-tas,’ zegt Deana.
De oude vrouw is geverdwijnd. ‘Was ze een slechterik?’
‘O nee.’
‘Maar als ze erachter was gekomen dat jij die Jack was,’ zegt Paul, ‘dan had ze misschien een foto van je gemaakt met haar mobiele telefoon of zo, en dan zou jouw mam ons vermoorden.’
Mijn hart begint te bonzen. ‘Waarom zou Mam...?’
‘Ik bedoel, sorry...’
‘Dan zou ze heel kwaad zijn, dat bedoelt hij alleen maar,’ zegt Deana.
Ik denk aan Mam die Weg ligt te zijn in het donker. ‘Ik vind het niet fijn als ze kwaad is.’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Kan ik nu terug naar de Kliniek, alsjeblieft?’
‘Heel snel.’
‘Nu.’
‘Wil je het museum dan niet zien? We gaan er zo meteen naartoe. Webkinz,’ zegt Deana tegen Paul, ‘dat lijkt me wel veilig genoeg. Volgens mij is er een speelgoedwinkel naast het eetplein...’
Ik rij mijn tas de hele tijd, mijn schoenen zijn te strak geklitteband.
Bronwyn heeft honger dus krijgen we popcorn, dat is het knapperigste wat ik ooit heb gegeten, het plakt in mijn keel en ik moet hoesten. Paul haalt cappuccino voor hem en Deana bij de espressobar. Als er stukjes popcorn uit mijn zakje vallen zegt Deana dat ik ze moet laten liggen want we hebben genoeg en we weten niet wat er op die vloer heeft gelegen. Ik heb rommel gemaakt, Mam zal wel kwaad zijn. Deana geeft me een nat doekje dan kan ik mijn vingers onplakkerig maken, ik stop het in mijn Dora-tas. Het is hier veel te fel en volgens mij zijn we verdwaald, ik wou dat ik in Kamer Nummer Zeven was.
Ik moet plassen, Paul neemt me mee naar een badkamer met grappige slappe wasbakken aan de muur. Hij zwaait ernaar. ‘Ga je gang.’
‘Waar is de wc?’
‘Deze zijn speciaal alleen voor jongens.’
Ik schud van nee en ga er weer uit.
Deana zegt dat ik wel met haar en Bronwyn mee kan, ik mag zelf het hokje kiezen. ‘Goed gedaan, Jack, helemaal niet gespetterd.’
Waarom zou ik spetteren?
Als ze Bronwyns onderbroek omlaag doet is het anders dan Piemel, en ook anders dan Mams vagina, het is een dik klein stukje lichaam dat in het midden is gevouwen met zonder haartjes. Ik steek mijn hand uit en duw er met mijn vinger op, het is flubberig.
Deana slaat mijn hand weg.
Ik kan niet ophouden met schreeuwen.
‘Rustig maar, Jack. Heb ik... doet je hand pijn?’
Er komt allemaal bloed uit mijn pols.
‘O jee, sorry,’ zegt Deana, ‘het spijt me zo, dat komt vast door mijn ring.’ Ze kijkt naar haar ring met de gouden stukjes. ‘Maar luister, we raken elkaars intieme delen niet aan, dat mag niet, oké?’
Wat zijn intieme delen?
‘Helemaal klaar, Bronwyn? Laat mammie maar even afvegen.’
Ze wrijft over hetzelfde stukje van Bronwyn als ik maar ze slaat zichzelf niet.
Als ik mijn handen was doet het bloed nog meer pijn. Deana zoekt de hele tijd in haar tas naar een Pleister. Ze vouwt een bruine papieren handdoek open en zegt dat ik die op de snee moet duwen.
‘Okidoki?’ vraagt Paul als we eruit komen.
‘Vraag maar niet,’ zegt Deana. ‘Kunnen we nu weg?’
‘En het cadeautje voor Shirelle dan?’
‘We kunnen iets van Bronwyn inpakken dat er nog nieuw uitziet.’
‘Niet iets van mij,’ roept Bronwyn.
Ze maken ruzie. Ik wil in bed zijn bij Mam in het donker en zij helemaal zacht en geen onzichtbare muziek en dikke figuren met rode gezichten die langskomen en meisjes die lachen met hun armen in elkaar geknoopt en stukjes van hun die je door hun kleren kunt zien, ik druk op de snee zodat er geen bloed meer uit valt, ik doe mijn ogen dicht onder het lopen, ik bots tegen een plantenpot, het is eigenlijk niet echt een plant zoals Plant totdat ze doodging, het is een plastikke.
Dan zie ik iemand naar mij lachen dat is Gerrie! Ik ren naar hem toe en geef hem een hele dikke knuffel.
‘Een boek,’ zegt Deana, ‘perfect, geef me twee tellen.’
‘Het is Gerrie de Graafmachine, hij is mijn vriend uit Kamer,’ zeg ik tegen Paul. ‘Daaaaarrrrrrrrr komt Gerrie de Graafmachine aan! Hij schept bergen zand langs de hele baan. Kijk zijn lange arm eens grijpen in de grond...’
‘Geweldig, maatje. Weet je nog waar het stond?’
Ik aai Gerrie z’n voorkant, hij is helemaal glad en glimmend geworden, hoe is hij hier in het winkelcentrum gekomen?
‘Pas op dat er geen bloed op komt.’ Paul doet een zakdoekje op mijn hand, mijn bruine papier is zeker gevallen. ‘Wil je misschien een ander boek kiezen dat je nog niet gelezen hebt?’
‘Mammie, mammie,’ Bronwyn probeert een sieraad uit de voorkant van een boek te pakken.
‘Ga jij afrekenen,’ zegt Deana, ze stopt een boek in Paul z’n hand en rent naar Bronwyn toe.
Ik maak mijn Dora-tas open, stop Gerrie erin en rits hem veilig dicht.
Als Deana en Bronwyn terugkomen lopen we langs de fontein, we horen de spetters maar worden zelf niet gespetterd. Bronwyn zegt: ‘Centjes, centjes,’ dus Deana geeft haar een muntje en Bronwyn gooit het in het water.
‘Wil jij er ook een?’ Dat is Deana die het tegen mij zegt.
Het is zeker een speciale vuilnis voor geld dat te vies is. Ik pak het muntje en gooi het erin en pak mijn natte doekje om mijn vingers schoon te maken.
‘Heb je een wens gedaan?’
Ik heb nog nooit een wens gedaan met vuilnis. ‘Waarvoor?’
‘Wat je het allerliefst van de wereld zou willen,’ zegt Deana.
Wat ik het allerliefst wil is in Kamer zijn, maar dat is denk ik niet in de wereld.
Er is een man die met Paul praat, hij wijst naar mijn Dora.
Paul komt en maakt de rits open en haalt Gerrie eruit. ‘Jac... maatje!’
‘Het spijt me vreselijk,’ zegt Deana.
‘Hij heeft er thuis ook een, snapt u,’ zegt Paul, ‘hij dacht dat dit zijn boek was.’ Hij geeft Gerrie aan de man.
Ik ren ernaartoe en grijp hem terug, ik zeg: ‘Daaaaarrrrrrrrr komt Gerrie de Graafmachine aan! Hij schept bergen zand langs de hele baan.’
‘Hij snapt het niet,’ zegt Paul.
‘Kijk zijn lange arm eens grijpen in de grond...’
‘Jack, schatje, dit boek is van de winkel.’ Deana trekt het boek uit mijn hand.
Ik hou het nog steviger vast en duw het onder mijn shirt. ‘Ik kom ergens anders vandaan,’ zeg ik tegen de man. ‘Ouwe Nick hield mij en Mam opgesloten en nu zit hij in de gevangenis met zijn auto maar de engel gaat hem niet losbarsten want hij is een slechterik. Wij zijn beroemd en als je een foto van ons maakt vermoorden we je.’
De man knippert.
‘Eh, hoeveel is dat boek?’ zegt Paul.
De man zegt: ‘Ik moet het eerst scannen...’
Paul steekt zijn hand uit, ik ga op de vloer liggen opgerold om Gerrie heen.
‘Ik pak wel even een ander exemplaar dat u kunt scannen,’ zegt Paul en hij rent weer de winkel in.
Deana kijkt overal in het rond, ze roept: ‘Bronwyn? Liefje?’ Ze rent naar de fontein en kijkt er overal in. ‘Bronwyn?’
Maar Bronwyn staat gewoon achter een raam en ze duwt haar tong tegen het glas.
‘Bronwyn?’ Deana schreeuwt.
Ik steek ook mijn tong uit, Bronwyn lacht achter het glas.
* * *
Ik val bijna in slaap in het groene busje maar niet echt.
Noreen zegt dat mijn Dora-tas prachtig is en het glimmende hartje ook en Gerrie de Graafmachine lijkt haar een geweldig boek. ‘Hoe waren de dino’s?’
‘We hadden geen tijd om te gaan kijken.’
‘O, dat is jammer.’ Noreen haalt een Pleister voor mijn pols maar er staan geen plaatjes op. ‘Je mam heeft de hele dag liggen doezelen, wat zal ze blij zijn om je te zien.’ Ze klopt en doet de Deur Nummer Zeven open.
Ik doe mijn schoenen uit maar niet mijn kleren, eindelijk ga ik bij Mam liggen.
Ze is warmig zacht, ik kruip tegen haar aan maar voorzichtig. Het kussen ruikt vies.
‘Ik zie jullie bij het avondeten,’ fluistert Noreen en ze doet de deur dicht.
Het vieze is overgeef, dat weet ik nog van onze Grote Ontsnapping. ‘Wakker worden,’ zeg ik tegen Mam, ‘je hebt overgeef gedaan op het kussen.’
Ze schakelt niet aan, ze kreunt niet eens en ze rolt ook niet om, ze beweegt niet als ik aan haar trek. Dit is haar ergste Weg van ooit.
‘Mam, Mam, Mam.’
Ze is een zombie, denk ik.
‘Noreen?’ roep ik, ik ren naar de deur. Ik mag de anderen niet storen maar... ‘Noreen!’ Ze is aan het eind van de gang, ze draait zich om. ‘Mam heeft een overgeef gedaan.’
‘Geen probleem, dat hebben we zo opgeruimd. Ik ga even het karretje halen...’
‘Nee, kom nu.’
‘Oké, oké.’
Als ze het licht aandoet en naar Mam kijkt zegt ze niet oké, ze pakt de telefoon en zegt: ‘Code blauw, kamer zeven, code blauw...’
Ik weet niet wat... Dan zie ik Mams pillenpotten open op de tafel, zo te zien bijna helemaal leeg. Nooit meer dan twee, dat is de regel, hoe kunnen ze dan bijna helemaal leeg zijn, waar zijn de pillen gebleven? Noreen duwt op de zijkant van Mams keel en zegt haar andere naam en ‘Hoor je me? Hoor je me?’
Maar ik denk dat Mam niks kan horen, ik denk dat ze niks kan zien, ik schreeuw: ‘Geen goed idee geen goed idee geen goed idee.’
Een heleboel anderen komen eraan rennen, een ervan trekt me naar de gang. Ik schreeuw ‘Mam!’ zo hard als ik kan maar het is niet hard genoeg om haar wakker te krijgen.