DOODGAAN

Het is lekker warm. Mam is al op. Op Tafel zie ik een nieuw pak cornflakes en vier bananen, joepie! Ouwe Nick is dus gekomen in de nacht. Ik spring uit Bed. Er is ook macaroni, en hotdogs en mandarijntjes en...

      Mam eet er niks van, ze staat bij Dressoir en kijkt naar Plant. Er zijn drie blaadjes af. Mam raakt de steel van Plant aan en...

      ‘Niet doen!’

      ‘Ze was al dood.’

      ‘Je hebt haar kapotgemaakt.’

      Mam schudt van nee. ‘Levende dingen kunnen buigen, Jack. Ik denk dat het door de kou is gekomen, daardoor werd Plant helemaal stijf vanbinnen.’

      Ik probeer haar stam weer aan elkaar te krijgen. ‘Ze heeft plakband nodig.’

      Dan weet ik weer dat de plakband op is, Mam heeft het laatste stukje op Ruimteschip gedaan, stomme Mam. Ik haal gauw Krat uit Onderbed, ik vind Ruimteschip en trek de stukjes plakband eraf.

      Mam kijkt alleen maar.

      Ik duw de plakband op Plant maar hij blijft niet zitten en ze is doormidden.

      ‘Ik vind het heel erg.’

      ‘Maak haar weer levend,’ zeg ik tegen Mam.

      ‘Als het kon zou ik het doen.’

      Ze wacht tot ik stop met huilen, ze veegt mijn ogen af. Ik heb het nu veel te heet, ik trek mijn extra kleren uit.

      ‘Laten we haar maar in de vuilnisbak doen,’ zegt Mam.

      ‘Nee,’ zeg ik, ‘in Wc.’

      ‘Dan raken de buizen misschien verstopt.’

      ‘We kunnen haar in hele kleine stukjes breken...’

      Ik kus een paar blaadjes van Plant en ik trek door, dan nog een paar en ik trek weer door, dan de stengel in stukjes. ‘Dag Plant,’ fluister ik. Misschien plakt ze in de zee weer helemaal aan elkaar en groeit ze tot aan Hemel.

      De zee is echt, ineens weet ik het weer. Alles is echt in Buiten, alles wat er is, want ik heb het vliegtuig gezien in het blauw tussen de wolken. Mam en ik kunnen daar niet naartoe gaan want we weten de geheime code niet, maar het is toch echt.

      Eerst wist ik niet eens dat ik boos moest zijn dat we Deur niet open kunnen maken, mijn hoofd was te klein om Buiten erin te hebben. Toen ik een klein kind was dacht ik net als een klein kind, maar nu ben ik vijf en nu weet ik alles.

      We gaan meteen na het ontbijt in Bad, het water is helemaal stomend, hmm!

      We doen Bad zo vol dat er bijna een overstroming komt. Mam gaat achteroverliggen en valt bijna in slaap. Ik maak haar wakker om haar haren te wassen en zij doet mijn haar. We doen ook de was, maar dan zitten er lange haren op de lakens dus die moeten we eraf plukken, we doen een wedstrijd om te zien wie er het snelste de meeste haren kan pakken.

      De tekenfilms zijn al afgelopen, kinderen zijn eieren aan het verven voor het weggelopen haasje. Ik kijk naar elk verschillend kind en ik zeg in mijn hoofd: Jij bent echt.

      ‘De Paashaas, niet het weggelopen haasje,’ zegt Mam. ‘Paul en ik gingen altijd... toen we klein waren, kwam de Paashaas ’s nachts chocolade-eieren verstoppen overal in onze achtertuin, onder de struiken en in gaten in de bomen, en zelfs in de hangmat.’

      ‘Nam hij dan jouw tanden mee?’ vraag ik.

      ‘Nee, hij bracht de eieren gratis en voor niks.’ Haar gezicht is strak.

      Ik denk dat de Paashaas niet weet waar Kamer is, maar we hebben toch geen struiken en bomen, die zijn aan de buitenkant van Deur.

      Dit is best een blije dag want het is weer warm en we hebben eten, maar Mam is niet blij. Ik denk dat ze Plant mist.

      Ik kies Gym, het is Wandelen, we lopen hand in hand over Parcours en roepen wat we kunnen zien. ‘Kijk, Mam, een waterval.’

      Even later zeg ik: ‘Kijk, een gnoe.’

      ‘Wauw.’

      ‘Jij bent.’

      ‘Hé, kijk eens,’ zegt Mam, ‘een slak.’

      Ik buk om hem te zien. ‘Kijk, een reuzenbulldozer die een wolkenkrabber afbreekt.’

      ‘Kijk,’ zegt ze, ‘daar vliegt een flamingo.’

      ‘Kijk, een kwijlerige zombie.’

      ‘Jack!’ Ze moet een halve seconde lachen.

      Dan lopen we sneller en we zingen ‘This Land Is Your Land’.

      Dan leggen we Kleed weer neer en ze is ons vliegende tapijt, we zoeven over de Noordpool.

      Mam kiest Lijk, dan liggen we extra stil, ik vergeet het en krab aan mijn neus, dus zij wint. Dan kies ik Trampoline maar ze zegt dat ze geen Gym meer wil doen.

      ‘Doe jij alleen het commentaar, dan doe ik het springen.’

      ‘Nee, het spijt me, ik ga nog even terug naar bed.’

      Mam is ook saai vandaag.

      Heel langzaam haal ik Eierslang uit Onderbed uit, ik denk dat ik hem kan horen sissen met zijn naaldtong, Groetjesssssss, ik aai hem vooral zijn eieren die gebarsten of gedeukt zijn. Eentje breekt af in mijn vingers, ik maak lijm met een beetje bloem en ik plak de stukjes op een lijntjespapier voor een puntige berg. Ik wil hem aan Mam laten zien maar haar ogen zijn dicht.

      Ik ga in Kast en speel dat ik een mijnwerker ben. Ik vind een goudklompje onder mijn kussen, hij is eigenlijk Kies. Hij is niet levend en hij kan niet buigen, maar we hoeven hem niet door Wc te doen. Hij is gemaakt van Mam, haar druppels water vlees en bloed.

      Ik steek mijn hoofd naar buiten en Mams ogen zijn open. ‘Wat ben je aan het doen?’ vraag ik.

      ‘Gewoon, aan het denken.’

      Ik kan denken en tegelijkertijd leuke dingen doen. Kan zij dat niet? Ze staat op om middageten te maken, het is een doos macaroni helemaal oranjeachtig, delicioso.

      Na middageten speel ik Icarus met zijn vleugels die smelten. Mam wast heel langzaam af. Ik wacht tot ze klaar is zodat ze mee kan spelen, maar ze wil niet spelen, ze gaat alleen in Schommelstoel zitten schommelen.

      ‘Wat ben je aan het doen?’

      ‘Nog steeds aan het denken.’ Even later vraagt ze: ‘Wat zit er in die kussensloop?’

      ‘Dat is mijn rugzak.’ Ik heb twee hoeken van de sloop om mijn nek geknoopt.

      ‘Dat is voor als we in Buiten gaan als we worden gered.’ Ik heb Kies en Jeep en Afstand erin gedaan en een onderbroek voor mij en een voor Mam en ook sokken en Schaar en de vier appels voor als we honger krijgen. ‘Is er water?’ vraag ik.

      Mam knikt. ‘Rivieren, meren...’

      ‘Nee, maar om te drinken, is er een kraan?’

      ‘Een heleboel kranen.’

      Ik ben blij dat ik geen fles water mee hoef te nemen want mijn rugzak is nu al best zwaar, ik moet hem bij mijn keel vasthouden anders kan ik niet goed praten.

      Mam blijft maar schommelen. ‘Ik droomde er altijd van om te worden gered,’ zegt ze. ‘Ik schreef briefjes en die verstopte ik in de vuilniszakken, maar niemand heeft ze ooit gevonden.’

      ‘Je had ze door Wc moeten sturen.’

      ‘En als we schreeuwen, hoort niemand ons,’ zegt ze. ‘Ik heb gisternacht de halve nacht het licht aan en uit staan flitsen, maar toen dacht ik: er is toch niemand die het ziet.’

      ‘Maar...’

      ‘Niemand gaat ons redden.’

      Ik zeg niks. En dan zeg ik: ‘Jij weet niet alles wat er is.’

      Ik heb haar gezicht nog nooit zo vreemd gezien.

      Ik wil liever dat ze de hele dag Weg is dan helemaal zo Niet-Mam.

      Ik pak al mijn boeken van Plank en lees ze: Pop-upvliegveld en Mijn grote versjesboek en Gerrie de Graafmachine die is mijn lievelings en Het weggelopen haasje maar ik stop op de helft en bewaar dat voor Mam, ik lees een paar stukjes in Alice maar ik sla de enge Hertogin over.

      Eindelijk stopt Mam met schommelen.

      ‘Mag ik wat?’

      ‘Ja hoor,’ zegt ze. ‘Kom maar.’

      Ik ga bij haar op schoot liggen en doe haar T-shirt omhoog en ik mag wat heel lang.

      ‘Helemaal klaar?’ zegt ze in mijn oor.

      ‘Ja.’

      ‘Luister, Jack. Luister je?’

      ‘Ik luister altijd.’

      ‘We moeten hieruit zien te komen.’

      Ik kijk haar aan.

      ‘En we moeten het helemaal zelf doen.’

      Maar ze zei toch dat we een soort van in een boek waren, hoe kunnen figuren in een boek eruit ontsnappen?

      ‘We moeten een plan bedenken.’ Haar stem is helemaal hoog.

      ‘Wat dan?’

      ‘Hoe moet ik dat weten? Ik probeer al zeven jaar een plan te bedenken.’

      ‘We kunnen de muren afbreken.’ Maar we hebben geen jeep om ze af te breken, en ook geen bulldozer. ‘We kunnen... Deur opblazen.’

      ‘Waarmee?’

      ‘De kat deed het ook bij Tom en Jerry...’

      ‘Het is geweldig dat je meedenkt,’ zegt Mam, ‘maar we hebben een idee nodig dat ook echt werkt.’

      ‘Een hele grote explosie,’ zeg ik.

      ‘Als die heel groot is, worden we zelf ook opgeblazen.’

      Daar had ik niet aan gedacht. Ik denk nog verder mee. ‘O, Mam! We kunnen wachten tot Ouwe Nick op een avond komt en dan kun jij zeggen: “O, kijk eens wat een lekkere taart we hebben gemaakt, hier heb je een groot stuk van onze heerlijke Paastaart”, en dan is het eigenlijk vergif.’

      Mam schudt van nee. ‘Als we hem ziek maken, geeft hij ons evengoed niet de code.’

      Ik denk zo hard dat het pijn doet.

      ‘Nog andere ideeën?’

      ‘Jij zegt overal nee tegen.’

      ‘Sorry, het spijt me. Ik probeer gewoon realistisch te zijn.’

      ‘Welke ideeën zijn realistisch?’

      ‘Ik weet het niet. Ik weet het niet.’ Mam likt aan haar lippen. ‘Ik zit steeds te denken aan het moment dat de deur opengaat, als we het precies voor die fractie van een seconde timen, denk je dat we dan langs hem heen zouden kunnen rennen?’

      ‘O ja, dat is een superidee.’

      ‘Of als jij ertussenuit zou kunnen knijpen, terwijl ik naar zijn ogen grijp...’ Mam schudt van nee. ‘Ach nee, dat is niks.’

      ‘Dat is wel wat.’

      ‘Hij zou je zo te pakken krijgen, Jack, hij zou je te pakken krijgen voor je halverwege de tuin was en...’ Ze stopt met praten.

      Even later zeg ik: ‘Nog meer ideeën?’

      ‘Alleen maar steeds dezelfde die voortdurend ronddraaien, als muizen in een rad,’ zegt Mam door haar tanden.

      Waarom gaan muizen in een rad? Is het een reuzenrad op een kermis?

      ‘We moeten een slimme list uithalen,’ zeg ik.

      ‘Wat dan?’

      ‘Nou, misschien net als toen jij studeerde en hij je in zijn auto lokte met zijn hond die geen echte hond was.’

      Mam blaast haar adem uit. ‘Ik weet dat je probeert te helpen, maar misschien kun je nu even stil zijn, zodat ik kan nadenken.’

      Maar we waren toch aan het denken, we waren samen heel hard aan het denken. Ik sta op en eet de banaan met het grote bruine stuk op, het bruin is het zoetste.

      ‘Jack!’ Mams ogen zijn helemaal enorm en ze praat extra snel. ‘Wat je zei over die hond... dat was eigenlijk een geweldig idee. Stel dat we doen alsof jij ziek bent?’

      Eerst snap ik het niet, maar dan wel. ‘Net als de hond die er niet was?’

      ‘Precies. Als hij binnenkomt... dan zeg ik tegen hem dat je heel erg ziek bent.’

      ‘Wat voor soort ziek?’

      ‘Misschien een heel, heel erge verkoudheid,’ zegt Mam. ‘Probeer eens heel hard te hoesten.’

      Ik hoest en hoest en ze luistert. ‘Hmm,’ zegt ze.

      Ik denk dat ik er niet zo goed in ben. Ik hoest nog harder, het voelt alsof mijn keel gaat scheuren.

      Mam schudt van nee. ‘Laat dat hoesten maar zitten.’

      ‘Ik kan het nog wel harder...’

      ‘Je doet het geweldig, maar het klinkt nog steeds een beetje nepperig.’

      Ik doe de allergrootste, allerergste hoest die ik kan.

      ‘Ik weet het niet,’ zegt Mam, ‘misschien is hoesten gewoon te moeilijk om na te doen. Maar...’ Ze slaat tegen haar hoofd. ‘Wat stom van me.’

      ‘Nee, je bent niet stom.’ Ik wrijf waar ze geslagen heeft.

      ‘Het moet iets zijn wat je van Ouwe Nick hebt opgepikt, snap je? Hij is de enige die bacteriën naar binnen brengt, en hij is niet verkouden geweest. Nee, we moeten... misschien iets in het eten?’ Ze kijkt heel kwaad naar de bananen. ‘De E.colibacterie? Zou je daar koorts van krijgen?’

      Mam moet die dingen niet aan mij vragen, die moet ze zelf weten.

      ‘Een heel erge koortsaanval, zodat je niet kunt praten en niet goed wakker wordt...’

      ‘Waarom kan ik niet praten?’

      ‘Je kunt beter doen alsof als je niet praat. Ja,’ zegt Mam, haar ogen glimmen helemaal, ‘ik zeg tegen hem: “Jij moet Jack met je auto naar het ziekenhuis brengen zodat de dokters hem de goede medicijnen kunnen geven.”’

      ‘Moet ik in de bruine auto rijden?’

      Mam knikt. ‘Naar het ziekenhuis.’

      Ik kan het niet geloven. Maar dan denk ik aan de medische planeet. ‘Ik wil niet worden opengesneden.’

      ‘O, de dokters doen niet echt iets met je, want je hebt niet echt iets, weet je nog?’ Ze aait mijn schouder. ‘Het is alleen een list voor onze Grote Ontsnapping. Ouwe Nick brengt je naar het ziekenhuis, en tegen de eerste dokter die je ziet, of verpleegster, wie dan ook... roep je: “Help!”’

      ‘Roep jij dat maar.’

      Ik denk dat Mam me misschien niet gehoord heeft. Dan zegt ze: ‘Ik ben er niet bij in het ziekenhuis.’

      ‘Waar ben jij dan?’

      ‘Hier in Kamer.’

      Ik weet een beter idee. ‘Jij doet ook alsof je ziek bent, net als toen we allebei tegelijk diarree hadden, dan neemt hij ons allebei mee in zijn auto.’

      Mam bijt op haar lip. ‘Daar trapt hij niet in. Ik weet dat het heel raar zal zijn om in je eentje te gaan, maar ik zal de hele tijd in je hoofd tegen je praten, dat beloof ik. Weet je nog dat Alice in haar hoofd de hele tijd met haar kat Dina praatte terwijl ze steeds, steeds verder omlaag viel?’

      Maar Mam zit dan niet echt in mijn hoofd. Mijn buik doet pijn als ik eraan denk. ‘Ik vind dit geen leuk plan.’

      ‘Jack...’

      ‘Het is een slecht idee.’

      ‘Eerlijk gezegd...’

      ‘Ik ga niet in Buiten zonder jou.’

      ‘Jack...’

      ‘No way José no way José no way José.’

      ‘Oké, rustig. Laat maar.’

      ‘Echt?’

      ‘Ja, het heeft geen zin om dit te proberen als jij er niet klaar voor bent.’

      Ze klinkt nog steeds chagrijnig.

      Het is vandaag april dus ik mag een ballon opblazen. Er zijn er nog drie over, een rode, een gele, en nog een gele, ik kies een gele dan is er van allebei rood of geel nog een voor volgende maand. Ik blaas hem op en laat hem heel veel keren door Kamer zoeven, ik vind dat splutterige geluid leuk. Ik kan moeilijk kiezen wanneer ik de knoop zal maken want dan kan ballon niet meer zoeven, alleen maar langzaam vliegen. Maar ik moet de knoop wel maken om Ballontennis te spelen. Dus ik laat hem heel vaak splutterzoeven en ik blaas hem nog drie keer op, dan maak ik de knoop, met mijn vinger per ongeluk ertussen. Als hij goed dicht is, spelen Mam en ik Ballontennis, ik win vijf keer van de zeven.

      Ze zegt: ‘Wil je wat?’

      ‘Ja, graag, de linker,’ zeg ik, en ik klim op Bed.

      Er zit niet heel veel in maar het is wel heerlijk.

      Ik denk dat ik even lig te doezelen maar dan praat Mam ineens in mijn oor. ‘Weet je nog hoe ze door de donkere tunnel kropen om aan de nazi’s te ontsnappen? Eén tegelijk.’

      ‘Ja.’

      ‘Zo doen wij het ook, als jij er klaar voor bent.’

      ‘Welke tunnel?’ Ik kijk overal rond.

      ‘Net zoals met de tunnel, niet een echte. Ik bedoel alleen, de gevangenen moesten heel dapper zijn en één tegelijk gaan.’

      Ik schud van nee.

      ‘Het is het enige plan dat kan werken.’ Mams ogen glimmen te erg. ‘Dan ben jij mijn dappere Prins JackerJack. Jij gaat als eerste naar het ziekenhuis, snap je, en dan kom je terug met de politie...’

      ‘Gaan ze me arresteren?’

      ‘Nee nee, ze gaan je helpen. Jij brengt ze hiernaartoe zodat ze mij kunnen redden en dan zijn we voortaan altijd weer samen.’

      ‘Ik kan niet redden,’ zeg ik. ‘Ik ben pas vijf.’

      ‘Maar je hebt superkrachten,’ zegt Mam. ‘Jij bent de enige die dit kan doen. Wil je het doen?’

      Ik weet niet wat ik moet zeggen maar ze blijft wachten.

      ‘Oké.’

      ‘Betekent dat ja?’

      ‘Ja.’

      Ze geeft me een reusachtige kus.

      We gaan uit Bed en eten allebei een schaaltje mandarijntjes.

      Ons plan heeft probleemstukjes, steeds denkt Mam daaraan en dan zegt ze o, nee, maar dan bedenkt ze toch een manier.

      ‘De politie weet de geheime code niet om jou eruit te krijgen,’ zeg ik.

      ‘Daar bedenken ze wel wat op.’

      ‘Wat dan?’

      Ze wrijft in haar oog. ‘Ik weet niet, een brander?’

      ‘Wat is...?’

      ‘Het is een gereedschap waar een vlam uitkomt, daarmee kun je de deur zo openbranden.’

      ‘We kunnen er zelf een maken,’ zeg ik, en ik spring op en neer. ‘Dat kan, we kunnen de vitaminepot met de Drakenkop pakken en dan zetten we hem op Fornuis met de stroom aan tot hij in brand staat, en dan...’

      ‘En dan verbranden we levend,’ zegt Mam, niet aardig.

      ‘Maar...’

      ‘Jack, dit is geen spelletje. Laten we het plan nog een keer doornemen...’

      Ik weet alle stukken maar ik zeg ze steeds in de verkeerde volgorde.

      ‘Luister, het is net als bij Dora,’ zegt Mam, ‘als ze naar de ene plek gaat en dan naar de andere plek om op de derde plek te komen. Voor ons is het Auto, Ziekenhuis, Politie. Zeg eens na?’

      ‘Auto, Ziekenhuis, Politie.’

      ‘Of misschien zijn het eigenlijk vijf stappen. Ziek, Auto, Ziekenhuis, Politie, Mam Redden.’ Ze wacht.

      ‘Auto...’

      ‘Ziek.

      ‘Ziek,’ zeg ik.

      ‘Ziekenhuis... o nee, sorry: Auto. Ziek, Auto...’

      ‘Ziek, Auto, Ziekenhuis, Mam Redden.’

      ‘Je bent Politie vergeten,’ zegt ze. ‘Tel het maar op je vingers na. Ziek, Auto, Ziekenhuis, Politie, Mam Redden.’

      We doen het iedere keer opnieuw. We maken er een landkaart van op lijntjespapier met plaatjes, het zieke heeft mij met mijn ogen dicht en mijn tong helemaal uit mijn mond, dan is er een bruine pick-uptruck, dan is er een mannetje met een lange witte jas dat betekent dokters, dan een politieauto met een flitsende sirene, dan Mam die zwaait en lacht omdat ze vrij is, met de brander helemaal vurig net als een draak. Mijn hoofd is moe maar Mam zegt dat we het zieke stuk moeten oefenen, dat is het allerbelangrijkste. ‘Want als hij het niet gelooft, gaat de rest ook allemaal niet gebeuren. Ik heb een idee, ik ga je voorhoofd heel warm maken en dan laat ik hem eraan voelen...’

      ‘Nee.’

      ‘Het is niet erg, ik zal je niet verbranden.’

      Ze snapt het niet. ‘Nee, dat hij aan mij voelt.’

      ‘O,’ zegt Mam. ‘Eén keertje maar, dat beloof ik, en dan sta ik vlak naast je.’

      Ik blijf van nee schudden.

      ‘Ja, dit zou kunnen lukken,’ zegt ze, ‘misschien kun je tegen de ventilatie aan gaan liggen...’ Ze gaat op haar knieën zitten en steekt haar hand in Onderbed naast Bedmuur, dan zegt ze met een frons: ‘Niet warm genoeg. Misschien... een zak met heel erg heet water op je voorhoofd, vlak voordat hij komt? Dan lig jij in bed, en als we de deur piep piep horen doen verstop ik de zak water gauw.’

      ‘Waar?’

      ‘Dat maakt niet uit.’

      ‘Het maakt wel uit.’

      Mam kijkt me aan. ‘Je hebt gelijk, we moeten alle details plannen zodat ons plan nergens door kan worden verpest. Ik zal de zak water onder het bed laten vallen, oké? Als Ouwe Nick dan aan je voorhoofd voelt is het superheet. Zullen we dat eens oefenen?’

      ‘Met de zak water?’

      ‘Nee, ga nu maar gewoon even in bed liggen en oefen dat je helemaal slap bent, net zoals wanneer we Lijk spelen.’

      Daar ben ik heel goed in, mijn mond hangt open. Zij doet net of ze hem is, met een hele lage stem. Ze legt haar hand boven mijn wenkbrauwen en zegt heel knorrig: ‘Wauw, dat is heet!’

      Ik moet lachen.

      ‘Jack.’

      ‘Sorry.’ Ik ga extra stil liggen.

      We oefenen nog veel meer, dan heb ik geen zin meer om nepziek te zijn, dus Mam zegt dat ik mag ophouden.

      Avondeten is hotdogs. Mam eet de hare bijna niet op. ‘Weet je het plan nu nog?’ vraagt ze.

      Ik knik.

      ‘Zeg het eens.’

      Ik slik mijn laatste stuk broodje door. ‘Ziek, Auto, Ziekenhuis, Politie, Mam Redden.’

      ‘Geweldig. Dus je bent er klaar voor?’

      ‘Waarvoor?’

      ‘Onze Grote Ontsnapping. Vanavond.’

      Ik wist niet dat het vanavond is. Ik ben er niet klaar voor. ‘Waarom is het vanavond?’

      ‘Ik wil niet langer meer wachten. Nadat hij de stroom heeft afgesloten...’

      ‘Maar gisteren heeft hij de stroom weer aangezet.’

      ‘Ja, na drie dagen. En Plant was dood van de kou. En wie weet wat hij morgen doet?’ Mam staat op met haar bord, ze schreeuwt bijna. ‘Hij ziet eruit als een mens, maar er zit niks vanbinnen.’

      Ik snap het niet. ‘Net als een robot?’

      ‘Nog erger.’

      ‘Er was een keer een robot bij Bob de Bouwer...’

      Mam praat door me heen. ‘Weet je waar je hart zit, Jack?’

      ‘Boem boem boem.’ Ik wijs ernaar.

      ‘En waar zit je gevoel, waar voel je je verdrietig of bang of vrolijk en zo?’

      Dat is lager volgens mij, ik denk in mijn buik.

      ‘Nou, dat heeft hij dus niet.’

      ‘Geen buik?’

      ‘Geen gevoel,’ zegt Mam.

      Ik kijk naar mijn buik. ‘Wat heeft hij dan?’

      Ze haalt haar schouders op. ‘Gewoon een gat.’

      Een soort krater? Maar dat is een gat waar iets is gebeurd. Wat is er gebeurd?

      Ik snap nog steeds niet waarom we het slimme plan vandaag moeten doen alleen omdat Ouwe Nick een robot is. ‘Laten we het een andere avond doen.’

      ‘Oké,’ zegt Mam, ze laat zich slap in haar stoel vallen.

      ‘Oké?’

      ‘Ja.’ Ze wrijft over haar voorhoofd. ‘Sorry Jack, ik weet dat ik te snel ga voor jou. Ik heb heel veel tijd gehad om hierover na te denken maar voor jou is het allemaal nieuw.’

      Ik knik en knik.

      ‘Een paar dagen extra zal wel niet veel uitmaken. Zolang ik hem maar niet nog een keer ruzie laat maken.’ Ze lacht naar me. ‘Misschien over een paar dagen?’

      ‘Misschien als ik zes ben.’

      Mam kijkt me raar aan.

      ‘Ja, ik ben er klaar voor om hem te slim af te zijn en in Buiten te gaan als ik zes ben.’

      Ze laat haar gezicht op haar armen zakken.

      Ik trek aan haar. ‘Niet doen.’

      Als het omhoogkomt is het een heel eng gezicht. ‘Je zei dat je mijn superheld zou zijn.’

      Daar weet ik niks meer van.

      ‘Wil jij dan niet ontsnappen?’

      ‘Jawel. Maar niet echt.’

      ‘Jack!’

      Ik kijk naar mijn laatste stukje hotdog maar ik wil het niet. ‘Laten we gewoon blijven.’

      Mam schudt van nee. ‘Het wordt hier te klein.’

      ‘Wat?’

      ‘Kamer.’

      ‘Kamer is niet klein. Kijk dan.’ Ik klim op mijn stoel en spring in een draai met mijn armen wijd, ik kom nergens tegenaan.

      ‘Je hebt zelf geen idee wat het met je doet.’ Haar stem is beverig. ‘Je moet dingen zien, dingen voelen...’

      ‘Dat doe ik nu ook.’

      ‘Meer dingen, andere dingen. Je hebt meer ruimte nodig. Gras. Ik dacht dat je het leuk vond om Oma en Opa en Oom Paul te leren kennen, te gaan schommelen in de speeltuin, ijsjes te eten...’

      ‘Nee hoor.’

      ‘Oké, laat maar.’

      Mam doet haar kleren uit en trekt haar slaapshirt aan. Ik doe het mijne. Ze zegt niks, zo kwaad is ze op mij. Ze bindt de vuilniszak dicht en zet hem naast Deur. Er ligt geen lijstje bovenop vanavond.

      We gaan tandenpoetsen. Ze spuugt. Er zit wit op haar mond. Haar ogen kijken in de mijne in Spiegel. ‘Ik zou je wel meer tijd gunnen als het kon,’ zegt ze. ‘Echt waar, ik zou zo lang wachten als jij nodig had als ik dacht dat we veilig waren. Maar we zijn niet veilig.’

      Ik kijk snel opzij naar de echte zij, ik verstoppel mijn gezicht in haar buik. Er komt wat tandpasta op haar shirt maar ze vindt het niet erg.

      We gaan op Bed liggen en Mam geeft me wat, de linker, we zeggen niks.

      In Kast kan ik niet in slaap vallen. Ik zing heel zachtjes: ‘John Jacob Jingleheimer Schmidt.’ Ik wacht af, dan zing ik het nog een keer.

      Eindelijk antwoordt Mam: ‘Zijn naam is ook mijn naam.’

      Steeds als ik naar buiten ga...

      Roepen de mensen me altijd na...

      Daar gaat John Jacob Jingleheimer Schmidt...’

      Meestal doet ze ook mee met het ‘na na na na na na na’, dat is het grappigste stukje, maar nu niet.

* * *

Mam maakt me wakker maar het is nog steeds nacht. Ze buigt over me heen in Kast, ik stoot mijn schouder als ik ga zitten. ‘Kom eens kijken,’ fluistert ze.

      We staan naast Tafel en kijken omhoog, daar is het meest enormste ronde zilveren gezicht van God. Heel licht, het schijnt helemaal in Kamer, de kranen en Spiegel en de pannen en Deur en Mams wangen ook. ‘Weet je,’ fluistert ze, ‘soms is de maan een halve cirkel, en soms een sikkel, en soms is er alleen een heel dun gebogen streepje, als een afgeknipte vingernagel.’

      ‘Niet.’ Alleen in Tv.

      Ze wijst naar Dakraam. ‘Jij hebt hem alleen maar gezien als het volle maan is en hij recht boven ons staat. Maar als we ontsnappen, kunnen we hem ook lager in de lucht zien hangen, als hij allerlei soorten vormen heeft. En zelfs overdag.’

      ‘No way, José.’

      ‘Echt waar, Jack. Je zult de wereld zo prachtig vinden. Wacht maar eens tot je de zon ziet als hij ondergaat, helemaal roze en paars...’

      Ik gaap.

      ‘Sorry,’ zegt ze, ze fluistert weer, ‘kom maar in bed.’

      Ik kijk of de vuilniszak weg is, hij is weg. ‘Is Ouwe Nick hier geweest?’

      ‘Ja. Ik heb tegen hem gezegd dat je ziek aan het worden bent. Kramp, diarree.’ Mams stem lacht bijna.

      ‘Waarom heb je...?’

      ‘Dan begint hij onze list te geloven. Morgenavond, dan doen we het.’

      Ik trek mijn hand uit de hare. ‘Dat had je niet moeten zeggen.’

      ‘Jack...’

      ‘Slecht plan.’

      ‘Het is een goed plan.’

      ‘Het is een stom dombo plan.’

      ‘Het is het enige plan dat we hebben,’ zegt Mam heel hard.

      ‘Maar ik zei nee.’

      ‘Ja, en daarvoor zei je misschien, en daarvoor zei je ja.’

      ‘Je bent een valsspeler.’

      ‘Ik ben je moeder.’ Mam schreeuwt bijna. ‘Dat betekent dat ik soms voor ons allebei moet kiezen.’

      We gaan in Bed liggen. Ik rol me klein op, met haar achter me.

      Ik wou dat we die speciale bokshandschoenen hadden gekregen voor Zondagtraktatie, dan mocht ik haar tenminste slaan.

* * *

Als ik wakker word ben ik bang en ik blijf bang. We mogen van Mam niet doortrekken als we gepoept hebben, ze roert het in kleine stukjes met de steel van Pollepel zodat het eruitziet als poepsoep, het ruikt het allerviest.

      We spelen niks, we oefenen alleen dat ik slap ben en niet één woord zeg. Ik voel me echt een beetje ziek. Mam zegt dat dat gewoon inbeeldingskracht is. ‘Jij kunt zó goed alsof doen dat je zelfs jezelf voor de gek houdt.’

      Ik pak mijn rugzak weer in die eigenlijk een kussensloop is, ik stop Afstand erin en mijn gele ballon, maar Mam zegt nee. ‘Als je iets meeneemt, raadt Ouwe Nick dat je gaat weglopen.’

      ‘Ik kan Afstand in mijn broekzak verstoppelen.’

      Ze schudt van nee. ‘Je hebt alleen je slaapshirt en onderbroek aan, want dat zou je ook aanhebben als je bloedheet van de koorts was.’

      Ik bedenk hoe Ouwe Nick me naar zijn auto draagt. Ik ben duizelig, net of ik ga vallen.

      ‘Bang is wat je voelt,’ zegt Mam, ‘maar dapper is wat je gaat doen.’

      ‘Hè?’

      ‘Bangedapper.’

      ‘Bapper.’

      Ze moet altijd lachen om woordbroodjes, maar ik wou niet grappig zijn.

      Middageten is rundvleessoep, ik zuig alleen op de crackers.

      ‘Over welk stuk maak je je op dit moment zorgen?’ vraagt Mam.

      ‘Het ziekenhuis. Stel dat ik niet de goede woorden zeg?’

      ‘Je hoeft alleen maar tegen ze te zeggen dat je moeder zit opgesloten en dat de man die je heeft gebracht het gedaan heeft.’

      ‘Maar de woorden...’

      ‘Wat?’ Ze wacht.

      ‘Stel dat ze helemaal niet uit mijn mond komen?’

      Mam leunt met haar mond op haar vingers. ‘Ik vergeet steeds dat je nog nooit tegen iemand anders dan mij hebt gepraat.’

      Ik wacht.

      Mam blaast haar adem lang en lawaaiig uit. ‘Weet je wat, ik heb een idee. Ik schrijf een briefje voor je dat je verstopt houdt, een briefje waarin alles wordt uitgelegd.’

      ‘Goeie.’

      ‘Jij geeft het gewoon aan de eerste man of vrouw... niet een patiënt, ik bedoel, de eerste man of vrouw met een uniform aan.’

      ‘Wat gaat die er dan mee doen?’

      ‘Het lezen, natuurlijk.’

      ‘Kunnen Tv-figuren lezen?’

      Ze staart me aan. ‘Het zijn echte mensen, weet je nog, net als wij.’

      Ik geloof er nog steeds niks van maar dat zeg ik niet.

      Mam maakt het briefje op een stukje lijntjespapier. Het is een verhaal helemaal over ons en Kamer en Alsjeblieft stuur hulp z.s.m., dat betekent supersnel. Bij het begin staan twee woorden die ik nog nooit heb gezien, Mam zegt dat dat haar namen zijn net als Tv-figuren hebben, zo noemde iedereen in Buiten haar altijd, ik ben de enige die Mam zegt.

      Ik heb buikpijn, ik wil niet dat ze andere namen heeft die ik nog niet eens had geweten. ‘Heb ik ook andere namen?’

      ‘Nee, jij bent altijd Jack. O, maar... ik denk dat je ook mijn achternaam krijgt.’ Ze wijst naar de tweede.

      ‘Waarom?’

      ‘Nou, om te laten zien dat je niet hetzelfde bent als alle andere Jacks in de wereld.’

      ‘Welke andere Jacks? Net als in de toververhalen?’

      ‘Nee, echte jongens,’ zegt Mam. ‘Er zijn daarbuiten miljoenen mensen, en er zijn niet genoeg namen voor iedereen, dus moeten ze samen doen.’

      Ik wil niet samen doen met mijn naam. Mijn buikpijn wordt nog erger. Ik heb geen broekzak dus stop ik het briefje in mijn onderbroek, het schuurt.

      Het licht lekt helemaal weg. Ik wou dat de dag langer bleef, dan wordt het geen avond.

      Het is 20:41 en ik lig in Bed te oefenen. Mam heeft heel heet water in een plastic zak gedaan en die heeft ze dichtgebonden zodat er niks uit knoeit, ze doet hem in een andere zak en die bindt ze ook dicht. ‘Au.’ Ik probeer weg te duiken.

      ‘Doet het pijn aan je ogen?’ Ze legt hem weer op mijn gezicht. ‘Hij moet goed heet zijn, anders werkt het niet.’

      ‘Maar het doet pijn.’

      Ze probeert het bij zichzelf. ‘Heel eventjes nog.’

      Ik stop mijn handen ertussen.

      ‘Je moet net zo dapper zijn als Prins JackerJack,’ zegt Mam, ‘anders gaat het niet lukken. Zal ik anders maar gewoon tegen Ouwe Nick zeggen dat je weer beter bent?’

      ‘Nee.’

      ‘Ik wed dat Jack de Reuzendoder wel een hete zak op zijn gezicht zou leggen als het moest. Kom op, nog ietsje langer.’

      ‘Ik doe het zelf.’ Ik leg de zak op het kussen, ik verfrommel mijn gezicht en duw het op het heet. Soms kom ik even omhoog voor een pauze en dan voelt Mam aan mijn voorhoofd en wangen en zegt: ‘Bloedheet’, en dan moet ik mijn gezicht weer terug doen. Ik huil een beetje, niet om het heet maar omdat Ouwe Nick komt, als hij vanavond komt, ik wil niet dat hij komt, ik denk dat ik echt echt ziek word. Ik luister de hele tijd naar de piep piep. Ik hoop dat hij niet komt, ik ben niet bapper maar gewoon echt bang.

      Ik ren naar Wc en moet nog meer poepen en Mam roert erdoor. Ik wil doortrekken maar ze zegt nee, Kamer moet net zo stinken alsof ik de hele dag diarree heb gehad.

      Als ik weer in Bed lig kust ze de achterkant van mijn nek en zegt: ‘Je doet het geweldig, huilen helpt heel goed.’

      ‘Waarom...?’

      ‘Omdat je er daardoor nog veel zieker uitziet. Laten we nog iets aan je haar doen daar had ik eerder aan moeten denken.’ Ze doet wat afwasmiddel in haar handen en wrijft het heel hard over mijn hele hoofd. ‘Dat ziet er goed vettig uit. O, maar het ruikt te lekker, je moet viezer ruiken.’ Ze gaat vlug weer op Horloge kijken. ‘De tijd is bijna om,’ zegt ze, helemaal bibberig. ‘Wat stom van me, je moet vies ruiken, je moet echt... Wacht even.’

      Ze buigt over Bed, ze doet een rare hoest en steekt haar hand in haar mond. Ze maakt de hele tijd dat rare geluid. Dan komt er van alles uit haar mond, net als spuug maar dan veel dikker. Ik zie de vissticks die we voor avondeten hebben gehad.

      Ze wrijft het op het kussen, op mijn haar. ‘Stop,’ roep ik, ik probeer weg te komen.

      ‘Sorry, het moet.’ Mams ogen zijn vreemd en glimmend. Ze wrijft haar overgeef op mijn T-shirt en zelfs op mijn mond. Het ruikt het vieste ooit, helemaal scherp en giftig. ‘Leg je gezicht weer op de hete zak.’

      ‘Maar...’

      ‘Doe het nou, Jack, opschieten.’

      ‘Ik wil hiermee ophouden.’

      ‘Dit is geen spelletje, we kunnen niet ophouden. Doe het nou.’

      Ik huil van de stink en mijn gezicht in de hete zak dus ik denk dat het eraf gaat smelten. ‘Je bent gemeen.’

      ‘Ik heb een goede reden,’ zegt Mam.

      Piep piep. Piep piep.

      Mam grijpt de zak water weg, hij schuurt over mijn gezicht. ‘Ssst.’

      Ze drukt mijn ogen dicht, duwt mijn gezicht omlaag in het vieze kussen, ze trekt Dekbed helemaal omhoog over mijn rug.

      De koudere lucht komt met hem mee naar binnen. Mam roept meteen: ‘Daar ben je!’

      ‘Schreeuw niet zo.’ Ouwe Nick zegt het zacht, als een grom.

      ‘Ik ben gewoon...’

      ‘Ssst.’ Nog een piep piep, dan de boem. ‘Je kent de afspraak,’ zegt hij, ‘ik wil geen kik horen voordat de deur dicht is.’

      ‘Sorry sorry. Het is alleen, het gaat heel slecht met Jack.’ Mams stem beeft en even geloof ik het zelf bijna, ze kan nog beter alsof doen dan ik.

      ‘Het stinkt hier.’

      ‘Ja, het kwam er aan allebei de kanten uit bij hem.’

      ‘Waarschijnlijk gewoon een eendagsgriep,’ zegt Ouwe Nick.

      ‘Nou, het duurt nu al zowat anderhalve dag. Dan heeft hij de koude rillingen, dan heeft hij het weer bloedheet...’

      ‘Geef hem dan zo’n hoofdpijnpil.’

      ‘Waar denk je dat ik de hele dag mee bezig ben geweest? Hij spuugt ze meteen weer uit. Hij kan zelfs geen water binnenhouden.’

      Ouwe Nick blaast zijn adem uit. ‘Laat me eens naar hem kijken.’

      ‘Nee,’ zegt Mam.

      ‘Schiet op, aan de kant...’

      ‘Nee, ik zei nee...’

      Ik hou mijn gezicht in het kussen, het is plakkerig. Mijn ogen zijn dicht. Ouwe Nick staat daar, vlak naast Bed, hij kan me zien. Ik voel zijn hand op mijn wang, ik maak een geluid omdat ik zo bang ben. Mam zei dat het mijn voorhoofd zou zijn maar dat is het niet, hij voelt aan mijn wang en zijn hand voelt anders dan de hand van Mam, hij is koud en zwaar...

      Dan is hij weg. ‘Ik ga wel wat sterkers halen bij de nachtapotheek.’

      ‘Wat sterkers? Hij is amper vijf jaar, hij is volkomen uitgedroogd en hij heeft god weet hoeveel koorts.’ Mam schreeuwt, ze moet niet schreeuwen, dan wordt Ouwe Nick boos.

      ‘Hou nou even je kop en laat me nadenken.’

      ‘Hij moet nu meteen naar de Eerste Hulp, dat moet er gebeuren en dat weet jij ook.’

      Ouwe Nick maakt een geluid, ik weet niet wat dat betekent.

      Mams stem is huilerig. ‘Als je hem nu niet naar het ziekenhuis brengt, dan gaat hij, dan kan hij...’

      ‘Hou op met dat hysterische gedoe,’ zegt hij.

      ‘Alsjeblieft. Ik smeek je.’

      ‘No way.’

      Ik zeg bijna José. Ik denk het maar ik zeg het niet, ik zeg helemaal niks, ik ben gewoon slap helemaal Weg.

      ‘Zeg gewoon dat hij een illegaal is zonder papieren,’ zegt Mam, ‘hij is toch te ziek om iets te zeggen, je kunt hem meteen weer terugbrengen zodra ze hem wat vocht hebben toegediend...’ Haar stem gaat achter hem aan. ‘Alsjeblieft. Ik zal alles doen.’

      ‘Met jou valt niet te praten.’ Hij klinkt in de buurt van Deur.

      ‘Ga niet weg. Alsjeblieft, alsjeblieft...’

      Er valt iets op de grond. Ik ben zo bang dat ik mijn ogen nooit meer ga opendoen.

      Mam jammert. De piep piep. Boem, Deur is dicht, we zijn alleen.

      Het is helemaal stil. Ik tel mijn tanden vijf keer, steeds twintig alleen een keer is het negentien maar ik tel nog een keer tot het twintig is. Ik gluur opzij. Dan doe ik mijn hoofd omhoog van het stinkende kussen.

      Mam zit op Kleed met haar rug tegen Deurmuur. Ze kijkt naar niks. Ik fluister: ‘Mam?’

      Ze doet iets heel raars, ze lacht halfhalf.

      ‘Heb ik niet goed alsof gedaan?’

      ‘Jawel, hoor. Je was geweldig.’

      ‘Maar hij heeft me niet naar het ziekenhuis gebracht.’

      ‘Dat geeft niet.’ Mam staat op en maakt een doek nat in Wasbak, ze komt mijn gezicht schoonvegen.

      ‘Maar jij zei...’ Al dat hete gezicht en overgeef en zijn hand op mijn gezicht. ‘Ziek, Auto, Ziekenhuis, Politie, Mam Redden.’

      Mam knikt, ze doet mijn T-shirt uit en veegt mijn buik schoon. ‘Dat was Plan A, het was het proberen waard. Maar zoals ik al dacht was hij te bang.’

      Ze heeft het fout. ‘Was híj bang?’

      ‘Hij was bang dat je de dokters zou vertellen over Kamer en dat de politie hem dan in de gevangenis zou stoppen. Ik hoopte dat hij het risico zou nemen, als hij dacht dat je echt in gevaar was... maar ik heb het nooit echt geloofd.’

      Ik snap het. ‘Je hebt me voor de gek gehouden,’ schreeuw ik. ‘Ik ging helemaal niet in de bruine auto rijden.’

      ‘Jack,’ zegt ze, ze drukt me tegen zich aan, haar botten doen pijn aan mijn gezicht.

      Ik duw. ‘Jij zei dat je niet meer ging liegen en dat je ging onliegen, maar toen ging je toch weer liegen.’

      ‘Ik doe mijn best,’ zegt Mam.

      Ik zuig op mijn lip.

      ‘Luister. Je moet heel even naar me luisteren.’

      ‘Ik wil niet meer naar jou luisteren.’

      Ze knikt. ‘Ik weet het. Maar het moet toch. Er is een Plan B. Plan A was eigenlijk het eerste deel van Plan B.’

      ‘Dat had je niet gezegd.’

      ‘Het is heel ingewikkeld. Ik loop er al een paar dagen op te puzzelen.’

      ‘Nou, ik heb miljoenen hersens om te puzzelen.’

      ‘Zeker weten,’ zegt Mam.

      ‘Veel meer dan jij.’

      ‘Dat is waar. Maar ik wilde niet dat jij allebei de plannen tegelijk in je hoofd moest houden, dan zou je misschien in de war raken.’

      ‘Ik ben nu ook in de war. Ik ben honderd procent in de war.’

      Ze kust me door mijn haar dat helemaal plakkerig is. ‘Ik zal je over Plan B vertellen.’

      ‘Ik hoef niks te horen over jouw domme stinkplannen.’

      ‘Oké.’

      Ik bibber omdat ik geen T-shirt aanheb. Ik vind een schone in Dressoir, een blauwe.

      We gaan in Bed liggen, het stinkt verschrikkelijk. Mam doet voor hoe ik door mijn mond moet ademen want monden ruiken niks. ‘Kunnen we met ons hoofd de andere kant op liggen?’

      ‘Geweldig idee,’ zegt Mam.

      Ze doet aardig maar ik ga haar niet vergeven.

      We doen onze voeten naar de kant van de stinkmuur en onze gezichten de andere kant op.

      Ik denk dat ik nooit kan uitschakelen.

      Het is al 8:21, ik heb lang geslapen en nu mag ik wat, de linker is zo lekker romig. Ouwe Nick is niet teruggekomen volgens mij.

      ‘Is het zaterdag?’ vraag ik.

      ‘Dat klopt.’

      ‘Joepie, dan gaan we haren wassen.’

      Mam schudt van nee. ‘Je mag niet schoon ruiken.’

      Dat was ik even vergeten. ‘Wat is het?’

      ‘Wat?’

      ‘Plan B.’

      ‘Ben je er klaar voor om het te horen?’

      Ik zeg niks.

      ‘Goed. Hier komt het.’ Mam schraapt haar keel. ‘Ik heb het van alle kanten bekeken, ik denk dat het zou kunnen werken. Ik weet niet, ik ben er niet zeker van, het klinkt krankzinnig en ik weet dat het ongelooflijk gevaarlijk is maar...’

      ‘Vertel het maar gewoon,’ zeg ik.

      ‘Oké, oké.’ Ze haalt hard adem. ‘Weet je nog van de Graaf van Monte Cristo?’

      ‘Hij zat opgesloten in een kerker op een eiland.’

      ‘Ja, maar weet je nog hoe hij ontsnapte? Hij deed alsof hij zijn dode vriend was, hij verstopte zich in het doodskleed en de bewakers gooiden hem in zee maar de Graaf verdronk niet, hij wurmde zich eruit en zwom weg.’

      ‘En hoe ging het verhaal verder?’

      Mam zwaait met haar hand. ‘Dat maakt niet uit. Waar het om gaat, Jack, is dat jij hetzelfde gaat doen.’

      ‘Word ik in zee gegooid?’

      ‘Nee, je gaat op dezelfde manier ontsnappen als de Graaf van Monte Cristo.’

      Ik ben weer in de war. ‘Ik heb geen dode vriend.’

      ‘Ik bedoel alleen dat je je gaat vermommen alsof je dood bent.’

      Ik kijk haar aan.

      ‘Het lijkt eigenlijk meer op een toneelstuk dat ik op de middelbare school heb gezien. Er was een meisje, Julia, dat wilde weglopen met de jongen waar ze verliefd op was, en daarom deed ze alsof ze dood was door een medicijn te drinken, en een paar dagen later werd ze weer wakker, ta-daa!’

      ‘Nee, dat is Kindje Jezus.’

      ‘Nou... niet echt.’ Mam wrijft over haar voorhoofd. ‘Die was echt drie dagen lang dood, en toen werd hij weer levend. Jij bent helemaal niet dood, je doet alleen alsof net als het meisje in het toneelstuk.’

      ‘Ik weet niet hoe ik moet doen alsof ik een meisje ben.’

      ‘Nee, doen alsof je dood bent.’ Mams stem is een beetje boos.

      ‘We hebben geen doodskleed.’

      ‘Aha, daarvoor gebruiken we het kleed.’

      Ik kijk omlaag naar Kleed, al haar rode en zwarte en bruine zigzag.

      ‘Als Ouwe Nick terugkomt vanavond, of morgenavond, of wanneer dan ook dan zeg ik tegen hem dat je bent doodgegaan, en dan laat ik hem het kleed zien dat helemaal opgerold is met jou erin.’

      Dat is het gekste wat ik ooit heb gehoord. ‘Waarom?’

      ‘Omdat je niet meer genoeg water in je lichaam had, en toen stopte je hart met kloppen door de koorts.’

      ‘Nee, waarom in Kleed?’

      ‘Ah,’ zegt Mam, ‘slimme vraag. Dat is je vermomming, zodat hij niet kan zien dat je eigenlijk nog leeft. Weet je, je hebt het supergoed gedaan toen je gisteravond deed alsof je ziek was, maar dood is nog veel moeilijker. Als hij ook maar één keer ziet dat je ademhaalt, weet hij dat het een list is. En trouwens, dode mensen zijn altijd heel koud.’

      ‘We kunnen een zak met koud water gebruiken...’

      Ze schudt van nee. ‘Helemaal koud, niet alleen je gezicht. O, en ze worden ook stijf, dus je moet net als een robot liggen.’

      ‘Niet slap?’

      ‘Het tegenovergestelde van slap.’

      Maar hij is toch de robot, Ouwe Nick? Ik heb wel gevoel.

      ‘Dus de enige manier om te voorkomen dat hij doorheeft dat je eigenlijk nog leeft, is als we jou in het kleed rollen. Dan zeg ik tegen hem dat hij je ergens naartoe moet brengen en begraven, snap je?’

      Mijn mond begint te bibberen. ‘Waarom moet hij me begraven?’

      ‘Omdat dode lichamen heel snel stinkerig worden.’

      Kamer is vandaag ook al best wel stinkerig door het niet doorspoelen en het overgeefkussen en zo. ‘De wormen kruipen erin, de wormen kruipen eruit...’

      ‘Precies.’

      ‘Ik wil niet worden begraven en slijmerig met de wormen die kruipen.’

      Mam aait mijn hoofd. ‘Het is alleen maar een list, weet je nog?’

      ‘Net als een spelletje.’

      ‘Maar je mag niet lachen. Het is een serieus spel.’

      Ik knik. Ik denk dat ik moet huilen.

      ‘Geloof me,’ zegt Mam. ‘Als er iets anders was waarvan ik dacht dat het ook maar een schijn van kans had...’

      Ik weet niet wat een schijn van kans is.

      ‘Oké.’ Mam stapt uit Bed. ‘Ik zal je vertellen hoe het zal gaan, dan hoef je niet meer zo bang te zijn. Ouwe Nick tikt de cijfers in om de deur open te maken, en dan draagt hij jou uit Kamer, helemaal opgerold in het kleed.’

      ‘Ben jij dan ook in Kleed?’ Ik weet het antwoord maar ik vraag het voor de zekerheid.

      ‘Ik blijf gewoon hier wachten,’ zegt Mam. Hij draagt je naar zijn pick-uptruck, hij legt je in de laadbak, het open gedeelte...’

      ‘Ik wil ook hier wachten.’

      Ze legt haar vinger op mijn mond omdat ik stil moet zijn. ‘En dat is je kans.’

      ‘Wat is...?’

      ‘De auto! Zodra hij de eerste keer afremt bij een stopbord wurm je jezelf los uit het kleed en je springt uit de auto op straat, en dan ren je hard weg en haal je de politie om mij te komen redden.’

      Ik kijk haar aan.

      ‘Dus deze keer is het plan Dood, Auto, Rennen, Politie, Mam Redden. Zeg het eens na.’

      ‘Dood, Auto, Rennen, Politie, Mam Redden.’

      We gaan ontbijten, allebei honderdvijfentwintig cornflakes want we hebben extra kracht nodig. Ik heb geen honger maar Mam zegt dat ik ze allemaal op moet eten.

      Dan kleden we ons aan en oefenen het doodgedeelte. Het is de gekste Gym die we ooit hebben gespeeld. Ik ga op de rand van Kleed liggen en Mam vouwt haar over me heen en zegt dat ik op mijn buik moet gaan liggen, dan op mijn rug, dan mijn buik, dan weer mijn rug, tot ik helemaal strak opgerold ben. Het ruikt raar in Kleed, stoffig en nog iets, anders dan als ik gewoon op haar lig.

      Mam raapt me op, ik word in elkaar gedrukt. Ze zegt dat ik net een lang, zwaar pakket ben, maar Ouwe Nick kan me makkelijk optillen omdat hij meer spieren heeft.

      ‘Hij zal je door de achtertuin dragen, waarschijnlijk naar zijn garage, zo gaat dat...’ Ik voel dat we rond Kamer gaan. Mijn nek wordt verkreukeld maar ik beweeg niet. ‘Of misschien over zijn schouder, zo...’ Ze tilt me op, ze gromt. Ik word in tweeën gedrukt.

      ‘Is het een lange lange weg?’

      ‘Wat zeg je?’

      Mijn woorden worden kwijtgeraakt in Kleed.

      ‘Wacht even,’ zegt Mam, ‘ik bedacht net dat hij je misschien een paar keer neer zal zetten, als hij een deur moet opendoen.’ Ze zet me neer, met mijn hoofd omlaag.

      ‘Au.’

      ‘Maar dan maak je geen enkel geluid, hè?’

      ‘Sorry.’ Kleed zit tegen mijn gezicht, ze kriebelt mijn neus maar ik kan niet krabben.

      ‘En dan gooit hij je in de laadbak van zijn auto, zo.’

      Ze laat me boem vallen, ik bijt op mijn mond om niet te schreeuwen.

      ‘Maar jij blijft steeds stijf, stijf, stijf als een robot, oké? Wat er ook gebeurt.’

      ‘Oké.’

      ‘Want als je slap wordt of beweegt of ook maar één geluidje maakt, Jack, als je per ongeluk een van die dingen doet, dan weet hij dat je eigenlijk nog leeft, en dan wordt hij zo kwaad dat hij...’

      ‘Wat?’ Ik wacht. ‘Mam. Wat doet hij dan?’

      ‘Maak je geen zorgen, hij zal echt wel geloven dat je dood bent.’

      Hoe weet ze dat zo zeker?

      ‘Dan gaat hij voor in de auto zitten en begint hij te rijden.’

      ‘Waarheen?’

      ‘Nou, de stad uit, waarschijnlijk. Ergens waar geen mensen zijn die kunnen zien dat hij een gat aan het graven is, een bos of zo. Maar weet je, zodra de motor start... dat voelt lawaaierig en ronkerig en trillerig, zoals dit’ – ze doet een lipscheet naar me door Kleed, normaal moet ik lachen om lipscheten maar niet nu – ‘en dat is jouw teken dat je moet beginnen om je los te wurmen uit het kleed. Wil je het eens proberen?’

      Ik wurm, maar het lukt niet, het is te strak. ‘Ik zit vast. Ik zit vast, Mam.’

      Ze rolt me meteen los. Ik adem heel veel lucht in.

      ‘Alles goed?’

      ‘Alles goed.’

      Ze lacht naar me, maar het is een rare lach, net of ze doet alsof. Dan rolt ze me weer op, een beetje losser.

      ‘Het zit nog steeds strak.’

      ‘Sorry, ik had niet gedacht dat het zo stug zou zijn. Wacht even...’ Mam maakt me weer los. ‘Zeg, probeer eens je armen over elkaar te doen zodat je ellebogen een beetje uitsteken, dan heb je meer ruimte.’

      Ze rolt me op met mijn armen over elkaar en deze keer kan ik mijn handen boven mijn hoofd krijgen, ik zwaai met mijn vingers uit de rand van Kleed.

      ‘Geweldig. Probeer nu eens omhoog te kruipen, net of het een tunnel is.’

      ‘Het is te strak.’ Ik weet niet hoe de Graaf dit kon doen terwijl hij aan het verdrinken was. ‘Laat me eruit.’

      ‘Wacht nog heel even.’

      ‘Laat me er nu uit!’

      ‘Als je steeds in paniek raakt,’ zegt Mam, ‘dan gaat ons plan niet werken.’

      Ik moet weer huilen, Kleed zit nat tegen mijn gezicht. ‘Eruit!’

      Kleed rolt open, ik haal weer adem.

      Mam legt haar hand op mijn gezicht maar ik duw hem eraf.

      ‘Jack...’

      ‘Nee.’

      ‘Luister.’

      ‘Dombo Plan B.’

      ‘Ik weet dat het eng is. Dacht je dat ik dat niet wist? Maar we moeten het proberen.’

      ‘Nee, dat hoeft niet. Pas als ik zes ben.’

      ‘Er bestaat iets wat heet executie van hypotheek.’

      ‘Wat?’ Ik kijk Mam aan.

      ‘Het is heel moeilijk uit te leggen.’ Ze blaast haar adem uit. ‘Het huis van Ouwe Nick is niet echt van hem, maar eigenlijk van de bank. En als hij zijn baan kwijt is en hij heeft geen geld meer om de bank te betalen... dan wordt de bank boos op hem en dan proberen ze misschien zijn huis af te pakken.’

      Ik vraag me af hoe een bank dat zou doen. Misschien met een reusachtige graafmachine? ‘Met Ouwe Nick erin?’ vraag ik. ‘Net als Dorothy toen de tornado haar huis optilde?’

      ‘Luister naar me.’ Mam houdt mijn ellebogen zo hard vast dat het bijna pijn doet.

      ‘Wat ik probeer te zeggen is dat hij nooit iemand in zijn huis of in zijn achtertuin zou laten komen, want dan vinden ze Kamer, toch?’

      ‘En dan redden ze ons!’

      ‘Nee, dat zou hij nooit laten gebeuren.’

      ‘Wat zou hij dan doen?’

      Mam zuigt haar lippen naar binnen tot ze er geen meer heeft. ‘Waar het om gaat is dat we moeten ontsnappen voor het zover is. Je moet nu meteen terug in het kleed en net zo lang oefenen tot je weet hoe je je eruit moet wurmen.’

      ‘Nee.’

      ‘Jack, alsjeblieft...’

      ‘Ik ben te bang,’ roep ik. ‘Ik ga het nooit doen en ik haat jou.’

      Mam haalt raar adem, ze gaat op Vloer zitten. ‘Dat geeft niet.’

      Hoezo geeft het niet dat ik haar haat?

      Ze heeft haar handen op haar buik. ‘Ik heb je in Kamer gebracht, het was niet mijn bedoeling maar ik heb het gedaan en ik heb er nooit spijt van gehad.’

      Ik kijk haar aan en ze kijkt terug.

      ‘Ik heb je hierin gekregen, en vanavond zorg ik dat je eruit komt.’

      ‘Oké.’

      Ik zeg het heel klein maar ze hoort het. Ze knikt.

      ‘En jij ook, met de brander. Eén tegelijk maar allebei.’

      Mam knikt nog steeds. ‘Maar het gaat om jou. Alleen om jou.’

      Ik schud van nee tot mijn hoofd wiebelt, er is geen alleen ik.

      We kijken elkaar aan met zonder lach.

      ‘Klaar om weer terug in het kleed te gaan?’

      Ik knik. Ik ga liggen, Mam rolt me extra strak op. ‘Ik kan niet...’

      ‘Jawel hoor.’ Ik voel dat ze me klopjes geeft door Kleed.

      ‘Ik kan het niet, ik kan het niet.’

      ‘Wil je even tot honderd tellen voor mij?’

      Dat doe ik, makkie, heel snel.

      ‘Je klinkt nu al rustiger. We zullen er zo iets op bedenken,’ zegt Mam. ‘Hmm. Ik vraag me af... als het loswurmen niet werkt, kun je dan misschien... jezelf loswikkelen, zeg maar?’

      ‘Maar ik zit aan de binnenkant.’

      ‘Dat weet ik, maar je kunt je handen naar buiten steken en de hoek vinden. Laten we dat eens proberen.’

      Ik voel rond tot ik iets voel wat puntig is.

      ‘Dat is het,’ zegt Mam. ‘Goed zo, nu trekken. Niet die kant op, de andere kant, zodat je het los voelt komen. Net alsof je een banaan pelt.’

      Ik doe een klein stukje.

      ‘Je ligt op de rand, daardoor hou je het tegen.’

      ‘Sorry.’ Mijn tranen komen weer terug.

      ‘Je hoeft geen sorry te zeggen, je doet het geweldig. En als je rolt?’

      ‘Welke kant op?’

      ‘De kant die het meest los voelt. Op je buik, misschien, en dan moet je de rand van het kleed weer zoeken en eraan trekken.’

      ‘Ik kan het niet.’

      Ik doe het. Ik krijg één elleboog los.

      ‘Fantastisch,’ zegt Mam. ‘Je hebt het echt losgemaakt aan de buitenkant. Hé, en als je overeind gaat zitten, denk je dat dat zou lukken?’

      Het doet pijn en het gaat echt niet.

      Het lukt om te gaan zitten en allebei mijn ellebogen zijn eruit en Kleed is los bij mijn gezicht. Ik kan haar helemaal van me af krijgen. ‘Het is gelukt!’ roep ik. ‘Ik ben de banaan!’

      ‘Jij bent de banaan,’ zegt Mam. Ze kust me op mijn gezicht dat helemaal nat is. ‘Nu gaan we dat nog een keer oefenen.’

      Als ik zo moe ben dat ik moet stoppen, vertelt Mam me hoe het zal zijn in Buiten. ‘Ouwe Nick rijdt door de straat. Jij ligt in de laadbak, het open gedeelte van de auto, dus hij kan je niet zien, oké? Pak de rand van de auto vast zodat je niet omvalt, want hij rijdt heel snel, zo.’ Ze trekt me en wiebelt me heen en weer. ‘Dan als hij afremt, voelt het ongeveer... alsof je de andere kant op wordt getrokken, terwijl de auto langzamer gaat rijden. Dat betekent een stopbord, waar de mensen in auto’s even voor moeten stoppen.’

      ‘Hij ook?’

      ‘Nou en of. Dus zodra je het gevoel hebt dat de auto bijna niet meer beweegt, dan is het veilig voor je om over de rand te springen.’

      In Heelal. Dat zeg ik niet, ik weet dat dat fout is.

      ‘Je springt op het asfalt, dat is hard, net als...’ Ze kijkt rond. ‘Net als keramiek, maar dan ruwer. En dan ga je rennen, rennen, rennen, net als GingerJack het Peperkoekmannetje.’

      ‘Maar GingerJack wordt opgegeten door de vos.’

      ‘Oké, geen goed voorbeeld,’ zegt Mam. ‘Maar deze keer zijn wij degenen met de listigste listen. ‘Jack wees handig, Jack ren ver...’

      ‘Jack spring over de lucifer.’

      ‘Je moet over de straat rennen, weg van de auto, supersnel net als weet je nog die tekenfilm die we een keer gezien hebben, van Road Runner?’

      ‘Tom en Jerry, die rennen ook.’

      Mam knikt. ‘Het enige wat telt is dat Ouwe Nick je niet te pakken krijgt. O, maar probeer wel op de stoep te rennen als je kunt, het stuk dat hoger ligt, dan kom je niet onder een auto. En je moet ook heel hard schreeuwen, dan komt iemand je helpen.’

      ‘Wie?’

      ‘Ik weet niet, iemand.’

      ‘Wie is iemand?’

      ‘Ren gewoon naar de eerste de beste persoon die je ziet. Of eh... het is natuurlijk al best laat. Misschien loopt er niemand op straat.’ Ze bijt op haar duim, de nagel ervan, ik zeg niet dat ze moet ophouden. ‘Als je niemand ziet, moet je naar een auto zwaaien dat hij moet stoppen, en dan zeg je tegen de mensen in de auto dat jij en je mam zijn ontvoerd. Of als er geen auto’s zijn... o jee, dan moet je denk ik naar een huis rennen – het eerste het beste huis waar het licht aan is – en zo hard als je kunt op de deur bonzen met je vuisten. Maar alleen een huis waar de lichten aan zijn, niet een leeg huis. Het moet de voordeur zijn, denk je dat je weet welke dat is?’

      ‘De deur aan de voorkant.’

      ‘Zullen we het eens proberen?’ Mam wacht af. ‘Praat maar gewoon tegen die persoon, net zoals je tegen mij praat. Doe maar net of ik diegene ben. Wat zeg je dan?’

      ‘Jij en ik zijn...’

      ‘Nee, je moet net doen of ik de persoon in het huis ben, of in de auto, of op de stoep, zeg maar tegen ze dat jij en je mam...’

      Ik probeer het nog een keer. ‘Jij en je mam...’

      ‘Nee, je moet zeggen: Mijn mam en ik...’

      ‘Jij en ik...’

      Ze blaast haar adem uit. ‘Oké, laat maar, geef ze maar gewoon het briefje... Zit het briefje nog op zijn plek?’

      Ik kijk in mijn onderbroek. ‘Het is weg!’ Dan voel ik waar het is weggeschoven naar tussen mijn billen. Ik pak het en laat het zien.

      ‘Hou het aan de voorkant. Als je het per ongeluk laat vallen, zeg je gewoon tegen ze: “Ik ben ontvoerd.” Zeg het eens na, precies zo.’

      ‘Ik ben ontvoerd.’

      ‘Zeg het luid en duidelijk, zodat ze het kunnen horen.’

      ‘Ik ben ontvoerd!’ schreeuw ik.

      ‘Fantastisch. En dan belt diegene de politie,’ zegt Mam, ‘en... ik denk dat de politie dan in de achtertuinen gaat zoeken tot ze Kamer hebben gevonden.’

      Haar gezicht is niet heel zeker.

      ‘Met de brander,’ help ik haar herinneren.

      We oefenen de hele tijd. Dood, Auto, Loswurmen, Springen, Rennen, Iemand, Briefje, Politie, Brander. Dat zijn negen dingen. Ik denk dat ik ze niet allemaal tegelijk in mijn hoofd kan houden. Mam zegt dat ik dat natuurlijk wel kan, ik ben haar superheld, Meneertje Vijf.

      Ik wou dat ik nog vier was.

      Als middageten mag ik kiezen omdat het een speciale dag is, het is onze laatste dag in Kamer. Dat zegt Mam maar ik geloof het niet echt. Ik heb ineens rammelende honger, ik kies macaroni en hotdogs en crackers, dat is eigenlijk drie middagetens bij elkaar.

      De hele tijd dat we Dammen spelen ben ik bang voor onze Grote Ontsnapping, dus ik verlies twee keer en dan wil ik niet meer spelen.

      We proberen een dutje maar we kunnen niet uitschakelen. Ik mag wat, de linker en dan de rechter en dan weer de linker tot er bijna niks meer in zit.

      We willen geen avondeten allebei niet. Ik moet het overgeefshirt weer aandoen. Mam zegt dat ik mijn sokken aan mag houden. ‘Anders doet de straat misschien pijn aan je voeten.’ Ze veegt in haar oog, dan in het andere. ‘Doe maar je allerdikste aan.’

      Ik weet niet waarom ze moet huilen om sokken. Ik ga in Kast om Kies te zoeken onder mijn kussen. ‘Ik ga hem in mijn sok stoppen.’

      Mam schudt van nee. ‘Stel dat je erop gaat staan en pijn krijgt aan je voet?’

      ‘Dat doe ik niet, hij blijft gewoon hier aan de zijkant zitten.’

      Het is 18:13, dat wordt al bijna de avond. Mam zegt dat ik eigenlijk al opgerold in Kleed zou moeten liggen, misschien komt Ouwe Nick wel eerder omdat ik ziek ben.

      ‘Nog niet.’

      ‘Nou...’

      ‘Alsjeblieft niet.’

      ‘Ga hier zitten, oké, dan kan ik je heel snel erin rollen als het nodig is.’

      We zeggen het plan de hele tijd opnieuw op om mij met de negen te oefenen. Dood, Auto, Loswurmen, Springen, Rennen, Iemand, Briefje, Politie, Brander.

      Ik schrik iedere keer als ik de piep piep hoor maar het is niet echt, alleen inbeelding. Ik kijk naar Deur, hij is helemaal glimmend als een dolk.

      ‘Mam?’

      ‘Ja?’

      ‘Laten we het morgenavond doen.’

      Ze buigt naar me toe en knuffelt me stevig. Dat betekent nee.

      Ik haat haar weer een beetje.

      ‘Als ik het voor je kon doen, zou ik het doen.’

      ‘Waarom kan dat niet?’

      Ze schudt haar hoofd. ‘Het spijt me zo dat jij het moet zijn en dat het nu moet. Maar ik ben er de hele tijd bij in je hoofd, weet je nog? Ik zal voortdurend tegen je praten.’

      We praten nog heel veel keren over Plan B. ‘En als hij Kleed openmaakt?’ vraag ik. ‘Alleen om naar mij dood te kijken?’

      Mam zegt even niks. ‘Je weet dat slaan niet mag, hè?’

      ‘Ja.’

      ‘Nou, vanavond is een speciaal geval. Ik denk echt niet dat hij het zal doen, hij zal haast maken om... om het achter de rug te hebben, maar als hij het toevallig toch doet, dan moet je hem zo hard slaan als je kunt.’

      Wauw.

      ‘Schop hem, bijt hem, steek je vingers in zijn ogen...’ Haar vingers prikken in de lucht. ‘Alles wat je maar kunt bedenken zodat je kunt wegrennen.’

      Ik kan dit haast niet geloven. ‘Mag ik hem ook doodmaken?’

      Mam rent naar Keukenkast waar de dingen staan te drogen na het afwassen. Ze pakt Glad Mes.

      Ik kijk naar zijn glans, ik denk aan het verhaal dat Mam hem tegen de keel van Ouwe Nick hield.

      ‘Denk je dat je deze stevig vast kunt houden, in het kleed, en als...’

      Ineens kijkt ze naar Glad Mes. Dan legt ze hem terug bij de vorken op Afdruiprek. ‘Waar zat ik toch met mijn verstand?’

      Hoe moet ik dat weten als ze het zelf niet eens weet?

      ‘Straks steek je jezelf nog,’ zegt Mam.

      ‘Nietes.’

      ‘Jawel, Jack, dat kan toch niet anders, je zou jezelf aan stukken rijten in een kleed met een groot mes... ik raak mijn verstand kwijt volgens mij.’

      Ik schud van nee. ‘Het zit gewoon hier.’ Ik tik op haar haar.

      Mam aait mijn rug.

      Ik voel of Kies nog in mijn sok zit, het briefje zit in mijn onderbroek aan de voorkant. We zingen liedjes om de tijd vol te maken, maar heel zachtjes. ‘Lose Yourself’ en ‘Tubthumping’ en ‘Home on the Range.’

      Waar de herten en antilopen spelen, ongestoord...’ zing ik.

      Waar zelden een afkeurend woord wordt gehoord...’

      En de hemel onbewolkt is de hele dag door.’

      ‘Het is tijd,’ zegt Mam, ze houdt Kleed open.

      Ik wil niet. Ik ga liggen en leg mijn handen op mijn schouders met mijn ellebogen naar buiten. Ik wacht tot Mam me oprolt.

      Maar ze kijkt alleen maar naar me. Mijn voeten mijn benen mijn armen mijn hoofd, haar ogen glijden over mijn hele ik alsof ze aan het tellen is.

      ‘Wat?’ zeg ik.

      Ze zegt geen woord. Ze buigt zich over me heen, ze kust me niet eens, ze houdt alleen haar gezicht tegen het mijne tot ik niet meer weet wie wie is. Mijn borst doet boemboemboem. Ik wil haar niet loslaten.

      ‘Oké,’ zegt Mam, haar stem is helemaal krakerig. ‘We zijn bapper, toch? We zijn hartstikke bapper. Ik zie je buiten.’ Ze legt mijn armen op de speciale manier met de ellebogen naar buiten. Ze vouwt Kleed over me heen en het licht is weg.

      Ik ben opgerold in het kriebelige donker.

      ‘Niet te strak?’

      Ik probeer of ik mijn armen boven mijn hoofd kan krijgen en weer terug, het schuurt een beetje.

      ‘Oké?’

      ‘Oké,’ zeg ik.

      Daarna wachten we alleen maar. Er komt iets door de bovenkant van Kleed en wrijft over mijn haar, het is haar hand, dat weet ik zonder dat ik het zelfs kan zien. Ik kan mijn adem horen die is lawaaierig. Ik denk aan de Graaf in de zak en de wormen die erin kruipen. De val omlaag omlaag omlaag in de zee. Kunnen wormen zwemmen?

      Dood, Auto, Rennen, Iemand... nee, Loswurmen, dan Springen, Rennen, Iemand, Briefje, Brander. Ik ben Politie vergeten voor Brander, het is te ingewikkeld, ik doe het vast helemaal verkeerd en dan gaat Ouwe Nick me echt begraven en dan zit Mam altijd te wachten.

      Na heel lang fluister ik: ‘Komt hij of niet?’

      ‘Ik weet het niet,’ zegt Mam. ‘Hij kan toch niet wegblijven? Als hij ook maar een beetje menselijk is...’

      Ik dacht dat je alleen wel of niet een mens was, ik wist niet dat je ook een beetje een mens kon zijn. Wat zijn zijn andere stukken dan?

      Ik wacht en wacht. Ik kan mijn armen niet meer voelen. Kleed ligt tegen mijn neus aan, ik wil krabben. Ik probeer net zo lang tot ik erbij kan. ‘Mam?’

      ‘Ik ben hier.’

      ‘Ik ook.’

      Piep piep.

      Ik schrik, ik moet eigenlijk dood zijn maar ik kan er niks aan doen, ik wil nu meteen uit Kleed komen maar ik zit vast en ik kan het ook niet eens proberen of anders ziet hij het...

      Er drukt iets op me, dat moet Mams hand zijn. Ze wil dat ik Superprins JackerJack ben, dus ik blijf extra stil liggen. Niet meer bewegen, ik ben Lijk, ik ben de Graaf, nee, ik ben zijn vriend die nog doder is. Ik ben helemaal stijf als een kapotte robot met een stroomstoring.

      ‘Hier is het.’ Dat is de stem van Ouwe Nick. Hij klinkt net als anders. Hij weet niet eens wat er is gebeurd met mij dood. ‘Antibiotica, nog maar net over de houdbaarheidsdatum. Voor een kind moet je ze doormidden breken, zei die man.’

      Mam zegt niks.

      ‘Waar is hij, in de kast?’

      Dat ben ik, de hij.

      ‘Ligt hij in het kleed? Ben je gek geworden, wie gaat er nou een ziek kind zo oprollen?’

      ‘Je bent niet teruggekomen,’ zegt Mam en haar stem klinkt heel raar. ‘Het werd vannacht steeds erger en vanmorgen werd hij niet meer wakker.’

      Niks. Dan maakt Ouwe Nick een raar geluid. ‘Weet je het zeker?’

      ‘Of ik het zeker weet?’ Mam gilt het, maar ik beweeg niet, ik beweeg niet, ik ben helemaal stijf niks horen niks zien helemaal niks.

      ‘O nee...’ Ik hoor zijn adem helemaal lang. ‘Dat is echt vreselijk. Arme meid, je...’

      Niemand zegt iets, wel een minuut.

      ‘Dan was het denk ik echt iets heel ernstigs,’ zegt Ouwe Nick, ‘dan hadden de pillen toch niet gewerkt.’

      ‘Jij hebt hem vermoord.’ Mam schreeuwt.

      ‘Kom op, doe eens rustig.’

      ‘Hoe kan ik rustig doen als Jack...’ Ze haalt raar adem, haar woorden komen eruit als snikken. Ze doet zo echt alsof dat ik het bijna geloof.

      ‘Laat mij eens.’ Zijn stem is heel dichtbij, ik maak me strak en stijf stijf stijf.

      ‘Raak hem niet aan.’

      ‘Oké, oké.’ Dan zegt Ouwe Nick: ‘Je kunt hem niet hier houden.’

      ‘Mijn kindje!’

      ‘Ik weet het, het is verschrikkelijk. Maar ik moet hem nu wegbrengen.’

      ‘Nee.’

      ‘Hoe lang is het al?’ vraagt hij. ‘Vanmorgen, zei je? Of misschien in de nacht? Dan begint hij al te... het is niet gezond om hem hier te houden. Ik kan hem beter meenemen en een plekje voor hem zoeken.’

      ‘Niet in de achtertuin.’ Mam praat bijna als een grom.

      ‘Oké.’

      ‘Als je hem in de achtertuin legt... Dat had je nooit mogen doen, het is te dichtbij. Als je hem daar begraaft hoor ik hem huilen.’

      ‘Ik zei toch oké.’

      ‘Je moet een heel eind weg rijden met hem, goed?’

      ‘Dat is goed. Laat me...’

      ‘Nog niet.’ Ze huilt en huilt. ‘Je mag niet aan hem komen.’

      ‘Ik zal hem de hele tijd in het kleed laten.’

      ‘Waag het niet om hem met een vinger...’

      ‘Ja ja, het is goed.’

      ‘Zweer dat je niet eens naar hem zult kijken met je smerige ogen.’

      ‘Oké.’

      ‘Zweer het.’

      ‘Ik zweer het, oké?’

      Ik ben dood dood dood.

      ‘Ik kom erachter,’ zegt Mam, ‘ik kom erachter als je hem in de achtertuin legt, en dan schreeuw ik voortaan iedere keer dat die deur opengaat, ik breek de hele tent af, ik zweer dat ik nooit meer stil zal zijn. Je zult mij ook dood moeten maken om me stil te krijgen, het kan me allemaal niks meer schelen.’

      Waarom zegt ze dat hij haar moet doodmaken?

      ‘Rustig maar.’ Ouwe Nick klinkt alsof hij tegen een hond praat. ‘Ik til hem nu op en ik draag hem naar de auto, oké?’

      ‘Voorzichtig. Zoek een mooi plekje voor hem,’ zegt Mam, ze huilt zoveel dat ik haast niet kan horen wat ze zegt. ‘Een plek met bomen of zo.’

      ‘Zeker weten. Nu is het tijd om te gaan.’

      Ik word vastgepakt door Kleed heen, ik word in elkaar gedrukt, het is Mam, ze zegt: ‘Jack, Jack, Jack.’

      Dan word ik opgetild. Ik denk dat zij het is en dan weet ik dat hij het is. Niet bewegen niet bewegen niet bewegen JackerJack hou je stijf stijf stijf. Ik word in elkaar gedrukt in Kleed, ik kan niet goed ademen, maar doden ademen toch niet. Als hij me maar niet losmaakt. Ik wou dat ik Glad Mes had.

      Het piep piep weer, dan de klik, dat betekent dat Deur open is. De reus heeft me te pakken, fee fie foe fum. Heet op mijn benen, o nee, Piemel heeft een beetje geplast. En er is ook een beetje poep uit mijn billen gekomen, dat had Mam niet gezegd. Stinkerig. Sorry Kleed. Een grom bij mijn oor, Ouwe Nick heeft me strak vast. Ik ben zo bang dat ik niet dapper kan zijn, stop stop stop maar ik mag geen geluid maken anders weet hij dat het een list is en dan eet hij me op met mijn hoofd voorop, hij trekt mijn benen eraf...

      Ik tel mijn tanden maar ik raak steeds de tel kwijt, negentien, eenentwintig, tweeëntwintig. Ik ben Prins Robot SuperJackerJack Meneertje Vijf, ik beweeg niet. Ben je daar, Kies? Ik kan je niet voelen maar je moet in mijn sok zitten, aan de zijkant. Je bent een stukje van Mam, een klein stukje van Mams twee druppels water vlees en bloed dat met me meegaat.

      Ik voel mijn armen niet.

      De lucht is anders. Nog steeds het stoffige van Kleed maar als ik mijn neus een heel klein beetje omhoog doe krijg ik die lucht die is...

      Buiten.

      Zou dat kunnen?

      Geen bewegen. Ouwe Nick staat gewoon stil. Waarom staat hij stil in de tuin? Wat gaat hij...

      Weer bewegen. Ik blijf stijf stijf stijf.

      Aaauwww, op iets hards gevallen. Volgens mij heb ik geen geluid gemaakt, ik heb er geen gehoord. Ik denk dat ik op mijn mond heb gebeten, ik heb die smaak die bloed is.

      Er klinkt weer een piep maar een andere. Een rammel van allemaal ijzer. Weer omhoog, dan weer hard gevallen, op mijn gezicht, au au au. Boem. Dan begint alles te trillen en te dreunen en te brullen onder mijn voorkant, het is een aardbeving...

      Nee, het is de auto, dat moet het zijn. Het lijkt helemaal niet op een lipscheet, het is miljoen keer meer. Mam! roep ik in mijn hoofd. Dood, Auto, dat is al twee van de negen. Ik lig achter in de bruine pick-uptruck net als in het verhaal.

      Ik ben niet in Kamer. Ben ik nog wel mij?

      Bewegen nu. Ik zoef echt echt vooruit in de auto.

      O ja, ik moet me Loswurmen, dat was ik vergeten. Ik begin te doen als een slang, maar Kleed is strakker geworden, hoe kan dat, ik zit vast ik zit vast. Mam Mam Mam... ik kan er niet uitkomen zoals we hadden geoefend ook al hebben we het zo vaak geoefend en geoefend, het is helemaal mislukt, sorry. Ouwe Nick gaat me naar een plek brengen en me begraven en de wormen kruipen erin, de wormen kruipen eruit... Ik moet weer huilen, er komt snot uit mijn neus, mijn armen liggen in de knoop onder me, ik vecht tegen Kleed want ze is niet meer mijn vriend, ik schop net als Karate maar ze heeft me vast, ze is het doodskleed voor de lijken die in de zee vallen...

      Het geluid is zachter. Geen bewegen. De auto staat stil.

      Het is een stop, het is een stopbordstop, dat betekent dat ik Springen moet doen dat is vijf op de lijst maar ik heb drie nog niet gedaan, als ik me niet kan loswurmen hoe kan ik dan springen? Ik kan niet bij vier vijf zes zeven acht en negen komen, ik zit vast bij drie, hij gaat me begraven bij de wormen...

      Weer bewegen, broem broem.

      Ik krijg één hand omhoog over mijn gezicht, het is helemaal snotterig, mijn hand schraapt uit de bovenkant en ik trek mijn andere arm omhoog. Mijn vingers voelen de nieuwe lucht, iets kouds, iets metaals, een ander ding dat niet metaal is met bobbels erop. Ik grijp en trek trek trek en schop en mijn knie, au au au. Het lukt niet, het gaat niet. Zoek de hoek, is dat Mam die in mijn hoofd praat wat ze had gezegd of herinner ik het me alleen? Ik voel helemaal rond Kleed en er is geen hoek aan haar, dan vind ik hem en ik trek, het komt een klein beetje los denk ik. Ik rol op mijn rug maar dat is nog strakker en ik kan de hoek niet meer vinden.

      Gestopt, de auto is weer gestopt, ik ben er nog niet uit, ik moest bij de eerste al springen. Ik trek Kleed omlaag tot ze mijn elleboog bijna breekt en ik kan een hele grote schittering zien, dan is het weg want de auto beweegt weer vroooeeemmm.

      Ik denk dat dat Buiten was wat ik heb gezien, Buiten is echt en zo licht maar ik kan niet...

      Mam is er niet, geen tijd om te huilen, ik ben Prins JackerJack, ik moet JackerJack zijn anders kruipen de wormen erin. Ik lig weer op mijn buik, ik buig mijn knieën en steek mijn billen omhoog, ik ga gewoon uit Kleed barsten en nu is ze losser, ze komt van mijn gezicht af...

      Ik kan alle lekkere zwarte lucht ademen. Ik zit rechtop en ik doe Kleed van me af net of ik een soort platgedrukte banaan ben. Mijn paardenstaart gaat los, allemaal haren in mijn ogen. Ik vind mijn benen een en twee, ik krijg mijn hele zelf eruit, het is gelukt, het is gelukt, ik wou dat Dora me kon zien, dan zou ze het liedje ‘Het lukte’ zingen.

      Weer een licht dat over me heen zoeft. Dingen glijden door de lucht dat zijn denk ik bomen. En huizen en lampen op reuzenpalen en sommige auto’s en alles zoeft. Het is net een tekenfilm waar ik in zit maar rommeliger. Ik hou me vast aan de rand van de auto, hij is helemaal hard en koud. De lucht is supergroot, daarachter is een roze oranje maar de rest is grijs. Als ik omlaag kijk is de straat zwart en heel heel ver. Ik kan goed springen maar niet als alles brult en botst en met de lampen helemaal wazig en de lucht zo raar ruikt naar appel of zo. Mijn ogen doen het niet goed, ik ben te bang om bapper te zijn.

      De auto is weer gestopt. Ik kan niet springen, ik kan gewoon niet bewegen. Ik stel me voor dat ik opsta en ik kijk over de rand maar...

      Ik schuif en bots door de auto, mijn hoofd knalt tegen iets pijns, ik roep per ongeluk aaaauuwwww...

      Weer gestopt.

      Een metaalgeluid. Het gezicht van Ouwe Nick. Hij is uit de auto met het kwaadste gezicht dat ik ooit heb gezien en...

      Springen.

      De grond breekt mijn voeten knallen mijn knie stoot mijn gezicht maar ik ben aan het rennen rennen rennen, waar is Iemand, Mam zei dat ik moest schreeuwen tegen een iemand of een auto of een huis met het licht aan, ik zie een auto maar donker vanbinnen en er komt toch niks uit mijn mond die zit vol met mijn haren maar ik blijf rennen GingerJack wees handig ren ver. Mam is niet hier maar ze heeft beloofd dat ze in mijn hoofd is en zegt rennen rennen rennen. Gebrul achter me dat is hij, dat is Ouwe Nick die me doormidden komt scheuren fee fie foe fum, ik moet Iemand vinden om help help te roepen maar er is geen iemand, er is nergens een iemand, ik moet voor altijd blijven rennen maar mijn adem is op en ik kan niks zien en...

      Een beer.

      Een wolf?

      Een hond, is een hond een iemand?

      Er komt iemand achter de hond maar het is een heel klein iemand, een kindje die loopt, die duwt iets met wielen waar een nog kleiner kindje in zit. Ik weet niet meer wat ik moet roepen, ik heb het geluid uit, ik blijf alleen naar ze toe rennen. Het kindje lacht, ze heeft bijna geen haar. De kleine in het duwding is geen echte volgens mij, dat is een pop. De hond is klein maar een echte, hij poept op de grond, dat heb ik Tv-honden nooit zien doen. Er komt iemand achter het kindje aan en hij raapt de poep op in een zak net of het een schat is, volgens mij is het een hij, de iemand met kort haar net als Ouwe Nick maar krulleriger en hij is bruiner dan het kindje. Ik zeg: ‘Help!’ maar het komt er niet zo heel hard uit. Ik blijf rennen tot ik bijna bij ze ben en de hond blaft en springt omhoog en eet me op...

      Ik doe mijn mond open voor de grootste schreeuw maar er komt geen geluid uit.

      ‘Raja!’

      Rood op mijn vinger allemaal spikkels.

      ‘Raja, af.’ De man-iemand heeft de hond in de nek vast.

      Mijn bloed valt uit mijn hand.

      Dan beng vastgepakt van achteren, het is Ouwe Nick, zijn reuzenhanden op mijn ribben. Ik heb het verpest, hij heeft me gevangen, sorry sorry sorry Mam. Hij tilt me op. Dan schreeuw ik, ik schreeuw geen woorden zelfs. Hij heeft me onder zijn arm, hij draagt me terug naar de auto, Mam zei dat ik hem mocht slaan, en doodmaken, ik sla en sla maar ik kan er niet bij, ik sla alleen mezelf...

      ‘Neem me niet kwalijk,’ roept de man met het poepzakje. ‘Hé, meneer?’ Zijn stem is niet zwaar, hij is zachter. Ouwe Nick draait ons om. Ik vergeet te schreeuwen.

      ‘Ik vind het heel vervelend, is alles goed met uw kleine meid?’

      Welke kleine meid?

      Ouwe Nick schraapt zijn keel, hij draagt me nog steeds naar de auto maar nu loopt hij achteruit. ‘Prima.’

      ‘Raja is meestal heel braaf, maar ze kwam ineens op hem af rennen...’

      ‘Gewoon een driftbui,’ zegt Ouwe Nick.

      ‘Hé. Wacht even, ik denk dat haar hand bloedt.’

      Ik kijk naar mijn opgegeten vinger, het bloed maakt druppels.

      Dan heeft hij het kindje opgetild nu, hij houdt haar op zijn arm en het poepzakje in zijn andere hand en hij kijkt heel erg in de war.

      Ouwe Nick zet me neer, hij heeft zijn vingers op mijn schouders, het brandt. ‘Alles onder controle.’

      ‘En haar knie ook, dat ziet er niet goed uit. Dat heeft Raja niet gedaan. Is ze gevallen?’ vraagt de man.

      ‘Ik ben geen ze,’ zeg ik maar alleen in mijn keel.

      ‘Bemoei je met je eigen zaken.’ Ouwe Nick gromt bijna.

      Mam, Mam, ik heb je nodig om te praten. Ze is niet meer in mijn hoofd, ze is nergens. Ze heeft het briefje geschreven, dat was ik vergeten. Ik stop mijn niet-opgegeten hand in mijn onderbroek en ik kan het briefje niet vinden maar dan toch wel, het is helemaal volgeplast. Ik kan niet praten maar ik zwaai ermee naar de iemand-man.

      Ouwe Nick grijpt het uit mijn hand en maakt het weg.

      ‘Oké, ik vind... ik vind dit maar niks,’ zegt de man. Hij heeft een klein telefoontje in zijn hand, waar komt dat vandaan? Hij zegt: ‘Ja, politie, alstublieft.’

      Het gebeurt net zoals Mam zei, we zijn bij acht dat is Politie al en ik heb nog niet eens het Briefje laten zien of gezegd van Kamer, ik doe het achterstevoren. Ik moet met de iemand praten net of hij een mens is. Ik begin te zeggen: ‘Ik ben ontvoerd,’ maar het komt er alleen maar fluisterig uit omdat Ouwe Nick me weer heeft opgetild, hij gaat naar de auto, hij rent, ik rammel helemaal door elkaar, ik kan er niet bij om te slaan, nu gaat hij...

      ‘Ik heb uw nummerbord, meneer!’

      Dat is de man-iemand die schreeuwt, roept hij tegen mij? Welk bord?

      ‘K negen drie...’ Hij schreeuwt cijfers, waarom schreeuwt hij cijfers?

      Ineens aaaauuuw de straat knalt me tegen mijn buik handen gezicht, Ouwe Nick rent weg zonder mij. Hij heeft me laten vallen. Hij is elke seconde verder weg. Dat waren zeker de magische cijfers waarmee hij me zou laten vallen.

      Ik probeer op te staan maar ik weet niet meer hoe het moet.

      Een lawaai als een monster, de auto doet vroooeeeemmm, hij komt op me af grrrrrrrr, hij gaat me te pletter rijden op het asfalt, ik weet niet hoe waar wat... het kindje huilt, ik heb nog nooit een echt kindje horen huilen...

      De auto is weg, hij reed gewoon voorbij, de hoek om zonder te stoppen. Ik hoor hem nog eventjes, dan hoor ik hem niet meer.

      Het hogere stuk, de stoep, Mam zei dat ik op de stoep moest gaan. Ik moet kruipen maar met mijn pijne knie niet op de grond. De stoep is helemaal in grote vierkanten, schraperig.

      Heel erge stink. De neus van de hond is vlak naast me, hij is teruggekomen om me op te peuzelen, ik schreeuw.

      ‘Raja.’ De man trekt de hond weg. De man hurkt neer, hij heeft het kindje op een van zijn knieën, ze wil zich loswurmen. Hij heeft het poepzakje niet meer. Hij ziet eruit als een Tv-figuur maar dichterbij en breder en met geuren, een beetje als Afwasmiddel en mint en curry allemaal door elkaar.

      Zijn hand die niet de hond vasthoudt probeert me aan te raken maar ik rol net op tijd aan de kant. ‘Alles is goed, liefje. Alles is goed.’

      Wie is liefje?

      Zijn ogen kijken naar mijn ogen, ik ben het liefje. Ik kan niet kijken, het is te raar dat hij naar me kijkt en tegen me praat.

      ‘Hoe heet je?’

      Tv-figuren vragen nooit iets behalve Dora en zij weet al hoe ik heet.

      ‘Kun je me vertellen hoe je heet?’

      Mam zei dat ik met de iemand moest praten, dat is mijn taak. Ik probeer het maar er komt niks uit. Ik lik mijn mond. ‘Jack.’

      ‘Wat zeg je?’ Hij buigt dichterbij, ik rol me op met mijn hoofd in mijn armen. ‘Het is oké, niemand zal je pijn doen. Zeg je naam eens iets harder?’

      Het is makkelijker te zeggen als ik niet naar hem kijk. ‘Jack.’

      ‘Jackie?’

      ‘Jack.’

      ‘O. Ik snap het, sorry. Je vader is weg, Jack.’

      Waar praat hij over?

      Het kindje begint te trekken aan zijn, het ding over zijn shirt, het is een jas.

      ‘Ik heet trouwens Ajeet,’ zegt de man, ‘en dit is mijn dochtertje... wacht even, Naisha. Jack heeft een pleister nodig voor die au op zijn knie, even kijken of...’ Hij voelt in alle stukken van zijn tas. ‘Raja vindt het heel erg dat hij je heeft gebeten.’

      De hond kijkt niet alsof hij het erg vindt, hij heeft allemaal spitse vieze tanden. Heeft hij mijn bloed gedrinkt, net als een vampier?

      ‘Je ziet er niet al te goed uit, Jack. Ben je pas ziek geweest?’

      Ik schud van nee. ‘Mam.’

      ‘Wat zeg je?’

      ‘Mam heeft overgegeefd op mijn T-shirt.’

      Het kindje praat meer maar niet in taal. Ze grijpt de oren van de Raja-hond, waarom is ze niet bang voor hem?

      ‘Sorry, dat verstond ik niet,’ zegt de Ajeet-man.

      Ik zeg verder niks.

      ‘De politie komt er zo aan, oké?’

      Hij draait zich om en kijkt naar de straat, het Naisha-kindje huilt een beetje nu. Hij laat haar op zijn knie wippen. ‘We gaan zo naar huis naar Ammi, naar huis en naar bed.’

      Ik denk aan Bed. Warm.

      Hij drukt op de knopjes op zijn telefoon en praat nog meer maar ik luister niet.

      Ik wil weg. Maar ik denk dat de Raja-hond me weer gaat bijten en nog meer van mijn bloed drinkt als ik beweeg. Ik zit op een streep dus er zit een stukje van mij op het ene vierkant en een stukje op het andere. Mijn opgegeten vinger doet heel erg pijn en mijn knie ook, de rechter, er komt bloed uit waar het vel kapot is, het was rood maar nu wordt het zwart. Er ligt een puntige ovaal naast mijn voet, ik probeer hem op te rapen maar hij zit vast, dan komt hij in mijn vingers, het is een blaadje. Het is een blaadje van een echte boom net als het blaadje dat toen op Dakraam lag. Ik kijk omhoog, er staat een boom boven me die heeft het blaadje zeker laten vallen. De reusachtige lamppaal maakt me blind. De hele grootheid van de lucht achteraan is nu zwart, waar zijn de roze en oranje stukjes naartoe? De lucht beweegt in mijn gezicht, ik moet per ongeluk bibberen.

      ‘Je zult het wel koud hebben. Heb je het koud?’

      Ik denk dat de Ajeet-man het aan het kindje Naisha vraagt maar het is aan mij. Dat weet ik want hij doet zijn jas uit en geeft hem aan mij.

      ‘Hier.’

      Ik schud van nee omdat het een mannenjas is, ik heb nog nooit een jas gehad.

      ‘Hoe ben je je schoenen kwijtgeraakt?’

      Welke schoenen?

      Dan houdt de Ajeet-man op met praten.

      Er stopt een auto, ik weet wat voor soort het is, het is een politieauto van Tv. Er stappen figuren uit, twee, kort haar, een zwart haar en een gelig haar, en ze lopen allemaal heel snel. Ajeet praat met ze. Het kindje Naisha probeert los te komen maar hij houdt haar in zijn armen, het doet geen pijn denk ik. Raja gaat liggen op iets bruinigs, het is gras, ik dacht dat gras groen was, er liggen een paar vierkanten van langs de hele stoep. Ik wou dat ik het briefje nog had maar dat heeft Ouwe Nick geverdwijnd. Ik weet de woorden niet, ze zijn uit mijn hoofd gestoten.

      Mam is nog steeds in Kamer, ik wil heel heel heel graag dat ze hier is. Ouwe Nick is weggevlucht heel hard rijden in zijn auto maar waar gaat hij naartoe, niet meer naar het meer of de bomen want hij zag mij niet dood, ik mocht hem doodmaken maar het lukte niet.

      Ik heb een opeens verschrikkelijk idee. Misschien is hij teruggegaan naar Kamer, misschien is hij daar nu op dit moment en maakt hij piep piep Deur open en hij is kwaad, het is mijn schuld omdat ik niet dood ben...

      ‘Jack?’

      Ik kijk welke mond beweegt. Het is de politie, die ene die een ze is volgens mij maar het is moeilijk te zien, met het zwarte haar niet het gele. Ze zegt weer ‘Jack’. Hoe weet ze dat? ‘Ik ben Agent Oh. Kun je me vertellen hoe oud je bent?’

      Ik moet Mam Redden, ik moet met de politie praten om de brander te halen, maar mijn mond doet het niet. Ze heeft een ding aan haar riem, het is een geweer net als een politie in Tv. En als ze nou slechte polities zijn net als die Petrus hadden opgesloten? Daar had ik niet aan gedacht. Ik kijk naar de riem niet het gezicht, het is een hele coole riem met een gesp.

      ‘Weet je hoeveel jaar je bent?’

      Makkie. Ik steek vijf vingers op.

      ‘Vijf jaar, geweldig.’ Agent Oh zegt iets wat ik niet hoor. Dan over een huis. Ze zegt het twee keer.

      Ik praat zo hard als ik kan maar kijk niet. ‘Ik heb geen huis.’

      ‘Nee? Waar slaap je dan ’s nachts?’

      ‘In Kast.’

      ‘In een kast?’

      ‘Doe je best, zegt Mam in mijn hoofd, maar Ouwe Nick staat naast haar, hij is nog nooit zo kwaad geweest en...

      ‘Zei je in een kast?’

      ‘Onder jouw drie jurken,’ zeg ik. ‘Ik bedoel de jurken van Mam. Een is roze en een is groen met streepjes en een is bruin maar je... ze heeft liever een spijkerbroek aan.’

      ‘Je mam, is dat wat je zei?’ vraagt Agent Oh. ‘Is zij degene van wie de jurken zijn?’

      Knikken is makkelijker.

      ‘Waar is je mam nu?’

      ‘In Kamer.’

      ‘In een kamer, oké,’ zegt ze. ‘Welke kamer?’

      ‘Kamer.’

      ‘Kun je ons vertellen waar die is?’

      Ik herinner me iets. ‘Niet op een landkaart.’

      Ze blaast uit, ik denk dat mijn antwoorden niet goed zijn.

      De andere politie is een hij misschien, ik heb nog nooit zo’n haar in het echt gezien, het is bijna doorzichtig. Hij zegt: ‘We zijn op de kruising van Navaho en Alcott, een verward kind, mogelijk huiselijk geweld.’ Ik denk dat hij tegen zijn telefoon praat. Het is net als Papegaai spelen, ik weet de woorden maar ik weet niet wat ze betekenen. Hij komt dichter bij Agent Oh. ‘Lukt het?’

      ‘Het vordert.’

      ‘Zelfde met de getuige. De verdachte is een blanke man, circa één zeventig tot één tachtig, tussen de veertig en de vijftig jaar, ontvlucht in een donkerbruine pick-uptruck, mogelijk een Ford of een Ram, begint met Kilo negen drie, zou een Bravo of een Papa kunnen zijn, geen staats...’

      ‘De man bij wie je was, was dat je vader?’ Agent Oh praat weer tegen mij.

      ‘Ik heb geen vader.’

      ‘Is het de vriend van je Mam?’

      ‘Ik heb geen vader.’ Dat heb ik al gezegd, mag ik het twee keer zeggen?

      ‘Weet je hoe hij heet?’

      Ik denk heel hard terug. ‘Ajeet.’

      ‘Nee, die andere, die er met zijn auto vandoor ging.’

      ‘Ouwe Nick.’ Ik fluister het want hij vindt het niet leuk als ik het zeg.

      ‘Wat zeg je?’

      ‘Ouwe Nick.’

      ‘Negatief,’ zegt de man-politie tegen zijn telefoon. ‘Verdachte is gevlucht, voornaam Nick, Nicholas, geen achternaam.’

      ‘En hoe heet je mam?’ vraagt Agent Oh.

      ‘Mam.’

      ‘Heeft ze nog een andere naam?’

      Ik steek twee vingers op.

      ‘Twee? Geweldig. Weet je ze nog?’

      Ze stonden op het briefje dat hij heeft geverdwijnd. Ineens schiet me weer iets te binnen. ‘Hij heeft ons gestolen.’

      Agent Oh gaat naast me op de grond zitten. Het is niet net als Vloer, het is helemaal hard en bibberig. ‘Jack, wil je misschien een deken?’

      Ik weet niet. Deken is er niet.

      ‘Je hebt een paar gemene schrammen hier. Heeft die man Nick je pijn gedaan?’

      De man-politie is terug, hij geeft me een blauw ding, niet aanraken. ‘Zeg het maar,’ zegt hij tegen zijn telefoon.

      Agent Oh vouwt het blauwe ding om me heen, het is niet wollig grijs net als Deken, het is harder. ‘Hoe kom je aan die krassen?’

      ‘De hond is een vampier.’ Ik zoek Raja en zijn mensen maar ze zijn weg. ‘Deze vinger heeft hij gebeten, en mijn knie was de grond.’

      ‘Wat bedoel je?’

      ‘De straat, die sloeg me.’

      ‘Zeg het maar.’ Dat zegt de man-politie, hij praat weer tegen zijn telefoon. Dan kijkt hij naar Agent Oh en zegt: ‘Moet ik contact opnemen met de kinderbescherming?’

      ‘Geef me nog een paar minuten,’ zegt ze. ‘Hé Jack, ik wed dat jij heel goed verhaaltjes kunt vertellen.’

      Hoe weet ze dat? De man-politie kijkt op zijn horloge dat hij op zijn pols heeft vastgeplakt. Ik denk aan de pols van Mam die het niet goed doet. Is Ouwe Nick nu daar, draait hij haar pols om of haar nek, scheurt hij haar in stukken?

      ‘Denk je dat je me kunt vertellen wat er vanavond is gebeurd?’ Agent Oh lacht naar me. ‘En misschien kun je dan heel langzaam en duidelijk praten, want mijn oren doen het niet zo heel erg goed.’ Misschien is ze doof, maar ze praat niet met haar vingers net als doven in Tv.

      ‘Begrepen,’ zegt de man-politie.

      ‘Ben je er klaar voor?’ vraagt Agent Oh.

      Haar ogen kijken naar mij. Ik doe mijn ogen dicht en doe net of ik tegen Mam praat, daar word ik dapper van. ‘We deden een list,’ zeg ik heel langzaam, ‘ik en Mam, we deden net of ik ziek was en toen was ik dood maar in het echt zou ik mezelf losmaken en uit de auto springen, alleen moest ik bij de eerste stop springen maar het lukte niet.’

      ‘Oké, en wat gebeurde er toen?’ Dat is de stem van Agent Oh vlak naast mijn hoofd.

      Ik kijk nog steeds niet, anders vergeet ik het verhaal. ‘Ik had een briefje in mijn onderbroek maar dat heeft hij geverdwijnd. Ik heb Kies nog wel.’ Ik steek mijn vingers in mijn sok voor hem. Ik doe mijn ogen open.

      ‘Mag ik hem eens zien?’

      Ze probeert Kies te pakken maar dat wil ik niet. ‘Hij is van Mam.’

      ‘Is dat je mam over wie je het had?’

      Ik denk dat haar hersens het niet zo goed doen net als haar oren, hoe kan Mam nou een kies zijn? Ik schud van nee. ‘Alleen een stukje van haar twee druppels water vlees en bloed dat eruit is gevallen.’

      Agent Oh kijkt heel dichtbij naar Kies en haar gezicht wordt helemaal hard. De man-politie schudt zijn hoofd en zegt iets wat ik niet kan horen.

      ‘Jack,’ zegt ze, ‘je zei net dat je uit de auto moest springen de eerste keer dat hij stopte, hè?’

      ‘Ja, maar ik zat nog in Kleed, toen pelde ik de banaan maar ik was niet bapper genoeg.’ Ik kijk naar Agent Oh en ik praat tegelijk. ‘Maar na de derde keer stoppen ging de auto wooeeiiii...’

      ‘Wat ging hij?’

      ‘Zo...’ Ik doe het voor. ‘Helemaal een andere kant op.’

      ‘Hij sloeg af.’

      ‘Ja, en ik was gestoten en hij, Ouwe Nick, hij stapte helemaal kwaad uit en toen ben ik gesprongen.’

      ‘Bingo.’ Agent Oh klapt in haar handen.

      ‘Hè?’ zegt de man-politie.

      ‘Drie stopborden en een afslag. Linksaf of rechtsaf?’ Ze wacht. ‘Maakt niet uit, heel goed gedaan, Jack.’ Ze kijkt naar de straat en dan heeft ze een ding in haar hand een soort telefoon, waar komt dat vandaan? Ze kijkt naar het schermpje, ze zegt: ‘Laat ze dat gedeeltelijke kenteken eens door het systeem halen, om te vergelijken met... probeer Carlingford Avenue, misschien Washington Drive...’

      Ik zie Raja en Ajeet en Naisha helemaal niet meer. ‘Is de hond naar de gevangenis gegaan?’

      ‘Nee nee,’ zegt Agent Oh, ‘dat was gewoon een vergissing.’

      ‘Zeg het maar,’ zegt de man-politie tegen zijn telefoon. Hij schudt van nee tegen Agent Oh.

      Ze staat op. ‘Hé, misschien kan Jack het huis voor ons vinden. Vind je het leuk om in een politieauto te rijden?’

      Ik kan niet opstaan, ze steekt haar hand uit maar ik doe net of ik het niet zie. Ik zet mijn ene voet onder me en dan de andere en ik sta weer een beetje duizelig. Bij de auto stap ik in waar de deur open is. Agent Oh gaat ook achterin zitten en doet mijn gordel vast, ik maak me klein zodat haar hand me niet aanraakt behalve de blauwe deken.

      De auto beweegt nu, niet zo rammelig als de pick-uptruck, het is zacht en zoemend. Een beetje net als die bank in de Tv-planeet met de vrouw met het bolle haar die vragen stelt, alleen is het Agent Oh. ‘Die kamer,’ zegt ze, ‘is die in een bungalow, of zijn er trappen?’

      ‘Het is geen huis.’ Ik kijk naar het glimmende ding in het midden, het is net als Spiegel maar dan heel klein. Ik zie het gezicht van de man-politie erin, hij is de chauffeur. Zijn ogen kijken naar mij achteruit in de kleine spiegel dus dan kijk ik maar door het raam. Alles glijdt voorbij, ik word er draaierig van. Er is allemaal licht dat uit de auto op de weg komt, het schildert over alles. Daar komt een andere auto, een witte supersnel, hij gaat tegen ons aan botsen...

      ‘Niks aan de hand,’ zegt Agent Oh.

      Als ik mijn handen wegdoe van mijn gezicht is de andere auto weg, heeft deze auto hem weggemaakt?

      ‘Gaat er al een lampje branden?’

      Ik zie nergens een lampje. Alleen maar bomen en huizen en auto’s donker. Mam, Mam, Mam. Ik hoor haar niet in mijn hoofd, ze praat niet. Zijn handen zitten strak om haar heen, strakker strakker strakker, ze kan niet praten, ze kan niet ademen, ze kan niet niks. Levende dingen buigen maar ze wordt gebuigd en nog verder gebuigd...

      ‘Ziet dit er misschien uit als jouw straat?’ vraagt Agent Oh.

      ‘Ik heb geen straat.’

      ‘Ik bedoel de straat van waaruit die man Nick je vandaag heeft meegenomen.’

      ‘Die heb ik nooit gezien.’

      ‘Wat zeg je?’

      Ik wil niet meer zeggen.

      Agent Oh klakt met haar tong.

      ‘Geen pick-uptrucks te bekennen, behalve die zwarte daar,’ zegt de man-politie.

      ‘Ga maar even naar de kant.’

      De auto stopt, jammer.

      ‘Denk je aan een soort sekte?’ zegt hij. ‘Dat lange haar, geen achternamen, hoe die kies eruitziet...’

      Agent Oh trekt met haar mond. ‘Jack, is er daglicht in die kamer van jullie?’

      ‘Het is donker,’ zeg ik, heeft ze dat niet gezien?

      ‘Ik bedoel overdag. Waar komt het licht door naar binnen?’

      ‘Dakraam.’

      ‘Er is een dakraam, geweldig.’

      ‘Zeg het maar,’ zegt de man-politie tegen zijn telefoon.

      Agent Oh kijkt weer naar haar glimmende scherm. ‘De satelliet laat een paar huizen met zolderramen zien aan Carlingford...’

      ‘Kamer is niet in een huis,’ zeg ik weer.

      ‘Ik snap het niet goed, Jack. Waar is die kamer dan in?’

      ‘Niks. Kamer is binnen.’

      Mam is daar en Ouwe Nick ook, hij wil dat er iemand dood is en dat ben ik niet.

      ‘Maar wat is er dan buiten?’

      ‘Buiten.’

      ‘Vertel eens wat meer over wat er buiten is.’

      ‘Ik moet het je wel nageven,’ zegt de man-politie, ‘je bent een doordouwer.’

      Ben ik de je?

      ‘Ga door, Jack,’ zegt Agent Oh, ‘vertel eens over wat er vlak buiten die kamer is.’

      ‘Buiten!’ roep ik. Ik moet het snel uitleggen voor Mam, wacht Mam wacht op me. ‘Daar zijn dingen in het echt, ijsjes en bomen en winkels en vliegtuigen en boerderijen en de hangmat.’

      Agent Oh knikt.

      Ik moet harder mijn best doen, ik weet niet hoe. ‘Maar het is op slot en we weten de code niet.’

      ‘Wilden jullie de deur openmaken en naar buiten gaan?’

      ‘Net als Alice.’

      ‘Is Alice ook een vriendinnetje van je?’

      Ik knik. ‘Ze is in het boek.’

      Alice in Wonderland. Dat is toch om te janken!’ zegt de man-politie.

      Dat stukje ken ik. Maar hoe kon hij ons boek lezen, hij is nooit in Kamer geweest. Ik zeg tegen hem: ‘Ken je dat stukje waar haar huilen een tranenmeer maakt?’

      ‘Wat zeg je?’ Hij kijkt achteruit naar me in het kleine spiegeltje.

      ‘Haar huilen maakt een tranenmeer, weet je nog?’

      ‘Moest je mam huilen?’ vraagt Agent Oh.

      Buiteners snappen ook niks, ze kijken vast te veel tv. ‘Nee, Alice. Ze wil altijd in de tuin komen, net als wij.’

      ‘Wilden jullie ook in de tuin komen?’

      ‘Het is een achtertuin, maar we weten de geheime code niet.’

      ‘Ligt die kamer aan de achtertuin?’ vraagt ze.

      Ik schud van nee.

      Agent Oh wrijft over haar gezicht. ‘Doe even je best, Jack. Ligt die kamer bij een achtertuin?’

      ‘Niet bij.’

      ‘Oké.’

      Mam, Mam, Mam. ‘Het is helemaal rondom.’

      ‘Dus die kamer is ín de achtertuin?’

      ‘Ja.’

      Ik heb Agent Oh blij gemaakt maar ik weet niet waarom. ‘Oké, daar gaat-ie.’ Ze kijkt naar haar scherm en duwt op knoppen. ‘Vrijstaande bouwsels in achtertuinen aan Carlingford en Washington...’

      ‘Dakraam,’ zegt de man-politie.

      ‘O ja, met een dakraam...’

      ‘Is dat Tv?’ vraag ik.

      ‘Hmm? Nee, dat is een foto van al deze straten. De camera hangt hoog in de ruimte.’

      ‘In Ruimte in Heelal?’

      ‘Ja.’

      ‘Wauw.’

      De stem van Agent Oh wordt helemaal opgewonden. ‘Drie vier negen Washington, schuurtje aan de achterkant, verlicht dakraam... Dat moet het zijn.’

      ‘Dat is Washington Drive drie vier negen,’ zegt de man-politie tegen zijn telefoon. ‘Zeg het maar.’ Hij kijkt naar achteren in de spiegel. ‘Naam van bewoner klopt niet, maar wel blanke man, geboren twaalf tien eenenzestig...’

      ‘Voertuig?’

      ‘Zeg het maar,’ zegt hij weer. Hij wacht. ‘Tweeduizend-een Silverado, bruin, Kilo negen drie Papa zeven vier twee.’

      ‘Bingo,’ zegt Agent Oh.

      ‘We gaan ter plaatse,’ zegt hij, ‘ik wil graag een eenheid op de achtergrond op Washington Drive drie vier negen.’

      De auto draait helemaal om de andere kant op. Dan rijden we steeds harder, ik wiebel heen en weer.

      We zijn gestopt. Agent Oh kijkt door het raampje naar een huis. ‘Geen licht aan,’ zegt ze.

      ‘Hij is in Kamer,’ zeg ik, ‘hij is haar aan het doodmaken,’ maar het huilen smelt mijn woorden zodat ik ze niet kan horen.

      Achter ons is nog een auto net als deze. Er komen nog meer polities uit. ‘Blijf zitten, Jack.’ Agent Oh doet de deur open. ‘We gaan jouw mam zoeken.’

      Ik spring op, maar haar hand houdt me tegen in de auto. ‘Ik ook,’ wil ik zeggen, maar er komen alleen maar tranen uit.

      Ze heeft een grote zaklamp die ze aandoet. ‘Deze agent blijft hier bij jou...’

      Er komt een gezicht naar binnen dat ik nog nooit heb gezien.

      ‘Nee!’

      ‘Geef hem wat ruimte,’ zegt Agent Oh tegen de nieuwe politie.

      ‘De brander,’ nu denk ik eraan, maar het is te laat, ze is al weg.

      Er komt gekraak en de achterkant van de auto gaat omhoog, de kofferbak, zo heet dat.

      Ik doe mijn handen tegen mijn hoofd zodat er niks in kan komen, geen gezichten geen lichten geen geuren. Mam Mam niet dood zijn niet dood zijn niet dood zijn...

      Ik tel tot honderd net als Agent Oh had gezegd maar ik ben nog niet rustiger. Ik doe tot vijfhonderd, de cijfers doen het niet. Mijn rug is schokkerig en bibberig, dat komt zeker van de kou, waar is de deken gevallen?

      Een verschrikkelijk geluid. De politie voorin snuit zijn neus. Hij doet een klein lachje en steekt het zakdoekje in zijn neus, ik kijk de andere kant op.

      Ik kijk uit het raam naar het huis met geen lampen. Een stukje van het huis is nu open dat eerst niet open was denk ik, de garage, een groot donker vierkant. Ik kijk honderden uren, mijn ogen worden prikkerig. Iemand komt uit het donker maar het is een andere politie die ik nog nooit heb gezien. Dan een iemand die Agent Oh is en naast haar...

      Ik sla en ik bons op de autodeur maar ik weet niet hoe het moet, ik moet het glas kapotslaan maar ik kan het niet, Mam Mam Mam Mam Mam Mam Mam Mam...

      Mam maakt de deur open en ik val er half uit. Ze pakt me, ze heeft me helemaal opgevangen. Het is Mam echt, ze is honderd procent levend.

      ‘Het is ons gelukt,’ zegt ze, als we allebei samen achter in de auto zitten. ‘Of eigenlijk is het jou gelukt.’

      Ik schud van nee. ‘Ik deed het plan de hele tijd verkeerd.’

      ‘Je hebt me gered,’ zegt Mam, ze kust mijn oog en houdt me stevig vast.

      ‘Was hij er?’

      ‘Nee, ik zat helemaal in mijn eentje alleen maar te wachten, het was het langste uur van mijn hele leven. En toen ineens knalde de deur open, ik dacht dat ik een hartaanval kreeg.’

      ‘De brander!’

      ‘Nee, ze deden het met een geweer.’

      ‘Ik wil de explosie zien.’

      ‘Het duurde maar heel even. Je mag er wel een andere keer een zien, dat beloof ik.’

      Mam doet een grijns. ‘We kunnen nu alles doen.’

      ‘Waarom?’

      ‘Omdat we vrij zijn.’

      Ik ben duizelig, mijn ogen gaan zonder mij dicht. Ik ben zo slaperig dat ik denk dat mijn hoofd eraf valt.

      Mam praat in mijn oor, ze zegt dat we met nog een paar polities moeten gaan praten. Ik kruip tegen haar aan, ik zeg: ‘Ik wil naar Bed.’

      ‘Ze vinden zo meteen wel een plekje voor ons om te slapen.’

      ‘Nee. Bed.’

      ‘Bedoel je in Kamer?’ Mam gaat achteruit, ze staart in mijn ogen.

      ‘Ja. Ik heb de wereld gezien en nu ben ik moe.’

      ‘O, Jack,’ zegt ze, ‘we gaan nooit meer terug.’

      De auto begint te bewegen en ik moet zoveel huilen dat ik niet meer kan stoppen.