ONLIEGEN

In de ochtend eten we havermout en ik zie plekken. ‘Je bent vies in je nek.’

      Mam drinkt alleen wat water, haar vel beweegt als ze slikt.

      Volgens mij is het toch geen viezigheid.

      Ik eet een beetje havermout maar het is te warm, ik spuug hem terug op Gesmelte Lepel. Ik denk dat Ouwe Nick die plekken in haar nek heeft gemaakt. Ik probeer te praten maar er komt niks uit. Ik probeer het nog een keer. ‘Sorry dat ik Jeep omlaag liet vallen in de nacht.’

      Ik ga van mijn stoel af, Mam laat me op haar schoot. ‘Wat was je eigenlijk van plan?’ vraagt ze, met haar stem nog steeds schor.

      ‘Hem laten zien.’

      ‘Wat bedoel je?’

      ‘Ik wou ik wou ik wou...’

      ‘Het geeft niet, Jack. Praat wat rustiger.’

      ‘Maar Afstand is kapot en jij bent helemaal kwaad op mij.’

      ‘Luister,’ zegt Mam, ‘die jeep kan me geen bal schelen.’

      Ik knipper met mijn ogen. ‘Hij was mijn cadeau.’

      ‘Waar ik kwaad over ben...’ haar stem wordt nu weer groter en krakeriger... ‘is dat je hem wakker hebt gemaakt.’

      ‘Jeep?’

      ‘Nee, Ouwe Nick.’

      Ik schrik ervan dat ze hem hardop zegt.

      ‘Je hebt hem laten schrikken.’

      ‘Was hij geschrokken van míj?’

      ‘Hij wist niet dat jij het was,’ zegt Mam. ‘Hij dacht dat ik hem aanviel, dat ik iets zwaars op zijn hoofd gooide.’

      Ik hou mijn mond en mijn neus vast maar de giechels sissen er toch uit.

      ‘Het is niet grappig, het is het tegenovergestelde van grappig.’

      Ik zie haar nek weer, de plekken die hij heeft gemaakt, ik hoef niet meer te giechelen.

      De havermout is nog steeds te heet dus gaan we terug naar Bed om te knuffelen.

      Vandaag is het Dora, joepie! Ze zit op een boot die bijna tegen een schip aan botst, we moeten met onze armen zwaaien en ‘Kijk uit!’ roepen, maar Mam doet niet mee. Schepen zijn alleen Tv en de zee ook behalve als onze drollen en brieven er aankomen. Of misschien zijn die eigenlijk juist niet meer echt als ze daar aankomen? Alice denkt eerst dat ze in zee is gevallen en dan zegt ze dat ze naar huis kan via de spoorwegen, dat is ouderwets voor treinen. Bossen zijn Tv en ook oerwouden en woestijnen en straten en wolkenkrabbers en auto’s. Dieren zijn Tv behalve mieren en Spin en Muis, maar hij is nu weer teruggegaan.

      Bacteriën zijn echt, en bloed. Jongens zijn Tv maar ze lijken wel een beetje op mij, de mij in Spiegel die ook niet echt is, alleen maar een plaatje. Soms maak ik mijn paardenstaart los en hang al mijn haren ervoor en steek mijn tong erdoorheen, en dan doe ik mijn gezicht naar voren en zeg boe.

      Het is woensdag dus gaan we haren wassen, we maken een tulband van schuim van Afwasmiddel. Ik kijk helemaal om Mams nek heen maar niet naar de plekken.

      Ze maakt een snor bij mij, het is te kriebelig dus ik wrijf hem eraf. ‘Wil je dan een baard?’ vraagt ze. Ze doet allemaal schuim op mijn kin voor een baard.

      ‘Ho ho ho. Is de Kerstman een reus?’

      ‘Nou, ik denk dat hij best wel groot is,’ zegt Mam.

      Ik denk dat hij wel echt moet zijn want hij brengde ons de miljoenen chocolaatjes in de doos met het paarse lint.

      ‘Ik word Jack de Reuzereuzendoder. Ik word een lieve reus, ik zoek alle gemene reuzen en sla hun kop eraf tsjak spletsj.’

      We maken trommels, verschillende door de glazen potten voller te maken of er een beetje uit te watervallen. Ik maak een jumbo-megatron-transformerzeeboot met een antizwaartekrachtgeweer dat eigenlijk Pollepel is.

      Ik kijk om naar de Impressie: opkomende zon. Er staat een zwart bootje op met twee kleine mannetjes en Gods gele gezicht erboven en wazig oranje licht op het water en blauwe dingen dat zijn andere bootjes denk ik, het is moeilijk te zeggen want het is kunst.

      Voor Gym kiest Mam Eilanden, dat is dat ik op Bed sta en Mam de kussens en Schommelstoel en stoelen en Kleed helemaal opgevouwen en Tafel en Vuilnis op gekke plekken zet. Ik moet naar elk eiland springen maar niet twee keer. Schommelstoel is het moeilijkst, ze probeert me altijd omlaag te schieten. Mam zwemt rond als het Monster van Loch Ness, ze probeert mijn voeten op te eten.

      Mijn beurt, ik kies Kussengevecht, maar Mam zegt dat de vulling al uit mijn kussen komt dus dat we beter Karate kunnen doen. We maken altijd een buiging als respect voor onze tegenstander. We doen Huh en Hi-yah net of we heel boos zijn. Een keertje sla ik te hard, het doet pijn aan Mams pijne pols, maar dat is per ongeluk.

      Ze is moe dus kiest ze Oogstrekking want dat is naast elkaar op Kleed liggen met de armen naast elkaar dan passen we er allebei op. We kijken naar verre dingen zoals Dakraam dan dichtbije dingen zoals onze neus, we moeten heel vlug heen en weer kijken.

      Als Mam het middageten warm maakt zoef ik arme Jeep overal naartoe want hij kan niet meer zelf rijden. Afstand zet alle dingen stil, hij zet Mam stil als een robot. ‘Nu aan,’ zeg ik.

      Ze roert weer in de pan, ze zegt: ‘Bikken!’

      Groentesoep, bleeehhhhh. Ik blaas bellen om hem leuker te maken.

      Ik ben niet moe voor dutje dus ik pak wat boeken. Mam doet de stem: ‘Daaaaarrrrrrrrr komt Gerrie de Graafmachine aan!’ Dan stopt ze ineens. ‘O, ik heb zo de pest aan die Gerrie.’

      Ik kijk haar verbaasd aan. ‘Hij is mijn vriendje.’

      ‘Ach, Jack... ik heb gewoon de pest aan dat boek, snap je, ik heb niet... het is niet dat ik de pest heb aan Gerrie zelf.’

      ‘Waarom heb je de pest aan Gerrie het boek?’

      ‘Ik heb het te vaak gelezen.’

      Maar als ik iets wil dan wil ik het altijd, net als chocolaatjes, ik heb nooit te vaak een chocolaatje gegeten.

      ‘Je kunt het toch voor jezelf lezen?’ zegt ze.

      Dat is raar, ik kan ze allemaal zelf lezen, ook Alice met haar ouderwetse woorden. ‘Ik wil liever dat jij ze voorleest.’

      Haar ogen zijn helemaal hard en glimmend. Dan doet ze het boek weer open. ‘Daaaaarrrrrrrrr komt Gerrie de Graafmachine aan!

      Omdat ze chagrijnig is laat ik haar Het weggelopen haasje doen, en dan een stukje Alice. Mijn beste van de liedjes is ‘Soep van de avond’, dat is dus geen groentesoep. Alice is de hele tijd in een lange gang met allemaal deuren, eentje is piepklein, als ze hem open krijgt met het gouden sleuteltje is er een tuin met bonte bloembedden en koele fonteinen maar ze is steeds de verkeerde maat. Dan als ze eindelijk in de tuin komt ontdekt ze dat de rozen gewoon geverfd zijn niet echt en ze moet croquet spelen met flamingo’s en egels.

      We gaan boven op Dekbed liggen. Ik mag een heleboel. Ik denk dat Muis misschien wel terugkomt als we heel zachtjes doen maar hij komt niet, Mam heeft zeker alle gaten dichtgepropt. Ze is niet gemeen maar soms doet ze wel gemene dingen.

      Als we opstaan om Schreeuw te doen, sla ik met de pannendeksels net als bekkens. Schreeuw gaat superlang door want elke keer als ik begin te stoppen gilt Mam nog even door, haar stem is bijna weg. De plekken op haar nek zijn net zoals ik soms verf met bietensap. Ik denk dat de plekken de vingerafdrukken van Ouwe Nick zijn.

      Later speel ik Telefoon met wc-rolletjes, ik vind het leuk hoe hard de woorden zijn als ik door een dikke praat. Meestal doet Mam alle stemmen maar vanmiddag moet ze echt even gaan liggen en lezen. Het is De Da Vinci Code waar de ogen van een vrouw uit kijken, ze lijkt op de Mam van Kindje Jezus.

      Ik bel Boots en Patrick en Kindje Jezus, ik vertel ze over mijn nieuwe krachten nu ik vijf ben. ‘Ik kan onzichtbaar zijn,’ fluister ik tegen mijn telefoon, ‘ik kan mijn tong binnenstebuiten doen en net als een raket in Ruimte schieten.’

      Mams oogleden zijn dicht, hoe kan ze daar nou doorheen lezen?

      Ik speel Toetsenblok, dat is dat ik op mijn stoel bij Deur sta en meestal zegt Mam de nummers maar vandaag moet ik ze zelf verzinnen. Ik druk ze op Toetsenblok vlug vlug geen fouten. De nummers laten Deur niet openpiepen maar het maakt mooie klikjes als ik ze indruk.

      Verkleden is een stil spel. Ik doe de koningskroon op die is van stukjes goudfolie en stukjes zilverfolie en melkpak eronder. Ik verzin een armband voor Mam van twee sokken van haar aan elkaar geknoopt, een witte en een groene.

      Ik pak Spelletjesdoos van Plank. Ik meet met Liniaal, elke domino is twee en een halve centimeter en de damstenen zijn een centimeter en nog een beetje. Ik maak Petrus en Paulus van mijn vingers, eerst buigen ze naar elkaar en ze fladderen na elke bocht.

      Mam heeft haar ogen weer open, ik geef haar de sokkenarmband, ze vindt hem heel mooi, ze doet hem meteen om.

      ‘Zullen we Pesten?’

      ‘Zo meteen,’ zegt ze. Ze gaat naar Wasbak en wast haar gezicht, ik weet niet waarom want het was niet vies maar misschien zaten er bacteriën op.

      Ik pest haar twee keer en zij pest mij een keer, ik vind het niet leuk om te verliezen. Dan GinRummy en Kwartetten, ik win de meeste keren. Dan spelen we gewoon wat met de kaarten, dansen en vechten en zo. Er is ook een spel dat BlackJack heet dat lijkt me het superleukst, maar Mam zegt dat ik daar nog te klein voor ben.

      ‘Kijk.’ Ik wijs naar Horloge. ‘17:01, we kunnen avondeten.’

      Het is allebei een hotdog, lekker!

      Voor Tv ga ik in Schommelstoel maar Mam gaat op Bed zitten met Naaikit, ze maakt de zoom van haar bruine jurk met roze dingetjes. We kijken naar de medische planeet waar dokters en verpleegsters gaten in mannen en vrouwen snijden om de bacteriën eruit te trekken. De patiënten zijn aan het slapen, niet dood. De dokters bijten de draad niet door net als Mam, ze gebruiken superscherpe dolken en daarna naaien ze de patiënt dicht net als Frankenstein.

      Als de reclame komt vraagt Mam of ik ernaartoe wil gaan en op geluid uit wil drukken. Er is een man met een gele helm op die een gat in een straat boort, hij houdt zijn voorhoofd vast en trekt een gezicht. ‘Heeft hij pijn?’ vraag ik.

      Ze kijkt op van het naaien. ‘Hij heeft denk ik hoofdpijn van die lawaaierige boor.’

      We kunnen de boor niet horen omdat het geluid uit staat. De Tv-man staat bij een wasbak en pakt een pil uit een pot, en dan lacht hij weer en gooit een bal naar een jongetje. ‘Mam, Mam.’

      ‘Wat?’ Ze maakt een knoop.

      ‘Dat is onze pot. Zag je dat? Keek je naar de man met de hoofdpijn?’

      ‘Nee.’

      ‘De pot waar hij de pil uit pakte, dat is precies de pot die wij hebben, de stillers.’

      Mam kijkt naar Tv, maar daar is nu een auto in die om een berg heen scheurt.

      ‘Nee, net,’ zeg ik. ‘Hij had echt onze pot stillers.’

      ‘Nou, misschien was het dezelfde soort als wij hebben, maar het is niet de onze.’

      ‘Jawel.’

      ‘Nee, er zijn er een heleboel van.’

      ‘Waar?’

      Mam kijkt naar mij, dan weer naar haar jurk, ze trekt aan de zoom.

      ‘Nou, onze pot staat hier op de plank, en de andere zijn...’

      ‘In Tv?’ vraag ik.

      Ze kijkt naar de draadjes en draait ze om de kleine kaartjes zodat ze weer in Naaikit passen.

      ‘Weet je?’ Ik zit te springen. ‘Weet je wat dat betekent? Dan gaat hij dus in Tv.’ De medische planeet is weer terug maar ik kijk niet eens. ‘Ouwe Nick,’ zeg ik, anders denkt ze dat ik de man met de gele helm bedoel. ‘Als hij niet hier is, overdag, weet je waar hij dan is? Dan gaat hij echt in Tv. Daar heeft hij onze stillers in een winkel gehaald en hierheen gebrengd.’

      ‘Gebracht,’ zegt Mam, en ze staat op. ‘Gebracht, niet gebrengd. Het is bedtijd.’ Ze begint te zingen: ‘Indicate the Way to My Abode’ maar ik zing niet mee.

      Volgens mij snapt ze niet hoe geweldig dit is. Ik denk er de hele tijd over na als ik mijn slaapshirt aantrek en mijn tanden poets en zelfs als ik wat mag in Bed. Ik maak mijn mond los en zeg: ‘Hoe komt het dat we hem nooit zien in Tv?’

      Mam gaapt en gaat zitten.

      ‘We kijken zo vaak en we zien hem nooit, hoe komt dat?’

      ‘Hij is daar niet.’

      ‘Maar die pot, hoe komt hij daar dan aan?’

      ‘Ik weet het niet.’

      Ze zegt het op een rare manier. Ik denk dat ze doet alsof. ‘Je moet het weten. Jij weet alles.’

      ‘Luister, het maakt eigenlijk niet uit.’

      ‘Het maakt wel uit en ik vind het wel erg.’ Ik schreeuw bijna.

      ‘Jack...’

      Wat Jack? Wat betekent Jack?

      Mam leunt weer op de kussens. ‘Het is heel moeilijk uit te leggen.’

      Volgens mij kan ze het best uitleggen, ze wil het gewoon niet. ‘Je kunt het wel uitleggen, want ik ben nu vijf.’

      Haar gezicht kijkt naar Deur. ‘Waar onze pot pillen eerst was, ja, dat was een winkel, daar heeft hij hem gekocht en toen nam hij hem mee hiernaartoe voor Zondagtraktatie.’

      ‘Een winkel in Tv?’ Ik kijk omhoog naar Plank om te kijken of de pot er nog staat.

      ‘Maar de stillers zijn echt...’

      ‘Het is ook een echte winkel.’ Mam wrijft in haar oog.

      ‘Hoe...?’

      ‘Oké oké oké.’

      Waarom schreeuwt ze nu?

      ‘Luister. Wat wij op tv zien zijn... dat zijn de beelden van echte dingen.’

      Dat is het ongelooflijkste wat ik ooit heb gehoord.

      Mam houdt haar hand voor haar mond.

      ‘Dus Dora is echt echt?’

      Ze doet haar hand weg. ‘Nee, sorry. Een heleboel dingen van tv zijn verzonnen beelden... bijvoorbeeld, Dora is gewoon getekend... maar de andere mannen en vrouwen, degenen met gezichten die er net zo uitzien als jij en ik, die zijn echt.’

      ‘Echte mensen?’

      Ze knikt. ‘En de plaatsen zijn ook echt, zoals boerderijen en bossen en vliegtuigen en steden...’

      ‘Niet.’ Waarom houdt ze me voor de gek? ‘Waar kunnen die dan zijn?’

      ‘Overal rondom,’ zegt Mam. ‘Buiten.’ Ze gooit haar hoofd naar achteren.

      ‘Buiten Bedmuur?’ Ik kijk naar die kant.

      ‘Buiten Kamer.’ Ze wijst nu de andere kant op, naar Fornuismuur, haar vinger gaat rond in een cirkel.

      ‘Dus de winkels en de bossen zoeven rond in Ruimte?’

      ‘Nee. Laat maar, Jack, ik had er niet over moeten...’

      ‘Jawel, dat moet wel.’ Ik schud hard aan haar knie, ik zeg: ‘Vertel.’

      ‘Niet vanavond, ik kan nu niet de goede woorden vinden om het uit te leggen.’

      Alice zegt dat ze zichzelf niet kan uitleggen omdat ze niet hetzelfde is, ze weet wel wie ze vanmorgen was maar nu is ze al een paar keer veranderd.

      Ineens staat Mam op en pakt de stillers van Plank, ik denk dat ze wil kijken of het dezelfde zijn als in Tv maar ze maakt de pot open en eet er een en dan nog een.

      ‘Kun je morgen de woorden vinden?’

      ‘Het is acht negenenveertig, Jack, wil je nu alsjeblieft naar bed gaan?’ Ze bindt de vuilniszak dicht en zet hem naast Deur.

      Ik ga in Kast liggen maar ik ben klaarwakker.

* * *

Vandaag is weer zo’n dag dat Mam Weg is.

      Ze wordt niet helemaal wakker. Ze is er wel maar niet echt. Ze blijft in Bed met de kussens op haar hoofd.

      Gekke Piemel staat rechtop, ik duw hem omlaag.

      Ik eet mijn honderd cornflakes en ik ga op mijn stoel staan om het schaaltje en Gesmelte Lepel af te wassen. Het is heel stil als ik de kraan uitdraai. Ik vraag me af of Ouwe Nick in de nacht is gekomen. Ik denk het niet want de vuilniszak staat nog steeds bij Deur, maar misschien is hij wel gekomen alleen heeft hij niet de vuilnis meegenomen. Misschien is Mam niet gewoon Weg. Misschien heeft hij nog harder op haar nek geduwd en nu is ze...

      Ik ga heel dichtbij en luister tot ik haar adem hoor. Ik ben maar twee centimeter van haar af, mijn haar komt tegen Mams neus en ze legt haar hand over haar gezicht, dus dan ga ik achteruit.

      Ik ga niet in Bad in mijn eentje, ik trek meteen mijn kleren aan.

      Er zijn heel veel uren, zeker wel honderd.

      Mam staat op om te plassen maar geen praten, met haar gezicht helemaal leeg. Ik heb al een glas water naast Bed gezet maar ze gaat gewoon weer onder Dekbed liggen.

      Ik vind het heel stom als ze Weg is, maar ik vind het leuk dat ik de hele dag Tv kan kijken.

      Ik zet hem eerst heel zachtjes aan en doe hem steeds een beetje harder. Van te veel Tv kan ik een zombie worden maar Mam is vandaag net een zombie en ze kijkt niet eens. Er is Bob de Bouwer en Wonderteam en Barney. Ik ga ze allemaal aanraken voor hallo. Barney en zijn vriendjes doen een heleboel knuffels, ik ren ernaartoe om mee te doen maar soms ben ik te laat. Vandaag gaat het over een fee die in de nacht naar binnen glipt en oude tanden in geld verandert. Ik wil Dora maar ze komt niet.

      Donderdag is weer wasdag, maar ik kan het niet helemaal alleen en Mam ligt trouwens nog steeds op de lakens.

      Als ik weer honger krijg kijk ik op Horloge maar hij zegt pas 9:47. Tekenfilms zijn afgelopen dus dan kijk ik naar voetbal en de planeet waar mannen en vrouwen prijzen winnen. De vrouw met het bolle haar zit op haar rode bank te praten met een man die eerst een beroemde golfspeler was. Er is een andere planeet waar vrouwen kettingen omhooghouden en zeggen hoe prachtig ze zijn. ‘Sukkels,’ zegt Mam altijd als ze die planeet ziet. Vandaag zegt ze niks, ze heeft niet door dat ik zit te kijken en dat mijn hersens al beginnen te stinken.

      Hoe kan Tv nou beelden van echte dingen zijn?

      Ik zie ze voor me hoe ze allemaal rondzweven in Ruimte buiten de muren, de bank en de kettingen en het brood en de stillers en de vliegtuigen en alle zijen en hijen, de boksers en de man met één been en de vrouw met het bolle haar, ze zweven langs Dakraam.

      Ik zwaai naar ze, maar er zijn ook wolkenkrabbers en koeien en schepen en vrachtwagens, het is helemaal vol daar, ik tel alle dingen die op Kamer kunnen neerstorten. Ik kan niet goed ademen, ik moet mijn tanden tellen, links naar rechts bovenaan dan rechts naar links onderaan, dan terug, elke keer twintig maar ik denk toch dat ik misschien fout tel.

      Als het 12:04 is kan het middageten zijn dus ik snij een blik witte bonen in tomatensaus open, ik doe heel voorzichtig. Zou Mam wakker worden als ik in mijn hand snijdde en help roep? Ik heb nog nooit koude bonen gehad. Ik eet er negen, dan heb ik geen honger meer. Ik doe de rest in een bakje voor geen verspilling. Sommige plakken aan het blik vast onderaan, ik doe er water in. Misschien staat Mam straks op om het uit te schrapen. Misschien heeft ze wel honger, dan zegt ze: ‘O Jack, wat lief van je dat je bonen voor me bewaart in een bakje.’

      Ik meet nog meer dingen met Liniaal maar het is moeilijk om de nummers in mijn eentje op te tellen. Ik doe hem over de kop en hij is een acrobaat van een circus. Ik speel met Afstand, ik wijs hem naar Mam en fluister: ‘Wakker worden,’ maar het werkt niet. Ballon is helemaal flubberig, ze gaat een tochtje maken op Pruimensapfles omhoog naar Dakraam, ze maken het licht helemaal bruinig glinsterig. Ze zijn bang voor Afstand met zijn scherpe randje, dus ik stop hem in Kast en doe de deuren dicht. Ik zeg tegen alle dingen dat het niet erg is omdat Mam morgen weer terug is. Ik lees de vijf boeken allemaal zelf maar alleen een paar stukjes van Alice. Meestal zit ik gewoon maar wat.

      Ik doe niet Schreeuw want ik moet Mam niet storen. Ik denk dat het niet zo erg is om het een dag over te slaan.

      Dan zet ik Tv weer aan en wiebel met Haas, hij maakt de planeten een beetje minder wazig maar alleen een beetje. Het is raceauto’s, ik vind het leuk als ze supersnel gaan maar het is niet zo interessant als ze de ovaal wel honderd keer hebben gedaan. Ik wil Mam wakker maken en vragen over Buiten met de echte mensen en dingen die allemaal rondzoeven, maar dan wordt ze boos. Of misschien zou ze niet eens aan gaan ook al schud ik haar. Dus ik doe het niet. Ik ga heel dichtbij, ik kan haar halve gezicht zien en haar nek. De plekken zijn nu paars.

      Ik ga Ouwe Nick schoppen tot zijn kont pijn doet. Ik zap Deur open met Afstand en zoef naar Ruimte en haal alles in de echte winkels en breng het naar Mam.

      Ik huil een beetje maar geen lawaai.

      Ik kijk naar een programma van weer en een van vijanden bestormen een kasteel, de goeieriken bouwen een barricade zodat de deur niet opengaat. Ik bijt op mijn vinger, Mam kan niet zeggen dat ik moet ophouden. Ik vraag me af hoeveel van mijn hersens nu al slijmerig is en hoeveel nog goed. Ik denk dat ik misschien moet overgeven net als toen ik drie was en ook diarree had. En als ik helemaal op Kleed overgeef, hoe moet ik haar dan wassen in mijn eentje?

      Ik kijk naar haar vlek van toen ik was geboren. Ik ga zitten en aai erover, het voelt een beetje warm en kriebelig net als de rest van Kleed, niet anders.

      Mam is nooit meer dan een dag Weg. Ik weet niet wat ik doe als ik morgen wakker word en ze is nog steeds Weg.

      Dan heb ik honger, ik pak een banaan ook al is hij een beetje groen.

      Dora is een tekening in Tv maar ze is mijn echte vriendin, dat is raar. Jeep is echt echt, ik kan hem met mijn vingers voelen. Superman is alleen Tv. Bomen zijn Tv maar Plant is echt, o, ik heb haar nog geen water gegeven. Ik draag haar van Dressoir naar Wasbak en doe het nu meteen. Ik vraag me af of ze Mams stukje vis heeft opgegeten.

      Skateboarden zijn Tv en meisjes en jongens ook alleen Mam zegt dat ze echt zijn, hoe kan dat nou als ze zo plat zijn? Mam en ik kunnen een barricade maken, we kunnen Bed tegen Deur schuiven dan gaat hij niet meer open, dan zal hij wel schrikken, haha. ‘Laat me erin,’ roept hij, ‘anders zal ik huffen en puffen en ik zal je huisje omblazen.’ Gras is Tv en vuur ook, maar het kan ook echt in Kamer komen als ik de bonen heet maak en het rood op mijn mouw springt en me opbrandt. Ik zou dat wel willen zien maar niet dat het gebeurt. Lucht is echt en water alleen in Bad en Wasbak, rivieren en meren zijn Tv, de zee weet ik niet want als die Buiten rondzoeft zou hij alles natmaken. Ik wil Mam schudden en vragen of de zee echt is. Kamer is echt echt, maar Buiten misschien ook alleen met een onzichtbaarheidsmantel aan net als Prins JackerJack in het verhaal. Kindje Jezus is Tv denk ik behalve in het schilderij met zijn Mam en zijn neef en zijn Oma, maar God is echt want hij kijkt naar binnen door Dakraam met zijn gele gezicht, alleen niet vandaag, nu is er alleen grijs.

      Ik wil in Bed liggen met Mam. Maar ik ga op Kleed zitten met mijn hand alleen op de bobbel van haar voet onder Dekbed. Mijn arm wordt moe dus ik doe hem even omlaag en dan weer op haar voet. Ik rol Kleed een stukje op en laat haar dan weer opengaan, ik doe dat wel honderd keer.

      Als het donker wordt probeer ik nog meer witte bonen in tomatensaus te eten maar ze zijn afschuwelijk. Dan pak ik maar een boterham met pindakaas. Ik maak Diepvries open en stop mijn gezicht erin naast de zakken met erwtjes en spinazie en smerige sperziebonen, ik blijf daar tot ik verdoofd ben, zelfs mijn oogleden.

      Dan spring ik eruit en doe de deur dicht en wrijf over mijn wangen om ze warm te maken. Ik kan ze voelen met mijn handen maar ik kan niet voelen dat ze mijn handen erop voelen, dat is raar.

      Het is nu donker in Dakraam, ik hoop dat God zijn zilveren gezicht naar binnen doet.

      Ik doe mijn slaapshirt aan. Ik vraag me af of ik vies ben omdat ik niet in Bad ben geweest. Ik probeer aan mezelf te ruiken. In Kast ga ik in Deken liggen, maar ik heb het koud. Ik heb Thermostaat niet omhoog gedaan vandaag, daarom is het, ik denk er nu pas aan maar ik kan het niet meer doen want nu is het nacht.

      Ik wil heel graag wat, ik heb de hele dag niks gehad. De rechter is ook goed, maar liever de linker. Ik kan bij Mam kruipen en wat pakken... maar dan duwt ze me misschien weg en dan is het nog erger.

      En als ik in Bed ben bij haar en Ouwe Nick komt? Ik weet niet of het al negen uur is, het is te donker om Horloge te zien.

      Ik glip in Bed, extra langzaam zodat Mam het niet merkt. Ik ga gewoon naast haar liggen. Als ik de piep piep hoor kan ik gauw gauw terug in Kast springen.

      En als hij komt en Mam wordt niet wakker, wordt hij dan nog kwader? Zal hij dan nog ergere plekken op haar maken?

      Ik blijf wakker zodat ik hem kan horen als hij komt.

      Hij komt niet maar ik blijf toch wakker.

* * *

De vuilniszak staat nog steeds naast Deur. Mam was vanmorgen al eerder op dan ik en maakte hem los en schraapte de bonen uit het blik erbij. Als de zak er nog steeds is, is hij denk ik niet gekomen, dat is al twee avonden niet, joepie!

      Vrijdag betekent tijd voor Matras. We draaien haar om, van voor naar achter en ook opzij, dan wordt ze niet bobbelig, ze is zo zwaar dat ik al mijn spieren moet gebruiken en als ze omlaag flopt duwt ze me van Bed af op Kleed. Ik zie de bruine vlek op Matras van toen ik de eerste keer uit de buik van Mam kwam. Dan doen we een wedstrijd stoffen, stof is kleine onzichtbare stukjes van ons vel die we niet meer nodig hebben omdat we nieuwe stukjes krijgen net als slangen. Mam niest heel hoog net als een operazangeres die we een keer in Tv hebben gehoord.

      We doen onze boodschappenlijst, we weten niet wat we moeten kiezen voor Zondagtraktatie. ‘Laten we snoep vragen,’ zeg ik. ‘Niet gewoon chocola. Een soort snoep die we nog nooit hebben gehad.’

      ‘Een hele plakkerige soort, zodat je net zulke tanden krijgt als ik?’

      Ik vind het niet leuk als Mam sarcasme doet.

      Nu lezen we zinnen uit niet-plaatjesboeken, dit is De schuur met een akelig huis en allemaal witte sneeuw: ‘Sindsdien,’ lees ik voor, ‘hebben hij en ik, zoals de jeugd dat tegenwoordig noemt, veel met elkaar opgetrokken, samen een kop koffie drinken... of chai-thee voor mij, extra heet met sojamelk.’

      ‘Heel goed,’ zegt Mam, ‘alleen chai rijmt op Hawaii.’

      Mannen en vrouwen in boeken en Tv hebben altijd dorst, ze drinken bier en sinaasappelsap en champagne en cappuccino en allerlei soorten dranken, soms tikken ze met hun glas tegen het glas van een ander als ze blij zijn maar ze maken ze niet kapot. Ik lees de zin nog een keer, ik snap hem nog steeds niet. ‘Wie zijn de hij en de ik, zijn ze de jeugd?’

      ‘Hmm,’ zegt Mam, ze leest over mijn schouder mee, ‘de jeugd is volgens mij meer de jeugd in het algemeen.’

      ‘Wat is in het algemeen?’

      ‘Een heleboel jongens en meisjes.’

      Ik probeer ze voor me te zien, de heleboel, allemaal samen aan het spelen. ‘Echte mensen?’

      Mam zegt even niks meer, en dan ‘Ja’, heel zachtjes. Dus het was waar, alles wat ze zei.

      De plekken zitten nog steeds in haar nek, ik vraag me af of ze ooit weggaan.

* * *

In de nacht is ze aan het flitsen, ik word er wakker van in Bed. Lamp aan, ik tel vijf. Lamp uit, ik tel een. Lamp aan, ik tel twee. Ik doe een kreun.

      ‘Nog heel eventjes.’ Ze staat nog steeds omhoog te kijken naar Dakraam die helemaal zwart is.

      Er staat geen vuilniszak naast Deur, dan is hij dus hier geweest toen ik lag te slapen. ‘Alsjeblieft, Mam.’

      ‘Zo meteen.’

      ‘Het doet pijn aan mijn ogen.’

      Ze buigt over Bed en kust me naast mijn mond, ze legt Dekbed over mijn gezicht. Het licht flitst nog steeds maar donkerder.

      Na een tijdje komt ze weer in Bed en geeft me wat om weer in slaap te vallen.

* * *

Op zaterdag maakt Mam drie vlechten bij me voor de verandering, het voelt raar. Ik zwaai met mijn gezicht om mezelf ermee te slaan.

      Ik kijk vanochtend niet naar de tekenfilmplaneet, ik kies een beetje van een planeet van tuinen en van fitness en van nieuws, en alles wat ik zie vraag ik: ‘Mam, is dat echt?’ en ze zegt ja, behalve een stukje over een film met weerwolven en een vrouw die knapt als een ballon dat is gewoon special effects, dat is tekenen op computers.

      Middageten is een blik kikkererwtencurry en rijst ook nog.

      Ik wil graag een extra grote Schreeuw doen maar dat kan niet in het weekend.

      Bijna de hele middag spelen we Touwfiguren, we kunnen de Kop-en-Schotel en de Vuurtoren en het Haarnetje en de Diamanten doen en we oefenen nog steeds het Geheim van de Smid alleen komen Mams vingers dan steeds in de war.

      Avondeten is minipizza’s, allebei een en eentje samen. Dan kijken we naar een planeet waar mannen en vrouwen allemaal sierlijke kleren dragen en heel hoog wit haar. Mam zegt dat ze echt zijn maar dat ze doen alsof ze van vroeger zijn en al honderden jaren geleden zijn doodgegaan. Het is een soort spel maar er lijkt me niet veel aan.

      Ze zet Tv uit en snuift. ‘Ik ruik nog steeds die curry van het middageten.’

      ‘Ik ook.’

      ‘Het smaakte goed maar het is smerig dat het zo lang blijft hangen.’

      ‘De mijne smaakte ook smerig,’ zeg ik.

      Ze lacht. De plekken op haar nek worden minder, ze zijn groenig en gelig.

      ‘Mag ik een verhaaltje?’

      ‘Welk verhaaltje?’

      ‘Eentje dat je nog nooit hebt verteld.’

      Mam lacht naar me. ‘Volgens mij ken je intussen alles wat ik ken. “De Graaf van Monte Cristo”?’

      ‘Dat heb ik al miljoen keer gehoord.’

      ‘“GulliJack in Lilliput”?’

      ‘Triljoen keer.’

      ‘“Nelson op Robbeneiland”?’

      ‘En toen kwam hij na zevenentwintig jaar vrij en werd de regering.’

      ‘“Goudlokje”?’

      ‘Te eng.’

      ‘De beren grommen alleen maar tegen haar,’ zegt Mam.

      ‘Evengoed.’

      Prinses Diana?’

      ‘Had haar gordel om moeten doen.’

      ‘Zie je wel, je kent ze allemaal.’ Mam blaast haar adem uit. ‘Wacht even, er is er nog een over een zeemeermin...’

      ‘“De Kleine Zeemeermin”.’

      ‘Nee, een ander verhaal. Deze zeemeermin zit ’s avonds op een rots haar haar te kammen, en dan komt er stilletjes een visser aan die haar in zijn net vangt.’

      ‘Om haar te bakken voor zijn avondeten?’

      ‘Nee nee, hij neemt haar mee naar zijn huisje en ze moet met hem trouwen,’ zegt Mam. ‘Hij pakt haar toverkam af zodat ze nooit meer terug kan naar de zee. Dus na een tijdje krijgt de zeemeermin een kindje...’

      ‘... en dat heet JackerJack,’ zeg ik.

      ‘Precies. Maar telkens als de visser op zee gaat vissen zoekt ze overal in het huisje, en op een dag vindt ze de plek waar hij haar kam heeft verstopt...’

      ‘Haha.’

      ‘... en ze rent weg naar de rotsen en glipt snel terug in de zee.’

      ‘Nee.’

      Mam kijkt me heel dichtbij aan. ‘Vind je dat geen leuk verhaal?’

      ‘Ze moet niet weg zijn.’

      ‘Het is niet erg.’ Ze pakt de traan uit mijn oog met haar vinger. ‘Ik vergat te zeggen dat ze haar kindje JackerJack natuurlijk meeneemt, hij zit helemaal vastgeknoopt in haar haar. En als de visser terugkomt is het huisje leeg, en hij ziet ze nooit meer terug.’

      ‘Verdrinkt hij?’

      ‘De visser?’

      ‘Nee, JackerJack, onder water.’

      ‘O, maak je geen zorgen,’ zegt Mam, ‘hij is een halve zeemeermin, weet je nog? Hij kan lucht of water inademen, dat maakt niks uit.’ Ze gaat op Horloge kijken, het is 20:27.

      Ik lig heel lang in Kast, maar ik krijg geen slaap. We doen liedjes en gebedjes. ‘Nog één versje,’ zeg ik, ‘alsjeblieft?’ Ik kies ‘Het huis dat Jack heeft gebouwd’ want dat is het langste.

      Mams stem is geeuwerig. ‘Dit is de man die gaf er niet om...’

      ‘Die kuste het meisje wier wangetje glom...’

      ‘Die molk de koe met de hoorn zo krom...’

      Ik doe gauw gauw nog een paar regels. ‘Die gooide de hond al om en om die beet de kat die ving de rat die...’

      Piep piep.

      Ik pers mijn mond stijf dicht.

      Het eerste wat Ouwe Nick zegt kan ik niet horen.

      ‘Mmm, ja sorry,’ zegt Mam, ‘we hebben curry gegeten. Ik vroeg me af, eerlijk gezegd, of het misschien mogelijk is...’ Haar stem is helemaal hoog. ‘Of we misschien een keer een afzuigkap of zoiets zouden kunnen krijgen?’

      Hij zegt niks, ik denk dat ze op Bed zitten.

      ‘Een kleintje maar,’ zegt ze.

      ‘O ja, dat is een goed idee,’ zegt Ouwe Nick. ‘En dan alle buren zich maar afvragen waarom ik iets pittigs sta te koken in mijn schuur.’

      Dat is volgens mij weer sarcasme.

      ‘O. Sorry,’ zegt Mam. ‘Daar had ik niet aan gedacht...’

      ‘Zal ik dan ook maar meteen een knipperende neonpijl op het dak zetten?’

      Ik vraag me af hoe een pijl kan knipperen.

      ‘Het spijt me echt,’ zegt Mam, ‘ik had er niet bij nagedacht dat de geur, dat het, dat een afzuigkap zou...’

      ‘Volgens mij heb jij helemaal niet door hoe goed je het hier hebt,’ zegt Ouwe Nick. ‘Of wel soms?’

      Mam zegt niks.

      ‘Bovengronds, natuurlijk licht, luchtverversing, het is een stuk beter dan andere plekken, dat kan ik je wel vertellen. Vers fruit, toiletspullen, noem maar op, je hoeft maar te kikken en je krijgt het. Er zijn zat meiden die de hemel op hun blote knieën zouden danken voor zo’n plek, veilig als een huis. Vooral met die kleine...’

      Ben ik dat?

      ‘Geen dronken chauffeurs om je zorgen over te maken,’ zegt hij, ‘drugsdealers, kinderlokkers...’

      Mam praat heel snel door hem heen. ‘Ik had niet over een afzuigkap moeten beginnen, dat was stom van me, alles is prima.’

      ‘Goed dan.’

      Eventjes zegt niemand iets.

      Ik tel mijn tanden, ik heb het steeds fout, negentien dan twintig dan weer negentien. Ik bijt op mijn tong tot het pijn doet.

      ‘Je krijgt natuurlijk wel slijtage, dat kun je verwachten.’ Zijn stem is bewogen, ik denk dat hij nu bij Bad staat. ‘Hier laat de kitrand los, dat moet ik schuren en opnieuw kitten. En kijk, hier komt de ondervloer erdoorheen.’

      ‘We doen voorzichtig,’ zegt Mam, heel zachtjes.

      ‘Niet voorzichtig genoeg. Kurk is niet bedoeld voor intensief gebruik, ik had één zittende bewoner in gedachten.’

      ‘Kom je naar bed?’ vraagt Mam met dat gekke hoge stemmetje.

      ‘Laat me eerst even mijn schoenen uittrekken.’ Er klinkt een soort gegrom, ik hoor iets op Vloer vallen. ‘Jij bent degene die al over renovaties begint te zeuren terwijl ik amper twee minuten binnen ben...’

      Lamp gaat uit.

      Ouwe Nick kraakt Bed, ik tel tot zevenennegentig dan denk ik dat ik er een heb overgeslagen en ik ben de tel kwijt.

      Ik blijf wakker liggen luisteren ook als er niks meer te horen is.

* * *

Op zondag hebben we bagels als avondeten, met jam en ook met pindakaas, we moeten hard kauwen. Mam haalt haar bagel uit haar mond en er zit een spits ding in. ‘Eindelijk,’ zegt ze.

      Ik pak het, het is helemaal gelig met donkerbruine stukjes. ‘Rotte Kies?’

      Mam knikt. Ze voelt achter in haar mond.

      Dat is wel heel raar. ‘We kunnen hem terugstoppen, met bloemlijm misschien.’

      Ze doet een grijns en schudt van nee. ‘Ik ben juist blij dat hij eruit is, nu kan hij geen pijn meer doen.’

      Net zat hij nog in haar en nu niet meer. Gewoon een ding. ‘Hé, weet je wat, als je hem onder je kussen legt komt er in de nacht onzichtbaar een fee en die verandert hem in geld.’

      ‘Hier niet, sorry,’ zegt Mam.

      ‘Waarom niet?’

      ‘De tandenfee weet niet dat Kamer bestaat.’ Haar ogen kijken door de muren heen.

      Buiten heeft alles. Steeds als ik nu aan iets denk zoals ski’s of vuurwerk of eilanden of liften of jojo’s, dan moet ik onthouden dat ze echt zijn, dat ze echt allemaal samen gebeuren in Buiten. Ik krijg er een moe hoofd van. En mannen en vrouwen ook, brandweer leraren inbrekers kindjes heiligen voetballers en alle soorten, ze zijn allemaal echt in Buiten.

      Maar ik ben daar niet, ik en Mam zijn de enigen die daar niet zijn. Zijn wij nog wel echt?

      Na het eten vertelt Mam “Hans en Grietje” en “De val van de Berlijnse Muur” en “Repelsteeltje”. Ik vind het leuk als de koningin moet raden hoe het mannetje heet anders pakt hij haar kindje af. ‘Zijn verhaaltjes echt?’

      ‘Welke?’

      ‘“De zeemeerminmoeder” en “Hans en Grietje” en die allemaal.’

      ‘Nou,’ zegt Mam, ‘niet letterlijk.’

      ‘Wat is...’

      ‘Ze zijn magisch, ze gaan niet over echte mannen en vrouwen die nu op de wereld rondlopen.’

      ‘Dus ze zijn nep?’

      ‘Nee nee. Verhalen zijn op een andere manier waar.’

      Mijn gezicht is helemaal in elkaar gefrommeld omdat ik het probeer te snappen. ‘Is de Berlijnse Muur echt?’

      ‘Ja, er was wel een muur, maar nu niet meer.’

      Ik ben zo moe dat ik straks nog in tweeën scheur, net als Repelsteeltje op het eind.

      Goedenacht,’ zegt Mam, en ze doet de deuren van Kast dicht, ‘slaap zacht, laat de beestjes niet bijten vannacht.’

* * *

Ik dacht dat ik niet uitgeschakeld was maar nu is Ouwe Nick hier ineens heel hard aan het praten.

      ‘Maar vitamines...’ zegt Mam.

      ‘Afzetterij.’

      ‘Wil je dan dat we ziek worden?’

      ‘Het is gewoon oplichting,’ zegt Ouwe Nick. ‘Ik heb een keer een documentaire gezien, ze belanden allemaal in de wc.’

      Wie belandt er in Wc?

      ‘Maar weet je, als we betere voeding zouden krijgen...’

      ‘O, daar gaan we weer. Jij met je eeuwige gezanik.’ Ik kan hem zien door de latjes, hij zit op de rand van Bad.

      Mams stem wordt boos. ‘Ik denk dat wij nog goedkoper in onderhoud zijn dan een hond. We hebben niet eens schoenen nodig.’

      ‘Je hebt echt geen idee hoe de wereld vandaag de dag in elkaar steekt. Ik bedoel, waar denk je dat het geld vandaan moet blijven komen?’

      Niemand zegt iets. Dan zegt Mam: ‘Hoe bedoel je? Geld in het algemeen, of...’

      ‘Een halfjaar.’ Hij heeft zijn armen over elkaar, ze zijn immens. ‘Een halfjaar geleden ben ik ontslagen, en heb jij daar je mooie hoofdje over hoeven breken?’

      Ik zie Mam ook, door de latjes, ze staat bijna naast hem.

      ‘Wat is er gebeurd?’

      ‘Alsof dat wat uitmaakt.’

      ‘Ben je op zoek naar een nieuwe baan?’

      Ze kijken elkaar aan.

      ‘Heb je schulden?’ vraagt ze. ‘Hoe ga je...?’

      ‘Hou je bek.’

      Ik wil het niet maar ik ben zo bang dat hij haar weer pijn gaat doen dat het geluid gewoon uit mijn hoofd barst.

      Ouwe Nick kijkt recht naar mij, hij zet een stap en dan nog een en hij klopt op de latjes. Ik zie zijn handschaduw. ‘Hé, daarbinnen.’

      Hij praat tegen mij. Mijn hart doet boem boem boem. Ik hou mijn knieën vast en pers mijn tanden op elkaar. Ik wil onder Deken kruipen maar ik kan het niet, ik kan niks doen.

      ‘Hij slaapt.’ Dat is Mam.

      ‘Stopt ze je overdag ook de hele tijd in de kast, net als ’s nachts?’

      De je, dat ben ik. Ik wacht tot Mam nee zegt, maar ze zegt niks.

      ‘Het lijkt me niet normaal.’ Ik zie zijn ogen, ze zijn helemaal bleek. Kan hij me zien, verander ik in steen? En als hij de deur opendoet? Ik denk dan misschien wel...

      ‘Volgens mij is er iets mis,’ zegt hij tegen Mam, ‘je hebt me nooit naar hem laten kijken vanaf de dag dat hij geboren is. Heeft die kleine freak soms twee hoofden of zo?’

      Waarom zei hij dat? Ik wil bijna mijn ene hoofd uit Kast steken, om het hem te laten zien.

      Mam staat daar voor de latjes, ik zie de knobbels van haar schouderbladen door haar T-shirt. ‘Hij is gewoon verlegen.’

      ‘Hij hoeft toch niet verlegen te zijn voor mij,’ zegt Ouwe Nick. ‘Ik heb hem nooit met een vinger aangeraakt.’

      Waarom zou hij mij met een vinger aanraken?

      ‘Ik heb die mooie jeep voor hem gekocht, toch? Ik weet hoe jongens zijn, ik ben er zelf ook een geweest. Kom op, Jack...’

      Hij zei mijn naam.

      ‘Kom er eens uit, dan krijg je een lolly.’

      Een lolly!

      ‘Laten we gewoon naar bed gaan.’ Mams stemt klinkt vreemd.

      Ouwe Nick doet een soort lach. ‘Ik weet wat jij nodig hebt, juffie.’

      Wat Mam nodig heeft? Is het iets op de lijst?

      ‘Kom,’ zegt ze weer.

      ‘Heeft je moeder je geen manieren geleerd?’

      Lamp gaat uit.

      Maar Mam heeft geen moeder.

      Bed maakt lawaai, dat is hij die gaat liggen.

      Ik trek Deken over mijn hoofd en druk tegen mijn oren om niks te horen. Ik wil de kraken niet tellen maar ik tel ze toch.

* * *

Als ik wakker word lig ik nog steeds in Kast en het is stikdonker.

      Ik vraag me af of Ouwe Nick er nog is. En de lolly?

      De regel is: in Kast blijven tot Mam me komt halen.

      Ik vraag me af wat voor kleur de lolly is. Zijn er kleuren in het donker?

      Ik probeer weer uit te schakelen maar ik ben helemaal aan.

      Ik kan mijn hoofd eruit steken alleen om...

      Ik duw de deuren open, heel langzaam en zachtjes. Het enige wat ik hoor is het zoemen van Koelkast. Ik sta op, ik doe een stap, twee stappen, drie. Ik stoot mijn teen aan iets aaaaaaaauuuuuuw. Ik raap het op en het is een schoen, een reuzenschoen. Ik kijk naar Bed, daar ligt hij, Ouwe Nick, zijn gezicht is van steen volgens mij. Ik steek mijn vinger uit, niet om het aan te raken, alleen maar bijna.

      Zijn ogen flitsen helemaal wit. Ik spring achteruit, ik laat de schoen vallen. Ik denk dat hij misschien gaat roepen maar hij doet een grijns met grote blinkende tanden en zegt: ‘Hé, jonkie.’

      Ik weet niet wat dat...

      Dan hoor ik Mam harder dan ik haar ooit Schreeuw heb horen doen. ‘Weg daar, ga weg bij hem!’

      Ik spurt terug naar Kast, ik stoot mijn hoofd, aaauuuw, ze blijft krijsen: ‘Ga weg bij hem.’

      ‘Hou je kop,’ zegt Ouwe Nick, ‘hou je kop.’ Hij noemt haar woorden die ik niet kan horen door het schreeuwen. Dan wordt haar stem wazig. ‘Hou op met dat kabaal,’ zegt hij.

      Mam doet mmmmmmm in plaats van woorden. Ik hou mijn hoofd vast waar het heeft gestoten, ik doe mijn twee handen eromheen.

      ‘Jij bent echt knettergek, weet je dat?’

      ‘Ik kan wel stil zijn,’ zegt ze, ze fluistert bijna, ik hoor haar adem helemaal krakerig. ‘Je weet hoe stil ik kan zijn, zolang je hem maar met rust laat. Dat is het enige wat ik ooit heb gevraagd.’

      Ouwe Nick snuift. ‘Elke keer als ik de deur opendoe vraag je om dingen.’

      ‘Het is allemaal voor Jack.’

      ‘Oké, maar vergeet niet waar je hem vandaan hebt.’

      Ik luister heel goed maar Mam zegt niks.

      Geluiden. Pakt hij zijn kleren? Zijn schoenen, ik denk dat hij zijn schoenen aandoet.

      Ik slaap niet als hij weg is. Ik ben de hele nacht aan in Kast. Ik wacht wel honderd uren maar Mam komt me niet halen.

* * *

Ik kijk omhoog naar Dak en dan vliegt hij ineens weg en dan komt de lucht naar binnen vallen en de raketten en de koeien en de bomen knallen op mijn hoofd neer...

      Nee, ik ben in Bed, er komt licht omlaag druppelen door Dakraam, dan is het ochtend.

      ‘Je hebt gewoon een nare droom gehad,’ zegt Mam, ze aait mijn wang.

      Ik mag wat maar niet veel, de linker, hmm.

      Dan weet ik het weer en ik ga zitten in Bed om te kijken of er nieuwe plekken op haar zijn maar ik zie er geen. ‘Sorry dat ik uit Kast kwam in de nacht.’

      ‘Ja,’ zegt ze.

      Is dat hetzelfde als vergeven? Ik herinner me nog iets. ‘Wat is een kleine freak?’

      ‘O, Jack.’

      ‘Waarom zei hij dat er iets mis is met mij?’

      Mam kreunt. ‘Er is helemaal niks mis met jou, je bent helemaal goed.’ Ze kust mijn neus.

      ‘Maar waarom zei hij dat?’

      ‘Hij probeert me gewoon gek te maken.’

      ‘Waarom probeert hij...?’

      ‘Weet je, jij vindt het toch leuk om met autootjes en ballonnen en zo te spelen? Nou, zo vindt hij het leuk om met mijn hoofd te spelen.’ Ze tikt erop.

      Ik weet niet hoe je met hoofden kunt spelen. ‘Is ontslagen hetzelfde als geslagen?’

      ‘Nee, het betekent dat hij zijn baan kwijt is,’ zegt Mam.

      Ik dacht dat alleen dingen kwijt konden raken, net als een van onze spelden van de zes. Alles is anders in Buiten. ‘Waarom zei hij vergeet niet waar je mij vandaan hebt?’

      ‘O, kun je alsjeblieft één minuut je mond houden?’

      Ik tel met het geluid uit, eenentwintig tweeëntwintig, al de zestig seconden springen de vragen op en neer in mijn hoofd.

      Mam schenkt een glas vol melk voor haar, ze doet er geen voor mij. Ze kijkt in Koelkast, het licht gaat niet aan, dat is raar. Ze doet de deur weer dicht.

      De minuut is voorbij. ‘Waarom zei hij vergeet niet waar je mij vandaan hebt? Dat was toch uit Hemel?’

      Mam klikt Lamp maar hij wordt ook niet wakker. ‘Hij bedoelde... van wie je bent.’

      ‘Ik ben van jou.’

      Ze geeft me een kleine grijns.

      ‘Is het peertje van Lamp op?’

      ‘Ik denk niet dat het daaraan ligt.’ Ze bibbert en gaat op Thermostaat kijken.

      ‘Waarom zei hij dat je dat niet moest vergeten?’

      ‘Nou, eerlijk gezegd heeft hij het helemaal mis, hij denkt dat jij van hem bent.’

      Ha! ‘Wat een sukkel.’

      Mam staart naar Thermostaat. ‘Stroomstoring.’

      ‘Wat is dat?’

      ‘De dingen krijgen nu allemaal geen stroom.’

      Het is een rare dag.

      We eten onze cornflakes en poetsen onze tanden en kleden ons aan en geven Plant water. We proberen Bad te laten vollopen maar na het eerste beetje komt het water er helemaal ijzig uit dus dan wassen we ons alleen met doekjes. Het wordt lichter door Dakraam maar niet heel veel. Tv doet het ook niet, ik mis mijn vriendjes. Ik doe alsof ze op het scherm komen, ik tik ze met mijn vingers. Mam zegt laten we allebei nog een shirt en een broek aantrekken om warm te worden, en zelfs twee sokken aan elke voet. We rennen Parcours heel veel kilometers om warm te worden, dan zegt Mam dat ik de buitensokken uit mag trekken want mijn tenen zijn helemaal tegen elkaar geperst. ‘Mijn oren doen pijn,’ zeg ik.

      Haar wenkbrauwen gaan omhoog.

      ‘Het is te stil in mijn oren.’

      ‘O ja, dat komt doordat we niet alle kleine geluidjes horen die we gewend zijn, zoals de verwarming die aanslaat of het zoemen van de koelkast.’

      Ik speel met Rotte Kies, ik verstoppel hem op verschillende plekken zoals onder Dressoir en in de rijst en achter Afwasmiddel. Ik probeer te vergeten waar hij is, en dan ben ik helemaal verbaasd. Mam hakt alle sperziebonen uit Diepvries, waarom hakt ze er zoveel?

      Dan pas denk ik weer aan het leuke deel van gisteravond. ‘O, Mam, de lolly.’

      Ze hakt gewoon door. ‘Die ligt in de vuilnis.’

      Waarom heeft hij hem daarin gedaan? Ik ren ernaartoe, trap op het pedaal en het deksel doet ping maar ik zie de lolly niet. Ik voel tussen de sinaasappelschillen en rijst en stamppot en plastic.

      Mam pakt mijn schouders vast. ‘Laat liggen.’

      ‘Maar het is mijn snoep voor Zondagtraktatie,’ zeg ik.

      ‘Het is troep.’

      ‘Niet waar.’

      ‘Hij heeft er misschien vijftig cent voor betaald. Hij lacht je gewoon uit.’

      ‘Ik heb nog nooit een lolly gehad.’ Ik trek me los.

      Niks kan warm worden op Fornuis omdat de stroom uit is. Dus middageten is glibberige bevriesde sperziebonen die nog viezer zijn dan gekookte sperziebonen. We moeten ze opeten want anders gaan ze smelten en rotten. Ik zou het niet erg vinden maar het is verspilling.

      ‘Wil je Het weggelopen haasje?’ vraagt Mam als we de afwas hebben gedaan in helemaal koud.

      Ik schud van nee. ‘Wanneer gaat de stroom weer aan?’

      ‘Ik weet het niet, het spijt me.’

      We gaan in Bed liggen om warm te worden. Mam trekt al haar kleren omhoog en ik mag heel veel, de linker dan de rechter.

      ‘En als Kamer nu steeds kouder en kouderder wordt?’

      ‘O, dat gebeurt niet. Over drie dagen is het april,’ zegt ze, en ze gaat lepeltje lepeltje tegen me aan liggen. ‘Zo koud kan het niet zijn buiten.’

      We doezelen, maar ik alleen een beetje. Ik wacht tot Mam helemaal zwaar is en dan wurm ik me los en ga weer in Vuilnis kijken.

      Ik vind de lolly bijna onderin, het is een rode cirkel helemaal plat. Ik was mijn armen en mijn lolly ook want er zit vieze stamppot aan. Ik haal het plastic er meteen af en ik sabbel en sabbel, het is het zoetste wat ik ooit heb gehad. Zou dat de smaak van Buiten zijn?

      Als ik wou weglopen dan werd ik een stoel en dan weet Mam niet welke. Of ik maak mezelf onzichtbaar en plak tegen Dakraam zodat ze dwars door me heen kijkt. Of een heel klein spikkeltje stof en dan ga ik in haar neus en dan niest ze me meteen weer uit.

      Haar ogen zijn open.

      Ik hou de lolly achter mijn rug.

      Ze doet haar ogen weer dicht.

      Ik ga uren door met sabbelen ook al ben ik een beetje misselijk. Dan is het alleen nog maar een stokje en ik stop het in Vuilnis.

      Als Mam opstaat zegt ze niks over de lolly, misschien was ze nog aan het slapen met haar ogen open. Ze probeert Lamp weer maar hij blijft uit. Ze zegt dat ze hem aan zal laten zodat we het meteen weten als de stroomstoring voorbij is.

      ‘En als hij midden in de nacht aan gaat en ons wakker maakt?’

      ‘Ik denk niet dat het midden in de nacht zal zijn.’

      We doen Bowlen met Stuiterbal en Woordenbal, en we gooien vitaminepotten om waar we verschillende hoofden op hadden gemaakt toen ik vier was, zoals Draak en Buitenaards Wezen en Prinses en Krokodil, ik win het vaakst. Ik oefen optellen en aftrekken en rijtjes en vermenigvuldigen en delen en de grootste getallen die er zijn opschrijven. Mam naait twee nieuwe handpoppen van kleine sokjes van mij toen ik een baby was, ze hebben een lachende mond van draadsteken en allemaal verschillende knopenogen. Ik kan ook naaien maar er is niet veel aan. Ik wou dat ik mijn baby-ik nog kon herinneren, hoe ik toen was.

      Ik schrijf een brief aan SpongeBob met op de achterkant een tekening van mij en Mam die dansen om warm te blijven. We spelen Snip-Snap en Memory en Kwartetten, Mam wil Schaken maar daar worden mijn hersens slap van dus vindt ze Dammen ook goed.

      Mijn vingers worden zo stijf dat ik ze in mijn mond stop. Mam zegt dat je zo bacteriën verspreidt, ik moet ze weer gaan wassen in het vriezige water.

      We doen een heleboel kralen van brooddeeg voor een ketting maar we kunnen hem niet rijgen tot ze helemaal droog en hard zijn. We maken een ruimteschip van doosjes en bakjes, de plakband is bijna op maar Mam zegt: ‘Ach, waarom ook niet?’ en gebruikt het laatste stukje.

      Dakraam wordt donker.

      Avondeten is kaas die helemaal zweterig is en smeltende broccoli. Mam zegt dat ik moet eten anders krijg ik het nog kouder. Ze pakt twee stillers en een grote slok om ze door te slikken. ‘Waarom heb je nog steeds pijn ook al is Rotte Kies eruit?’

      ‘Ik denk dat de andere nu meer opvallen.’

      We trekken onze slaapshirts aan maar doen onze kleren er weer overheen.

      Mam begint een liedje. ‘De andere kant van de berg...

      De andere kant van de berg...’ zing ik.

      De andere kant van de berg...

      Was alles wat hij zag.’

      Ik doe ‘Negenennegentig flessen bier op de muur’ helemaal omlaag tot zeventig.

      Mam houdt haar handen tegen haar oren en vraagt of we de rest alsjeblieft morgen kunnen doen. ‘Dan hebben we denk ik wel weer stroom.’

      ‘Okidoki,’ zeg ik.

      ‘En ook al hebben we dan nog geen stroom, hij kan niet tegenhouden dat de zon opkomt.’

      Ouwe Nick? ‘Waarom zou hij de zon tegenhouden?’

      ‘Dat kan hij niet, zei ik.’ Mam geeft me een harde knuffel, ze zegt: ‘Het spijt me.’

      ‘Waarom spijt het je?’

      Ze blaast haar adem uit. ‘Het is mijn schuld, ik heb hem boos gemaakt.’

      Ik kijk naar haar gezicht maar ik kan het bijna niet zien.

      ‘Hij kan het niet uitstaan als ik begin te gillen. Dat heb ik in geen jaren gedaan. Hij wil ons straffen.’

      Mijn hart bonst heel erg hard. ‘Hoe gaat hij ons straffen?’

      ‘Nee, hij straft ons nu al, bedoel ik. Door de stroom af te sluiten.’

      ‘O, dat is niet erg.’

      Mam lacht. ‘Hoe bedoel je? We hebben het ijskoud, we eten slijmerige groenten...’

      ‘Ja, maar ik dacht dat hij ons ook ging straffen.’ Ik probeer het voor me te zien. ‘Stel dat er twee Kamers waren, en dat hij mij in de ene zet en jou in de andere.’

      ‘Jack, je bent geweldig.’

      ‘Waarom ben ik geweldig?’

      ‘Ik weet niet,’ zegt Mam, ‘zo ben je er gewoon uit gefloept.’

      We gaan nog dichter tegen elkaar aan liggen in Bed. ‘Ik vind het donker niet leuk,’ zeg ik.

      ‘Nou, het is nu tijd om te slapen, dus dan zou het sowieso donker zijn.’

      ‘O ja.’

      ‘We kennen elkaar ook zonder te kijken, toch?’

      ‘Ja.’

      Goedenacht, slaap zacht, laat de beestjes niet bijten vannacht.’

      ‘Hoef ik niet in Kast?’

      ‘Vanavond niet,’ zegt Mam.

* * *

Als we wakker worden is de lucht bibberiger. Horloge zegt 7:09, hij heeft een batterij, dat is zijn eigen kleine stroom vanbinnen verstoppeld.

      Mam gaapt de hele tijd want ze was de hele nacht wakker.

      Ik heb buikpijn, ze zegt dat het misschien door al die rauwe groenten komt. Ik wil een stiller uit de pot, ze geeft me een halve. Ik wacht en wacht maar mijn buik voelt niet anders. Dakraam wordt lichter.

      ‘Ik ben blij dat hij gisteravond niet is gekomen,’ zeg ik tegen Mam. ‘Ik wed dat hij nooit meer terugkomt, dat zou supergeweldig zijn.’

      ‘Jack.’ Ze kijkt een beetje fronsend. ‘Denk eens goed na.’

      ‘Ik denk ook na.’

      ‘Ik bedoel, over wat er dan zou gebeuren. Waar komt ons eten vandaan?’

      Die weet ik. ‘Van Kindje Jezus in de akkers in Buiten.’

      ‘Nee, maar... wie is de brenger?’

      O.

      Mam staat op, ze zegt dat het een goed teken is dat de kranen het nog doen.

      ‘Hij had het water ook af kunnen sluiten, maar dat heeft hij niet gedaan.’

      Ik weet niet waar dat een teken van is.

      Er is bagel als ontbijt maar hij is koud en papperig.

      ‘Wat gebeurt er als hij de stroom niet meer aandoet?’ vraag ik.

      ‘Ik weet zeker dat hij dat wel weer doet. Misschien vanmiddag.’

      Ik probeer de knoppen op Tv soms. Gewoon een stomme grijze bak, ik kan mijn gezicht zien maar niet zo goed als in Spiegel.

      We doen alle Gyms die we kunnen bedenken om warm te worden. Karate en Eilanden en Commando Pinkelen en Trampoline. Hinkelen, dan moeten we van de ene kurktegel naar de andere hinkelen en nooit de lijnen aanraken en nooit vallen. Mam kiest Blindemannetje, ze bindt mijn camouflagebroek voor haar ogen. Ik verstoppel me in Onderbed naast Eierslang en ik haal niet eens adem, zo plat als een bladzijde in een boek, en ze doet er wel honderd uur over tot ze me heeft gevonden. Dan kies ik Abseilen, Mam houdt mijn handen vast en ik loop tegen haar benen omhoog tot mijn benen hoger zijn dan mijn hoofd, en dan hang ik ondersteboven, mijn vlechten vallen in mijn gezicht en maken me aan het lachen. Ik doe een salto en dan ben ik weer rechtop. Ik wil het heel veel keren maar haar pijne pols doet pijn.

      Dan zijn we moe.

      We maken een mobile van een lange spaghetti en draden eraan waar dingen aan geplakt zitten, hele kleine tekeningetjes van mij helemaal oranje en Mam helemaal groen en gedraaide folie en propjes wc-papier. Mam maakt de bovenste draad aan Dak vast met de speld van mijn octopustekening, en de spaghetti bungelt met alle kleine dingetjes die op en neer vliegen als we eronder staan en heel hard blazen.

      Ik heb honger dus Mam zegt dat ik de laatste appel mag.

      En als Ouwe Nick geen appels meer brengt?

      ‘Waarom straft hij ons nu nog steeds?’ vraag ik.

      Mam trekt met haar mond. ‘Hij denkt dat wij dingen zijn die van hem zijn, omdat Kamer van hem is.’

      ‘Hoezo?’

      ‘Nou, hij heeft Kamer gemaakt.’

      Dat is raar, ik dacht dat Kamer gewoon is. ‘Maar God heeft toch alles gemaakt?’

      Mam is even stil en dan wrijft ze over mijn nek. ‘Alle goede dingen, dat wel.’

      We spelen De Ark van Noach op Tafel, alle dingen zoals Kam en Klein Bord en Bakspaan en de boeken en Jeep moeten in de rij gaan staan en vlug vlug in Krat stappen voordat er een reusachtige zondvloed komt. Mam speelt niet echt meer mee, ze heeft haar gezicht in haar handen net of het heel zwaar is.

      Ik kauw op de appel. ‘Doen je andere kiezen pijn?’

      Ze kijkt door haar vingers heen naar mij, haar ogen zijn supergroot.

      ‘Welke dan?’

      Mam staat zo ineens op dat ik bijna schrik. Ze gaat in Schommelstoel zitten en steekt haar handen uit. ‘Kom eens. Ik heb een verhaal voor je.’

      ‘Een nieuw verhaal?’

      ‘Ja.’

      ‘Super.’

      Ze wacht tot ik helemaal in haar armen gevouwen zit. Ik knabbel aan de tweede kant van de appel, dan kan ik er zo lang mogelijk mee doen. ‘Weet je nog van Alice, dat ze niet altijd in Wonderland is geweest?’

      Dat was een strikvraag, die ken ik al. ‘Ja, ze gaat in het huis van het Witte Konijn en groeit zo groot dat ze haar arm uit het raam moet steken en haar voet door de schoorsteen en ze schopt Wil de Hagedis eruit, klaboem, dat is een grappig stukje.

      ‘Nee, maar daarvoor. Weet je nog dat ze in het gras lag?’

      ‘En toen viel ze in het hol wel zesduizend kilometer maar het deed geen pijn.’

      ‘Nou, ik ben net als Alice,’ zegt Mam.

      Ik moet lachen. ‘Niet. Zij is een klein meisje met een heel groot hoofd, nog groter dan het hoofd van Dora.’

      Mam bijt op haar lip, er zit een donker stukje. ‘Ja, maar ik kom van ergens anders, net als zij. Heel lang geleden was ik...’

      ‘Boven in Hemel.’

      Ze houdt haar vinger voor mijn mond, ik moet stil zijn. ‘Toen kwam ik omlaag en toen was ik een kind net als jij, ik woonde bij mijn vader en moeder.’

      Ik schud van nee. ‘Jíj bent de moeder.’

      ‘Maar ik had zelf ook een moeder die ik Mama noemde,’ zegt ze. ‘Ik heb nog steeds een moeder.’

      Waarom doet ze zo alsof, is dit een spelletje dat ik niet ken?

      ‘Ze is... jij zou haar eigenlijk Oma noemen.’

      Net als de abuela van Dora. Sint-Anna op het schilderij dat de Maagd Maria op haar schoot zit. Ik eet het klokhuis, het is nu bijna niks meer. Ik leg het op tafel. ‘Ben jij in haar buik gegroeid?’

      ‘Nou... eerlijk gezegd niet, ik ben geadopteerd. Zij en mijn vader... die zou jij dus Opa noemen. En ik had, ik heb, ook een grote broer die Paul heet.’

      Ik schud van nee. ‘Bedoel je Paulus, dat is toch een heilige?’

      ‘Nee, ik bedoel mijn broer, die heet Paul.’

      Hoe kunnen er nou ineens twee van zijn?

      ‘Voor jou is hij eigenlijk Oom Paul.’

      Dat zijn te veel namen, mijn hoofd is vol. Mijn buik is nog steeds leeg, net of de appel er niet in zit. ‘Wat is het middageten?’

      Mam lacht niet. ‘Ik ben je aan het vertellen over mijn familie.’

      Ik schud van nee.

      ‘Alleen omdat jij ze nooit gezien hebt, wil dat nog niet zeggen dat ze niet echt zijn. Er zijn meer dingen op aarde dan jij je kunt voorstellen.’

      ‘Hebben we nog kaas die niet zweterig is?’

      ‘Jack, dit is belangrijk. Ik woonde in een huis met mijn mama en mijn papa en Paul.’

      Ik moet het spel meespelen, anders wordt ze boos. ‘Een huis in Tv?’

      ‘Nee, buiten.’

      Dat is belachelijk, Mam is nooit in Buiten geweest.

      ‘Maar het leek wel op een huis dat je op tv kunt zien, ja. Een huis aan de rand van de stad, met een tuin erachter, en een hangmat.’

      ‘Wat is een hangmat?’

      Mam pakt het potlood van Plank en maakt een tekening van twee bomen, er hangen touwen tussen helemaal aan elkaar geknoopt en er ligt een mannetje op de touwen.

      ‘Is dat een piraat?’

      ‘Dat ben ik, schommelend in de hangmat.’ Ze doet het papier heen en weer, ze is helemaal opgewonden. ‘En ik ging altijd naar de speeltuin met Paul en dan schommelden we op de schommels, en we gingen ijs eten. Jouw oma en opa gingen uitstapjes met ons maken in de auto, naar de dierentuin en naar het strand. Ik was hun kleine meisje.’

      ‘Nietes.’

      Mam frommelt de tekening op. Er ligt nat op Tafel, het maakt haar wit helemaal glimmend.

      ‘Niet huilen,’ zeg ik.

      ‘Ik kan er niets aan doen.’ Ze wrijft de tranen over haar gezicht.

      ‘Waarom kun je er niets aan doen?’

      ‘Ik wou dat ik het beter kon beschrijven. Ik mis het.’

      ‘Mis je de hangmat?’

      ‘Alles. Ik mis het om buiten te zijn.’

      Ik hou haar hand vast. Ze wil dat ik het geloof dus ik doe mijn best, maar mijn hoofd doet pijn. ‘Heb je echt eerst in Tv gewoond?’

      ‘Ik zei toch dat het niet Tv is? Het is de echte wereld, je zou niet geloven hoe groot die is.’ Ze doet haar armen opzij, ze wijst naar alle muren. ‘Kamer is alleen maar een klein stinkhol vergeleken met de rest van de wereld.’

      ‘Kamer is geen stinkhol.’ Ik schreeuw bijna. ‘Hij stinkt alleen heel soms als jij een scheet laat.’

      Mam veegt weer over haar ogen.

      ‘Jouw scheten stinken veel erger dan die van mij. Je probeert me gewoon voor de gek te houden, daar moet je mee ophouden.’

      ‘Oké,’ zegt ze, al haar adem sist eruit net als een ballon. ‘Laten we een boterham eten.’

      ‘Waarom?’

      ‘Je zei toch dat je honger had?’

      ‘Nee hoor.’

      Haar gezicht is weer boos. ‘Ik smeer een boterham,’ zegt ze, ‘en jij eet hem op, oké?’

      Het is alleen pindakaas, want de kaas is helemaal slap. Ik zit te eten en Mam zit naast me, maar zij eet geen boterham. Ze zegt: ‘Ik weet dat het veel is om in één keer te behappen.’

      Mijn boterham?

* * *

Als toetje eten we een schaaltje mandarijntjes samen, ik mag de grote stukken want zij vindt de kleine lekkerder.

      ‘Ik zou hier niet over liegen tegen je,’ zegt Mam als ik het sap opslurp. ‘Ik kon het je niet eerder vertellen, omdat je te klein was om het te kunnen snappen, dus toen was ik eigenlijk wel een beetje aan het liegen tegen je. Maar nu je vijf bent, kun je het denk ik wel begrijpen.’

      Ik schud van nee.

      ‘Wat ik nu doe is het tegenovergestelde van liegen. Het is eigenlijk onliegen.’

      We doen een lang dutje.

      Mam is al wakker, ze kijkt naar mij vanaf ongeveer vijf centimeter. Ik wurm mezelf omlaag en mag wat uit de linker.

      ‘Waarom vind je het hier niet leuk?’ vraag ik.

      Ze gaat zitten en trekt haar T-shirt omlaag.

      ‘Ik was nog niet klaar.’

      ‘Jawel,’ zegt ze, ‘je was aan het praten.’

      Ik ga ook zitten. ‘Waarom vind je het niet leuk in Kamer samen bij mij?’

      Mam houdt me heel stevig vast. ‘Ik vind het altijd leuk om bij jou te zijn.’

      ‘Maar je zei dat Kamer klein en stinkerig is.’

      ‘O, Jack.’ Ze zegt eventjes niks. ‘Ja, ik zou liever buiten zijn. Maar wel samen met jou.’

      ‘Ik vind het hier leuk met jou.’

      ‘Oké.’

      ‘Hoe heeft hij Kamer gemaakt?’

      Ze weet wie ik bedoel. Ik denk dat ze het me niet wil vertellen, en dan zegt ze: ‘Eigenlijk was het eerst een tuinschuurtje, gewoon simpel drieënhalf bij drieënhalf, van metaal met een kunststof coating. Maar hij bouwde er een geluiddicht dakraam in, en hij deed een heleboel isolatieschuim in de muren, plus een laag bladlood, want lood dempt alle geluid. O ja, en een veiligheidsdeur met een code. Hij loopt altijd op te scheppen hoe goed hij het heeft aangepakt.’

      De middag gaat langzaam.

      We lezen al onze boeken met plaatjes in het ijskoude soort licht. Dakraam is anders vandaag. Ze heeft een zwart stukje, net een oog.

      ‘Kijk, Mam.’

      Ze staart omhoog en doet een grijns. ‘Dat is een blaadje.’

      ‘Waarom?’

      ‘Dat zal wel door de wind van een boom op het glas zijn geblazen.’

      ‘Een echte boom in Buiten?’

      ‘Ja. Zie je wel? Dat is het bewijs. De hele wereld is daarbuiten.’

      ‘Laten we Bonenstaak spelen. We zetten mijn stoel hierboven op Tafel...’

      Ze helpt me daarmee. ‘Dan Vuilnis boven op mijn stoel,’ zeg ik. ‘En dan klim ik helemaal omhoog...’

      ‘Dat is gevaarlijk.’

      ‘Nee, niet als jij op Tafel staat en Vuilnis vasthoudt zodat ik niet wiebel.’

      ‘Hmm,’ zegt Mam, dat is bijna nee.

      ‘Laten we het gewoon proberen, alsjeblieft, mag het?’

      Het werkt perfect, ik val helemaal niet. Als ik op Vuilnis sta kan ik de kurkranden van Dak echt vasthouden waar ze schuin naar Dakraam gaan. Er zit iets over haar glas dat ik nog nooit heb gezien. ‘Honingraat,’ zeg ik tegen Mam, en ik voel eraan.

      ‘Dat is polycarbonaatvezel,’ zegt ze, ‘onbreekbaar. Ik heb hier heel vaak naar buiten staan kijken, voordat jij werd geboren.’

      ‘Het blaadje is helemaal zwart met gaatjes erin.’

      ‘Ja, ik denk dat het een dood blaadje is, van afgelopen winter.’

      Ik zie blauw eromheen, dat is de lucht, met een beetje wit erin dat zijn wolken zegt Mam. Ik kijk door de honingraat heen, ik kijk en kijk maar ik zie alleen maar lucht. Er is verder niks in zoals schepen of treinen of paarden of meisjes of wolkenkrabbers die voorbijzoeven.

      Als ik weer omlaag klim van Vuilnis en mijn stoel duw ik Mams arm weg.

      ‘Jack...’

      Ik spring helemaal zelf op Vloer. ‘Liegbeest, jokkebrok, er is helemaal geen Buiten.’

      Ze begint nog meer uit te leggen maar ik stop mijn vingers in mijn oren en roep: ‘Blablablablabla!’

      Ik speel alleen in mijn eentje met Jeep. Ik moet bijna huilen maar ik doe alsof van niet.

      Mam kijkt in Keukenkast, ze rammelt met blikken, volgens mij hoor ik haar tellen. Ze telt wat we nog overhebben.

      Ik heb het nu extra koud, mijn handen zijn helemaal verdoofd onder de sokken die ik eraan heb.

      Als avondeten vraag ik steeds of we de laatste cornflakes mogen en op het laatst zegt Mam ja. Ik knoei een beetje omdat ik mijn vingers niet voel.

      Het donker komt weer terug, maar Mam heeft alle versjes in haar hoofd uit Mijn grote versjesboek. Ik vraag ‘Sinaasappels en citroenen’, mijn beste regel is ‘Ik weet niet, hoezo, zegt de grote klok van Bow’ want die klinkt helemaal laag als een leeuw. Ook die van de chopper die je hoofd komt afhakken. ‘Wat is een chopper?’

      ‘Een heel groot hakmes, denk ik.’

      ‘Dat denk ik niet,’ zeg ik. ‘Het is een helikopter waar de wieken heel snel van ronddraaien en hoofden afhakken.’

      ‘Getsie.’

      We hebben geen slaap maar er is niet veel te doen zonder te zien. We gaan op Bed zitten en maken zelf rijmpjes. ‘Onze vriend Wiebels heeft de kriebels.’

      ‘Onze vriend SpongeBob zegt steeds blobblob.’

      ‘Goeie,’ zeg ik tegen Mam. ‘Onze vriendin Grace winde de race.’

      Won de race,’ zegt Mam. ‘Onze vriend Tom is helemaal niet dom.’

      ‘Onze vriendin Emma is dol op zwemma.’

      ‘Smokkelrijm.’

      ‘Goed dan,’ zeg ik. ‘Onze vriend Paul de Oom viel heel diep in zijn droom.’

      ‘Hij is echt een keer gevallen met zijn motor.’

      Ik was vergeten dat hij echt was. ‘Waarom was hij gevallen met zijn motor?’

      ‘Hij kreeg een ongeluk. Maar toen werd hij met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht en hebben de dokters hem weer helemaal beter gemaakt.’

      ‘Hadden ze hem opengesneden?’

      ‘Nee nee, ze deden alleen gips om zijn arm zodat het geen pijn meer deed.’

      Dus ziekenhuizen zijn ook echt, en motors. Straks knapt mijn hoofd nog van alle nieuwe dingen die ik moet geloven.

      Het is nu helemaal zwart, alleen Dakraam heeft een donker soort schijnsel. Mam zegt dat er in een stad altijd wel wat licht is van de straatlantaarns en de lampen in de gebouwen en zo.

      ‘Waar is de stad?’

      ‘Om ons heen,’ zegt ze, en ze wijst naar Bedmuur.

      ‘Ik heb door Dakraam gekeken en ik heb er niks van gezien.’

      ‘Ja, en daarom werd je boos op me.’

      ‘Ik ben niet boos op jou.’

      Ze geeft me mijn kusje terug. ‘Dakraam kijkt recht omhoog naar de lucht. De meeste dingen waar ik je over heb verteld zijn op de grond, dus als we die zouden willen zien zouden we een raam moeten hebben dat naar de zijkant kijkt.’

      ‘We kunnen een zijkantraam vragen voor Zondagtraktatie.’

      Mam lacht halfhalf.

      Ik was vergeten dat Ouwe Nick niet meer komt. Misschien was mijn lolly wel de laatste Zondagtraktatie van ooit.

      Ik denk dat ik begin te huilen, maar er komt alleen een enorme gaap.

      ‘Welterusten Kamer,’ zeg ik.

      ‘Is het al zo laat? Oké. Welterusten,’ zegt Mam.

      ‘Welterusten Lamp en Ballon.’ Ik wacht op Mam maar ze zegt er geen meer. ‘Welterusten Jeep, en Welterusten Afstand. Welterusten Kleed, en Welterusten Deken, en Welterusten Beestjes, en niet bijten.’

* * *

Ik word wakker van een geluid de hele tijd opnieuw. Mam is niet in Bed. Er is een beetje licht, de lucht is nog steeds ijzig. Ik kijk over de rand, ze zit midden op Vloer en doet bonk bonk bonk met haar hand. ‘Wat heeft Vloer gedaan?’

      Mam stopt, ze blaast een hele lange adem uit. ‘Ik moet iets slaan,’ zegt ze, ‘maar ik wil niks kapotmaken.’

      ‘Waarom niet?’

      ‘Of eigenlijk zou ik heel graag iets kapotmaken. Ik zou het liefst alles kapotmaken.’

      Ik vind het niet leuk als ze zo is. ‘Wat is het ontbijt?’

      Mam staart me aan. Dan staat ze op en loopt naar Keukenkast en pakt een bagel, dat is denk ik de laatste.

      Zij neemt maar een kwart ervan, ze heeft niet zo’n honger.

      Als we onze adem uitblazen is die helemaal mistig. ‘Dat komt doordat het vandaag kouder is,’ zegt Mam.

      ‘Jij zei dat het niet kouder zou worden.’

      ‘Sorry, ik had het fout.’

      Ik heb de bagel op. ‘Heb ik nog steeds een Oma en Opa en Oom Paul?’

      ‘Ja,’ zegt Mam, ze lacht een beetje.

      ‘Zijn ze in Hemel?’

      ‘Nee nee.’ Ze trekt met haar mond. ‘Dat denk ik niet, tenminste. Paul is maar drie jaar ouder dan ik, hij is... wauw, dan is hij al negenentwintig.’

      ‘Weet je, ze zijn hier,’ fluister ik. ‘Ze zitten verstoppeld.’

      Mam kijkt rond. ‘Waar dan?’

      ‘In Onderbed.’

      ‘O, dat is wel heel krap. Ze zijn met z’n drieën, en ze zijn best wel aan de dikke kant.’

      ‘Net zo dik als een nijlpaard?’

      ‘Zo dik ook weer niet.’

      ‘Misschien zitten ze... in Kast.’

      ‘Bij mijn jurken?’

      ‘Ja. Als we iets horen rammelen zijn zij het, ze stoten de kleerhangers eraf.’

      Mams gezicht is strak.

      ‘Ik maak maar een grapje,’ zeg ik.

      Ze knikt.

      ‘Mogen ze een keer echt hierheen komen?’

      ‘Ik wou dat dat kon,’ zegt ze. ‘Ik bid er heel hard voor, elke nacht.’

      ‘Ik hoor je niet.’

      ‘Alleen in mijn hoofd,’ zegt Mam.

      Ik wist niet dat ze dingen in haar hoofd bidt waar ik het niet kan horen.

      ‘Zij verlangen er ook heel erg naar,’ zegt ze, ‘maar ze weten niet waar ik ben.’

      ‘Je bent in Kamer met mij.’

      ‘Maar zij weten niet waar Kamer is, en ze kennen jou helemaal niet.’

      Dat is raar. ‘Ze kunnen toch op Landkaart van Dora kijken, en als ze komen dan spring ik ineens tevoorschijn als verrassing.’

      Mam lacht bijna maar niet helemaal. ‘Kamer staat op geen enkele landkaart.’

      ‘We kunnen het ze aan de telefoon vertellen. Bob de Bouwer heeft er een.’

      ‘Maar wij niet.’

      ‘We kunnen er een vragen voor Zondagtraktatie.’ Dan weet ik het weer. ‘Als Ouwe Nick niet meer kwaad is.’

      ‘Jack. Hij zou ons nooit een telefoon geven, en ook geen raam.’ Mam pakt mijn duimen en knijpt erin. ‘Wij zijn net mensen in een boek, en hij wil het aan niemand anders laten lezen.’

      Voor Gym rennen we over Parcours. Het is lastig om Tafel en de stoelen aan de kant te schuiven met handen die voelen alsof ze er niet zijn. Ik ren tien heen-en-terugs maar ik ben nog steeds niet opgewarmd, mijn tenen zijn struikelig. We doen Trampoline en Karate, Hi-yah, en dan kies ik weer Bonenstaak. Mam zegt oké als ik beloof dat ik niet kwaad word als ik niks kan zien. Ik klim op Tafel op mijn stoel op Vuilnis en ik wiebel niet eens. Ik hou me vast aan de randen waar Dak schuin in Dakraam gaat, ik staar zo hard door de honingraat naar het blauw dat ik ervan moet knipperen. Na een tijdje zegt Mam dat ze eraf wil om middageten te gaan maken.

      ‘Geen groenten, alsjeblieft, daar kan mijn buik niet tegen.’

      ‘We moeten ze opmaken voordat ze gaan rotten.’

      ‘We kunnen pasta eten.’

      ‘Die is bijna op.’

      ‘Dan rijst. Of zullen we...’ Dan vergeet ik te praten want ik zie het door de honingraat, het ding dat zo klein is dat het net zo’n drijvertje in mijn oog lijkt, maar dat is het niet. Het is een klein lijntje dat een dikke witte streep in de lucht trekt. ‘Mam...’

      ‘Wat?’

      ‘Een vliegtuig!’

      ‘Echt?’

      ‘Echt helemaal echt. O...’

      Dan val ik op Mam en dan op Kleed, Vuilnis knalt boven op ons en mijn stoel ook. Mam zegt au au au en wrijft over haar pols. ‘Sorry sorry,’ zeg ik, ik geef er een kusje op. ‘Ik heb het gezien, het was een echt vliegtuig maar dan heel klein.’

      ‘Dat is alleen omdat het ver weg is,’ zegt ze met een grote glimlach. ‘Ik wed dat het eigenlijk enorm is als je het van dichtbij zou zien.’

      ‘Ongelooflijk, het schreef een letter in de lucht.’

      ‘Dat heet een...’ Ze slaat tegen haar hoofd. ‘Ik weet het niet meer. Het is de rook van het vliegtuig of zoiets.’

      Als middageten al de zeven rest van de crackers met de zweterige kaas, we houden onze adem in dan proeven we het niet.

      Mam geeft me wat onder Dekbed. Er komt zonneschijn van Gods gele gezicht maar niet genoeg om te zonnebaden. Ik kan niet uitschakelen. Ik staar zo hard naar Dakraam dat mijn ogen jeukerig worden, maar ik zie geen vliegtuigen meer.

      Ik heb dat vliegtuig echt gezien toen ik op Bonenstaak stond, het was geen droom, ik zag het echt vliegen in Buiten, dus het bestaat echt, Buiten waar Mam een klein meisje was.

      We staan op en spelen Touwfiguren en Domino en Onderzeeër en Handpoppen en een heleboel andere dingen maar allemaal maar eventjes. We doen Neuriën, de liedjes zijn te makkelijk om te raden. We gaan weer in Bed liggen om warm te worden.

      ‘Laten we morgen in Buiten gaan,’ zeg ik.

      ‘O, Jack.’

      Ik lig op Mams arm die helemaal dik in twee truien zit. ‘Ik vind dat het daar lekker ruikt.’

      Ze beweegt haar hoofd en kijkt naar me.

      ‘Als Deur opengaat na negen uur en de lucht naar binnen woeit die anders is dan onze lucht.’

      ‘Dus dat is je opgevallen,’ zegt ze.

      ‘Alle dingen vallen me op.’

      ‘Ja, het is frisser. In de zomer ruikt het naar gemaaid gras, omdat we in zijn achtertuin zitten. Soms vang ik een glimp op van struiken en heggen.’

      ‘Wie zijn achtertuin?’

      ‘Van Ouwe Nick. Kamer is gemaakt van zijn schuurtje, weet je nog?’

      Het is moeilijk om alle stukjes te onthouden, ze klinken allemaal niet erg waar.

      ‘Hij is de enige die de cijfers weet van de code die je moet intikken op het toetsenblok aan de buitenkant.’

      Ik staar naar Toetsenblok, ik wist niet dat er nog een was. ‘Ik tik ook cijfers in.’

      ‘Ja, maar niet de geheime cijfers waarmee de deur opengaat... als een onzichtbare sleutel,’ zegt Mam. ‘En als hij teruggaat naar het huis tikt hij de code weer in, maar dan op deze...’ Ze wijst naar Toetsenblok.

      ‘Het huis met de hangmat?’

      ‘Nee.’ Mam praat heel hard. ‘Ouwe Nick woont in een ander huis.’

      ‘Kunnen we een keer naar zijn huis gaan?’

      Ze duwt met haar hand tegen haar mond. ‘Ik wil liever naar het huis van je opa en oma gaan.’

      ‘Dan kunnen we in de hangmat schommelen.’

      ‘Dan kunnen we doen wat we willen, dan zijn we vrij.’

      ‘Als ik zes ben?’

      ‘Het gaat in elk geval zeker een keer gebeuren.’

      Er loopt nat van Mams gezicht op het mijne. Ik schrik ervan, het is zoutig.

      ‘Niks aan de hand,’ zegt ze, en ze wrijft over haar wang, ‘niks aan de hand. Ik ben alleen... ik ben een beetje bang.’

      ‘Je mag niet bang zijn.’ Ik schreeuw bijna. ‘Geen goed idee.’

      ‘Een beetje maar. Het komt wel goed, we hebben de basisdingen.’

      Nu ben ik nog banger. ‘Maar als Ouwe Nick de stroom niet meer aansluit en als hij geen eten meer brengt, helemaal nooit meer?’

      ‘Dat doet hij wel,’ zegt ze, ze ademt nog steeds snikkerig. ‘Ik weet bijna honderd procent zeker dat hij dat wel doet.’

      Bijna honderd, dat is negenennegentig. Is negenennegentig genoeg?

      Mam gaat rechtop zitten, ze poetst haar gezicht met de mouw van haar trui.

      Mijn buik rammelt, ik vraag me af wat we nog overhebben. Het wordt alweer donker. Volgens mij is het helemaal niet langer licht.

      ‘Luister, Jack, ik moet je nog een verhaal vertellen.’

      ‘Een echt verhaal?’

      ‘Helemaal echt. Weet je nog dat ik altijd helemaal verdrietig was?’

      O ja, dat is een leuk verhaal. ‘En toen kwam ik omlaag uit Hemel en groeide in jouw buik.’

      ‘Ja, maar weet je, waarom ik verdrietig was... dat kwam juist door Kamer,’ zegt Mam. ‘Ouwe Nick, ik kende hem niet eens, ik was negentien. Hij heeft me gestolen.’

      Ik probeer het te snappen. Zwieber niet stelen. Maar ik heb nog nooit gehoord van mensen stelen.

      Mam houdt me te strak vast. ‘Ik studeerde aan de universiteit. Het was vroeg in de ochtend, ik stak een parkeerplaats over om naar de bibliotheek te gaan, en ik luisterde naar – het is een klein apparaatje waar wel duizend liedjes op staan die je in je oren kunt horen, ik was de eerste in mijn vriendenkring die er een had.’

      Ik wou dat ik dat apparaatje had.

      ‘Maar goed... toen kwam er een man aanrennen die om hulp vroeg, zijn hond had een aanval gekregen en hij was bang dat hij dood zou gaan.’

      ‘Hoe heet hij?’

      ‘Die man?’

      Ik schud van nee. ‘De hond.’

      ‘Nee, de hond was alleen maar een list om mij in zijn pick-uptruck te krijgen. De auto van Ouwe Nick.’

      ‘Wat voor kleur is die?’

      ‘De auto? Bruin, hij heeft nog steeds dezelfde, daar loopt hij altijd over te mopperen.’

      ‘Hoeveel wielen?’

      ‘Je moet je nu echt even concentreren op wat belangrijk is,’ zegt Mam.

      Ik knik. Haar handen zijn te strak, ik maak ze losser.

      ‘Hij deed me een blinddoek voor...’

      ‘Net als Blindemannetje?’

      ‘Ja, maar het was niet leuk. Hij bleef maar rijden, ik was doodsbang.’

      ‘Waar was ik toen?’

      ‘Jij was nog niet gebeurd, weet je nog?’

      Dat was ik vergeten. ‘Zat de hond ook in de auto?’

      ‘Er was geen hond.’ Mam klinkt weer chagrijnig. ‘Laat me dit verhaal nou uitvertellen.’

      ‘Mag ik een ander verhaal kiezen?’

      ‘Dit is wat er is gebeurd.’

      ‘Mag ik “Jack de Reuzendoder”?’

      ‘Luister,’ zegt Mam, en ze doet haar hand voor mijn mond. ‘Hij gaf me slechte medicijnen waardoor ik in slaap viel. En toen ik wakker werd was ik hier.’

      Het is bijna zwart en ik kan Mams gezicht nu helemaal niet zien, het is de andere kant op dus ik kan alleen maar horen.

      ‘De eerste keer dat hij de deur opendeed gilde ik om hulp en toen sloeg hij me tegen de vlakte. Dat heb ik niet nog een keer geprobeerd.’

      Mijn buik zit helemaal in de knoop.

      ‘Ik was altijd bang om te gaan slapen, voor het geval hij terug zou komen,’ zegt Mam, ‘maar alleen als ik sliep hoefde ik niet te huilen, dus ik sliep wel zestien uur per dag.’

      ‘Maakte je een meer?’

      ‘Wat?’

      ‘Alice huilt een tranenmeer omdat ze niet meer al haar versjes en getallen weet, en dan verdrinkt ze bijna.’

      ‘Nee,’ zegt Mam, ‘maar ik had de hele tijd hoofdpijn, mijn ogen jeukten. Ik werd misselijk van de geur van de kurktegels.’

      Welke geur?

      ‘Ik maakte mezelf gek, ik zat voortdurend op mijn horloge te kijken en de seconden af te tellen. Ik schrok overal van, de dingen leken groter of kleiner te worden terwijl ik ernaar keek, maar als ik de andere kant op keek begonnen ze altijd te schuiven. Toen hij eindelijk de tv meenam, liet ik hem vierentwintig uur per dag aan staan, allemaal domme rotzooi, reclames voor lekkere dingen die ik me herinnerde, en waar ik zo naar hunkerde dat mijn mond er pijn van deed. Soms hoorde ik stemmen uit de tv die tegen me praatten.’

      ‘Net als Dora?’

      Ze schudt van nee. ‘Als hij op zijn werk was probeerde ik te ontsnappen, ik heb alles geprobeerd. Ik heb dagenlang op mijn tenen op de tafel staan schrapen rond het dakraam, al mijn nagels braken af. Ik gooide alles wat ik maar kon bedenken ertegenaan maar de polycarbonaatvezel is zo sterk. Ik heb zelfs nooit ook maar een barst in het glas weten te krijgen.’

      Dakraam is gewoon een vierkant van niet zo heel donker. ‘Wat alles?’

      ‘De grote pan, stoelen, de vuilnisbak...’

      Wauw, ik had haar wel eens met Vuilnis willen zien gooien.

      ‘En een andere keer heb ik een gat gegraven.’

      Ik snap het niet. ‘Waar?’

      ‘Je kunt het voelen, wil je dat? Dan moeten we onder het bed schuifelen...’

      Mam gooit Dekbed van ons af en trekt Krat uit Onderbed, ze maakt een kleine grom als ze naar binnen gaat. Ik kruip naast haar, we zijn dicht bij Eierslang maar we drukken hem niet plat. ‘Ik had het idee van The Great Escape.’ Haar stem is heel donderend naast mijn hoofd.

      Dat verhaal weet ik nog, van dat nazikamp, niet een zomerkamp met marshmallows maar in de winter met miljoenen mensen die madensoep te drinken kregen. De geallieerden gooiden de hekken open en iedereen rende naar buiten. Ik denk dat geallieerden engelen zijn, net als die van Petrus.

      ‘Geef je vingers eens...’ Mam trekt eraan. Ik voel de kurk van Vloer. ‘Hier is het.’ Ineens is er een stukje dat omlaag is met ruwe randen. Mijn hart doet boem boem boem, ik wist helemaal niet dat er een gat was. ‘Voorzichtig, pas op dat je je niet snijdt. Ik heb het met het zigzagmes gemaakt,’ zegt ze. ‘De kurk openwrikken was een makkie, maar het hout duurde wel even. Het loodfolie en het schuimrubber gingen heel snel, maar weet je wat ik toen vond?’

      ‘Wonderland?’

      Mam maakt een boos geluid en ik stoot mijn hoofd tegen Bed.

      ‘Sorry.’

      ‘Wat ik vond was een hek van kippengaas.’

      ‘Waar?’

      ‘Daar, onder in het gat.’

      Een hek in een gat? Ik duw mijn hand laag en lager.

      ‘Iets van ijzer, voel je het?’

      ‘Ja.’ Koud, helemaal glad, ik pak het in mijn vingers.

      ‘Toen hij de schuur in Kamer veranderde,’ zegt Mam, ‘verstopte hij een heel hekwerk onder de vloerdelen en in alle muren en zelfs in het dak, zodat ik er nooit doorheen kon komen.’

      We schuifelen er weer uit. We gaan met onze rug tegen Bed aan zitten. Ik heb geen adem meer.

      ‘Toen hij het gat vond,’ zegt Mam, ‘brulde hij het uit.’

      ‘Net als een beer?’

      ‘Nee, van het lachen. Ik was bang dat hij me pijn zou doen maar die keer vond hij het alleen maar ontzettend grappig.’

      Mijn tanden zitten hard op elkaar.

      ‘Hij lachte toen veel vaker,’ zegt Mam.

      Ouwe Nick is een stinkende stelende boevenzombie. ‘We kunnen tegen hem in opstand komen,’ zeg ik. ‘Ik sla hem helemaal in stukken met mijn jumbo-megatron-transformerblaster.’

      Ze geeft een kus op de zijkant van mijn oog. ‘Het heeft geen zin om hem pijn te doen. Dat heb ik een keer geprobeerd, toen ik hier ongeveer anderhalf jaar zat.’

      Dat is echt ongelooflijk. ‘Heb jij Ouwe Nick pijn gedaan?’

      ‘Weet je wat ik deed? Ik haalde het deksel van de wc af, en ik had ook het gladde mes, en op een avond ging ik vlak voor negen uur tegen de muur naast de deur staan...’

      Ik snap het niet. ‘Wc heeft geen deksel.’

      ‘Eerst zat er wel een, boven op de pot. Het was het zwaarste ding in Kamer.’

      ‘Bed is superzwaar.’

      ‘Maar het bed kon ik natuurlijk niet optillen, toch?’ zegt Mam. ‘Dus toen ik hem hoorde binnenkomen...’

      ‘Het piep piep.’

      ‘Precies. Toen sloeg ik met het wc-deksel keihard op zijn hoofd.’

      Ik heb mijn duim in mijn mond en ik bijt en bijt.

      ‘Maar ik deed het niet hard genoeg, het deksel viel op de grond en brak in tweeën, en hij, Ouwe Nick, hij kon de deur nog net dicht duwen.’

      Ik proef iets geks.

      Mams stem klinkt helemaal snikkerig. ‘Ik wist dat het mijn enige kans was om hem te dwingen me de code te geven. Dus ik duwde het mes tegen zijn keel, zo.’

      Ze houdt haar vingernagel onder mijn kin, ik vind het niet fijn. ‘Ik zei: Zeg op, wat is de code.’

      ‘En zei hij het?’

      Ze blaast haar adem uit. ‘Hij zei een paar cijfers, en toen ging ik ze intoetsen.’

      ‘Welke cijfers?’

      ‘Ik denk niet dat het de echte waren. Hij sprong op en draaide mijn pols om en pakte het mes af.’

      ‘Je pijne pols?’

      ‘Nou, daarvoor deed hij nog geen pijn. Niet huilen,’ zegt Mam in mijn haar. ‘Dat is al heel lang geleden.’

      Ik probeer te praten maar het komt er niet uit.

      ‘Dus, Jack, we moeten niet nog eens proberen om hem pijn te doen. Toen hij de volgende avond terugkwam, zei hij ten eerste dat hij me nooit ofte nimmer de code zou geven. En ten tweede: als ik nog eens zoiets zou uithalen, zou hij weggaan en dan zou ik steeds meer honger krijgen tot ik doodging.’

      Ze denkt na.

      Mijn buik rommelt heel hard en ineens snap ik het, waarom Mam me dit verschrikkelijke verhaal vertelt. Ze bedoelt dat we moeten gaan...

      Dan begin ik te knipperen en ik doe mijn handen voor mijn ogen, alles is helemaal verblindend want Lamp is weer aan gegaan.