DE TEMPEL VAN ARTEMIS
De Lagere Elementen
De shuttle van Opal Koboi was een proefmodel dat nooit in massaproductie was genomen. Hij lag jaren voor op alles wat er nu op de markt was, maar door het omhulsel van onzichtbare erts en camouflagefolie was zo’n voertuig zo kostbaar dat zelfs Opal Koboi zich er geen had kunnen permitteren zonder de hulp van overheidssubsidies.
Merv bond de gevangenen in de passagiersnis vast, terwijl Scant hen naar Schotland stuurde, en daarna onder de grond door een bergrivier in de Hooglanden. Opal was bezig ervoor te zorgen dat haar andere plan, inzake de wereldmacht, verder soepeltjes verliep.
Ze vouwde het scherm van een videotelefoon open en zocht verbinding met Sicilië. De persoon aan de andere kant van de lijn nam halverwege de eerste keer overgaan al op.
‘Belinda, lieveling, ben jij het?’
De man die opnam was eind veertig, met een knap mediterraans uiterlijk, met een gebruind gezicht omlijst door zwart haar met grijs erdoor. Over een gestreept Versace-overhemd met open boord droeg hij een witte laboratoriumjas.
‘Ja, papa. Met mij. Maak je geen zorgen, met mij is alles goed.’ De stem van Opal was doorspekt met een laag hypnotiserende mesmer. De arme man was volkomen in haar macht, zoals hij dat al langer dan een maand was.
‘Wanneer kom je naar huis, lieveling? Ik mis je.’
‘Vandaag, papa, over een paar uur. Hoe is alles daar?’
De man glimlachte dromerig. ‘Molto bene. Heerlijk. Het is mooi weer. We kunnen een ritje naar de bergen maken. Misschien kan ik je leren skiën.’
Opal fronste ongeduldig haar wenkbrauwen. ‘Luister naar me, idiota… Papa. Hoe gaat het met de sonde? Zitten we op schema?’
Heel even verscheen er een rimpel van irritatie in het Italiaanse voorhoofd, maar toen was hij weer behekst.
‘Ja, lieveling. Alles verloopt volgens schema. De explosieve capsules worden vandaag begraven. De systeemcheck van de sonde was een doorslaand succes.’
Opal klapte in haar handen – het toonbeeld van een dolblije dochter. ‘Uitstekend, papa. Wat ben je toch lief voor je kleine Belinda. Ik kom snel naar je toe.’
‘Kom gauw naar huis, lieverd,’ zei de man, die zich zo te merken geen raad wist zonder het wezen waarvan hij dacht dat het zijn dochter was.
Opal beëindigde het gesprek. ‘Stomkop,’ zei ze vol minachting. Maar Giovanni Zito zou in leven mogen blijven – in elk geval tot de sonde die hij op haar aanwijzingen bouwde, de Lagere Elementen had laten knallen.
Nu ze met Zito had gesproken, wilde Opal zich graag concentreren op het sondegedeelte van haar plan. Wraak was zoet, zoveel was zeker, maar leidde ook af. Misschien moest ze die twee uit de shuttle zetten en ze overleveren aan de magmakern van de Aarde.
‘Merv,’ blafte ze. ‘Hoe lang is het nog naar het pretpark?’
Merv keek op de instrumenten op het dashboard van de shuttle. ‘We zijn net het hoofdnetwerk van het schachtenstelsel binnen gegaan, juffrouw Koboi. Nog vijf uur,’ riep hij over zijn schouder. ‘Misschien iets korter.’
Vijf uur, mijmerde Opal, terwijl ze zich als een tevreden poes in haar kuipstoeltje opkrulde. Vijf uur kon ze wel missen.
Een tijdje later schoten Artemis en Holly overeind in hun stoel. Scant bracht hen met een paar schokken uit een zoemstok weer bij bewustzijn.
‘Welkom terug in het land van de gedoemden,’ zei Opal. ‘Hoe vinden jullie mijn shuttle?’
Het was een indrukwekkend voertuig, ook al bracht het Artemis en Holly naar de plaats van hun dood. De stoelen waren bekleed met illegaal verkregen bont, en de inrichting was weelderiger dan van een gemiddeld paleis. Aan het plafond hingen kleine amusementskubussen met hologrammen, voor het geval de passagiers een film wilden bekijken.
Toen Holly merkte waarop ze zat, begon ze te kronkelen. ‘Bont! Beest dat je bent!’
‘Nee,’ zei Opal. ‘Jíj zit op de beesten. Zoals ik al heb gezegd, ben ik nu een mens. En dat doen mensen nu eenmaal, hè, beesten villen voor hun eigen genoegen. Dat is toch zo, hè, jongeheer Fowl?’
‘Sommige mensen doen dat ja,’ zei Artemis koeltjes. ‘Ik persoonlijk niet.’
‘Nou zeg, Artemis,’ zei Opal ondeugend, ‘ik geloof niet dat je daarmee nou in aanmerking komt voor heiligverklaring. Ik heb gehoord dat jij het Volk net zo graag wilt uitbuiten als ik.’
‘Dat zou kunnen. Ik herinner het me niet.’
Opal kwam uit haar stoel en maakte bij het buffet een lichte salade voor zichzelf klaar.
‘Natuurlijk, ze hebben je geheugen gewist. Maar je herinnert het je nu toch wel? Nu kan zelfs je onderbewustzijn niet meer ontkennen dat dit allemaal echt gebeurt.’
Artemis concentreerde zich. Hij kon zich iets herinneren. Het waren vage, onscherpe beelden. Niets specifieks.
‘Ik herinner me wel iets.’
Opal sloeg haar ogen van haar bord op. ‘Ja?’
Artemis keek haar vijandig aan. ‘Ik herinner me dat Foaly je al eerder met zijn superieure intellect heeft verslagen. Ik weet zeker dat hij dat weer zal doen.’
Natuurlijk kon Artemis zich dat niet echt herinneren, maar hij herhaalde alleen wat Holly hem had ingefluisterd. De mededeling had het gewenste effect.
‘Die belachelijke centaur!’ krijste Opal, en ze smeet haar bord tegen de muur. ‘Hij had mazzel, en ik werd gehinderd door die idioot, Knuppel. Maar dat gaat dit keer niet gebeuren. Dit keer ben ik de regisseur van mijn eigen lot. En van dat van jullie.’
‘En wat wordt het dit keer?’ vroeg Artemis spottend. ‘Weer een georganiseerde opstand? Of misschien een mechanische dinosauriër?’
Opals gezicht werd wit van woede. ‘Kent jouw brutaliteit dan geen grenzen, Modderjongen? Nee, dit keer geen kleinschalige opstand. Ik heb een grootser visioen. Ik ga de mensen naar het Volk brengen. Wanneer de twee werelden met elkaar in botsing komen, komt er oorlog en dan zal het door mij gekozen volk winnen.’
‘Je bent een elf, Koboi,’ onderbrak Holly haar. ‘Je bent een van ons. Daar verander je met ronde oren niets aan. Denk je soms dat het de mensen niet zal opvallen dat je niet langer wordt?’
Opal gaf Holly bijna liefkozend een tikje tegen haar wang. ‘Arme, lieve, onderbetaalde politieagent, denk je soms dat ik daar allemaal niet al lang aan had gedacht terwijl ik bijna een jaar lang in dat coma lag te stoven? Denk je dat ik niet al overal aan heb gedacht? Ik heb altijd geweten dat de mens ons uiteindelijk op het spoor zal komen, dus heb ik me erop voorbereid.’ Opal boog zich naar haar toe en trok haar gitzwarte haar uiteen, waardoor een magisch wegtrekkend litteken van zeven centimeter lang op haar hoofdhuid te zien was. ‘Mijn oren rond laten maken was niet de enige operatie die ik heb ondergaan. Ik heb ook iets in mijn schedel laten inbrengen.’
‘Een hypofyse,’ raadde Artemis.
‘Heel goed, Modderjongen. Een heel kleine, kunstmatige menselijke hypofyse. MGH is een van de zeven hormonen die door de hypofyse worden afgescheiden.’
‘MGH?’ onderbrak Holly haar.
‘Menselijk groeihormoon,’ legde Artemis uit.
‘Precies. En zoals de naam al zegt stimuleert MGH de groei van verschillende organen en weefsels, en dan vooral van spieren en botten. Over drie maanden ben ik al een centimeter gegroeid. O, ik word misschien niet lang genoeg voor een basketbalteam, maar niemand zal ooit geloven dat ik een elf ben.’
‘Je bent geen elf,’ zei Holly verbitterd. ‘In je hart ben je altijd een mens geweest.’
‘Dat is zeker als belediging bedoeld. Misschien verdien ik die wel, als je bedenkt wat ik jou zo meteen ga aandoen. Over een uur is er van jullie twee niet eens genoeg over om een buitkist mee te vullen.’
Die term had Artemis nog nooit gehoord. ‘Buitkist? Dat klinkt als een piratenterm.’
Opal opende een geheim luik in de vloer, en daaronder zagen ze een klein hokje. ‘Dat is een buitkist. Die term is bedacht door groentesmokkelaars, meer dan achtduizend jaar geleden. Een geheim hok dat de douanebeambten niet zouden zien. Tegenwoordig heb je aan een buitkist natuurlijk niet veel, met al die röntgenstralen, infrarood en op beweging reagerende camera’s.’ Opal glimlachte verlegen, als een kind dat haar onderwijzer te slim af is. ‘Tenzij de kist natuurlijk helemaal van onzichtbare erts is gemaakt, gekoeld is en uitgerust met inwendige projectoren om de röntgenstralen en het infrarood te misleiden. De enige manier om deze buitkist te ontdekken is als je je voet erin steekt. Dus zelfs al zou de elfBI mijn shuttle binnenkomen, dan zouden ze nog niet vinden wat ik wil smokkelen – en dat is in dit geval een pot chocoladetruffels. Dat kun je nauwelijks illegaal noemen, maar de koelkast zit nu eenmaal vol. Ik ben dol op chocoladetruffels, moet je weten. Al die tijd dat ik onder zeil was, waren truffels een van de twee dingen waarnaar ik hunkerde. Het andere was wraak.’
Artemis gaapte. ‘Heel fascinerend. Een geheime ruimte. Je bent wel een genie, zeg. Een buitkist vol truffels, nou, daarmee kun je de wereld wel veroveren, lijkt me.’
Opal streek Artemis’ haar van zijn voorhoofd. ‘Je grapt maar een eind raak, Modderjongen. Woorden: meer heb je nu niet.’
Een paar minuten later zette Merv de onzichtbare shuttle aan land. Artemis en Holly kregen handboeien om en werden over de inschuifbare loopplank geleid. Ze kwamen in een reusachtige tunnel, die vaag met gloeistroken was verlicht. De meeste verlichtingspanelen lagen aan diggelen en de rest had zijn beste tijd gehad. Dit deel van de schacht was ooit onderdeel geweest van een bruisende metropool, maar nu was het helemaal verlaten en niet meer in gebruik. Op allerlei scheefhangende billboards waren aankondigingen van sloopwerkzaamheden geplakt.
Opal wees op een van die aankondigingen. ‘Deze hele schacht wordt over een maand gesloopt. We zijn net op tijd.’
‘Hebben wij effe mazzel,’ mompelde Holly.
Merv en Scant duwden hen zonder een woord te zeggen met de loop van hun geweer de schacht door. Het wegdek onder hun voeten was gescheurd en gebarsten. Zweerpadden hingen op vochtige plekken bij elkaar en spuiden obsceniteiten. Langs de weg stonden verlaten stalletjes en souvenirwinkeltjes. In een etalage stonden mensenpoppen in diverse oorlogszuchtige houdingen opgesteld.
Artemis bleef staan, ondanks het geweer in zijn rug. ‘Zien jullie ons zo?’ vroeg hij.
‘Nee hoor,’ zei Opal. ‘Jullie zijn veel erger, alleen willen de fabrikanten de kinderen niet bang maken.’
Aan het eind van de tunnel bevonden zich diverse reusachtige, halvebolvormige bouwsels, stuk voor stuk ter grootte van een voetbalstadion. Ze waren gemaakt van zeshoekige panelen, die langs de naden aan elkaar zaten. Sommige panelen waren ondoorzichtig, andere doorzichtig, en elk paneel had grofweg de grootte van een klein huis.
Voor de halve bollen stond een enorme boog met stroken gehavend bladgoud, die uit zijn voegen hing. Aan de boog hing een bord met daarop Gnommisj-letters van twee meter hoog.
‘De Elf Mensenwereldwonderen,’ verkondigde Opal theatraal. ‘Tienduizend jaar beschaving, en jullie weten maar elf zogenaamde wonderen voort te brengen.’
Artemis probeerde zijn handboeien. Die zaten heel goed vast.
‘Je weet natuurlijk dat er op de officiële lijst maar zeven staan.’
‘Dat weet ik,’ zei Opal pinnig. ‘Maar mensen zijn heel bekrompen. Elfengeleerden hebben de videobeelden bestudeerd en besloten dat de Abu Simbel-tempel in Egypte, de Moai-beelden in Rapa Nui, de Borobudur-tempel in Indonesië en de Troonzaal van Persepolis in Iran er ook op horen te staan.’
‘Als mensen dan zo bekrompen zijn,’ merkte Holly op, ‘verbaast het me dat jij een van hen wil zijn.’
Opal liep onder de boog door. ‘Nou, ik zou liever een elf zijn – dat is niet beledigend bedoeld, Artemis – maar het elfenvolk wordt binnenkort weggevaagd. Ik zal daar persoonlijk op toezien zodra ik jullie in jullie nieuwe huis heb afgezet. Over tien minuten zijn we onderweg naar het eiland, en kijken we op de monitoren van de shuttle hoe jullie allebei verscheurd worden.’
Ze liepen het pretpark door, langs de eerste halve bol, waar een schaalmodel van de Grote Piramide van Gizeh in zat op twee derde van de ware grootte. Er waren diverse zeshoekige panelen uitgetrokken, en door de gaten zag Artemis de overblijfselen van het model. Het was een indrukwekkend gezicht, vooral door de tientallen armoedige wezens die de hellingen van de piramiden op en neer klauterden.
‘Trollen,’ legde Opal uit. ‘Die hebben de collectie overgenomen. Maar maak je geen zorgen, ze zijn heel territoriumbewust en zullen jullie alleen aanvallen als jullie te dicht bij de piramide in de buurt komen.’
Artemis was op dat moment zover dat hij zich nergens meer over verbaasde, maar dan nog was de aanblik van die geweldige vleeseters die op elkaar loerden genoeg om zijn hart een paar slagen sneller te doen slaan. Hij bleef even staan om het exemplaar dat zich het dichtst bij hem bevond eens wat beter te bekijken. Het was een afschrikwekkend wezen, van minstens tweeënhalve meter lang, met smerige dreadlocks om zijn reusachtige hoofd. De met vacht bedekte armen van de trol hingen tot onder zijn knieën en uit zijn onderkaak staken twee kromme, gekartelde slagtanden. Toen ze langsliepen keek het beest naar hen, waarbij zijn nachtogen rood opgloeiden in hun kassen.
De groep kwam bij het tweede wereldwonder: de tempel van Artemis in Efese. Het hologram bij de ingang liet een ronddraaiend beeld van het Turkse gebouw zien.
Opal las het paneel waar de geschiedenis van de tempel op stond. ‘Interessant,’ zei ze. ‘Waarom zou iemand volgens jullie zijn zoon naar een godin vernoemen?’
‘Het is de naam van mijn vader,’ zei Artemis vermoeid, want dat had hij al honderd keer moeten uitleggen. ‘Die kan zowel voor meisjes als jongens worden gebruikt, en hij betekent “de jager”. Nogal toepasselijk, vind je niet? Misschien wil je ook wel weten dat de naam die jij als mensennaam hebt gekozen, Belinda, “mooie slang” betekent. Ook toepasselijk. Voor de helft, tenminste.’
Opal wees met een puntige vinger naar Artemis’ neus. ‘Jij ben een heel irritant ventje, Fowl. Ik hoop van harte dat niet alle mensen zijn zoals jij.’ Ze knikte naar Scant. ‘Spray ze maar in,’ beval ze.
Scant haalde een kleine verstuiver uit zijn zak en bespoot Holly en Artemis ruim met de inhoud daarvan. Het was een gele, stinkende vloeistof.
‘Trollenferomonen,’ zei Scant, bijna verontschuldigend. ‘Als die trollen dat maar even ruiken gaan ze helemaal door het lint. Voor hen ruiken jullie nu naar loopse wijfjes. Als ze ontdekken dat jullie dat niet zijn, scheuren ze jullie in duizend stukjes die ze vervolgens fijnkauwen. We hebben alle kapotte panelen laten vervangen, dus ontsnappen, ho maar. Jullie kunnen in de rivier springen als jullie dat willen, maar die geur krijg je er in geen duizend jaar af. En, kapitein Short, ik heb de vleugels van je pak gehaald en het camouflagefolie uitgeschakeld. De verwarmingselementen heb ik wel laten zitten – jullie verdienen immers wel een eerlijke kans.’
Daar heb je veel aan tegen trollen, aan verwarmingselementen, dacht Holly sombertjes.
Door een van de doorzichtige panelen controleerde Merv de ingang van de tentoonstellingsbol. ‘Oké. Hij kan.’
De elf deed de hoofdingang met behulp van de afstandsbediening open. Vanuit de ruimte klonk uit de verte gebrul. Artemis zag een paar trollen op de trap van de replicatempel met elkaar op de vuist gaan. Holly en hij zouden in stukken worden gescheurd.
De gebroeders Brill duwden hen in volle vaart de halve bol in.
‘Veel geluk,’ zei Opal toen de deur dicht gleed. ‘En bedenk: jullie zijn niet alleen. We houden jullie via de camera’s in de gaten.’
De deur sloeg met een onheilspellende dreun dicht. Een paar seconden later begon het paneel met het elektronische slot te bruisen: een van de gebroeders Brill liet het vanaf de buitenkant smelten. Artemis en Holly zaten opgesloten met een zootje verliefde trollen, en ze roken nu als de wijfjes van deze soort.
De tempel van Artemis was een schaalmodel dat uiterst nauwgezet was nagebouwd, compleet met animatronische mensen die hun gewone dagelijkse dingen deden zoals ze in 400 v.Chr. zouden hebben gedaan. De meeste modellen waren door de trollen tot op de bedrading kapotgemaakt, maar sommige bewogen zich schokkerig over hun rails en brachten hun geschenken naar de godin.
Elke robot die op zijn route te dicht bij een bende trollen kwam, werd in elkaar gebeukt en aan stukken gescheurd. Het bood een macabere vooruitblik op het lot dat Artemis en Holly ook te wachten stond.
Er was maar één bron van voedsel: de trollen zelf. Welpen en afdwalers werden er door de stieren uitgepikt en met tanden, klauwen en slagtanden vermorzeld. De leider nam het leeuwendeel en gooide het karkas dan naar de bulderende roedel. Als de trollen hier nog veel langer opgesloten zouden zitten, zouden ze zichzelf uitroeien.
Holly duwde Artemis ruw tegen de grond. ‘Snel,’ zei ze. ‘In de modder rollen. Bedek jezelf, camoufleer die geur.’
Artemis deed wat hem werd gezegd en schepte de modder met zijn geboeide handen over zich heen. De plekken die hij per ongeluk had overgeslagen werden snel door Holly dicht gesmeerd. Hij deed bij haar hetzelfde. Binnen een paar tellen waren ze bijna onherkenbaar.
Artemis voelde iets waarvan hij zich niet kon herinneren dat hij het ooit eerder had gevoeld: doodsangst. Zijn handen trilden, waardoor de kettingen rinkelden. Er was geen plaats in zijn brein voor analytische gedachten. Ik kan het niet, dacht hij. Ik kan niets doen.
Holly nam de leiding. Ze sleurde hem overeind en duwde hem naar een groepje imitatietenten van kooplieden naast een snelstromende rivier. Ze gingen op hun hurken achter het gehavende tentdoek zitten en tuurden door de door lange nagels veroorzaakte kieren in de stof, naar de trollen. Twee animatronische kooplieden zaten op een mat voor de tent, met hun manden boordevol goud met ivoren beeldjes van de godin Artemis. Geen enkel model had nog een hoofd. Een van de hoofden lag een stukje verderop in het stof, en de kunstmatige hersenen kwamen door een gat dat eruit gebeten was naar buiten.
‘We moeten die handboeien af zien te krijgen,’ zei Holly gehaast.
‘Wat?’ mompelde Artemis.
Holly schudde haar handboeien voor zijn gezicht heen en weer. ‘Die dingen moeten af. Nu! De modder beschermt ons wel even, maar dan komen die trollen ons op het spoor. Dan moeten we het water in, en met handboeien om verdrinken we in de stroming.’
Artemis’ ogen stonden wazig. ‘De stroming?’
‘Word wakker, Artemis,’ beet Holly hem toe. ‘Herinner je je goud nog? Dat krijg je niet als je dood bent. De grote Artemis Fowl, die bij het eerste het beste probleem in elkaar stort. We hebben wel voor hetere vuren gestaan.’ Dat was niet echt waar, maar de Modderjongen kon het zich toch niet herinneren. Dus.
Artemis vermande zich. Dit was niet het moment voor rustgevende meditatie; hij zou de emoties die hij ervoer gewoon moeten onderdrukken. Dat was psychisch gezien heel ongezond, maar nog altijd beter dan tussen trollentanden tot een paar hapklare brokken vlees gereduceerd te worden.
Hij bekeek de handboeien. Een soort ultralicht plastic polymeer. In het midden zat een cijferpaneeltje, dat zo geplaatst was dat de drager niet bij de cijfers kon.
‘Hoeveel cijfers zijn het?’ vroeg hij.
‘Wat?’
‘In de code voor de handboeien. Jij bent politieagent. Jij weet toch wel hoeveel cijfers er in de code voor handboeien zitten?’
‘Drie,’ antwoordde Holy. ‘Maar dan nog zijn er duizenden mogelijkheden.’
‘Miljoenen om precies te zijn,’ corrigeerde Artemis haar, die zelfs nu zijn leven in gevaar was, irritant wist te doen. ‘Statistisch gezien neemt achtendertig procent van de mensen echter niet de moeite om de code van de fabrikant van een cijferslot te veranderen. We kunnen alleen maar hopen dat elfen net zo nonchalant zijn.’
Holly fronste haar wenkbrauwen. ‘Je kunt veel van Opal zeggen, maar niet dat ze nonchalant is.’
‘Dat zou kunnen. Maar haar twee elfenknapen hebben misschien niet zo veel oog voor detail.’ Artemis stak Holly zijn handboeien toe. ‘Probeer eens drie nullen.’
Dat deed Holly, met een duim. Het lampje bleef op rood staan.
‘Negens. Drie negens.’
Weer bleef het lampje rood.
Holly probeerde snel alle tien cijfers drie keer. Geen enkel effect.
Artemis zuchtte. ‘Oké. Drie keer hetzelfde cijfer ligt een beetje te zeer voor de hand, neem ik aan. Zijn er nog andere getallen van drie cijfers die in het elfenbewustzijn gegrift staan? Iets wat alle elfen weten en niet snel zullen vergeten?’
Holly pijnigde haar hersenen. ‘Negen vijf een. De postcode van Haven.’
‘Probeer eens.’
Dat deed ze. Geen succes.
‘Negen vijf acht. De postcode van Atlantis.’
Weer niks.
‘Die nummers zijn te gebiedsgebonden,’ zei Artemis pinnig. ‘Wat is nou het nummer dat iedere man, iedere vrouw en ieder kind kent?’
Holly sperde haar ogen wijd open. ‘Natuurlijk. Natuurlijk. Negen nul negen. Het alarmnummer van de politie. Dat staat onder aan elk billboard onder de wereld.’
Artemis merkte iets. Het gebulder was opgehouden. De trollen vochten niet meer en snoven in de lucht. De feromonen waren in het briesje te ruiken en trokken de beesten als marionetten aan touwtjes aan. Griezelig eensgezind draaiden ze hun hoofd de kant op waar Holly en Artemis verstopt zaten.
Artemis schudde aan zijn handboeien. ‘Probeer het snel.’
Dat deed Holly. Het lampje sprong op groen en de handboeien schoten open.
‘Mooi. Uitstekend. Dan doe ik nu die van jou.’
Artemis’ vingers aarzelden boven het toetsenpaneeltje. ‘Ik kan de elfentaal en de cijfers niet lezen.’
‘Dat kun je wel. Je bent zelfs de enige mens die dat kan,’ zei Holly. ‘Je herinnert het je alleen niet. Het paneel heeft de standaardindeling. Van één naar negen, van links naar rechts, met de nul onderaan.’
‘Negen, nul, negen,’ mompelde Artemis, en hij drukte op de bijbehorende toetsen. Holly’s handboeien klikten bij de eerste keer proberen al open – gelukkig maar, want er was geen tijd voor nog een poging.
De trollen kwamen eraan en sprongen met lange stappen van de tempeltrap, schrikbarend snel en gecoördineerd. Ze gebruikten het gewicht van hun harige armen om naar voren te slingeren, en tegelijkertijd strekten ze hun gespierde benen. Door deze slingermethode konden ze in één sprong zes meter afleggen. De beesten landden op hun knokkels en gooiden hun benen onder zich voor de volgende sprong.
Het was een bloedstollend tafereel: een bende verdwaasde carnivoren die elkaar verdringend een flauwe, zanderige heuvel af liepen. De grootste mannetjes namen de gemakkelijkste route en denderden zo het ravijn door. Jongere en oudere mannetjes bleven op de hellingen, bang voor een beet hier en een jaap van een slagtand daar. De trollen stormden dwars door de poppen en het landschap heen, recht op de tent af. Bij iedere stap slingeren hun dreadlocks heen en weer en hun ogen gloeiden rood op in het schemerduister. Ze hielden hun hoofd naar achteren, zodat hun neus het hoogste punt was. Neuzen die hen rechtstreeks naar Holly en Artemis leidden. En wat nog erger was: Holly en Artemis konden de trollen ook ruiken.
Holly stak allebei de handboeien in haar riem. Ze liepen op batterijen en konden worden ingezet voor warmte of zelfs als wapen worden gebruikt, mochten ze die tijd van leven hebben.
‘Oké, Modderjongen. Het water in.’
Artemis protesteerde niet, want daar was geen tijd voor. Hij ging er maar van uit dat trollen, net als veel dieren, niet van water hielden. Hij rende naar de rivier en voelde de grond van de wel honderd voeten en vuisten onder zich trillen. Het gebulder was ook weer begonnen, maar had nu een andere toon – het was woester, stompzinniger en wreder, alsof alle controle die de trollen eventueel hadden gehad, nu verdwenen was.
Artemis haastte zich om Holly bij te houden. Ze rende voor hem uit, lenig en soepel, en bukte zich diep om een van de plastic namaak-houtblokken uit een kampvuur te pakken. Artemis deed hetzelfde en stak het onder zijn arm. Ze konden wel eens een hele tijd in het water moeten zitten.
Holly nam een duik en maakte een sierlijke boog door de lucht alvorens praktisch zonder plons in het water terecht te komen. Artemis struikelde achter haar aan. Dat rennen voor je leven, daar was hij niet op gebouwd. Zijn hersenen waren groot, maar zijn armen en benen waren iel – en dat was precies het tegenovergestelde van wat je nodig had wanneer je door trollen werd achternagezeten.
Het water was lauw, maar de mondvol die Artemis per ongeluk had ingeslikt smaakte opmerkelijk zoet. Daar zaten vast geen vervuilende stoffen in, dacht hij met het kleine stukje van zijn hersens dat nog rationeel kon denken. Er zat iets aan zijn enkel dat door zijn sok en vlees heen sneed. Toen gaf hij onder water een schop en was hij los. Er dreef nog even een spoortje warm bloed achter hem aan, maar ook dat werd weggeslagen door de stroming.
Holly was midden in de rivier aan het watertrappelen. Haar kastanjebruine haar stond in pieken overeind.
‘Ben je gewond?’ vroeg ze.
Artemis schudde zijn hoofd. Hij had geen adem om te praten.
Holly zag zijn enkel, die achter hem aan sleepte. ‘Bloed, en ik heb geen druppel toverkracht meer om je te genezen. Dat bloed is bijna net zo erg als feromonen. We moeten hier weg zien te komen.’
Op de oever stonden de trollen zich letterlijk een ongeluk te springen. Ze sloegen herhaaldelijk met hun hoofd op de grond en trommelden ingewikkelde ritmes met hun vuisten.
‘Het paringsritueel,’ legde Holly uit. ‘Ik geloof dat ze ons wel leuk vinden.’
In het midden van de rivier stond een sterke stroming, en het tweetal werd snel stroomafwaarts gesleurd. De trollen volgden, waarbij sommige kleine projectielen in het water gooiden. Eén daarvan raakte Holly’s plastic boomstam, waardoor ze bijna losraakte.
Ze spoog een mondvol water uit. ‘We moeten iets verzinnen, Artemis. Dat is jóúw afdeling. Tot hier heb ik het voor mijn rekening genomen.’
‘Nou, goed gedaan, hoor,’ zei Artemis, die zijn gevoel voor sarcasme blijkbaar terug had. Hij veegde natte haarslierten uit zijn gezicht en keek om zich heen, voorbij het drukke gewoel aan de waterkant. De tempel was reusachtig en wierp een lange, veelvormige schaduw over het woestijngebied. Vanbinnen was het één grote open ruimte, waar je zo te zien niet voor de trollen kon schuilen. De enige verlaten plek was het dak van de tempel.
‘Kunnen trollen klimmen?’ sputterde hij.
Holly volgde zijn blik. ‘Als het moet wel, ja. Net grote apen zijn het dan. Maar alleen als het moet.’
Artemis fronste zijn voorhoofd. ‘Kon ik het me maar herinneren,’ zei hij. ‘Wist ik maar wat ik weet.’
Holly trappelde naar hem toe en greep hem bij zijn kraag. Ze draaiden rond in het witte water, terwijl er belletjes en schuim tussen hun houtblokken door persten.
‘Aan “kon ik maar” hebben we niks, Modderjongen. Voor we bij het filter komen moeten we iets bedacht hebben.’
‘Het filter?’
‘Dit is een kunstmatige rivier. Die wordt via een centrale tank gefilterd.’
Er ging een lampje in Artemis’ brein branden. ‘Een centrale tank. Dat is onze uitweg.’
‘Dan gaan we eraan! Ik heb geen idee hoe lang we onder water zullen zitten.’
Artemis keek nog één keer schattend om zich heen. ‘Gezien de huidige omstandigheden is er geen andere keus.’
Voor hen begon de stroming te kolken, waarbij alle van de oever meegepikte rommel werd meegezogen. Midden in de rivier vormde zich een kleine draaikolk. Toen de trollen die zagen, leken ze te kalmeren. Ze hielden op met stompen en stoten, en gingen zitten om te kijken. Een paar van hen, die later de slimste zouden blijken te zijn, liepen langs de oever.
‘We volgen de stroming,’ riep Artemis over het gesis heen. ‘We volgen haar en hopen er verder het beste van.’
‘Is dat alles? Is dat jouw geniale plan?’ Het water baande zich een weg door de bedrading van Holly’s pak, waardoor het kraakte.
‘Het is niet zozeer een plan als wel een strategie om ons leven te redden,’ wierp Artemis tegen. Hij had misschien wel meer willen zeggen, maar de rivier onderbrak hem en sleurde hem weg van zijn elfenvriendin, mee de draaikolk in.
Tegenover zo veel kracht voelde hij zich machteloos als een twijgje. Als hij zich tegen het water probeerde te verzetten, zou het de lucht uit zijn longen slaan, zoals een bullebak zijn slachtoffer slaat. De borstkas van Artemis werd samengedrukt; zelfs wanneer zijn naar adem happende mond boven water was, slaagde hij er nog niet in genoeg lucht in zijn longen te krijgen. Zijn hersenen kregen niet genoeg zuurstof. Hij kon niet meer goed nadenken. Alles was krom: de draaiing van zijn lichaam, de beweging van het water. Witte kringen op blauwe kringen op groene kringen. Zijn voeten dansten oneindige Möbiusringetjes onder zijn lichaam. Riverdance. Haha.
Holly bevond zich voor hem en bond de twee houtblokken tussen hen in. Een provisorisch vlot. Ze riep iets, maar hij verstond niet wat. Er was nu alleen nog maar water. Water en verwarring.
Ze stak drie vingers op. Drie seconden. Dan gingen ze kopje-onder. Artemis haalde zo diep mogelijk adem als zijn samengedrukte borstkas toestond. Twee vingers nog. Toen een.
Artemis en Holly lieten hun houtblok los en de stroming zoog hen als spinnen door een afvoer mee. Artemis deed zijn uiterste best om lucht binnen te houden, maar het beukende water perste die tussen zijn lippen uit. Luchtbelletjes kronkelden in een spiraal achter hen aan, in volle vaart op weg naar de oppervlakte.
Het water was niet heel diep of donker. Maar het stroomde snel en de meeste beelden stonden niet lang genoeg stil om te worden herkend. Holly’s gezicht schoot in een flits langs hem heen, en het enige wat Artemis kon onderscheiden, waren grote hazelnootbruine ogen.
De trechter van de draaikolk werd smaller en drong Holly en Artemis naar elkaar toe. Ze werden schuin omlaag geduwd, in een wirwar van botsende bovenlichamen en flapperende armen en benen. Ze drukten hun voorhoofd tegen elkaar aan en putten op de een of andere manier troost uit elkaars ogen. Maar die was van korte duur. Hun voortgang werd ruw onderbroken door een metalen rooster dat de afvoerpijp afschermde. Ze sloegen ertegenaan en voelden dat het scherpe draad afdrukken in hun huid achterliet.
Holly sloeg tegen het rooster en wurmde toen haar vingers door de gaatjes. Het rooster was glanzend en nieuw. Op de rand zaten verse laspunten. Dit was nieuw en voor de rest was alles oud. Koboi!
Er duwde iets tegen Holly’s arm. Een aqua-telecapsule. Die zat met een plastic bandje aan het rooster vastgemaakt. Op het schermpje dat aan de binnenkant zat vastgeseald, was Opals gezicht te zien, dat een en al grijns was. Ze zei telkens iets, in een korte herhaling. De woorden waren door het kabaal van de sluis en het geborrel niet te verstaan, maar de betekenis was wel duidelijk: ik ben jullie weer te slim af geweest.
Holly pakte de telecapsule en rukte hem uit zijn houder. Door die inspanning raakte ze uit de stroming in het relatief kalme water eromheen. Ze had geen kracht meer, en er zat voor haar niets anders op dan daarheen te gaan waar de rivier haar naartoe bracht. Artemis trok zich van het platte oppervlak van het rooster los, waarbij hij zijn laatste beetje zuurstof gebruikte om met zijn benen te schoppen – twee keer maar.
Hij was uit de draaikolk en zweefde achter Holly aan naar een donkere berg, verderop in de rivier. Lucht, dacht hij radeloos van wanhoop, ik moet ademen. Niet zo meteen. Nu. Als het nu niet gebeurt, dan nooit meer.
Artemis brak als eerste door het wateroppervlak. Zijn keel zoog al lucht binnen voor hij uit het water was. De eerste ademteug kwam weer terug, vermengd met vocht, maar de tweede bleef binnen, en de derde ook. Artemis voelde de kracht weer in zijn armen en benen stromen, als kwik in zijn aderen.
Holly was veilig. Ze lag op het donkere eiland in de rivier. Haar borstkas ging als een blaasbalg op en neer en de telecapsule lag onder haar gespreide vingers.
‘Huh-huh,’ zei Opal Koboi vanaf het scherm. ‘Héél voorspelbaar.’ Ze bleef het maar herhalen, totdat Artemis zich uit het ondiepe water omhoogwerkte, op de berg klom en de geluidsknop indrukte.
‘Ik begin een hekel aan haar te krijgen,’ hijgde hij. ‘Ze krijgt nog spijt van die kleine details zoals de onderwatertelevisie, want dat soort dingen geven mij echt de motivatie om hieruit te komen.’
Holly ging zitten en keek om zich heen. Ze lagen op een berg rommel. Artemis vermoedde dat de stroming alles wat de trollen in het water gooiden naar deze ondiepe plek had geveegd doordat Opal het rooster op de afvoerpijp had gelast. Een eilandje afval in de bocht van de rivier. Er lagen robothoofden zonder lichaam op de berg, maar ook kapotgeslagen beelden en overblijfselen van trollen. Trollenschedels met het dikke, wigvormige stuk voorhoofdsbot en rottende vachten.
Díé trollen konden hen in ieder geval niet meer opeten. De gevaarlijke trollen waren hen gevolgd en zaten zichzelf aan weerskanten op de oever op te fokken. Maar ze werden door een stuk water van minstens zes meter breed en vijftien centimeter diep van het land gescheiden. Voorlopig waren ze veilig.
Artemis voelde dat zijn herinneringen probeerden door te breken. Hij stond op het punt zich alles te herinneren, dat wist hij gewoon zeker. Hij bleef doodstil zitten en dwong zichzelf het te laten gebeuren. Losse beelden schoten achter zijn ogen voorbij: een berg goud; groene, geschubde wezens die vuurballen uitspuugden; Butler in ijs verpakt. Maar de beelden gleden als druppels water van een autoruit van zijn bewustzijn.
Holly ging rechtop zitten. ‘Heb je iets?’
‘Misschien,’ zei Artemis. ‘Iets. Ik weet het niet zeker. Alles gebeurt zo snel. Ik heb tijd nodig om te mediteren.’
‘We hebben geen tijd,’ zei Holly, en ze klom boven op de berg rommel. Onder haar voeten kraakten schedels. ‘Kijk.’
Artemis draaide zich om naar de linkeroever. Een van de trollen had een grote steen opgepakt en hief die boven zijn hoofd. Artemis probeerde zich klein te maken. Als die steen doel trof, zouden ze allebei op z’n minst ernstig gewond zijn.
De trol kreunde als een professionele tennisser die serveert en gooide de steen met effect de rivier in. Die miste de berg maar net en landde met een enorme plons in het ondiepe water.
‘Slechte worp,’ zei Holly.
Artemis fronste zijn wenkbrauwen. ‘Maar niet heus.’
Een tweede trol pakte een projectiel, en een derde ook. Al snel gooiden al die woestelingen stenen, robotonderdelen, stokken of wat ze maar te pakken konden krijgen, naar de afvalberg. Niet één raakte het huiverende tweetal dat in elkaar gedoken op de berg zat.
‘Ze gooien geen enkele keer raak,’ zei Holly. ‘Niemand.’
Artemis’ botten deden pijn van de kou, de angst en de aanhoudende spanning.
‘Ze proberen ons niet te raken,’ zei hij. ‘Ze zijn een brug aan het bouwen.’
Tara, Ierland, zonsopgang
De shuttlehaven voor elfen in Tara was de grootste in heel Europa. Per jaar gingen meer dan achtduizend toeristen door de van röntgenstralen voorziene poortjes. Onder een begroeid heuveltje midden op het grondgebied van de boerderij van McGraney ging achthonderdvijftig kubieke meter terminal schuil. Het was een wonder van onderaardse architectuur.
Turf Graafmans, voortvluchtige, kleptomane dwerg, was zelf ook behoorlijk wonderbaarlijk in het onderaardse gebied. Butler reed met de Bentley van de familie Fowl vanaf het landhuis in noordelijke richting, en op aanwijzingen van Turf minderde hij snelheid op vijfhonderd meter van de gecamoufleerde ingang van de shuttlehaven. Hierdoor kon Turf door het achterportier meteen de aarde in. Hij was snel verdwenen, onder een laag rijke Ierse aarde. De beste ter wereld.
Turf kende de indeling van de shuttlehaven op zijn duimpje. Hij had zijn neef Nord hier een keer uit een politiecel bevrijd, toen de elfBI hem op beschuldiging van industriële vervuiling had gearresteerd. Er liep een kleiader helemaal tot aan de muur van de shuttlehaven en als je wist waar je moest zoeken, was er een metaalplaat die door jaren van Ierse vochtigheid wat dun was geworden. Maar deze keer was Turf niet geïnteresseerd in het ontlopen van de elfBI, integendeel zelfs.
Hij kwam in de holografische struik die de dienstingang van de shuttlehaven aan het zicht onttrok weer aan de oppervlakte. Hij klom zijn tunnel uit, sloeg de klei van zijn achterwerk, werkte alle tunnelwind uit zijn lijf, maar wel iets luidruchtiger dan strikt noodzakelijk was, en wachtte.
Vijf seconden later gleed het luik van de ingang open en kwamen er vier graaiende handen naar buiten die Turf de shuttlehaven in trokken. Turf bood geen verzet en liet zich een donkere gang door en een ondervragingsruimte in duwen. Hij werd op een oncomfortabele stoel neergeplant, kreeg handboeien om en kon verder in zijn eigen sop gaarkoken.
Turf had geen tijd om gaar te koken. Iedere seconde die hij hier zat en insecten uit zijn baardhaar plukte, was een seconde waarin Artemis en Holly voor trollen op de vlucht waren.
De dwerg stond op van zijn stoel en sloeg zijn handpalmen tegen de doorkijkspiegel die in de muur van de ondervragingsruimte was bevestigd.
‘Mokkul Zwets,’ riep hij. ‘Ik weet dat je naar me kijkt. We moeten praten. Het gaat over Holly Short.’
Turf bleef op het glas bonken tot de celdeur openzwaaide en Mokkul Zwets het vertrek binnenkwam. Mokkul was de elfBI-elf aan de oppervlakte. Mokkul was het eerste slachtoffer van de elfBI bij de koboldenopstand van de B’wa Kell geweest, een jaar geleden, en als Holly Short zich er niet mee had bemoeid, was hij hun eerste dode geweest. Uiteindelijk had hij een onderscheiding van de Commissie gekregen, een serie druk bekeken interviews op de televisie en een lekker comfortabel klusje aan de oppervlakte in EI.
Mokkul kwam argwanend binnen, met zijn vleugels achter zich gevouwen. Hij had het riempje van zijn Neutrino-holster gehaald.
‘Turf Graafmans, hè? Geef je je over?’
Turf maakte een snuivend geluid. ‘Wat dacht je? Ik doe alle mogelijke moeite om eruit te komen, en dan zou ik me overgeven aan een vleugelelf? Ik dacht het niet, sukkel.’
Mokkul werd nijdig en zijn vleugels waaierden achter hem uit. ‘Hé, nou moet je eens goed luisteren, dwerg. Je bent niet in de positie om grappen te maken. Je bent bij mij in hechtenis, voor het geval je het niet gemerkt had. Dit vertrek wordt door zes beveiligingselfen omsingeld.’
‘Beveiligingselfen. Laat me niet lachen. Die kunnen nog geen appel in een boomgaard beveiligen. Ik ben een paar kilometer onder water uit een subshuttle ontsnapt. Ik zie zo al zes manieren om hier probleemloos uit te ontsnappen.’
Mokkul bleef zenuwachtig zwevend in de lucht hangen. ‘Dat wil ik meemaken. Nog voor jij die kaak los kunt scharnieren heb ik twee schoten in je achterwerk afgevuurd.’
Turf kreunde. Dwergen houden niet van ‘achterwerkgrappen’.
‘Oké, rustig maar, ijverig baasje. Laten we het eens over je vleugel hebben. Geneest-ie een beetje?’
‘Wat weet jij daar nou van?’
‘Dat was groot nieuws. Je was een tijdje niet van de beeldbuis te slaan; je was zelfs op de piratenzender te zien. Een tijdje geleden zat ik nog in Chicago naar die lelijke kop van je te kijken.’
Mokkul stak zijn borst vooruit. ‘In Chicago?’
‘Precies. Toen zei je, als ik het me goed herinner, dat Holly Short je leven had gered, dat vleugelelfen het nooit vergeten als ze bij iemand in het krijt staan en dat je er voor haar zou zijn als ze je nodig had, wat je er ook voor zou moeten doen.’
Mokkul kuchte zenuwachtig. ‘Dat was voor een groot gedeelte allemaal voorgelezen van een script. En trouwens, dat was voordat…’
‘Voordat een van de meest onderscheiden agenten van de elfBI plotseling besloot door het lint te gaan en haar eigen commandant neer te schieten?’
‘Ja, dat was daarvoor.’
Turf keek Zwets recht in zijn groene gezicht. ‘En dat geloof jij?’
Mokkul fladderde nog hoger en bleef daar een hele tijd hangen, terwijl zijn vleugels zo hard sloegen dat er luchtstroming ontstond. Toen daalde hij weer af naar de grond en ging hij in de andere stoel in het vertrek zitten. ‘Nee, dat geloof ik niet. Geen seconde. Julius Root was als een vader voor Holly – voor ons allemaal trouwens.’
Mokkul deed zijn handen voor zijn gezicht, uit angst voor het antwoord op zijn volgende vraag.
‘Zo, Graafmans. En wat brengt jou hier?’
Turf boog zich dichter naar hem toe. ‘Wordt dit opgenomen?’
‘Natuurlijk. Standaardprocedure.’
‘Kun je de microfoon uitzetten?’
‘Ik neem aan van wel. Waarom moet ik dat doen?’
‘Omdat ik je iets ga vertellen wat belangrijk is voor het voortbestaan van het Volk. Maar dat kan ik je alleen vertellen als de microfoons uitstaan.’
Mokkuls vleugels begonnen weer te flapperen. ‘Ik help je hopen dat het belangrijk is. Ik help je hopen dat ik hier blij mee ben, dwerg.’
Turf haalde zijn schouders op. ‘O, blij zul je er niet mee zijn. Maar het is heel belangrijk.’
Mokkuls groene vingers tikten op een toetsenbord op de tafel een code in. ‘Oké, Graafmans. We kunnen vrijuit praten.’
Turf boog zich over het bureau naar voren. ‘Het zit namelijk zo: Opal Koboi is terug.’
Mokkul reageerde niet met woorden, maar de kleur trok wel uit zijn gezicht. In plaats van het gebruikelijke kloeke smaragdgroen had de huid van de vleugelelf nu een fletse lindegroene kleur.
‘Opal is op de een of andere manier ontsnapt en ze heeft een grote wraakactie in gang gezet. Eerst generaal Schubber, toen commandant Root, en nu Holly en Artemis Fowl.’
‘O-Opal?’ stamelde Mokkul, en zijn gewonde vleugel begon plotseling te kloppen.
‘Ze neemt iedereen te grazen die heeft meegewerkt aan haar gevangenname. En als mijn geheugen me niet in de steek laat hoor jij daar ook bij.’
‘Ik heb niets gedaan,’ piepte Zwets, alsof het hem iets zou helpen als hij tegen Turf zou verklaren dat hij onschuldig was.
Turf ging achteruit zitten. ‘Hé, dat hoef jij mij niet te vertellen. Ik ben niet degene die op jou uit is. Als ik me goed herinner zat jij in al die praatprogramma’s te spuien dat jij hoogstpersoonlijk het eerste lid van de elfBI was dat in contact was gekomen met de koboldsmokkelaars.’
‘Misschien heeft ze die niet gezien,’ zei Mokkul hoopvol. ‘Ze was in coma.’
‘Ik weet zeker dat iemand die wel voor haar heeft opgenomen.’
Daar moest Zwets even over nadenken, terwijl hij ondertussen afwezig zijn vleugels oppoetste.
‘Nou, wat wil je dan van me?’
‘Je moet een boodschap voor me overbrengen aan Foaly. Vertel hem wat ik net over Opal heb gezegd.’ Om eventuele liplezers om de tuin de leiden die de tape zouden kunnen bekijken, schermde Turf zijn mond met een hand af. ‘En ik wil de elfBI-shuttle. Ik weet waar hij staat. Ik heb alleen de startchip en de ontstekingscode nodig.’
‘Wat? Je bent niet goed wijs! Dan draai ik de gevangenis in.’
Turf schudde zijn hoofd. ‘Nee, nee. Zonder geluid ziet Politie Plaza alleen maar de zoveelste vindingrijke Turf Graafmans ontsnappen. Ik sla je buiten westen, steel je chip en werk me door de pijpleiding achter die waterautomaat naar buiten.’
Mokkul fronste zijn voorhoofd. ‘Ga nog eens terug naar wat je over “ik sla je buiten westen” zei.’
Turf sloeg met een hand vlak op tafel. ‘Luister goed, Zwets: Holly verkeert op dit moment in levensgevaar. Misschien is ze al dood.’
‘Dat had ik begrepen,’ onderbrak Mokkul hem.
‘Nou, als ik daar niet ogenblikkelijk naartoe ga, is ze zeker dood.’
‘Waarom rapporteer ik dit niet gewoon?’
Turf slaakte een dramatische zucht. ‘Omdat het tegen de tijd dat het Opsporingsteam van Politie Plaza hier arriveert, in ieder geval te laat is, stomkop. Je kent de regels: een elfBI-officier mag niet handelen op basis van de informatie van een veroordeelde misdadiger, tenzij die informatie door een andere bron is geverifieerd.’
‘Niemand houdt zich aan die regel en mij “stomkop” noemen is ook niet erg bevorderlijk.’
Turf kwam overeind. ‘Je bent een vleugelelf, godallemachtig. Je hoort je aan een oude riddercode te houden. Een vrouw heeft je leven gered en nu verkeert zij in levensgevaar. Als vleugelelf is het dan je plicht om tot het uiterste te gaan.’
Mokkul keek Turf recht aan. ‘Is het allemaal waar? Vertel op, Turf, want dit blijft niet zonder gevolgen. Dit is toch niet een of ander juwelenroofje, hè?’
‘Het is waar,’ zei Turf. ‘Erewoord.’
Mokkul moest bijna lachen. ‘O, woepie. Het erewoord van Turf Graafmans. Daar kan ik op bouwen.’ Hij haalde een paar keer diep adem en deed zijn ogen dicht. ‘De chip zit in mijn zak. De code staat op het label. Probeer niks kapot te maken.’
‘Maak je geen zorgen, ik ben een uitstekend chauffeur.’
Mokkul kreunde bij de gedachte alleen al. ‘Ik heb het niet over de shuttle, sufferd. Ik bedoel mijn gezicht. De vrouwtjes vinden me leuk zoals ik ben.’
Turf trok een knoestige vuist naar achteren.
‘Nou, dan spijt het me dat ik de vrouwtjes moet teleurstellen,’ zei hij, en hij sloeg Mokkul Zwets uit zijn stoel.
Turf doorzocht Mokkuls zakken vakkundig. De vleugelelf was niet echt buiten bewustzijn, hij deed maar alsof. Een verstandige zet. Binnen een paar seconden had Turf de startchip te pakken en stopte die in zijn baard. Een bosje baardhaar wikkelde zich strak om de chip heen en vormde zo een waterdichte cocon. Hij ontdeed Zwets ook van zijn Neutrino, hoewel dat niet was afgesproken. Turf beende in twee grote stappen het vertrek door en schoof een stoel onder de deurknop. Daarmee moest hij een paar seconden langer de tijd krijgen. Hij sloeg een arm om de waterautomaat en knoopte tegelijkertijd zijn bilflap open. Alles draaide nu om snelheid, want degene die via de doorkijkspiegel naar het gesprek had gekeken – wie het ook geweest mocht zijn – stond al op de deur te bonken. Turf zag een zwarte stip op de deur verschijnen; ze waren bezig zich een weg naar binnen te branden.
Hij rukte de automaat van de muur, waardoor er tientallen liters gekoeld water de ondervragingsruimte in stroomden.
‘O, verdomme nog aan toe,’ kreunde Mokkul vanaf de vloer. ‘Het duurt een eeuwigheid voor ik mijn vleugels weer droog heb.’
‘Stil. Je bent bewusteloos, weet je nog?’
Zodra het water uit de toevoerpijp was gelopen, dook Turf erin. Hij volgde de pijp naar de eerste las en schopte hem toen los. Er vielen brokken klei in die de pijp blokkeerden. Turf scharnierde zijn kaak los. Hij bevond zich weer in de aarde. Niemand kreeg hem nu nog te pakken.
De shuttlehaven was op de onderste verdieping, het dichtst bij de schacht zelf. Turf groef zich in een hoek schuin omlaag, geleid door zijn onfeilbare inwendige dwergenkompas. Hij was al eerder in deze terminal geweest, en de plattegrond stond in zijn geheugen gegrift, net als de plattegrond van elk gebouw waar hij ooit was geweest. Zestig seconden aarde kauwen, de mineralen eruit halen en het afval er aan de andere kant weer uitstoten, brachten Turf rechtstreeks naar een luchtkanaal. Dit kanaal leidde recht naar de shuttlehaven; de dwerg kon de motoren zelfs door zijn baardhaar voelen trillen.
Normaal gesproken zou hij zich met een paar druppels dwergenrotspoets door de metalen panelen van het kanaal heen branden, maar de gevangenisbewaarders namen dergelijke spullen altijd in beslag, dus blies Turf een paneel kapot met een geconcentreerd schot uit het gestolen wapen. Het paneel smolt als een stuk ijs voor een straalkacheltje. Hij gunde het gesmolten metaal nog een minuutje om vaste vorm aan te nemen en af te koelen, en liet zich toen in het kanaal glijden. Twee afslagen verder kwam hij met zijn gezicht tegen het rooster dat uitzag op de shuttlehaven zelf. Boven elke deur draaiden rode alarmlichten, en een schelle claxon zorgde ervoor dat iedereen wist dat er een soort noodsituatie heerste. De medewerkers van de shuttlehaven stonden voor het intranetscherm te wachten tot er nieuws was.
Turf liet zich sierlijker op de grond vallen dan je met zijn gestalte voor mogelijk zou houden, en sloop naar de elfBI-shuttle. De shuttle hing met zijn neus omhoog boven een verticale tunnel. Turf kroop erin en deed met de chip van Mokkul Zwets de passagiersdeur open. De besturing was waanzinnig ingewikkeld, maar Turf had een theorie over de besturing van voertuigen: alles negeren, behalve het stuur en de pedalen, dan is er niks aan de hand. Tot nog toe had hij in zijn carrière meer dan vijftig soorten vervoermiddelen gestolen en zijn theorie had hem nog nooit in de steek gelaten.
De dwerg stak de startchip in de gleuf, sloeg geen acht op het advies van de computer om eerst nog even een systeemcheck te doen, en drukte toen op de ontspanknop. Acht ton aan elfBI-shuttle viel als een baksteen de schacht in, waarbij het voertuig als een kunstschaatser rondtolde. De zwaartekracht van de Aarde kreeg greep op de shuttle en trok hem de kern van de Aarde binnen.
Turfs voet ramde op het stuwpedaal, net genoeg om de val af te remmen. De radio op het dashboard begon tegen hem te praten.
‘Jij daar, in die shuttle. Nu meteen terugkomen. Ik meen het! Over twintig seconden druk ik hoogstpersoonlijk op de zelfdestructieknop.’
Turf spoog een dot dwergenspuug op de speaker, waardoor de woedende stem gedempt werd. Hij gorgelde nog een fluim op en plantte die op een elektriciteitskastje onder de radio. De bedrading vonkte en siste. Zeg maar dag met je handje tegen de zelfdestructieknop.
De besturing ging wat zwaarder dan Turf gewend was. Maar na een paar keer langs de wand van de schacht te hebben geschampt, slaagde hij er toch in de machine in bedwang te krijgen. Als de elfBI het voertuig ooit weer terugkreeg, zou het een nieuw verflaagje nodig hebben en misschien ook wel een nieuwe bumper aan stuurboord.
Er schoot een knetterende flits laserenergie langs de patrijspoort. Dat was zijn waarschuwingsschot. Dan nog een over de boeg, voor ze de computer verder lieten richten. Hoog tijd om de benen te nemen. Turf schopte zijn laarzen uit, kromde zijn tenen met dubbele gewrichten om de pedalen en schoot de schacht uit, op weg naar zijn rendez-vous.
Butler parkeerde de Bentley twintig kilometer ten noordoosten van Tara, in de buurt van een groepje rotsen in de vorm van een gebalde vuist. De rots die de wijsvinger vormde was hol, precies zoals Turf hem had verteld. De dwerg was echter vergeten te vermelden dat de opening volgepropt zat met chipszakjes en kauwgumproppen, overgebleven van talloze puberpicknicks. Butler baande zich een weg door de rommel en zag aan de achterkant twee jongens die in elkaar gedoken stiekem een sigaretje zaten te roken. Aan hun voeten lag een labradorpup te slapen. Die twee hadden duidelijk aangeboden de hond uit te laten om stiekem te kunnen roken. Butler hield niet van roken.
De jongens keken op en zagen de enorme gestalte boven zich uit torenen, en de verveelde puberuitdrukking bevroor op hun gezicht.
Butler wees naar de sigaretten. ‘Die dingen brengen jullie gezondheid ernstige schade toe,’ gromde hij. ‘En als zij het niet doen, doe ik het misschien wel.’
De pubers drukten hun sigaret uit en haastten zich weg van de grot, en dat was precies Butlers bedoeling. Hij schoof een verweerde struik aan de achterkant van de grot opzij en ontdekte een aarden muur.
‘Je moet zo door de aarde heen prikken,’ had Turf hem gezegd. ‘Meestal eet ik me erdoorheen en dan herstel ik de muur naderhand, maar daar heb jij misschien geen zin in.’
Butler stak vier stramme vingers in het midden van de aarden muur, daar waar de scheuren uitwaaierden en ja hoor, de muur was maar een paar centimeter dik en verkruimelde onmiddellijk onder de druk. De bodyguard trok er brokstukken uit tot er genoeg ruimte was om zich naar de erachter liggende tunnel te persen.
Nou, ‘genoeg ruimte’ is misschien een beetje overdreven; ‘nauwelijks genoeg’ is waarschijnlijk toepasselijker. Butlers grote lichaam werd aan alle kanten door ongelijke muren van zwarte klei samengedrukt. Zo nu en dan stak er een puntige steen doorheen die een jaap in zijn designerpak maakte. Zo, dat betekende dus twee pakken naar de knoppen, in evenzoveel dagen: één in München en nu het tweede pak, onder de grond in Ierland. Maar ja, pakken waren wel de minste zorg. Als Turf gelijk had rende Artemis op dit moment met een groep bloeddorstige trollen achter zich aan door de Lagere Elementen. Butler had één keer eerder met een trol gevochten en daarbij bijna het leven gelaten. Hij kon zich niet eens voorstellen dat hij met een hele groep zou moeten vechten.
Butler klauwde met zijn vingers in de aarde en trok zichzelf door de tunnel naar voren. Deze tunnel was een van de vele clandestiene achterdeurtjes naar het schachtenstelsel van de Lagere Elementen, in de loop der eeuwen uitgekauwd door voortvluchtige dwergen, had Turf hem verteld. Deze had Turf bijna driehonderd jaar geleden eigenhandig gegraven, toen hij voor het verjaardagsfeest van zijn neef stiekem terug had gemoeten naar Haven. Butler probeerde onderweg maar niet aan het kringloopsysteem van de dwerg te denken.
Na een paar meter werd de tunnel breder en vormde een bolvormige ruimte. De muren gloeiden zachtgroen op. Dat had Turf ook uitgelegd. De muren waren bedekt met dwergenspuug, dat na langdurig contact met de lucht hard werd en ook ging gloeien. Verbazingwekkend. Drinkende poriën, levende haren en nu dan ook lichtgevend speeksel. Wat nog meer? Explosief slijm? Het zou hem niets verbazen. Wie weet wat voor geheimen die dwergen nog uit hun hoed zouden toveren? Of ergens anders uit.
Butler schopte een berg konijnenbotjes, de overblijfselen van eerdere dwergensnacks, opzij en ging zitten wachten.
Hij keek op het lichtgevende venster van zijn Omega-horloge. Hij had Turf bijna een halfuur geleden bij Tara afgezet; het ventje moest hier nu zo’n beetje zijn. De bodyguard zou door de kamer hebben willen ijsberen, maar er was nauwelijks genoeg ruimte voor hem om rechtop te staan, laat staan om te ijsberen. Butler sloeg zijn benen over elkaar en stelde zich in op een kort maar krachtig dutje. Sinds de raketaanval in Duitsland had hij niet meer geslapen, en hij was niet zo jong meer. Zijn hartslag en ademhaling gingen langzamer, totdat zijn borstkas bijna niet meer bewoog.
Acht minuten later begon de kleine ruimte krachtig te schudden. Er vlogen klodders bros spuug uit de muur, die op de grond uit elkaar vielen. Onder zijn voeten gloeide de grond rood op en van die warme plek stroomden de insecten en wormen weg. Butler ging aan de kant staan en veegde rustig zijn kleren schoon. Een paar tellen later viel er een cilindrisch stuk aarde uit de grond, waardoor een dampend gat ontstond.
De stem van Turf zweefde door het gat omhoog, gedragen door de golven van de versterker van de gestolen shuttle. ‘Kom op, we gaan, Modderman. In de benen. We moeten mensen redden, en de elfBI zit me op de hielen.’
Op de hielen van Turf Graafmans, dacht Butler huiverend. Dat is niet zo’n fijne plek.
De bodyguard liet zich toch maar in het gat zakken en door het open dakluik van de zwevende elfBI-shuttle. Politieshuttles waren al klein bemeten, zelfs voor elfen, maar Butler kon nog niet eens recht in een stoel zitten, zelfs als er een stoel was geweest die breed genoeg voor hem was. Hij moest er genoegen mee nemen naast de stoel van de gezagvoerder neer te knielen.
‘Alles in orde?’ informeerde hij.
Turf plukte een kever van Butlers schouder. Hij duwde hem in zijn baard, waar het ongelukkige insect onmiddellijk door haar werd ingekapseld.
‘Die is voor straks,’ legde hij uit. ‘Of wil jij hem soms?’
Butler glimlachte, maar het kostte hem moeite. ‘Nee, bedankt. Ik heb al gegeten.’
‘O ja? Nou, wat je ook gegeten hebt: hou het binnen, want we hebben haast, dus misschien dat ik een paar snelheidslimieten moet doorbreken.’
De dwerg liet de gewrichten van al zijn vingers en tenen kraken en stuurde het voertuig toen in een steile, spiraalvormige duikvlucht. Butler gleed naar de achterkant en moest in totaal drie veiligheidsgordels vastmaken om te voorkomen dat hij nog meer heen en weer werd geschud.
‘Is dit echt nodig?’ gromde hij met gerimpelde wangen.
‘Kijk maar achter je,’ antwoordde Turf.
Butler werkte zich op zijn knieën overeind en keek door de achterruit naar buiten. Ze werden achtervolgd door een trio dat eruitzag als vuurvliegjes, maar dat in werkelijkheid uit kleinere shuttles bestond. De shuttles volgden nauwkeurig elke spiraal en duik die ze maakten. Eén shuttle vuurde een kleine vonkende torpedo af, die een schokgolf door de romp deed gaan. Butler voelde de poriën op zijn kaalgeschoren hoofd tintelen.
‘Unicapsules van de elfBI,’ legde Turf uit. ‘Ze hebben net onze communicatiemiddelen geblokkeerd, voor het geval we ergens in de schachten nog handlangers hebben zitten. Die capsules zijn aangesloten op ons navigatiesysteem. Hun eigen computer volgt ons tot in het oneindige, tenzij…’
‘Tenzij wat?’
‘Tenzij we ze kunnen afschudden. Tenzij we buiten hun bereik kunnen komen.’
Butler maakte de riemen nog wat strakker om zijn bovenlichaam vast. ‘En kunnen we dat?’
Turf boog zijn vingers en zijn tenen. ‘Dat zullen we eens proberen,’ zei hij, en hij zette het gaspedaal voluit open.
De Elf Wereldwonderen, tentoonstellingsobject de tempel van Artemis, de Lagere Elementen
Holly en Artemis zaten ineengedoken bij elkaar op het eilandje vol rottende karkassen te wachten tot de trollen klaar waren met het bouwen van hun brug. De wezens gingen nu als gekken tekeer en gooiden de ene na de andere steen in het ondiepe water. Sommigen durfden zelfs al een teen in het water te steken, maar trokken die er onder afgrijselijk gebrul weer uit.
Holly veegde het water uit haar ogen.
‘Oké,’ zei ze. ‘Ik heb een plan. Ik blijf hier en vecht met ze. Jij gaat de rivier weer in.’
Artemis schudde kortaf nee. ‘Heel aardig van je, maar nee. Dat zou voor ons allebei zelfmoord betekenen. De trollen verslinden jou binnen een seconde en wachten dan gewoon tot de stroming mij hier weer terugbrengt. Er moet een andere manier zijn.’
Holly gooide een trollenschedel naar het dichtstbijzijnde wezen. Het ondier ving hem handig met zijn klauwen op en verfrommelde hem tot splinters. ‘Ik luister, Artemis.’
Artemis wreef met een knokkel over zijn voorhoofd, in de hoop de geheugenblokkade op te heffen. ‘Kon ik het me maar herinneren. Misschien dat ik dan…’
‘Herinner je je niets?’
‘Beelden. Iets. Niet iets samenhangends. Alleen nachtmerrieachtige beelden. Het kan best één grote hallucinatie zijn. Dat is de meest voor de hand liggende verklaring. Misschien moet ik me gewoon ontspannen en wachten tot ik wakker word.’
‘Beschouw het als een uitdaging. Als dit een rollenspel was, hoe zou jouw personage dan ontsnappen?’
‘Als dit een oorlogsspel was, zou ik de zwakheden van de andere partij willen kennen. Water is er een van…’
‘En licht,’ flapte Holly eruit. ‘Trollen haten licht. Dan verbrandt hun netvlies.’
De trollen probeerden hun provisorische brug nu voetje voor voetje uit. De stank van hun ongewassen pels en hun ranzige adem dreef naar het eilandje toe.
‘Licht,’ herhaalde Artemis. ‘Daarom vinden ze het hier zo fijn. Hier is bijna geen licht.’
‘Ja. De gloeistroken lopen op noodenergie, en de namaakzon staat op de laagste stand.’
Artemis keek omhoog. Holografische wolken dreven langs een imitatielucht, en precies in het midden, heel dramatisch opgehangen boven het dak van de tempel, bevond zich een kristallen zon, met nauwelijks een flakkering van energie in zijn bol.
Er bloeide een idee in zijn hoofd op.
‘Daar bij de eerste hoek van de tempel is een steiger. Als we daarop konden klimmen en bij de zon konden komen, zou jij dan de batterijen uit onze handboeien kunnen gebruiken om de zon te laten schijnen?’
Holly fronste haar voorhoofd. ‘Ja, ik neem aan van wel. Maar hoe komen we langs die trollen?’
Artemis pakte de waterdichte capsule waarop de videoboodschap van Opal te zien was geweest.
‘We kunnen ze met een beetje televisie proberen af te leiden.’
Holly frutselde met de bediening op het schermpje van de telecapsule tot ze het knopje voor de helderheid had gevonden. Die zette ze op de hoogste stand. Opals gezicht werd door een blok fel licht weggevaagd.
‘Opschieten,’ luidde Artemis advies, en hij trok Holly aan haar mouw. De eerste trol was al halverwege de brug, gevolgd door de rest van het vervaarlijk balancerende zootje. De ruigste kongadansers ter wereld.
Holly sloeg haar armen om de telecapsule heen. ‘Dit wordt waarschijnlijk niets,’ zei ze.
Artemis kwam achter haar aan. ‘Dat weet ik, maar we hebben geen andere keus.’
‘Oké, maar als we het niet redden, dan vind ik het erg dat jij het je niet zult herinneren. Het is prettig om op zo’n moment een vriend bij je te hebben.’
Artemis kneep in haar schouder. ‘Als we het wel redden, blijven we vrienden. Door een traumatische gebeurtenis met elkaar verbonden.’
Hun eilandje trilde nu. Schedels raakten los van de stok waar ze op zaten en rolden het water in. De trollen waren bijna bij hen; ze liepen voorzichtig over de gevaarlijke dam en krijsten om elke druppel water die op hun vacht belandde. De dieren die nog aan wal stonden, hamerden met hun knokkels op de aarde. Er bungelden lange kwijlslierten aan hun kaak.
Holly wachtte tot het laatste moment om een maximaal effect te bereiken. Ze hield het scherm van de telecapsule in de afvalberg gedrukt, zodat de naderende beesten geen flauw idee hadden wat hun te wachten stond.
‘Holly?’ zei Artemis gespannen.
‘Wacht,’ fluisterde Holly. ‘Nog een paar seconden.’
De eerste trol van de rij had hun eiland bereikt. Dit was duidelijk de roedelleider. Hij richtte zich op tot een hoogte van bijna drie meter, schudde zijn woeste kop en brulde naar de kunstmatige lucht. Toen leek hij door te krijgen dat Artemis en Holly helemaal geen vrouwtjestrollen waren, en nam een blinde woede bezit van zijn minuscule hersenpan. Er droop vergif van zijn slagtanden en hij draaide zijn klauwen om voor een opwaartse uithaal. Trollen deelden hun favoriete doodklap onder de ribben uit; daardoor knalde het hart snel uit elkaar en kreeg het vlees niet de kans taai te worden.
Er dromden nog meer trollen op het piepkleine eilandje samen, die allemaal graag aan de moordpartij wilden meedoen of aan de beurt wilden komen bij een nieuwe partner. Dat moment koos Holly uit om in actie te komen. Ze zwaaide de telecapsule omhoog en richtte het zoemende scherm rechtstreeks op de dichtstbijzijnde trol. Het beest deinsde achteruit en haalde naar het gehate licht uit alsof het een vijand van vlees en bloed was. Het licht schoot de netvliezen van de trol kapot, waardoor hij achteruit tegen zijn vrienden aan wankelde. Een hele zwik beesten tuimelde zo de rivier in. Als een virus verspreidde de paniek zich door de hele rij. De wezens reageerden op het water alsof het zuur was dat hun vacht wegvrat, en watertrappelden achterwaarts terug naar de kust. Het was geen ordelijke aftocht. Alles wat hun in de weg zat werd neergemaaid of gebeten. Er vlogen klodders bloed en vergif door de lucht en het water borrelde alsof het kookte. Het bloeddorstige gebrul van de trollen veranderde in jammerend gekrijs van pijn en angst.
Dit kan niet waar zijn, dacht een stomverbaasde Artemis Fowl. Ik hallucineer vast. Misschien ben ik na de val uit het hotelraam in coma geraakt. En omdat zijn verstand deze mogelijke verklaring aandroeg, bleven zijn herinneringen achter slot en grendel.
‘Pak mijn riem vast,’ gebood Holly, en ze stak de provisorische brug over.
Artemis deed meteen wat hem werd gezegd. Dit was niet het moment om te bakkeleien over wie de leiding had. Hoe dan ook, als ook maar de geringste mogelijkheid bestond dat dit echt gebeurde, was kapitein Short toch beter in staat om deze wezens aan te pakken.
Holly hanteerde de telecapsule als een draagbaar laserkanon en stak stap voor stap de geïmproviseerde brug over. Artemis probeerde zich erop te concentreren dat hij op de verraderlijke ondergrond zijn evenwicht moest zien te bewaren. Ze stapten van steen naar steen, wiebelend als koorddansers-inopleiding. Holly zwaaide de telecapsule in soepele bogen heen en weer en schoot de trollen vanuit alle hoeken neer.
Te veel, dacht Artemis. Het zijn er te veel. We halen het nooit.
Maar opgeven had helemaal geen zin. Dus liepen ze door, telkens twee stappen naar voren en één stap naar achteren.
Een doortrapte mannetjestrol dook diep weg en ontweek zo Holly’s eerste zwaaibeweging. Hij stak zijn geklauwde hand uit en drukte het waterdichte omhulsel van de capsule kapot. Holly wankelde naar achteren en liep Artemis daarbij omver. Met z’n tweeën vielen ze in de rivier, waar ze op een stevige bult in het ondiepe water belandden.
Artemis voelde de lucht uit zijn longen schieten en haalde intuïtief adem. Jammer genoeg kreeg hij water binnen, en geen lucht. Holly slaagde erin haar ellebogen niet te bewegen, dus het kapotte omhulsel kwam niet in de rivier. Er gleden een paar waterdruppels in de scheur en er schoten vonken over het scherm.
Holly werkte zich overeind en richtte het scherm tegelijkertijd op de mannetjestrol. Artemis kwam achter haar staan en hoestte het water uit zijn longen.
‘Het scherm is beschadigd,’ hijgde Holly. ‘Ik weet niet hoeveel tijd we nog hebben.’
Artemis streek het haar uit zijn ogen. ‘Lopen,’ sputterde hij. ‘Lopen.’
Ze ploeterden door het water en liepen om de spartelende trollen heen. Holly koos een lege plek op de oever om aan wal te klauteren. Het was een hele opluchting dat ze weer op het droge stonden, maar het water had in elk geval geholpen en nu bevonden ze zich als het ware pas echt op trollenterritorium.
De resterende beesten omsingelden hen vanaf een veilige afstand. Zodra er een te dichtbij kwam zwaaide Holly de telecapsule zijn kant op en deinsde het wezen achteruit alsof het werd gestoken.
Artemis vocht tegen de kou en vermoeidheid en tegen de shock die zijn lichaam had opgelopen. Daar waar de trol hem even te pakken had gehad voelde zijn enkel branderig aan.
‘We moeten linea recta naar de tempel,’ zei hij tussen het klappertanden door. ‘De steiger op.’
‘Oké. Hou vol.’
Holly haalde een paar keer diep adem om haar krachten te verzamelen. Haar armen deden pijn van het vasthouden van de telecapsule, maar ze wilde niet dat aan haar gezicht te zien was dat ze moe was, of bang. Ze keek die trollen recht in hun rode ogen en liet ze merken dat ze met een formidabele vijand te maken hadden.
‘Klaar?’
‘Klaar,’ antwoordde Artemis, hoewel dat geenszins het geval was.
Holly haalde nog één keer adem en zette het toen op een lopen. Van die tactiek hadden de trollen niet terug. Wat voor wezen valt nou een trol aan? Toen de boog wit licht op ze af kwam, viel de rij uiteen, en hun ontreddering duurde net lang genoeg om Artemis en Holly de kans te geven door het gat in de rij te denderen.
Ze renden snel het heuveltje naar de tempel op. Holly deed geen poging de trollen te ontlopen, maar rende recht op ze af. Toen ze door tijdelijke verblinding uithaalden, veroorzaakten ze alleen nog maar meer verwarring onder hun eigen gelederen. Vlak achter Holly en Artemis braken wel tien smerige schermutselingen uit, doordat beesten elkaar per ongeluk met hun messcherpe klauwen te grazen namen. Een aantal van de doortraptere trollen maakte van de gelegenheid gebruik om oude rekeningen te vereffenen. De schermutselingen hadden over de hele vlakte een kettingreactie tot gevolg, tot het hele gebied één grote massa stof en kronkelende beesten was.
Artemis kreunde en ploeterde puffend de helling van het ravijn op, met zijn vingers om Holly’s riem geklemd. De ademhaling van kapitein Short had een regelmatig ritme van korte stoten aangenomen.
Ik heb geen conditie, dacht Artemis. En dat kan me duur komen te staan. Ik moet in de toekomst niet alleen mijn hersenen trai-nen. Als ik al een toekomst heb.
De tempel torende hoog boven hen uit – een schaalmodel, maar toch nog meer dan vijftien meter hoog. Tientallen identieke zuilen die tot in de holografische wolken opstegen, steunden een driehoekig dak, versierd met ingewikkeld pleisterwerk. De onderkant van de zuilen zat onder de krassen van duizenden klauwen, van jongere trollen die hier naartoe waren gevlucht wanneer er gevaar dreigde. Artemis en Holly klauterden een twintigtal treden op naar de zuilen zelf.
Gelukkig waren er geen trollen op de steiger. Alle dieren waren druk bezig elkaar te doden of te voorkomen dat ze zelf gedood werden, maar het was een kwestie van seconden voor ze zich weer herinnerden dat er indringers in hun midden waren. Vers vlees. Weinig trollen hadden ooit elfenvlees geproefd, maar degenen die dat wel hadden gedaan wilden het graag nog eens proberen. Slechts één van de aanwezigen had ooit mensenvlees geproefd, en ’s nachts spookte de herinnering aan die zoete smaak nog steeds door zijn afgestompte kop.
En uitgerekend deze trol hees zich met zo’n tien kilo extra gewicht aan water uit de rivier. Terloops gaf hij een welpje dat te dichtbij was gekomen een pets en snoof toen eens diep. Er hing hier een nieuwe geur. Een geur die hij zich kon herinneren van zijn korte verblijf onder de maan. De geur van mens. Alleen al de herkenning van die geur deed het speeksel uit de klieren in zijn keel stromen. Hij zette het op een lopen in de richting van de tempel. Al snel stormde een onbehouwen groep naar vlees hunkerende beesten op de steiger af.
‘We staan weer op het menu,’ merkte Holly op toen ze bij de steiger was aangekomen.
Artemis maakte zijn vingers los uit de riem van de elfBI-kapitein. Hij had wel antwoord willen geven, maar zijn longen hadden dringend zuurstof nodig. Hij hapte naar lucht, terwijl hij met zijn knokkels op zijn knieën steunde.
Holly pakte zijn elleboog. ‘Daar hebben we nu geen tijd voor, Artemis. Je moet klimmen.’
‘Na jou,’ wist Artemis nog hijgend uit te brengen. Hij wist dat zijn vader nooit zou toestaan dat een dame in een kritieke situatie achterbleef terwijl hijzelf vluchtte.
‘We hebben geen tijd voor discussies,’ zei Holly, en ze trok Artemis bij zijn elleboog mee. ‘Klim naar de zon. Ik kan nog een paar seconden tijdrekken met de telecapsule. Vooruit.’
Artemis keek Holly recht in de ogen om dank je wel te zeggen. Ze waren rond en hazelnootbruin en… kwamen hem bekend voor? Herinneringen probeerden hun ketenen af te werpen en beukten tegen celwanden.
‘Holly?’ zei hij.
Holly draaide hem om naar de spijlen, en het moment was gevlogen. ‘Omhoog jij. Je verdoet je tijd.’
Artemis riep zijn vermoeide ledematen in het geweer en probeerde zijn bewegingen te coördineren. Stap, pak vast, trek op. Het zou doodeenvoudig moeten zijn. Hij was al eerder een ladder op geklommen. Op zijn minst één ladder. Zeker weten.
De stangen van de steiger waren bedekt met een laagje geribbeld rubber, speciaal voor klimmers, en ze zaten precies veertig centimeter van elkaar – voor de gemiddelde elf een prettige afstand. En het was toevallig ook voor een mens van veertien jaar een prettige afstand. Artemis begon te klimmen en voor hij zes stappen verder was, voelde hij de spanning in zijn armen al. Het was te vroeg om al moe te zijn. Hij moest nog veel verder.
‘Kom op, kapitein,’ zei hij hijgend over zijn schouder. ‘Klimmen.’
‘Nog niet,’ zei Holly. Ze stond met haar rug naar de steiger en probeerde in de aanstormende bende trollen een patroon te ontdekken.
Ze hadden op Politie Plaza een interne cursus over trollenaanvallen gehad. Maar dat was op basis van een één-op-één-situatie geweest. Tot Holly’s eeuwige schande had degene die de lezing gaf videobeelden gebruikt van haar eigen schermutseling met een trol in Italië, van ruim twee jaar geleden. ‘Hier,’ had de spreker gezegd, terwijl hij Holly’s beeltenis op het grote scherm stilzette en er met een telescopisch aanwijsstokje op tikte, ‘ziet u een klassiek voorbeeld van hoe het niet moet.’
Dit was echter een volstrekt ander scenario. Ze hadden nooit instructie gekregen over wat je moest doen wanneer je door een hele roedel trollen op hun eigen terrein werd aangevallen. De instructeurs gingen ervan uit dat niemand zo stom was zich dat op de hals te halen.
Er waren twee naar elkaar toe bewegende groepen die recht op haar af kwamen; aan kop van de groep die uit de rivier kwam liep een ongelooflijk monster met slagtanden waar verdovend gif vanaf droop. Holly wist dat ze, als ze ook maar één druppel van dat gif onder haar huid kreeg, in een gelukzalige verdoving weg zou zakken. En ook al ontsnapte ze aan de klauwen van de trol, dan zou ze door het langzaam werkende gif uiteindelijk verlamd raken.
De tweede groep naderde vanaf de westelijke bergrichel en bestond voornamelijk uit laatkomers en welpen. In het midden van de tempel bevonden zich een paar vrouwtjes, maar die maakten van de afleiding gebruik om vlees van de achtergelaten karkassen te plukken.
Holly zette de telecapsule op de laagste stand. Ze moest dit heel precies timen, wilde ze het maximale effect bereiken. Het was haar laatste kans, want zodra ze begon te klimmen kon ze niet meer richten.
De trollen denderden de trappen van de tempel op en verdrongen elkaar voor een plaatsje vooraan. De twee groepen naderden in een rechte hoek, allebei recht op Holly af. Hun leiders stortten zich naar voren, vastbesloten om de eerste hap uit de indringer te kunnen nemen. Ze hadden hun lippen teruggetrokken, waardoor rijen messcherpe tanden bloot kwamen, en hun ogen waren gefixeerd op het doelwit. Op dat moment kwam Holly in actie. Ze zette de helderheid op de hoogste stand en verbrandde zo de netvliezen van de twee beesten terwijl ze nog door de lucht vlogen. Onder oorverdovend gebrul sloegen ze naar het verafschuwde licht en stortten in een wirwar van armen, klauwen, slagtanden en gewone tanden neer op de grond. Elke trol dacht dat hij door een rivaliserende groep werd aangevallen, en binnen een paar seconden was het onder aan de steiger één grote chaos van oergeweld.
Holly benutte de verwarring door behendig via de eerste drie sporten van het metalen constructie omhoog te springen. Ze maakte de telecapsule met een clip aan haar riem vast, zodat hij als een achterwaarts gericht wapen omlaag wees. Dat bood niet veel bescherming, maar het was beter dan niets.
Binnen een paar tellen had ze Artemis ingehaald. De adem van de Modderjongen ging onregelmatig en hij vorderde maar traag. Er druppelde bloed uit de wond aan zijn enkel. Holly had hem gemakkelijk kunnen inhalen, maar in plaats daarvan haakte ze een arm door de spijlen van de steiger en keek hoe het met de trollen gesteld was. En dat was maar goed ook. Een vrij klein mannetje klom behendig als een berggorilla via de spijlen omhoog. Zijn onvolgroeide slagtanden kwamen maar net onder zijn lippen te voorschijn, maar die slagtanden waren wel scherp, en aan de punt hingen al druppels vergif. Holly richtte het scherm op hem, en hij liet los om zijn verschroeide ogen af te schermen. Een elf zou wel zo slim zijn geweest om zich met één hand vast te houden en de andere onderarm te gebruiken om de ogen af te schermen, maar trollen zitten qua IQ niet veel hoger dan stinkwormen, en handelen bijna uitsluitend instinctmatig.
De kleine trol viel achterover op de grond en landde op het harige, kronkelende tapijt eronder. Hij werd ogenblikkelijk bij de vechtpartij betrokken. Holly klom weer verder en voelde de telecapsule daarbij tegen haar rug bonken. Artemis vorderde pijnlijk langzaam, en ze hing binnen een minuut naast hem.
‘Alles goed?’
Artemis knikte met zijn lippen strak op elkaar. Maar zijn ogen stonden groot, op de rand van paniek. Holly had die blik al eens eerder gezien, bij elfBI-officieren met oorlogsstress. Ze moest de Modderjongen in veiligheid zien te brengen voor hij door het lint ging.
‘Kom op, Artemis. Nog maar een paar stappen. We halen het wel.’
Artemis deed zijn ogen vijf seconden dicht en ademde diep door zijn neus. Toen hij ze weer opendeed, straalde er nieuwe vastberadenheid uit. ‘Prima, kapitein. Ik ben er klaar voor.’
Artemis reikte naar de volgende spijl en hees zichzelf veertig centimeter dichter naar de verlossing. Holly volgde en spoorde hem als een sergeant-instructeur aan.
Het duurde nog een minuut om bij het dak zelf te komen. Tegen die tijd wisten de trollen weer waar ze achteraanzaten en begonnen ze de steiger te beklimmen. Holly sleurde Artemis het schuine dak op, en ze klauterden op handen en voeten naar het hoogste punt. Het pleisterwerk was wit en gaaf; in het gedempte licht leek het net alsof ze over een besneeuwd veld liepen.
Artemis bleef even staan. Dit beeld had een vage herinnering bij hem wakker gemaakt.
‘Sneeuw,’ zei hij onzeker. ‘Ik herinner me iets…’
Holly pakte hem bij zijn schouder en sleurde hem mee. ‘Ja, Artemis. De Noordpool, weet je nog? Daar hebben we het straks nog uitgebreid over, als er geen trollen meer zijn die ons proberen op te eten.’
Artemis schoot terug naar het heden. ‘Prima. Goede tactiek.’
Het tempeldak liep in een hoek van vijfenveertig graden omhoog naar de kristallen bol die de imitatiezon moest voorstellen. Het tweetal kroop zo snel als Artemis’ uitgeputte ledematen het toestonden omhoog. Ze lieten een grillig bloedspoor op het witte pleisterwerk achter. De steiger schudde en bonkte tegen het dak; de trollen kwamen steeds dichterbij.
Holly ging met gespreide benen op de top van het dak zitten en probeerde de kristallen zon te pakken. Hij voelde glad aan onder haar vingers.
‘D’Arvit!’ vloekte ze. ‘Ik kan het contact niet vinden. Er moet aan de buitenkant een contactdoos zitten.’
Artemis kroop naar de andere kant. Hij had niet echt hoogtevrees, maar probeerde toch maar niet naar beneden te kijken. Je hoefde geen last van duizelingen te hebben om de zenuwen te krijgen van een hoogte van vijftien meter en een roedel uitgehongerde trollen. Hij stak zijn arm omhoog en tastte met de vingers van één hand de bol af. Zijn wijsvinger voelde een kleine inkeping.
‘Ik heb iets,’ liet hij weten.
Holly kwam snel naar zijn kant en onderzocht het gat.
‘Mooi,’ zei ze. ‘Een uitwendige ingang. Batterijen hebben uniforme contactpunten, dus de batterijen van de handboeien moeten er zo op aan te sluiten zijn.’
Ze haalde de handboeien uit haar zak en wipte het deksel van de batterijen open. De batterijen zelf waren ongeveer net zo groot als een creditcard en gloeiden over de hele lengte felblauw op.
Holly ging op de messcherpe bovenste rand van het dak staan en balanceerde behendig op haar tenen. De trollen kwamen nu al over de dakrand heen. Ze kwamen als hellehonden aangedenderd. Het witte pleisterwerk van het dak veranderde in een deken van zwarte, bruine en roodbruine trollenvacht. Naarmate ze dichter bij Holly en Artemis kwamen, werden hun gebrul en stank heviger.
Holly wachtte tot ze allemaal over de rand waren en liet toen de batterijen in de holte van de bol glijden. De bol zoemde, kwam trillend tot leven en gaf toen één flits: een verblindende muur van licht. Heel even gloeide de hele tempel hel op, en toen werd de bol weer zwakker, wat vergezeld ging van een hoog, gierend geluid.
De trollen rolden als ballen over een schuin hellende biljarttafel. Sommige vielen over de rand van het dak, maar de meeste lagen bij de rand te jammeren en in hun gezicht te krabben.
Artemis deed zijn ogen dicht om ze weer aan het donker te laten wennen. ‘Ik had gehoopt dat de batterij de zon langer van energie zou voorzien. Wat een moeite voor zo’n kort uitstel.’
Holly haalde de batterijen eruit en gooide ze weg. ‘Zo’n bol heeft vast heel veel energie nodig.’
Artemis knipperde met zijn ogen en ging toen gemakkelijk op het dak zitten, met zijn armen om zijn knieën heen.
‘Maar dan nog. We hebben nog tijd. Nadat nachtwezens aan fel licht blootgesteld zijn geweest, kan het wel een kwartier duren voor ze zich weer kunnen oriënteren.’
Holly zat naast hem. ‘Fascinerend. Je bent plotseling heel kalm.’
‘Ik heb geen keus,’ zei Artemis eenvoudigweg. ‘Ik heb de situatie geanalyseerd en geconcludeerd dat er geen enkele manier is waarop wij kunnen ontsnappen. We zitten boven op een belachelijk model van de tempel van Artemis, omringd door tijdelijk verblinde trollen. Zodra die weer bijgekomen zijn, springen ze naar boven en verslinden ze ons. We hebben misschien nog een kwartier te leven, en ik ben niet van plan dat hysterisch door te brengen, alleen maar om Opal Koboi een plezier te doen.’
Holly keek op en zocht de halve bol af, op zoek naar camera’s.
In het donker knipperden minstens vijf veelzeggende rode lampjes. Opal kon haar wraak vanuit alle hoeken bekijken.
Artemis had gelijk. Opal zou bijzonder in haar sas zijn als zij voor de camera’s door het lint zouden gaan. Als het haar een beetje te veel werd om prinses van de wereld te zijn, zou ze ter afleiding de videoband waarschijnlijk telkens opnieuw afspelen.
Holly strekte haar arm naar achteren en gooide de lege batterijen stuiterend over het dak. Waarschijnlijk was dit dus einde verhaal. Ze voelde zich eerder gefrustreerd dan bang. Julius’ laatste bevel had geluid dat ze Artemis moest redden, en zelfs daarin was ze niet geslaagd.
‘Jammer dat je je Julius niet kunt herinneren,’ zei ze. ‘Jullie hadden voortdurend ruzie, maar hij bewonderde je toch. Butler vond hij echt heel aardig. Die zaten op dezelfde golflengte. Twee oude soldaten.’
Onder hen kwamen de trollen weer een beetje bij hun positieven. Ze knipperden de sterretjes uit hun ogen.
Artemis klopte een beetje stof van zijn broek.
‘Ik herinner me hem wel, Holly. Ik herinner het me allemaal. Vooral jou. Het is een hele troost dat jij hier bij me bent.’
Holly was verbaasd – geschokt zelfs. Meer door de toon van Artemis dan door wat hij daadwerkelijk zei, hoewel dat ook verbazingwekkend was. Ze had Artemis nog nooit zo warm menselijk, zo oprecht meegemaakt. Meestal kon de jongen zijn emoties niet goed uiten, en ging hij er onhandig mee om. Dit was helemaal niets voor hem.
‘Dat is heel lief van je, Artemis,’ zei ze na even te hebben nagedacht. ‘Maar je hoeft voor mij niet te doen alsof.’
Artemis begreep het niet. ‘Hoe wist je dat? Ik dacht dat ik de juiste toon had aangeslagen.’
Holly keek omlaag naar de zich verzamelende trollen. Ze klommen behoedzaam de helling op, met hun hoofd omlaag voor het geval er nog een lichtflits kwam.
‘Niemand is zo volmaakt. Daardoor wist ik het.’
De trollen zetten nu flink de pas erin en zwaaiden met hun harige onderarmen naar voren om meer vaart te krijgen. Hun zelfvertrouwen was terug, en hun stem ook. Er steeg gebrul op naar het dak, dat van de metalen structuur terugkaatste. Artemis trok zijn knieën dichter naar zijn kin. Het einde. Het was voorbij. Hij kon zich gewoon niet voorstellen dat hij op zo’n manier zou sterven, terwijl er nog zoveel te doen viel.
Door het gebrul kon hij zich niet goed concentreren. En die stank hielp ook niet echt.
Holly greep hem bij zijn schouder. ‘Doe je ogen dicht, Artemis. Je voelt er niets van.’
Maar Artemis deed zijn ogen niet dicht. In plaats daarvan richtte hij zijn blik omhoog. Naar boven de grond, waar zijn ouders op bericht van hem wachtten. Ouders die nooit de kans hadden gehad echt trots op hem te zijn.
Hij deed zijn mond open om een afscheidswoord te fluisteren, maar door wat hij boven zijn hoofd zag, bleven de woorden in zijn keel steken.
‘Overduidelijk,’ zei hij. ‘Dit moet een hallucinatie zijn.’
Holly keek omhoog. Een deel van het paneel van de halve bol was weggehaald en er werd een touw naar het dak van de tempel neergelaten. Aan het touw zwaaide iets heen en weer wat eruitzag als een bloot en bijzonder harig achterwerk.
‘Niet te geloven!’ riep Holly uit, en ze sprong overeind. ‘Je hebt je niet bepaald gehaast om hierheen te komen, hè?’
Zo te horen praatte ze tegen een achterwerk. En, wat nog verbazingwekkender was: het achterwerk gaf nog antwoord ook.
‘Ik hou ook van jou, Holly. En doe nu alles dicht wat openstaat, want ik ga de zintuigen van deze trollen even een overdosis bezorgen.’
Holly’s gezicht stond heel even uitdrukkingsloos, maar toen drong het tot haar door en werden haar ogen groot en trok het bloed weg uit haar gezicht. Ze pakte Artemis bij zijn schouders. ‘Ga plat liggen, met je handen tegen je oren. Doe je ogen en mond dicht. En wat er ook gebeurt: niet inademen.’
Artemis ging op het dak liggen. ‘Zeg me dat er een wezen aan de andere kant van dat achterwerk zit.’
‘Dat zit er ook,’ bevestigde Holly. ‘Maar dat achterwerk is wel de gevarenzone.’
De trollen waren op dit moment nog maar op een paar meter afstand. Dichtbij genoeg om het rood in hun ogen en het aangekoekte vuil van jaren in iedere dreadlock te zien.
Boven hun hoofd liet Turf Graafmans (want die was het natuurlijk) een bescheiden knalwind uit zijn achterwerk los, genoeg om hem in een vloeiende cirkel aan het eind van zijn touw te laten ronddraaien. De ronddraaiende beweging was nodig om ervoor te zorgen dat het gas dat hij zo meteen wilde uitstoten gelijkmatig werd verdeeld. Toen hij drie draaibewegingen had gemaakt, perste hij inwendig en liet hij alle gasbellen die zich in zijn opgeblazen maag bevonden, de vrije loop.
Trollen zijn van nature wezens die in tunnels wonen, dus gaan ze net zozeer op hun reukvermogen als op hun nachtzicht af. Een verblinde trol kan vaak nog jaren leven, doordat hij bij het zoeken naar voedsel en water uitsluitend op de geur afgaat.
De plotselinge gasachtige recycling van Turf bezorgde al die trollenhersens duizenden tegenstrijdige geurboodschappen. De stank was al erg genoeg, en de blaaskracht was zo sterk dat de dreadlocks van de trollen ervan naar achteren waaiden, maar de combinatie van geuren in het dwergengas – waaronder klei, plantengroei, insectenleven en alles wat Turf de afgelopen paar dagen had gegeten – was genoeg om het hele zenuwstelsel van de trollen uit te schakelen. Ze zakten op hun knieën op de grond en grepen met hun klauwachtige handen naar hun arme, pijnlijke hoofd. Een trol zat zo dicht bij Artemis en Holly dat een harige onderarm op de rug van de elfBI-kapitein rustte.
Holly wurmde zich onder de arm uit. ‘Kom, we gaan,’ zei ze, en ze trok Artemis overeind. ‘Die trollen zijn door dat gas net zo lang uitgeschakeld als door het licht.’
In de lucht draaide Turf nu steeds langzamer rond.
‘Hartelijk dank,’ zei hij met een theatrale buiging, wat nog lang niet meevalt aan een touw. De dwerg klauterde langs het touw omhoog, waarbij hij het met vingers en tenen beetpakte, en liet het toen naar Artemis en Holly zakken.
‘Pak vast,’ zei hij. ‘En snel een beetje.’
Artemis testte het touw sceptisch. ‘Dat vreemde wezen is veel te klein om ons allebei helemaal naar boven te hijsen.’
Holly zette haar voet in de lus aan het uiteinde van het touw. ‘Dat klopt, maar hij is niet alleen.’
Artemis tuurde met half dichtgeknepen ogen door het ontbrekende paneel in de halve bol. In het gat verscheen nog een gestalte. Het gezicht van die gestalte was in het donker gehuld, maar het silhouet herkende hij uit duizenden. ‘Butler!’ zei hij met een glimlach. ‘Jij bent het!’
En plotseling voelde Artemis zich ondanks alles volkomen veilig.
‘Schiet op, Artemis,’ riep zijn bodyguard. ‘We hebben geen seconde te verliezen.’
Artemis stapte naast Holly in het touw en Butler trok ze allebei snel uit de gevarenzone.
‘Nou,’ zei Holly, met haar gezicht een paar centimeter van het zijne, ‘we hebben het overleefd. Betekent dat dat we nu vrienden zijn? Door een traumatische gebeurtenis met elkaar verbonden?’
Artemis fronste zijn wenkbrauwen. Vrienden? Was er in zijn leven ruimte voor een vriend? Maar ja, hij had nu toch geen keus.
‘Ja,’ antwoordde hij. ‘Hoewel ik weinig ervaring op dit gebied heb, dus zal ik me een beetje moeten inlezen.’
Holly draaide met haar ogen. ‘Vriendschap is geen wetenschap, Modderjongen. Vergeet dat reusachtige brein van je nu eens eventjes. Doe maar gewoon wat voor jou goed voelt.’
Artemis kon bijna niet geloven wat hij nu ging zeggen. Misschien was zijn beoordelingsvermogen aangetast door de kick van het overleven. ‘Ik vind dat ik niet betaald moet krijgen om een vriend te helpen. Hou dat elfengoud maar. Opal Koboi moet een halt worden toegeroepen.’
Voor de eerste keer sinds de dood van de commandant glimlachte Holly hartelijk en oprecht, maar er zat toch ook een vleugje gestaalde kracht bij.
‘Met ons vieren op haar hielen heeft ze geen schijn van kans.’