TROLLERIG GEMEEN

Onder de Atlantische Oceaan, drie kilometer voor de kust van Kerry, Ierse wateren

Drieduizend meter onder het oppervlak van de Atlantische Oceaan schoot een subshuttle van de elfBI door een kleine vulkanische geul naar de monding van een onderaardse rivier. De rivier kwam uit bij een shuttlenis van de elfBI, waar de passagiers van de subshuttle op een gewoon voertuig konden overstappen.

Aan boord waren drie passagiers en een piloot. De passagiers waren een criminele dwerg en twee sheriffs van Atlantis die hem begeleidden. Turf Graafmans, de crimineel in kwestie, was in een uitstekende stemming voor iemand met gevangeniskleren aan. De reden daarvoor was dat zijn beroep eindelijk in behandeling was genomen en dat zijn advocaat verwachtte dat alle beschuldigingen tegen zijn cliënt op basis van technische fouten ongegrond verklaard zouden worden.

Turf Graafmans was een tunneldwerg die de mijnen had verruild voor een leven als misdadiger. Hij verwijderde waardevolle voorwerpen uit de huizen van het Moddervolk en verkocht die vervolgens op de zwarte markt. In de afgelopen jaren was zijn bestaan vervlochten geraakt met dat van Artemis Fowl en Holly Short, waarbij hij een sleutelrol speelde in hun avonturen. Aan die achtbaanachtige manier van leven was uiteraard een einde gekomen toen de lange arm van de elfBI hem in zijn kraag vatte.

Voor hij was afgevoerd om de rest van zijn straf uit te zitten, had Turf Graafmans nog afscheid mogen nemen van zijn mensenvriend. Artemis had hem twee dingen gegeven. Een briefje waarin hij hem adviseerde de data van het oorspronkelijke huiszoekingsbevel voor zijn grot te controleren. En een gouden medaillon, dat hij over twee jaar aan Artemis moest teruggeven. Op dat tijdstip wilde Artemis hun samenwerkingsverband blijkbaar nieuw leven inblazen. Turf had het medaillon al duizend keer bekeken, op zoek naar het geheim ervan, tot het verguldsel door zijn voortdurende gewrijf versleten was geraakt en er een computerschijfje onder bleek te zitten. Artemis had blijkbaar een boodschap voor zichzelf opgenomen. Een manier om de herinneringen die de elfBI hem had afgenomen weer boven te halen.

Zodra hij naar de zwaarbeveiligde gevangenis Dieps buiten Atlantis was overgebracht, had Turf een verzoek ingediend voor een gesprek met een raadsman. Toen zijn door de staat toegewezen advocaat mopperend was verschenen, had Turf hem aangeraden de data op het huiszoekingsbevel dat tot zijn arrestatie had geleid na te trekken. Op een of andere vreemde manier klopten die data niet. Volgens de computer van de elfBI had Julius Root zijn grot doorzocht voordat hij een huiszoekingsbevel had. Hiermee werden deze en alle latere arrestaties onwettig verklaard. Nu restten hem alleen nog een langdurige periode waarin het allemaal verwerkt moest worden, een laatste gesprek met de officier die hem had laten arresteren, en dan zou Turf een vrije dwerg zijn.

Die dag was eindelijk aangebroken. Turf werd per shuttle naar Politie Plaza gebracht voor zijn gesprek met Julius Root. De elfenwetgeving bepaalde dat Root nog één gesprek van een halfuur kreeg om een soort bekentenis uit Turf te krijgen. Het enige wat de dwerg hoefde te doen was zijn mond houden, en dan zat hij vanavond in zijn favoriete dwergenbistro achter een bord woelmuizencurry.

Turf klemde het medaillon in zijn vuist. Hij wist zeker dat hij de touwtjes in handen had. Op een of andere manier had Artemis de computer van de elfBI gehackt en zijn gegevens veranderd. Door Modderjongen kwam hij op vrije voeten.

Een van de sheriffs, een ranke elf met Atlanteaanse kieuwen, haalde slobberig adem door zijn hals en blies die door zijn mond weer uit.

‘Hé, Turf,’ zei hij piepend. ‘Wat ga je doen als je beroep wordt afgewezen? Barst je dan in huilen uit, als een klein meisje? Of vat je het heel stoïcijns op, zoals een dwerg betaamt?’

Turf glimlachte en liet daarbij zijn onwaarschijnlijk grote aantal tanden zien. ‘Maak je om mij maar geen zorgen, vissenknul. Vanavond zit ik een van je neefjes te verorberen.’

Meestal was de aanblik van de grafsteentanden van Turf genoeg om alle bijdehante opmerkingen de kop in te drukken, maar de sheriff was niet gewend dat een gevangene brutale antwoorden gaf.

‘Pas maar op met die grote mond, dwerg. In de Dieps heb ik nog genoeg stenen voor je waar je je tanden op kunt stukbijten.’

‘Dat had je gedroomd, vissenknul,’ wierp Turf tegen, die na maanden slaafs gehoorzamen wel van dit geplaag genoot.

De agent kwam overeind. ‘Fistel, is de naam. Fistel.’

‘Ja, vissenknul, dat zei ik al.’

De tweede agent, een waterelf met vleermuisachtige vleugels die op zijn rug gevouwen zaten, grinnikte. ‘Laat hem met rust, Fistel. Weet je niet wie je voor je hebt? Dit is Turf Graafmans. De beroemdste dief onder de wereld.’

Turf glimlachte, hoewel je als dief beter niet beroemd kunt zijn.

‘Deze jongen heeft een hele trits meesterzetten op zijn naam.’

Turf realiseerde zich dat hij het doelwit van nog meer grappen dreigde te worden, en zijn glimlach verflauwde.

‘Ja, eerst steelt hij de Jules Rimet-trofee van de mensen en probeert hij die aan een undercover elfBI-elf te verkopen.’

Fistel ging zitten en wreef vergenoegd in zijn handen. ‘Dat meen je niet. Wat een meesterbrein! Past dat wel in dat pietepeuterige hoofd van je?’

De waterelf beende door het gangpad van de shuttle en zei zijn tekst als een acteur op. ‘Vervolgens rooft hij een gedeelte van het goud van Artemis Fowl en duikt hij onder in Los Angeles. En wil je soms ook nog weten hoe hij onderduikt?’

Turf kreunde.

‘Vertel op,’ piepte Fistel doordat zijn kieuwen niet in staat waren de lucht snel genoeg naar binnen te zuigen.

‘Hij koopt een penthouse voor z’n eigen en legt een collectie gestolen Academy Awards aan.’

Fistel moest lachen tot zijn kieuwen ervan flapperden.

Turf kon er niet meer tegen. Dit hoefde hij niet te nemen, hij was bijna een vrije dwerg, nondeju! ‘Z’n eigen? Z’n eigen? Volgens mij heb je een beetje te lang onder water gelegen. De druk verplettert je hersenen.’

‘Hoezo míjn hersens?’ zei de waterelf. ‘Ik heb geen eeuwen in de gevangenis gezeten, hoor. Ik heb geen handboeien en een mondring.’

Dat was waar. Turfs criminele carrière was niet bepaald een onverdeeld succes geweest. Hij was vaker gevangengenomen dan hij was ontsnapt. De elfBI was technologisch zo geavanceerd dat er geen ontkomen meer aan was. Misschien was het tijd om het rechte pad eens op te zoeken, nu hij er nog een beetje knap uitzag.

Turf schudde aan de handboeien waarmee hij aan een rail in het gevangenengedeelte vastzat. ‘Die heb ik binnenkort niet meer om.’

Fistel deed zijn mond open om te reageren, maar wachtte toen. Op een paneel aan de muur sprong een plasmascherm op rood. Rood betekende dringend. Er kwam een belangrijke boodschap aan. Fistel plaatste een koptelefoon over zijn oor en draaide het scherm van Turf af. Na het doorkomen van de boodschap verdween ieder spoortje onbezorgdheid uit zijn gezicht.

Een paar tellen later gooide hij de koptelefoon op het bedieningspaneel. ‘Het ziet ernaar uit dat je die ketenen wat langer zult dragen dan je had gedacht.’

Turfs kaak spande zich tegen de stalen mondring. ‘Waarom? Wat is er gebeurd?’

Fistel krabde aan een plekje kieuwrot op zijn hals. ‘Ik mag je dit eigenlijk niet vertellen, gevangene, maar commandant Root is vermoord.’

Als ze Turf op het elektriciteitsnet van de onderwereld hadden aangesloten, had hij geen grotere schok kunnen krijgen dan nu het geval was.

‘Vermoord? Hoe dan?’

‘Door een explosie,’ zei Fistel. ‘Een andere elfBI-agent is de hoofdverdachte. Kapitein Holly Short. Ze is vermist – waarschijnlijk is ze dood – aan de oppervlakte, maar dat is nog niet bevestigd.’

‘Dat verbaast me niets,’ zei de waterelf. ‘Vrouwen zijn te temperamentvol voor politiewerk. Die kunnen niet eens een eenvoudige transportklus zoals deze klaren.’

Turf verkeerde in shock. Hij had het gevoel alsof zijn hersens op drift waren geraakt en in zijn hoofd rondtolden. Had Holly Julius vermoord? Hoe kon dat? Dat kon gewoon niet, klaar uit. Er moest een vergissing in het spel zijn. En nu was Holly ook nog vermist, vermoedelijk dood. Hoe kon dat gebeuren?

‘Hoe dan ook,’ ging Fistel verder, ‘we moeten deze kist omkeren en terug naar Atlantis. Je verhoor wordt blijkbaar voor onbepaalde tijd uitgesteld, tot deze hele ellende achter de rug is.’

De waterelf gaf Turf een speelse klap tegen zijn wang. ‘Jammer voor je, dwerg. Misschien hebben ze over een paar jaar het rode politielint weten te ontwarren.’

Turf voelde de klap nauwelijks, maar de woorden drongen wel tot hem door. Een paar jaar. Kon hij nog een paar jaar in de Dieps aan? Zijn ziel schreeuwde nu al om tunnels. Hij moest zachte aarde tussen zijn vingers voelen. Zijn ingewanden hadden echt ruwvoer nodig om ze eens lekker schoon te maken. En de kans bestond natuurlijk ook nog dat Holly nog in leven was en hulp nodig had. Een vriend. Hij móést wel ontsnappen, er zat niets anders op.

Julius dood. Het kon niet waar zijn.

Turf ging in gedachten zijn dwergenkunsten na om het beste gereedschap voor deze ontsnapping te kiezen. Hij had zijn toverkracht al lang geleden verspeeld door de meeste geboden van het Boek der Elfen te overtreden, maar dwergen beschikten over uitzonderlijke talenten die de evolutie hun had toebedeeld. Sommige daarvan waren algemeen bekend bij het Volk, maar dwergen waren berucht om hun geheimhouding en bovendien ervan overtuigd dat hun overleving stond of viel met het verbergen van deze talenten. Het was algemeen bekend dat dwergen tunnels groeven door de aarde via hun losgescharnierde kaken tot zich te nemen en de gerecyclede aarde en lucht er dan weer via de andere kant uit te stoten. De meeste elfen waren zich ervan bewust dat dwergen via hun poriën konden drinken en dat deze poriën, als ze een tijdje niet dronken, in minizuignappen veranderden. Maar weinig elfen wisten dat dwergenspuug lichtgevend was en hard werd wanneer je er laagjes van aanlegde. En niemand wist dat dwergen-winderigheid als bijwerking een methaan producerende bacterie afscheidde, metanobrevibacter smithii genaamd, die caissonziekte voorkwam bij diepzeeduikers. Eerlijk gezegd wisten dwergen dat zelf ook niet. Ze wisten alleen maar dat ze, de enkele keer dat ze per ongeluk in open zee groeven, geen last van de diepte leken te hebben.

Turf dacht er even over na en realiseerde zich toen dat er een manier bestond om al zijn talenten te bundelen en ’m te smeren. Hij moest zijn geïmproviseerde plan onmiddellijk ten uitvoer brengen, voor ze in de diepe Atlantische geulen terechtkwamen.

Zodra de subshuttle te diep was, zou hij het niet meer redden.

Het voertuig draaide met een lange boog totdat het weer de kant op ging waaruit het gekomen was. Zodra ze zich buiten de Ierse viswateren bevonden, zou de piloot de motoren op volle kracht laten draaien. Turf likte aan zijn handpalmen en smeerde het spuug door zijn woeste haardos die een aureool om zijn hoofd vormde.

Fistel moest lachen. ‘Wat ben je aan het doen, Graafmans? Je aan het opknappen voor je celgenoot?’

Turf zou maar wat graag zijn kaak los gescharnierd hebben om een hap uit Fistel te nemen, maar door de mondring kon hij zijn mond niet ver genoeg open krijgen om te kunnen losscharnieren. Hij moest genoegen nemen met een belediging.

‘Ik mag dan een gevangene zijn, vissenknul, maar over tien jaar ben ik vrij. Maar jij blijft je hele leven een lelijke bodemvreter.’

Fistel krabde woedend aan zijn kieuwrot. ‘Daarmee heb je jezelf zes weken isoleercel op de hals gehaald, vriend.’

Turf deed spuug op zijn vingers en wreef het over zijn kruin; hij reikte zo ver naar achteren als de handboeien toestonden. Hij voelde het hard worden en zich als een helm aan zijn hoofd vasthechten. Precies een helm. Terwijl Turf likte, haalde hij door zijn neus diep adem en sloeg de lucht in zijn ingewanden op. Elke ademhaling zoog de lucht veel sneller uit de onder druk staande ruimte dan er door de pompen weer in geduwd kon worden.

De sheriffs merkten dit afwijkende gedrag niet op, en ook al hadden ze dat wel gedaan, dan zouden die twee het ongetwijfeld aan zenuwen geweten hebben. Diep ademhalen en je haar gladstrijken: klassieke zenuwtrekjes. Je kon Turf ook niet kwalijk nemen dat hij zenuwachtig was – hij was immers weer onderweg naar de plek waar misdadigers nachtmerries over hadden.

Turf likte en ademde, waarbij hij zijn borstkas als een blaasbalg opblies. Hij voelde de druk in zijn buik rommelen; die wilde er maar wat graag uit.

Hou vol, zei hij tegen zichzelf. Je zult die lucht tot op de laatste bel nodig hebben.

Het laagje op zijn hoofd kraakte nu hoorbaar, en als het licht gedempt was geweest, zou het helder hebben opgegloeid. De lucht werd ijler en Fistels kieuwen merkten het, ook al merkte hij het zelf niet. Ze klapperden en flapperden om maar zo veel mogelijk zuurstof binnen te krijgen. Turf zoog nog een keer een grote hap lucht naar binnen. De luchtdruk veranderde en daardoor begon een boegplaat te kletteren.

De zee-elf merkte het als eerste. ‘Hé, vissenknul.’

Aan Fistels gepijnigde gezicht was te zien dat hij deze bijnaam al jaren had moeten verdragen. ‘Hoe vaak moet ik het je nog zeggen?’

‘Oké, Fistel, hou je schubben aan. Wordt het moeilijk om hierbinnen adem te halen? Ik kan mijn vleugels niet omhooghouden.’

Fistel voelde aan zijn kieuwen; die flapperden als vlaggetjes in de wind. ‘Wauw. Mijn kieuwen slaan op tilt. Wat is hier aan de hand?’ Hij drukte op de intercom van de cabine. ‘Is alles in orde? Kunnen de luchtpompen wat hoger?’

De stem die antwoord gaf klonk kalm en professioneel, maar met een onmiskenbaar angstige ondertoon. ‘We verliezen luchtdruk in het cellenblok. Ik probeer het lek te vinden.’

‘Het lek?’ piepte Fistel. ‘Als we op deze diepte druk verliezen, klapt de shuttle als een papieren bekertje in elkaar.’

Turf haalde nog een keer diep adem.

‘Breng iedereen naar de cockpit. Kom nu meteen door de luchtsluis.’

‘Nou, dat weet ik niet, hoor,’ zei Fistel. ‘We mogen de gevangene niet losmaken. Het is nogal een gladjanus.’

De gladjanus haalde nog maar eens diep adem. En dit keer brak er verdomd een plaat op de achtersteven, met een donderend gekraak.

‘Oké, oké, we komen al.’

Turf stak zijn handen uit. ‘Schiet op, vissenknul. We hebben niet allemaal kieuwen.’

Fistel haalde zijn beveiligingskaartje langs de magneetstrook op Turfs handboeien. De handboeien sprongen open. Turf was vrij… zo vrij als je maar kunt zijn in een gevangenisonderzeeër met drieduizend meter verpletterend water boven je hoofd. Hij stond op en nam nog één laatste hap lucht. Fistel zag het.

‘Hé, gevangene, wat doe je daar?’ vroeg hij. ‘Zuig jij soms al die lucht naar binnen?’

Turf boerde. ‘Wie, ik? Doe niet zo belachelijk.’

De waterelf was al net zo wantrouwend. ‘Hij voert iets in zijn schild. Moet je kijken, zijn haar glanst helemaal. Ik wil wedden dat dat een van die geheime dwergenkunsten is.’

Turf probeerde sceptisch te kijken. ‘Wat? Lucht opzuigen en glanzend haar? Het verbaast me niet dat we dat geheim hebben gehouden.’

Fistel keek hem met half dichtgeknepen ogen aan. De ogen van de sheriff waren roodomrand en door het zuurstofgebrek sprak hij onduidelijk. ‘Je voert iets in je schild. Steek je handen uit.’

Weer geboeid worden behoorde niet tot zijn plan. Turf deed net alsof het hem te veel werd. ‘Ik krijg geen adem meer,’ zei hij, en hij leunde tegen de muur. ‘Ik hoop niet dat ik onder jullie verantwoordelijkheid doodga.’

Deze opmerking zorgde voor zo veel verwarring dat Turf nog één keer diep adem kon halen. De plaat op de achtersteven boog naar binnen toe en door de verf heen verscheen een zilverkleurige breuklijn. Overal in de ruimte gingen de rode alarmlampjes branden.

De stem van de piloot schetterde door de speaker. ‘De cabine in!’ riep hij, en in zijn stem viel geen spoortje zelfbeheersing meer te bekennen. ‘Hij gaat klappen.’

Fistel pakte Turf bij zijn revers beet. ‘Wat heb je gedaan, dwerg?’

Turf zakte op zijn knieën en sloeg de bilflap aan de achterkant van zijn gevangenisoverall open. Hij trok zijn benen onder zich, klaar om in actie te komen.

‘Luister, Fistel,’ zei hij. ‘Je bent een sukkel, maar geen slechterik, dus doe nou maar precies wat de piloot zegt en ga de cabine in.’

Fistels kieuwen flapperden zwakjes, op zoek naar lucht. ‘Je gaat eraan, Graafmans.’

Turf knipoogde naar hem. ‘Ik ben al eerder dood geweest.’

Turf kon het gas niet meer inhouden. Zijn spijsverteringskanaal werd uitgerekt als de dierenballon van een goochelaar. Hij sloeg zijn armen over elkaar, richtte de met een laagje bedekte bovenkant van zijn hoofd op de verzwakte plaat en liet het gas de vrije loop.

Door de hieruit voortvloeiende uitstoot schudde de subshuttle tot aan de klinknagels toe, en schoot Turf als een raket het cellenblok uit. Hij sloeg tegen de plaat op de achtersteven, midden op de breuklijn, waar hij in één keer doorheen knalde. Door zijn snelheid schoot hij rechtstreeks de zee in, misschien een halve seconde voordat de plotselinge drukverandering ervoor zorgde dat de ruimte in de onderzeeër onder water liep. Nog een halve seconde later werd de ruimte aan de achterkant als een bal gebruikt aluminiumfolie in elkaar gefrommeld. Fistel en zijn maat waren net op tijd de cockpit van de piloot binnen gevlucht.

Turf schoot naar het oppervlak. Een stroom vrijgekomen gasbelletjes stuwde hem met een vaart van meerdere knopen voort. Zijn dwergenlongen bedienden zich van de lucht die in zijn spijsverteringskanaal opgesloten zat, en de lichtgevende helm van speeksel gaf een groenige lichtkrans af die hem onderweg bijlichtte.

Ze kwamen natuurlijk achter hem aan. Fistel en de waterelf waren allebei amfibieachtige Atlantisbewoners. Zodra ze het wrak van het achterste gedeelte hadden afgestoten, hieven de sheriffs de luchtsluis op en zwommen ze achter hun voortvluchtige gevangene aan. Maar ze hadden geen schijn van kans. Turf werd door gas aangedreven, en zij hadden alleen maar vleugels en vinnen. De achtervolgingsapparatuur die ze tot hun beschikking hadden lag op de bodem van de zee, samen met het achterstuk, en de reservemotoren van de cockpit konden nog geen krab inhalen.

De sheriffs van Atlantis konden alleen maar toekijken terwijl hun gevangene naar het oppervlak schoot en met elke gasbel uit zijn achterste de spot met hen dreef.

Van Butlers mobiele telefoon was na de sprong uit het hotelraam niet meer over dan een heleboel plastic scherven en stukjes draad. Dit betekende dat Artemis hem niet kon bellen als hij onmiddellijk hulp nodig had. De bodyguard zette de Hummer dubbel geparkeerd voor de eerste de beste Phonetixwinkel die hij zag en kocht een carkit met een drieband-gsm. Onderweg naar het vliegveld activeerde Butler de telefoon en toetste Artemis’ nummer in. Foute boel: de telefoon stond uitgeschakeld. Butler hing op en probeerde Huize Fowl. Niemand thuis, geen ingesproken boodschappen.

Butler haalde diep adem, bleef kalm en trapte het gaspedaal helemaal in. De rit naar het vliegveld duurde nog geen tien minuten. De reusachtige bodyguard nam niet de moeite de Hummer naar de parkeerplaats van het verhuurbedrijf terug te brengen – dat was maar tijdverspilling – maar zette hem gewoon in het gedeelte waar je alleen mocht uitstappen. De auto werd natuurlijk weggesleept, en hij zou een boete krijgen, maar hij had nu geen tijd zich daar druk over te maken.

Het eerstvolgende vliegtuig naar Ierland zat vol, dus Butler betaalde een Poolse zakenman tweeduizend euro voor zijn eersteklasticket, en binnen drie kwartier zat hij in het vliegtuig van Aer Lingus naar Dublin Airport. Totdat ze de motoren startten hield hij zijn telefoon aan, en zodra de wielen de grond raakten, zette hij hem weer aan.

Tegen de tijd dat hij de aankomsthal uit liep was het al donker. Er was nog geen halve dag voorbij sinds ze in de kluis van de Internationale Bank van München hadden ingebroken. Ongelooflijk dat er in zo korte tijd zoveel kon gebeuren. Maar ja, als je voor Artemis Fowl II werkte, maakte je bijna dagelijks ongelooflijke dingen mee. Butler was al bij Artemis sinds de dag waarop hij geboren was, ruim veertien jaar geleden, en in die tijd was hij in meer bizarre situaties verzeild geraakt dan de gemiddelde presidentiële bodyguard.

De Bentley van de familie Fowl stond op de eersteklasverdieping van de parkeergarage voor kort parkeren. Butler stak zijn nieuwe telefoon in de carkit en probeerde Artemis nog een keer. Weer niet. Maar toen hij op afstand toegang zocht tot de mailbox van Huize Fowl, bevatte die één boodschap. Van Artemis. Butler greep het leren stuur steviger beet. In ieder geval leefde de jongen nog.

De boodschap begon goed, maar nam toen een opmerkelijke wending. Artemis beweerde ongedeerd te zijn, maar had misschien last van een hersenschudding of van posttraumatische stress, want de jeugdige pupil van Butler beweerde ook dat elfen verantwoordelijk waren voor de vreemde raket. Een vijandige elf, om precies te zijn. En nu was hij in gezelschap van een andere elf, en dat was blijkbaar een volkomen ander beestje dan die eerste. Deze elf was een oude vriendin die ze vergeten waren. En die andere was een oude vijand die ze zich niet konden herinneren. Heel vreemd allemaal. Butler kon er alleen maar uit opmaken dat Artemis hem iets probeerde te zeggen, en dat er in deze vreemde gedachtekronkels een boodschap verborgen zat. Zodra hij terug was op Huize Fowl zou hij de band nader moeten analyseren.

Toen veranderde de opname in een zich ontvouwend drama. Er kwamen meer spelers binnen het bereik van Artemis’ microfoon. De vermeende vijandige elf, Opal, en haar bodyguards kwamen erbij. Er werden dreigementen uitgewisseld en Artemis probeerde zich eruit te praten. Dat lukte niet. Als Artemis een slechte eigenschap had, dan was het wel de neiging heel uit de hoogte te doen, zelfs in crisissituaties. De elf, Opal, of wie dat ook mocht zijn, was er beslist niet van gediend dat er zo tegen haar gesproken werd. Ze scheen zichzelf geheel als Artemis’ gelijke te beschouwen, en misschien wel als zijn meerdere. Ze gaf Artemis halverwege zijn betoog opdracht zijn mond te houden, en dat bevel werd onmiddellijk opgevolgd. Butler beleefde een angstig moment, totdat de elf zei dat Artemis niet dood was, maar alleen met zijn mond vol tanden stond. Artemis’ nieuwe bondgenoot stond ook met haar mond vol tanden, maar dat was pas toen ze over hun geplande dramatische overlijden hoorde. Het had iets te maken met de Elf Wonderen, en met trollen.

‘Dat meen je niet,’ mompelde Butler, terwijl hij bij de afslag voor Huize Fowl van de snelweg af reed.

Voor de doorsnee voorbijganger zou het geleken hebben of er in het landhuis aan het eind van de oprijlaan diverse kamers in gebruik waren, maar Butler wist dat de peertjes in die kamers allemaal op een tijdklok liepen en met onregelmatige tussenpozen aan- en uitgingen. In elke kamer was zelfs een stereo-installatie aangesloten die een praatprogramma van de radio in de verschillende delen van het huis liet klinken. Al deze maatregelen waren bedoeld om een gelegenheidsdief af te schrikken. Een professionele dief zou zich van dit alles niets aantrekken, wist Butler.

De bodyguard deed de elektronische poorten open en reed in volle vaart de oprijlaan met kiezelsteentjes over. Hij parkeerde recht voor de voordeur en nam niet de moeite de auto in de beschutting van de dubbele garage neer te zetten. Hij pakte zijn revolver en holster van de magnetische strook onder de stoel van de chauffeur. Het was niet uitgesloten dat de ontvoerders een vertegenwoordiger vooruit hadden gestuurd, die al in het landhuis zou kunnen zijn.

Meteen toen Butler de voordeur opendeed, wist hij dat er iets niet in de haak was. Het tweeëndertig seconden durende waarschuwingssignaal van het alarmsysteem had onmiddellijk met aftellen moeten beginnen, maar dat deed het niet. Dat kwam omdat er over de doos een kastje van een of ander glanzende, knisperende glasvezelachtige substantie zat. Butler prikte er voorzichtig in. Het spul gloeide en leek bijna organisch.

Butler liep verder de hal door en bleef dicht bij de muur lopen. Hij keek naar de plafonds. In de schaduwen knipperden groene lampjes. Het gesloten-cameracircuit werkte in elk geval nog. Zelfs als de bezoekers het landhuis alweer hadden verlaten, zou hij hen op de banden van de beveiliging kunnen bekijken.

De bodyguard kwam met zijn voet ergens tegenaan. Hij keek omlaag. Op het kleed lag een grote kristallen schaal, met onderin nog een restje sherrypudding. Ernaast lag een stuk aluminiumfolie met jusresten erop. Een hongerige ontvoerder? Een stukje verderop vond hij een lege champagnefles en een kaalgeplukt kippenkarkas. Hoeveel indringers waren er wel geweest?

De etensresten vormden een spoor dat naar de studeerkamer liep. Butler volgde het spoor naar boven en stapte over een half opgegeten T-bone-steak, twee hompen vruchtencake en een stuk schuimtaart heen. Uit de deuropening van de studeerkamer kwam licht dat een kleine schaduw in de gang wierp. Er was iemand in de studeerkamer. Een niet erg lang persoon. Artemis?

Toen Butler de stem van zijn werkgever hoorde, sprong zijn hart op, maar niet voor lang. Hij herkende die woorden: daar had hij zelf in de auto naar zitten luisteren. De indringer speelde de opgenomen boodschap op het antwoordapparaat af.

Butler sloop de studeerkamer in en liep daarbij zo zacht dat een hert nog niet van zijn voetstappen zou zijn opgeschrikt. Zelfs van achteren gezien was zijn indringer een vreemde gast. Hij was nauwelijks een meter lang, met een stevig bovenlichaam en dikke, gespierde armen en benen. Zijn hele lichaam was zo te zien bedekt met woeste, draadachtige haren die onafhankelijk van elkaar leken te bewegen. Op zijn hoofd zat een helm van hetzelfde gloeiende spul dat de alarminstallatie had uitgeschakeld. De indringer had een blauwe overall aan met een flap op zijn billen. De flap was half losgeknoopt, waardoor Butler een harige bilpartij zag die hem akelig bekend voorkwam.

De opgenomen boodschap was bijna afgelopen.

Artemis’ ontvoerder beschreef wat de Ierse jongen te wachten stond. ‘O ja,’ zei ze. ‘Ik had een gemeen scenariootje voor Foaly bedacht, iets theatraals met Elf Wonderen. Maar nu heb ik besloten dat jij daar ook wel voor in aanmerking komt.’

‘Hoe gemeen?’ vroeg Artemis’ nieuwe bondgenoot, Holly.

‘Trollerig gemeen,’ antwoordde Opal.

De indringer van Huize Fowl maakte een hard zuigend geluid en gooide toen de restanten van een heel lamsrack weg. ‘Niet best,’ zei hij. ‘Dit is echt foute boel.’

Butler spande zijn wapen en richtte het recht op de indringer. ‘En het wordt nog erger,’ zei hij.

Butler zette de indringer in een van de leren fauteuils in de studeerkamer en trok toen een tweede stoel bij, zodat hij hem recht kon aankijken. Van voren gezien zag dit wezentje er nog vreemder uit. Zijn gezicht was in feite een heleboel draadachtig haar om ogen en tanden heen. Zijn ogen gloeiden zo nu en dan rood op, als die van een vos, en zijn tanden leken wel twee rijen withouten tuinhek. Dit was geen behaard kind, dit was een volwassen wezen van een onbekend soort.

‘Laat me raden,’ verzuchtte Butler. ‘Je bent een elf.’

Het wezen rechtte zijn rug. ‘Hoe durf je!’ schreeuwde hij. ‘Ik ben een dwerg, en dat weet je best.’

Butler dacht weer aan de verwarrende boodschap van Artemis.

‘Even raden. Ik heb je vroeger gekend, maar ik ben je op de een of andere manier vergeten. O ja, de elfenpolitie heeft mijn geheugen gewist.’

Turf boerde. ‘Precies. Je bent niet zo dom als je eruitziet.’

Butler bracht het wapen omhoog. ‘Dit is nog steeds gespannen, dus let op je woorden, kleine man.’

‘Neem me niet kwalijk, maar ik wist niet dat we nu plotseling vijanden van elkaar waren.’

Butler boog zich naar voren in zijn stoel. ‘Zijn we dan vrienden?’

Turf dacht er even over na. ‘In het begin niet, nee. Maar ik geloof dat je wel op me gesteld bent geraakt vanwege mijn charme en mijn edelmoedige karakter.’

Butler snoof. ‘En omdat je zo schoon bent op jezelf?’

‘Dat is niet eerlijk,’ protesteerde Turf. ‘Heb je enig idee wat ik heb moeten doen om hier te komen? Ik ben uit een subshuttle ontsnapt en ik heb een paar kilometer door ijskoud water gezwommen. Daarna moest ik in het westen van Ierland bij een smid inbreken – dat is zo’n beetje de enige plek waar nog smeden bestaan – en mijn mondring doorknippen. Laat maar zitten verder. En tóén heb ik het hele land door gegraven om erachter te komen wat deze hele toestand te betekenen heeft. En dan kom ik hier en dan richt een van de weinige Moddermensen uit wie ik niet graag een hapje zou nemen, een pistool op me.’

‘Wacht even,’ zei Butler. ‘Ik moet even een tissue pakken om mijn tranen af te vegen.’

‘Je gelooft er geen woord van, hè?’

‘Of ik in elfenpolitie en elfensamenzweringen en tunnels gravende dwergen geloof? Nee, daar geloof ik niet in.’

Turf stak langzaam zijn hand in zijn overall en haalde het met een goudlaag bedekte computerschijfje te voorschijn.

‘Misschien komt je geheugen hierdoor weer tot leven.’

Butler zette een van de Powerbooks van Artemis aan en keek goed of de laptop niet via een draadverbinding of infrarood op een andere computer stond aangesloten. Als dit schijfje een virus bevatte, zouden ze maar één harde schijf kwijtraken. Hij maakte het schijfje schoon met een schoonmaakspray en een doekje en liet het toen in de multidrive glijden.

De computer vroeg om een wachtwoord.

‘Deze schijf is beveiligd,’ zei Butler. ‘Wat is het wachtwoord?’

Turf haalde zijn schouders op, met in iedere hand een stokbrood. ‘Ja, dat weet ik niet, hoor. Het is Artemis’ schijfje.’

Butler fronste zijn wenkbrauwen. Als dit schijfje echt van Artemis was, dan zou het met Artemis’ wachtwoord te openen zijn. Hij tikte drie woorden in. Aurum est potestas. Goud is macht. Het motto van de familie. Een paar seconden later werd het icoontje van de beveiligde schijf vervangen door een venster met twee mappen. Op de ene stond ‘Artemis’ en op de andere ‘Butler’. Voordat de bodyguard een van beide opende, liet hij er een virusscan op los, voor het geval dat. De scan was schoon.

Butler voelde zich raar genoeg zenuwachtig toen hij de map met zijn naam openmaakte. Er zaten meer dan honderd documenten in. Het waren voornamelijk tekstdocumenten, maar er zaten ook een paar video-opnamen bij. Het grootste document heette ‘mij eerst bekijken’. Butler dubbelklikte dat document aan.

Op het scherm ging een kleine Quicktime-player aan. Op de foto zat Artemis aan hetzelfde bureau waarop de laptop stond. Vreemd. Butler klikte op het driehoekje PLAY.

‘Hallo, Butler,’ zei de stem van Artemis. De stem van Artemis, of een heel knappe imitatie. ‘Als je dit bekijkt, heeft onze goede vriend Graafmans zijn woord gehouden.’

‘Hoor je dat?’ zei Turf met zijn mond vol brood. ‘Onze goede vriend meneer Graafmans.’

‘Stil!’

‘Alles wat je over deze planeet denkt te weten gaat zo meteen veranderen,’ ging Artemis verder. ‘Mensen zijn niet de enige denkende wezens op Aarde; we zijn zelfs niet de meest geavanceerde wezens in technologisch opzicht. Onder het aardoppervlak wonen verschillende soorten elfen. De meeste zijn waarschijnlijk primaten, maar ik heb nog niet de gelegenheid gehad om medisch onderzoek te verrichten.’

Butler kon zijn ongeduld niet meer bedwingen. ‘Alsjeblieft, Artemis. Ter zake graag.’

‘Maar daarover een andere keer meer,’ zei Artemis, alsof hij het had gehoord. ‘Er bestaat een mogelijkheid dat je dit in een tijd van gevaar bekijkt, dus moet ik je alle kennis verschaffen die we tijdens onze avonturen met de politie van de Lagere Elementen hebben opgedaan.’

De politie van de Lagere Elementen, dacht Butler. Dit is allemaal nep. Op een of andere manier is het nep.

Weer leek de video-Artemis zijn gedachten te hebben gelezen. ‘Om de ongelooflijke feiten die ik je zo meteen gaan vertellen te verifiëren, zal ik één woord zeggen. Maar één woord. Een woord dat ik nooit zou kunnen weten als jij het me niet had verteld. Iets wat je zei toen je lag dood te gaan, vlak voordat Holly Short je met haar toverkracht genas. Wat zou je me vertellen als je stervende was, goede vriend? Wat zou het enige woord zijn wat je tegen me zou zeggen?’

Ik zou je mijn voornaam vertellen, dacht Butler. Die kenden maar twee mensen ter wereld. Dat was volstrekt verboden bij de bodyguardetiquette, tenzij het al te laat is en het er niets meer toe doet.

Artemis boog zich naar de camera toe. ‘Je naam, goede vriend, is Domovoi.’

Het duizelde Butler. O mijn god, dacht hij. Het is waar. Het is allemaal waar.

Er gebeurde iets in dat brein van hem. Losse beelden flitsten door zijn onderbewuste en maakten onderdrukte herinneringen vrij. Het onechte verleden werd door de oogverblindende waarheid weggevaagd. Het leek alsof in zijn hersens bepaalde punten met elkaar werden verbonden, waardoor alles duidelijk werd. Nu begreep hij alles opeens. Hij voelde zich oud, doordat de genezing hem ouder had gemaakt. Soms had hij moeite met ademhalen, omdat er in de huid van zijn borstwond Kevlarvezels waren gevlochten. Hij herinnerde zich de ontvoering van Holly en de koboldopstand van de B’wa Kell. Hij herinnerde zich Holly en Julius, de centaur Foaly en natuurlijk Turf Graafmans. Hij hoefde de andere documenten niet meer in te zien: één woord was genoeg geweest. Hij herinnerde zich alles weer.

Butler bekeek de dwerg nu met heel andere ogen. Alles kwam hem nu zo bekend voor: die vibrerende bos haar, die kromme benen, die geur. Hij sprong op en beende naar Turf toe, die op dat moment de minikoelkast van de studeerkamer plunderde.

‘Turf, ouwe onverlaat. Leuk je weer te zien.’

‘Hij herinnert het zich, hoor,’ zei de dwerg zonder zich om te draaien. ‘Heb je iets te zeggen?’

Butler keek naar de open bilflap. ‘Ja. Richt dat ding niet op me. Ik weet wat voor schade dat kan aanrichten.’

De glimlach van de bodyguard bevroor op zijn gezicht – hij herinnerde zich één speciaal detail van Artemis’ ingesproken boodschap.

‘Julius? Ik heb iets over een bom gehoord.’

Turf draaide zich van de koelkast om, zijn baard vol met een cocktail aan zuivelproducten.

‘Ja. Julius is dood. Ik kan het gewoonweg niet geloven. Hij zit al zo lang achter me aan.’

Butler voelde een verschrikkelijke vermoeidheid op zijn schouders drukken. Hij had in de loop der jaren al te veel kameraden verloren.

‘En dan nog eens wat,’ ging Turf verder. ‘Holly wordt ervan beschuldigd hem te hebben vermoord.’

‘Dat kan niet. We moeten hen zien te vinden.’

‘Zo mag ik het horen,’ zei de dwerg, en hij sloeg de deur van de koelkast dicht. ‘Heb je een plan?’

‘Ja. Holly en Artemis zoeken.’

Turf rolde met zijn ogen. ‘Je bent geniaal. Vreemd dat je Artemis nog nodig hebt.’

Nu de dwerg zich lekker rond gegeten had, gingen de twee oude, maar toch nieuwe vrienden om de vergadertafel zitten en brachten elkaar op de hoogte van de stand van zaken.

Butler maakte onder het praten zijn wapen schoon. Dat deed hij vaak in tijden van stress. Dat stelde hem gerust.

‘Dus Opal Koboi weet op de een of andere manier uit de gevangenis te komen en zet een ingewikkeld complot in elkaar om zich op iedereen te wreken die ervoor heeft gezorgd dat ze in die gevangenis is beland. Maar dat niet alleen: ze regelt het zo dat Holly er de schuld van krijgt.’

‘Doet je dat aan iemand denken?’ vroeg de dwerg.

Butler wreef de loop van zijn Sig Sauer op. ‘Artemis mag dan een crimineel zijn, hij heeft niets kwaads in de zin.’

‘Wie heeft het hier over Artemis?’

‘Nou, en jij dan, Turf? Waarom heeft Opal niet geprobeerd jou te vermoorden?’

‘Tsja,’ verzuchtte de dwerg, op en top de martelaar. ‘De elfBI heeft mijn betrokkenheid niet aan de grote klok gehangen. Het is niet zo fraai als de naam van onze trotse agenten van ons politiekorps bezoedeld raakt doordat ze in verband worden gebracht met een bekende misdadiger.’

Butler knikte. ‘Daar kan ik inkomen. Dus jij bent voorlopig veilig en Artemis en Holly zijn in leven. Maar Opal heeft nog iets voor hen in petto. Iets met trollen en met Elf Wonderen. Heb je enig idee?’

‘Trollen, daar weten we allebei alles van, toch?’

Butler knikte weer. Hij had nog niet zo lang geleden met een trol gevochten – en dat was zonder meer het zwaarste gevecht dat hij ooit had geleverd. Hij kon niet geloven dat de elfBI erin was geslaagd dat uit zijn geheugen te wissen.

‘Maar die Elf Wonderen?’

‘De Elf Wonderen is een pretpark in de oude wijk van Haven. Elfen zijn helemaal geobsedeerd door Moddermensen, dus een geniale miljardair heeft bedacht dat het een leuk idee zou zijn om kleinere modellen van de wonderen van de mensenwereld te bouwen en die allemaal op een plek bij elkaar te zetten. Dat heeft het een paar jaar goed gedaan, maar volgens mij ging het Volk zich door naar die gebouwen te kijken steeds meer realiseren hoe erg ze de oppervlakte misten.’

Butler liep in gedachten een lijst na. ‘Maar er zijn maar zeven wereldwonderen.’

‘Vroeger waren het er elf,’ zei Turf. ‘Geloof mij nou maar, want ik heb er foto’s van. Hoe dan ook, het pretpark is nu gesloten. Dat hele deel van de stad wordt al jaren niet meer gebruikt – de tunnels zijn er niet veilig. En het hele gebied is door trollen in beslag genomen.’ Plotseling zweeg hij toen tot hem doordrong over welke verschrikkingen hij het had. ‘O goden. Trollen.’

Butler zette zijn wapen snel weer in elkaar. ‘We moeten er meteen heen.’

‘Uitgesloten,’ zei Turf. ‘Ik kan niet eens bedenken hoe.’

Butler trok de dwerg overeind en gaf hem een duw in de richting van de deur.

‘Dat zou kunnen. Maar je kent vast wel iemand. Mensen in jouw vak kennen altijd iemand.’

Turf knarsetandde en dacht na. ‘Ik weet inderdaad wel iemand. Een vleugelelf die zijn leven aan Holly te danken heeft. Maar waar ik hem ook toe weet te bewegen, het zal vast niet legaal zijn.’

Butler griste een zak met wapens uit een kast.

‘Mooi,’ zei hij. ‘Want illegaal gaat altijd sneller.’