Twee dagen

Zodra Jonas de volgende ochtend in de landrover was vertrokken, vroeg Lucy Holly het hoofdbureau van politie in Taunton om het telefoonnummer van de mobiele politiepost en draaide het. Toen iemand opnam, zei ze dat ze een officiële klacht wilde indienen over inspecteur Marvel.

Aan de andere kant van de lijn viel een geladen stilte en Lucy zette zich schrap voor een vijandig verzoek om haar adres, zodat de juiste formulieren konden worden toegestuurd. Ze was bereid om erover in discussie te gaan; ze wilde helemaal geen formulieren; ze wilde Marvel met heel zijn vuilbekkende, kwetsende hufterigheid in de problemen brengen.

In plaats van kil en formeel te reageren stelde de politieman – die zich voorstelde als brigadier Reynolds – haar een aantal uiterst relevante vragen die haar in staat stelden haar hart op een buitengewoon bevredigende manier te luchten. Ze vertelde Reynolds dat Marvel haar bijna had aangereden met zijn auto; ze vertelde hem dat hij de foto van Jonas uit haar handen had gegrist; ze haalde heel diep adem en vertelde hem dat Marvel ‘Rot op’ tegen haar had gezegd en haar had uitgescholden.

‘Wat zei hij dan precies?’ vroeg Reynolds.

‘Het was echt heel lelijk,’ zei Lucy.

‘Ik schrijf dit allemaal op,’ zei Reynolds. ‘Het zou een hoop schelen als u iets specifieker kunt zijn.’

Er viel een korte stilte. ‘Hij noemde me een chagrijnige mankepoot.’

‘Bent u ook echt gehandicapt, mevrouw Holly?’ vroeg Reynolds vriendelijk.

‘Ik heb MS,’ vertelde ze hem en ze schoot volkomen onverwacht vol. ‘Ik loop op krukken.’

‘Het spijt me echt verschrikkelijk om dat te horen, mevrouw Holly,’ zei brigadier Reynolds. Lucy stelde tot haar stomme verbazing vast dat hij inderdaad klonk alsof het hem speet – en niet alleen alsof hij het vereiste antwoord opdreunde.

Hierdoor lukte het haar om haar zelfbeheersing terug te winnen en op de proppen te komen met haar grootste troef. Ze vertelde hem dat Marvels adem tijdens de ontmoeting naar alcohol had geroken.

‘Whisky?’ informeerde Reynolds, alsof hij enige ervaring had met de combinatie van Marvel en drank.

‘Nee,’ zei Lucy. ‘Iets zoeters. Maar het was beslist alcohol.’

‘Hoe laat was dat?’

‘Een uur of negen. In de ochtend.’

Brigadier Reynolds zweeg een tijdlang en Lucy nam aan dat hij aan het schrijven was. Ze deed haar best om haar optimisme te beteugelen; ze was nog steeds bang dat haar klacht zou verdwijnen in de vrijmetselaarachtige beerput van geheimhouding die volgens haar onder hogere politiemensen bestond. Ze had in elk geval wel haar zegje gedaan. Als brigadier Reynolds haar nu alsnog vertelde dat hij haar een klachtenformulier zou toesturen, had ze in elk geval die genoegdoening nog.

Brigadier Reynolds zei echter helemaal niet dat hij haar een formulier zou toesturen. In plaats daarvan zei hij ernstig: ‘Mevrouw Holly, zou u er bezwaar tegen hebben om een verklaring onder ede af te leggen over deze kwestie?’

Lucy begon van verbazing bijna te lachen.

‘Bezwaar?’ zei ze. ‘Integendeel.’

 

Toen Reynolds het gesprek met Lucy Holly beëindigde, beefde hij van top tot teen.

Hij had de nieuwe aantekeningen in zijn opschrijfboekje staan; hij had zijn privélogboek, hij had zijn eigen gedetailleerde beschrijvingen die aantoonden dat John Marvel een onprofessionele, schofterige bullebak was die nog niet eens de leiding over een theekransje voor chimpansees kon voeren, laat staan over een moordonderzoek. Maar tot op dat moment had hij geen enkel stukje onafhankelijk belastend bewijs gehad dat bij een tuchtzaak de weegschaal in het nadeel van de inspecteur kon doen doorslaan.

Hij had altijd geweten dat dit moment zou aanbreken. Altijd. Mensen die zich gedroegen zoals Marvel zich gedroeg, leefden in de verlenging. Om te beginnen wist hij dat Marvel niet bepaald onder rooskleurige omstandigheden bij de Met was vertrokken. Wat die omstandigheden precies inhielden, had hij niet kunnen ontdekken, maar de geruchtenmolen binnen de politie had gefluisterd dat Marvel feiten had verdraaid zodat ze naar een bepaalde verdachte wezen – of een getuige had verdraaid zodat de feiten klopten. Dat wilde Reynolds best geloven. Hij wilde vrijwel alle negatieve berichten over Marvel best geloven. Hij had een bloedhekel aan zijn ouderwetse aanpak – zijn vertrouwen in ‘intuïtieve invallen’, zijn nonchalante houding tegenover procedures, zijn persoonlijke opwellingen en onlogische vetes; zijn geheime drankgebruik – niets van dit alles hoorde thuis in de moderne politieaanpak.

Reynolds was al zolang hij met Marvel samenwerkte geschokt over diens fixatie op bepaalde ‘verdachten’. Een jaar eerder had Marvel in Weston een negentienjarige dakloze man twee dagen lang vastgehouden, omdat hij zich in de buurt van de plaats delict ophield en ‘er schuldig uitzag’. Daarvóór had hij al eens de getrouwde vriend van een gewurgde Aziatische tiener tot een bekentenis gedwongen, die echter een paar dagen later binnen enkele tellen met de grond gelijk werd gemaakt toen de vader van het meisje hooghartig toegaf de ‘uit eerwraak gepleegde moord’ te hebben begaan.

Toegegeven, Marvel had goede resultaten behaald – dat moest zelfs Reynolds hem nageven – en die resultaten hadden hem sinds zijn vertrek uit Londen onwillekeurig zekerheid verschaft. Doordat er binnen het korps van Avon & Somerset een zeker minderwaardigheidscomplex heerste, was het de inspecteur uit de grote stad gelukt met pure intimidatie over de gebruikelijke gang van zaken heen te walsen en een plek af te dwingen bij zaken die eigenlijk van iemand anders waren. Zelfs hogere politiemensen waren ook maar mensen en de meesten – zo wist Reynolds – wilden alleen maar dat alles zo soepel mogelijk verliep. Elke poging om Marvel onder de duim te houden en hem op zijn plaats te zetten zou meer energie kosten dan de huidige zittende hoogwaardigheidsbekleders stuk voor stuk bereid waren erin te steken – zelfs vanachter hun bureau.

Vanaf zijn positie aan Marvels zijde was Reynolds ervan overtuigd geraakt dat de man verdiende eruit te worden geschopt. Vanwege Marvels aanhoudende goede resultaten had hij echter altijd geweten dat hij ook steekhoudende, onder ede gezworen, het liefst door burgers aangeleverde bewijzen van ernstig wangedrag moest hebben om hem ten val te brengen.

Het soort bewijzen die hij zojuist als een geschenk uit de hemel in de schoot geworpen had gekregen door Lucy Holly. Het soort bewijzen dat de onafhankelijke tuchtcommissie van de politie volgens hem helemaal boven op de stapel zou leggen. De gehandicapte echtgenote van een politieagent die een verklaring aflegde over onbetamelijk gedrag en dronkenschap tijdens het werk.

Fantastisch.

Reynolds ondertekende zijn aantekeningen van het gesprek, dateerde ze en borg ze met een zekere zelfingenomenheid weg in een dossiermap. Hij was uitgeput en kalend, omdat hij probeerde zijn eigen werk én dat van Marvel te doen, maar zodra hij een vrij ogenblik had, zou hij naar Lucy Holly gaan, haar verklaring opnemen en deze bij de rest van de zaak voegen die hij het afgelopen jaar tegen inspecteur Marvel had opgebouwd.

Aan zo’n script kon Sergio Leone nog een voorbeeld nemen.